Full Text / Transcription of https://coleccion.aw/show/?BNA-DIG-CULTURA-1957-11
Translate this text / Traduci e texto aki:
C U L T U R A
MAANDBLAD VAN HET CULTUREEL CENTRUM ARUBA
NOVEMBER-DECEMBER 1957
Ifct hageUlo, het 'iiccuwde, het micker soo koud, De rijm lag op de daken;
Sint Joscph tegen Maria sprak;
‘Och Hcere, wat sullen wij maken?’
jet ons nogh ecu weinigh verder gaeu, n huiseken sullen wij rusten’.
Waarom waren het herders Die hun kudde en veld Verlieten toen de boodschap In Bethlehem werd verteld?
Waarom waren het visschers Die van schip en net Werden weggeroepen Bij ’t meer van Genesaretli?
Die osse ende ooe dat eselkijii en conden niet ghespreken; doe Jesus in der eribhen lach, doe lieten si haer eten.
Die osse enrïe ooe dat cselkijn die dreven daer grote feestc, doe Jesus in der cribben lach tusschen tween stommen beesten.
Die osse endc ooe dat eselkijn die dreven daer groten wonder, doe Jesus in der eribhen lach In franken doeken ghewonden.
0 et o et gloria!
dat soetste van der minnen!
dat is Jesus, Marien soon!
Weet jij waarom de krijgsknecht Bloem en blad afrukt En een kroon van stelen Op ’t droevig voorhoofd drukt?
Ach. dat Hem de vijand
Ach, waren dat wij niet?
. Ach, ik niet? ach, jij niet?
Dichter onbekend
M. Nijhoff (1894-1953)
_ 4 —
AL ONZE ADVERTEERDERS WENSEN U ALLEN EEN GELUKKIG KERSTFEEST EN EEN
VOORSPOEDIG NIEUWJAAR.
•
MEVR. TRUDY VISSER-SPIT TRAD OP VOOR DE KUNSTKRING
Het is ongetwijfeld juist geweest van de Kunstkring, deze voordrachlskunstenares in de gelegenheid te stellen voor het Arubaanse publiek op te treden. Dat ongeveer honderd aanwezingen dit op hoge prijs stelden, was misschien teleurstellend, maar wij moeten niet vergeten, dat het pad van deze vereniging niet orer rozen gaat.
Mevrouw Vi.sser-Spit bracht een programma, dat het beluisteren meer dan waard was en dat bestond uit werkjes van meer ernstige aard en van het luchtiger genre. Jammer was het daarom, dat in een van onze kranten een verslag werd opgenomen, dat op zijn minst misleidend was. Men kan fulmineren t^en een gebouw of de sfeer ervan, tegen een in ccllophaan verpakt bloemstuk, maar daarmede i.5 de zaak niet afgedaan. Daarnaast was deze ontboezeming wellicht mede oorzaak van het gering aantal belangstellenden in San Nicolas. Het is altijd al moeilijk geweest in deze plaats voldoende belangstelling te trekken loor goede programma’s, en dergelijke verslagen zullen deze belangstelling zeker niet bevorderen.
Dat Mevr. Visser-Spit ons iets te zeggen had, bleek vert'er overduidelijk uit de diepe stilte, die heerste bij de voorstellingen voor de jeugd in schoolverband. Daar genoten meer dan 500 kinderen van de rijke gaven van deze artiste.
ARUBAANS CULTUREEL LEVEN
De kunstkring kan nu het einde van 19.57 nadert, terugzien op een rijk gevarieerde reeks van avonden, die op een hoog arti.stiek peil stonden. Hoogtepunten in dit jaar waren wel hel optreden van het duo Fuehs-Balsam, van de jonge sopraan Nell Hall en het Hongaars Strijkkwartet, dat door het geven van twee concerten hel vcrliessaldo van de vereniging beperkte tol slechts SO'/J van de totale kosten. Den record. Dat wc ons slechts lot dit drietal beperken, houdt niet in, dat de overige voorstellingen en concerten van veel minder gehalte waren. Zeer waarschijnlijk zullen anderen hetero herinneringen bewaren aan altisten als Odnoposoff, het duo Uahosky of wie dan ook. Hoofdzaak is, dat de Kunstkring geloond heeft, dal het met de hulp van een toegewijd publiek mogelijk is een aantal jirominente arlisten naar ons eiland te brengen. We hebben deze culturele inanifcslalics zo broodnodig, willen wc niet terugvallen op het vlak van zuiver zakelijke interessen. We leven nu eenmaal niet van brood alleen, doch hebben ook de „sjielen" nodig en dan liefst op een heel wal hoger niveau dan eertijds de Romeinen.
Ook ’r. 19.5S wil de Kniislkring verder gaan met hel brengen van artisten en kunstenaars van naam. Zo is er een vrij grote. kans. dat reeds in januari het officiële Franse balletgezelschap van Parijs op Aruba zal opgclreden. Andere pijlen op de boog van de Kunstkring zijn: een vioolrccital van de heer Ad Stenzen, een pianoavond te geven door de zeer geroemde Eric I.anderer en een concert van het Arubaans Orkest, dal zich heeft verzekerd van de steun var. de heer Stenzen. die als violist van het jN'edcrlajids Kamerorkest zeker zijn ervaringen zal aanwenden lot verhoging van het strijkersgehalte van ons orkest.
P.adio Kelkboom brengt ons sinds kort het optreden van een kinderkoor onder leiding van de heer Stenzen. Deze uitzendingen zijn m hootdzaak live-recordings, omdat zij do luisteraar een indruk geven van het werken met een aantal kinderen tijdens de zangles voor de radio.
De heer Bongers brengt dat jaar met zijn meisjeskoor een aantal kerstconcerten in verschillende kerken, waarvoor van de zijde ran de bevolking wel de nodige belangstelling zal zijn. Wat deze heer Bongers presteert, is afgezien van het muzikaal resultaat, van buitengewoon groot belang voor de gemeenschap.
Kunt U zich indenken wat het betekent, als meer dan 80 meisjes enkele avonden per week van de straat gehouden worden en daarnaast door de zang, indrukken meekrijgen, die zullen blijven doorwerken, hun leven lang. Hier wordt niet alleen op cultureel terrein gewerkt, maar daarnaast neemt de heer Bongers een behoorlijk aandeel in de sociale vorming. Dat hij daarbij de onmisbare steun geniet
van een aantal loegewijcle medewerkers, kan slechts tot vreugde stemmen. Wij wensen koor en leider, ondanks diverse moeilijkheden bij de voorbereidingen, een groot sueecs toe en hopen dat deze uitvoeringen zullen bijdragen tot de culturele vorming van onze bevolking.
ITct Arubaans orkest bereidt zich voor op het a.s. concert en studeert met clan en ware musiccervreugde op een programma van hoofdzakelijk 18dc-eeuwsc werken van comItonislen als Gossec, Pleycl en anderen. Na enkele maanden van sla)) repetitiebezoek is de belangstelling de laatste weken weer dermate vergroot, dat het geen twijfel lijdt, of ook deze keer zal het orkest met een goed verzorgd programma voor de dag komen. Dat ook de toekomst van ons orkest verzekerd is, blijkt wel uit het feit, dat de onlangs «itgekomen vioolleraar reeds thans een groot aantal leerlingen heeft, waarover iedere rechtgeaarde liefliebber van orkestmuziek zich alleen maar kan verheugen.
Verheugend was ook de belangstelling van Aruba’s prominente componisten en uitvoerders van deze muziek voor do prijsvraag, uitgeschreven door de Wereldomroep in Hilversum. Naar het zich laat aanzien, kan zeker een behoorlijk aantal inzendingen verwacht worden. Padu Lainpe. Rufo Wever. Tico Arends e.a. zullen .straks Aruba’s naam hooghouden en hun bijdrage leveren tot het uitdragen van oorpronkelijk Antilliaanse muziek.
Tenslotte nog dit, lezeric.s). Hebt ü zich reeds opgegeven als lid van de Arubaanse Kunstkring? Deze vereniging heeft Uw steun en belanastcllimï beslist nodig, wil zij in staat zijn verder te werken. Wij willen U niet vervelen met cijfers, maar misschien zegt het U toch wel iets, als wij U verklappen, dat er ieder jaar gemiddeld 3000 gulden bij moet, wil deze belangrijke vereniging U en ons een serie aantrekkelijke concerten bieden. Natuurlijk zal deze toestand op den duur leiden tot het einde van deze vereniging, tenzij.. . we ons allen achter de Kunstkring scharen en ons steentje willen bijdragen. Aarzelt niet langer, geef U nog vandaag op. Een telefoontje aan een van de bestuursleden is voldoende. Het lidmaatschap bedraagt j. 10,— per persoon, ƒ. 15,— per echtpaar. En voor de aanbrenger van tien nieuwe leden is er waarschijnlijk nog wel een vrijkaart over. Het kan best zijn, dat U voor het pianoconcert van mijnheer X geen belangstelling hebt, maar Uw wegblijven kan tot gevolg hebben, dat het door U verlangde vioolconcert niet kan doorgaan. Wacht niet tot over drie maanden, volgt het voorbeeld van een tiental, dat reeds voorging. Uit naam van de Kunstkring hartclijk dank voor Uw hulp.
jjs.
Omdat eenvoudigen verstaan Wat door geen ingewikkeld zoeken Noch lezen in geleerde boeken Begrepen wordt of nagegaan.
Zijn herders toen in Uwen stal Geknield en hebben U aanbeden.
Dit is tweeduizend jaar geleden En nog weet elk het overal.
Geen mensch heeft ooit hun naam gemeld.
Do rest van hun onschuldig leven Is door geen wetenschap beschreven.
Wordt slechts aan kinderen verteld.
Anlon van Duinkerken (geb. 1903)
(inunctatic'
Gabriël, engel, dien God naar Nazareth zond, die, sneller dan het licht reizend, Maria vond, heeft zich geheel gebogen voor die kleine Maagd ~ en, spraakloos blijvend, achter zich een woord gevraagd.
Want achter kwamen, stonden en negen met hem
— hij was de heraut voor die stoet, hun aller stem — Engelen, Serafijnen, Cherubijnen, Tronen,
heel het witte hof, aan hel einde de drie Personen,
zingend, een eeuwig vleugelend lied, een lied, of het nooit meer stillen kon. Hij, één stem, begon
— zwijgen rondom, waarin zijn woord onzeker stond als in zwaar stormen een dun en hulpeloos riet,
als een kleine figuur, die in een afgrond ziet.
Eerste hulploze woorden. Toen groeide zijn stem; hevig, tot bijna fluisteren, heeft hij gezegd.
Een groote, volkomen stilte viel over hem als over gansch het heelal. Hij neeg tot den grond, heel het hof en de Drie negen mee tot den grond en wachtten, diep gebogen, op Maria’s mond.
Maar toen Maria, zacht en vast, ja heeft gezegd, heeft zich de Tweede der Drie in haar schoot gehecht.
Do stoet heeft zich diep, diep gebogen. Toen opgetogen herrijzend, keerend, het lied hervat, een toon hoger.
Gerard Wijdeveld (geb. 1905)
RADIOPROGRAMMA
VAN HET C. C. 4.
26 dec. 1957 tot 23 jan. 1958
dec: Kerstverhaal: Het Kerstfeest der Dwa/j verteld door Mevr. Trude Visser-Spit. Kerstliederen, gezongen door Engelse Korei
dec: Het Mexicaans Madrigaalkoor.
Me.xicaanse Liederen Jlozart: Hoornconcerl in Es.
Fagotconcert in Bes.
Berlioz: Te Deum.
an: Operetlefragnienten uit:
VIER ZILVEREN ANJERS VOOR ONVERPLICHTE CULTURELE ARBEID
Prius Bernhartl onderscheitlde cultuurdragers Museum-bouwers geëerd door Prins Beridiardfoiids
./l'ua rcs agilur’' — ;.llol gaal om uw zaak” is de lijfspreuk van het Prins Uernliardfoiids, waarvan de Prins der Nederlanden rcgenl is. Tijdens de tweede wereldoorlog werd dit fonds ter nagedachtenis van een Nederlandse held geslicht. De beschikhare bedragen werden ten nutte gemaakt voor de aanschaffing van tnihlaire lutrustmg en wapentuig als bijdrage van Nederlanders in den vreemde in de geallieerde strijd tegen de bezetter. Na de bevrijding kon het fonds zich echter dienstbaar maken aan vreedzamer doeleinden het herstel en behoud van de Nederlandse cultuur in de wijdste betekenis van het woord. De naam en do traditie bleven echter. Kn aan het Prins Bernhardfonds bleef hel embleem verbonden van de witte anjer, die de Prins steeds in het knoopsgat draagt als hij in burger gekleed is. Vandaar, dat de jaarlijkse inzameling op straat en bij huis-aan-huis-colleetcs „Anjer-actie” wordt genoemd en dat de provinciale fondsen de naam van Anjcr-fondsen drage.
Do waardevolslc anjers van het Prins Bernhardfonds zijn de draagmedailles ia de vorm van ee.n Zilveren Anjer, waarmee de Prins jaarlijks Nederlanders of buitenlanders eert, die zich door onverplichte arbeid zeer grote verdiensten hebben verworven voor de Nederlandse cultuur. Voor do achtste keer heeft Prins Bernhard eind juni tijdens een plechtigheid in de'bestuurskamer van de Nederlandse Handelmaatschappij te Amsterdam vier Zilveren Anjers uitgereikt aan een vrouw en drie mannen, wier arbeid vooral in het teken stond van het behoud van Nederlandse culturele schatten. Deze plechtigheid vormt een jaarlijks hoogtepunt in het openbare optreden van het Prins Bernhardfonds, dat in het dagelijks leven vooral geoccupeerd is met subsidieverleningen aan cultuurbeoefenaars — van schrijvers tot harmoniekorpsen — of met andere activiteiten de Nijhoff-vertaalpijs, kunstopdrachten rond de Olympische Spelen, cultuur-sociologische onderzoekingen en publicaties en fondsenwerving, gecoördineerd door Drs. J. Henrick Mulder, wethouder voor kunstzaken van de gemeente Nieuwer-Amstel en algcmeen-sccretaris van hot Fonds.
Uitvoerig is Prins Bernhard bij de jongste Anjer-uitreiking ingegaan op de verhouding tussen behoud en vooruitgang in de ontwikkeling van een nationale cultuur. „Voortdurend overweegt men en bereidt men vóór ver nieuwing, verandering en vooruitgang. In die male zelfs, dat de ergste criliek, die men tegenwoordig kan vernemen, die is, dat men niet „progressief” genoeg is.” „Als we ons jiu tot de cultuur zelf en met name tot de kunst wenden, dan zien we dat in artistieke zin de progressiviteit waarlijk niet ontbreekt. Integendeel, die kunst heeft een sterk „avant-gnrdo”-karakter. Denken wij maar aan het non-figuratieve schilderij, de abstracte plastiek, de electronische muziek, het experimentele gedicht. Er is dus blijkbaar er verschil in progressiviteit tussen kunst en maatschapp De mens van onze tijd is nog ver van de volledige aa \aarding van do genoemde vormen van hedendaagse kunst. Dit tegelijkertijd aanwezig zijn van vooruitgang en behoud is niet nieuw”. De Prins memoreerde in dit verband de achttiende eeuw als de eeuw van het beginnende streven naar vooruitgang en vervolmaking. „Maar diezelfde eeuw gaf het begin te zien van het typische verschijnsel, dat wij museum noemen”. Wij zien tot in onze tijd, aldus Prins Bernhard, naast alle vernieuwing en vooruitgang, aantal en omvang der musea en daarmee vergelijkbare instellingen regehnatig groeien. Een nieuw aanwijzing- misschien dat er tussen vooruitgang en behoud een sterke band bestaat, dat zij eikaars tegengestelden zijn, maar niettemin verbonden. De ontwikkeling van de musea bewijst dit alles heel duidelijk. De belangrijkste musea immers zijn do laatste decennia geëvolueerd van plaatsen van bewaring, bescherming en studie voor een kleine kring, tot levende sociale instellingen voor miljoenen geworden. Typerend is dat de Unesco in 1956 een grootse propaganda voor het museLin op touw zette. Behoud, concludeerde de Prins, is, mits goed gebruikt, een der basisvoorwaarden voor een goed gerichte voOTuitgang.
Deze inleiding \estigde het plan, waarop de Anjer-uitreiking 1957 zich zou bewegen. En inderdaad traden personen naar voren, in wier werk de door Prins Bernhard geuite gedachte treffend wordt gedemonstreerd. Telkenjaro — al zeven keer zijn vier of vijf personen met Zilveren Anjers geëerd die zich onverplicht verdiensten hebben verworven voor de Nederlandse cultuur en de cultuur der Rijksdelen — valt het op, hoe indringend het culturele werk is, dat jaarlijks wordt onderscheiden. Wij hebben do Anjer-uilreiking elk jaar bijgewooiid en onze gedachten gingen even terug naar de mannen en vrouwen, die voorheen voor de Prins stonden aangetreden om de onderscheiding in ontvangst te nemen. Zij vertegenwoordigden, pm een greep te doen, het Shakespeare-dorp Diever, de Passiespelen van Tegelen, het wereldrauziekconcours te Kerkradc, de „Encyclopaedie der Karaiben” van pater Ahlbrinek in Paramaribo, de instandhouding van de verzameling — Van Gogh — kortom een veelzijdig geheel van initiatieven tot nieuwe culturele arbeid en vasthoudendheid
8
PIET _ PIET _ PIET
Voor lekker ijs en koele dranken naar PIET
Rovendien een grote sortering lekkernijen zoals;
CROQUETTEN LOEMPIAS HOT DOGS HAMBURGERS VLEESBROODJES PASTEITJES WARME PINDA’S EN ALLE SOORTEN GEBAK DAGELIJKS VERSE MELK, KARNEMELK EN YOGHURT
Voor feestgelegenheden kunnen wij U ook alles leveren En niet te vergeten een uitgebreide sortering van Magazines en Comics
's avonds tot 11 uur open !
La Sallestraat No. 1 Tel. 2123
PIET PIET PIET
Fum Petponu &
Ci*oes
AANNEMERSBEDRIJF
Anaaastraat 8 - Dakota - Aruba, N.A.
Telefoon 1712
Het ontwerpen, aannemen en uitvoeren van alle bouwwerken. Het verhuren van: COMPRESSORS BETONMOLENS ASPHALTKETEL
Steeds in voorraad getrilde betonblokken.
Loop gerust eeiis binnen en bekijk op Uw gemak de grote collectie platen, die wij hebben aan te bieden. Het verplicht U tot niets, het zal U slechts overtuigen van het feit, dat er voor gramofoonplaten maar één adres is;
V A L Ë N
NASSAUSTRAAT — ORANJESTAD
in het behoud van kunstschatten. Dit jaar waren het vooral de in de goede zin des woords behoudenden, die naar
De eerste onderscheidene was de heer Joh. M. Coffeng, begeleid door de paranymfen Dr. R. van Luttervelt en Dr. H. de Leeuwe, loncelhisloricus, heiden lid van de vereniging "Het 'l'oneclniuseuni”. Ue naain van de heer Cotleng i.s ten nauwste met het Amslcrdainse Toneelmuseum verhouden. Hij kreeg de Anjer wegens „de zeer bijzondere pre.stalio om geheel alleen en met grote persoonlijke oUers in tijd en geld in rond tien iaren van stugge, lieldevolle arbeid do uitgehreide verzameling van de stichting „Het Toneelmuseum” op voortreffelijke wijze te ordenen en deze eollerlio bovendien belangrijk aan te vullen, waardoor voor do welensehap en do voorlichling en de opvoeding van het publiek een rijke bron van documentatie toegankelijk is geworden’'. iVa voorlezing van deze mutatie, sprak Prins Reriihard de onderscheidene toe, een kenschets gevend van de betekenis van het toneelmuseum. Als bij het toneel het doek is gevallen, is alleen de geschreven tekst van het spel nog over. Voor de historie is men aangewezen op notities en curiosa. In landen waar de toncelcultuur al lang een grote plaats iimccml, wordt dit alles zorgvuldig bewaard. Regieboeken met hun notities van falen en succes, platen van decors en costuums, gegevens over stukken, theaters, toegangsprijzen, programma's — zij allen worden voor studiedoeleinden overzichtclijk gerangschikt. Belangrijke verzamelingen bestaan in Milaan en Wenen, in Stockholm en Kopenhagen. Bij deze steden kan nu ook Amsterdam genoemd worden. Toen in 1925 de toneelverzameling-Hartkamp door een comité werd aangekocht begon een tocht van zolder naar zolder. De heer Coffeng heeft een grootse prestatie verricht door het Toneelmuseum ten goede te leiden naar de tijd — die niet zo ver racer lijkt — dat Amsterdam, de stad waar voor het eerst in Nederland een schouwburg werd gebouwd, een volwaardig, rijk en behoorlijk geoutilleerd en gehuisvest toneelmuseum zal hebben.
Vergezeld door ir. J. W. Hudig en D. Buurman trad volgens naar voren Mr. S. Baron van Heemstra, sinds 1928 voorzitter van de stichting „Het Gelders Landschap”, die do Zilveren Anjers uit handen van Prins Bernhard ontving wegens zijn zeer grote verdiensten voor het behoud van natuurschoon en recreatieruimlc in de provincie Gelderland. Hoezeer dit nodig is, liet Prins Bernhard blijken uit de cijfers. In het dichtbevolkte Nederland beschikt men aan recreatieruimte per persoon over nog geen 500 vierkante meter tegenover België 900, Duitsland 2iÓ0, Frankrijk 4300 en Zwitserland 4500 vierkante meter. Vandaar het grote belang van stichtingen als „Het Gelders Landschai)” — speciale behoedster van de Veluwe, die tot de meest bezochte recreatiegebieden van Nederland be
hoort — welke al dertig jaren geleden met voortuitziende blik het natuurschoon begonnen veilig te stellen. De, stichting bezit thans 2800 hectare natuurschoon te algemenen nutte, — vooral door het werk van baron van Heemstra.
Prof. Dr. J. van der Poel te Rotterdam, D. Lunsingh Scheurleer en Dr. J. M. G. van der Poel, kreeg een Zilveren Anjer voor zijn activiteiten rond de stichting „Het Nederlands Belastingmuseum”. .,Uit ervaring weten wij”, aldus Prins Bernhard, dat velen onzer bij het enkele woord “belastingen” reeds volstrekt afwijzend reageren. Als wij niet aan die instinctieve drang zouden toegeven, zouden wij er misschien meer toe komen het belastingmuseum te bezoeken. Dan zou een wereld voor ons opengaan. Het is van grote waarde, dat U de ontwikkeling der belastingen heb: geconserveerd, want zij mag naast andere, misschien plezieriger bewijzen van onze historische groei, niet ontbreken”. Ook het belastingmuseum heeft zelf.. . geldgebrek — zozeer zelfs, dat de kostbare collecties, waaronder een verzameling unieke belastingzegels, niet is verzekerd. Dat kan zo niet blijven, vond de Prins. „Als ik dat zeg, rijst natuurlijk direct de vraag uit het bekende liedje, dat do titel draagt: „Wie zal dat bctalem?” Het antwoord ware misschien te vinden in de titel van een personeelsblad van een onzer Ministeries. Die titel luidt: „Wij van Fi
Tot slot werd met een Zilveren Anjer onderscheiden een Amerikaanse vrouw, mevrouw A. Singcr-Brugh — zij kon zelf wegens ziekte niet de onderscheiding in ontvangst nemen — die een belangrijke schenking aan het Nederlandse volk heeft gedaan in de vorm van de Singer Memorial Foundation (museum met concertzaal en landgoed) in Laren, het kunstenaarsdorp in het Gooi. Hiermee heeft mevrouw Singer het culturele werk van wijlen haar echtgenoot, een
— 10 —
maecciias uit een Amerikaanse industriële familie, bekroond en voltooid. ,.De Bijbel leert ons”, aldus Prins Bernhard, „dat wij allen slechts rentmeesters zijn over al hetgeen ons in dit leven ter beschikking is gesteld. Wanneer wij naar het leven van bet echtpaar Singer zien, dan kunnen wij zander voorbehoud zeggen, dat beiden uitstekende rentmeesters zijn geweest.. In de kring van Larense kunstenaars en ver daar omheen werd de naam van hel echtpaar Singer een begrip voor daadwerkclijk medeleven. Niet alleen met de gehouwen van het Singer-niuseum is Laren verrijkt, maar ook met de prachtige collectie schilderijen, in de loop der jaren door hel echtpaar Singer verzameld”. De burgemeester van Laren, de heer N. van der Ven, die met de schilder J. Dooyewaard als paraiiymf was opgetreden, nam de Zilveren Anjer namens mevrouw Singer in ontvangst.
Hiermee kwam het eind aan ecu plechtigheid, die elk jaar opnieuw de betekenis van de cultuur in de .beste zin des woords en hel belangrijke werk van het Prins Bernhardlonds illustreert. Een plechtigheid ook, die het vredesdoel onderslreepl van een fonds dat in de oorlog in Curagao werd opgericht en met 21 miljoen gulden de geallieerde oorlogvoering steunde en dat later zijn talrijke vertakkingen vond — zoals de Prins Bernhardfondsen voor Suriname en de Nederlandse Antillen — naar veelzijdige culturele arbeid. Gesteund door hel bij een demonstratie in de oorlog zinrijk geworden sv-mbool van de witte anjer, de lievelingsbloem van prins Bernhard.
H. W. de Witte
☆
HET BALLET DE FRANCE TREEDT OP OP ARUBA
De kranten hebben hel ons al gemeld, reeds nu is de komst van dit ballet het gesprek van de dag. Inderdaad slaat de minnaars van goed hallet iels speciaals te wachten. Wat we niet voor mogelijk gehouden hadden, gaat binnenkort werkelijkheid worden. Het officiële Ballet dc France komt naar Aruba. Een unieke gelegenheid, die niemand zich gaarne zal laten voorbijgaan.
En U kunt er van verzekerd zijn, dat De Veer Theater uitverkocht is. Reeds nu vraagt men naar kaarten. Wacht niet langer. Haast U en voorziet U tijdig van goede plaatsen. En.. . maakt gebruik van het grote voordeel van een lidmaatschap van de Arubaanse Kunstkring. Alleen al op dezo avond scheelt ü dat meer dan het vierde deel op de toegangsprijs. En er komt nog meer. Reeds thans staat het vast, dat na deze balletvoorstelling nog drie avonden gegeven zullen worden. En dat binnen twee maanden. Bo vendien heeft de Kunstkring nog meer pijlen op haar boog. Do Kunstkring blijft voortdurend attent en streeft er naar hc; beste te brengen. Seunt deze vereniging in Üw eigen voordeel. Uw lidmaatschap betekent betere arlislen en gezelschappen. Meer Cultuur op ons eiland. Meer artistiek hoogstaande avonden voor U en de Üweii.
Begin iy.öö goed. begin dit jaar mul oen lidmaatschap van de Arubaanse Kunstkring.
S.
☆
VAN DE REDACTIE
Nog enkele dagen resten ons en dan zal ook 1957 zijn heengegaan. \'oor het C.C..-V. is hel afgelopen jaar zeer belangrijke geweest, vooral omdat een begin gemaakt werd met de bouw van ons eigen ..home”. Het nieuwe jaar zal ons de opening van het C.C.A.-gebouw brengen, een gebeurtenis van zeer grote betekenis voor Aruba in het algemeen en voor de .-Mdelingen in het bijzonder. Als de voortekenen niet bedriegen, zal 1953 voor ons Cultureel Centrum een jaar worden, waarin we voorlopig een kroon op het werk van de afgelopen jaren kunnen zetten. Hoeveel wensen zullen niet in vervulling gaan met de openstelling van ons gebouw? Voor hoeveel afdelingen betekent dit gebouw niet een afdoendc oplossing voor dc vele moeilijkheden van het ogenblik? Wij hopen slechts, dat dc stagnatie van enige tijd terug geen nadelige gevolgen zal hebben voor het tijdschema, dat „gepland” is.
.-\an alle medewerkers van Cultura onze hartelijke dank voor hun belangeloze medewerking. Mogen wij nog lang op deze pioniers kunnen rekenen. Aan lezeres (essen) en luisteraars onze dank voor hun belangstelling en de vaak bemoedigende bewijzen van die belangstelling.
En aan allen een zalig, gelukkig en voorspoedig 1958 geivenst met heel, heel veel culturele evenementen.
J.S.
— li..—
HET BESTUUR VAN HET CULTUREEL CENTRUM ARUBA WENST HAAR ONDERAFDELINGEN, BESTUREN EN LEDEN, EEN VOORSPOEDIG EN GEZEGEND 1958.
VIATICUM
Nu luister, kind wat Maria deed
Die der mensehen zoet en bitter weet; —
Hoe zij in een heilige Kerstnaeht Een kranke de laatste Teerspijs bracht:
Daar lag een man op een verre hoef,
Die man was krank tot de dood en droef,
Die vroeg met zijn mond en oogen groot Almaar om Hemelsch Brood.
En een knaap die zijn honger niet verslond Lei zijn handen op zijn open mond;
En als hij sliep of zijn oogen sloot
Nam de jongen weer zijn fluit en floot...
Maria, die als avondster waakt,
Had in haar kapel wat hcht gemaakt;
Zij kwam met haar lamp naar hel altaar gegaan En stak twee gele kaarsen aan.
Zij sprak lot Sint Joseph: ‘ik ga met Ons Heer’, Die legde zijn bloeiende lelie neer.
En met schone, hleeke handen nam Maria het witte Lam.
Zij hield Het hoog aan haar rijke hart Als die eerste nacht, toen zij moeder werd.
Zij sloeg er haar vlasblauwe mantel om dicht. Sint Joseph droeg de bel en het licht.
Toen traden zij zonder eenig woord Door de open tempelpoort:
De voornacht stond in vollen schijn En blonk op dak en plein.
En plots in de stilte viel tel om tel Het glazen geluid van de altaarschel,
De huizen rilden. — een kleine knaap Riep ‘moeder!’ in zijn eerste slaap.
Een man stak zijn hoofd door het luik en vroeg: Ons Heer ging voorbij — en wie Hem droeg?
En mensehen kwamen, met kaarsen aan.
Op den drempel van hun woning staan.
Twee vrouwen volgden tot aan de brug.
Toen kwamen ze bleek terug;
En Maria, licht als een paradijs, dacht Aan die eerste, verre winternacht.
Een lange weg, een lichte laan En .schuin in de hemel de wintermaan;
Een toren sloeg op een verre stad.
Een beekje ruischte, een molenrad.
Zij kwamen voorbij een. oud kasteel.
Toen sprong het geluk haar als licht uit de keel, . Toen zong Maria met schoone stem Het heil van Bcthlehem:
Gelooid zij mijn Heer op deez’ schoone reis.
Mijn bloed werd drank en mijn vleesch werd spijs; Geloof zij mijn Heer in mijn schoot en lijf. Geloofd en gedankt om zijn verblijf.
Gezegend zijn lichaam dat vleesch is van mij. Gezegend zijn liart dat zich leschte aan mij. Gezegend zijn lippen die dorstten naar mij. Gezegend zijn ogen allebei.
Gedankt zij zijn naaktheid en zijn nood, Gedankt ook zijn handen, arm en bloot.
Gedankt ook zijn voeten' in mijne schoot. Gedankt zij zijn eucharistische dood.
Ik draag als een appelkcn U in mijn hand. Gezegend de hemel om U en het land,
De mensehen, de hoornen, het licht en hel al. Gezegend de dieren in hunnen stal —
— 12 —
Een lange weg, maar een smaller pad,
Een beekje ruisclUe, een molenrad;
Een lage hoeve, met witte wand.
Lag stil en puur aan de heuvelrand.
De maannacht blonk in een gevelruit.
Een jongen blies in een herdersfluit En klaar aan de stilte sloeg, tel om tel.
Het glazen geluid van de altaarschel.
’Adeste fideles’ zong krank en dof Een stem door de blanke bloemenhof.
Een wingerd dorde aan de witte muur.
Een schaapje blaatte in de donkere schuur.
Een deur kwam open, een deur ging dicht. En het woonhuis stond vol zonnelicht. Maar daar lag een man en die ging dood. Naast een jongen, die hem de oogen sloot ...
ilaria spreidde een altaardwaal.
En las uit een oud, geel rituaal Met een stem, als glas zoo rein.
Het schoone, sraeekende kerklatijn.
ADVENTS-VAART
De vogels trokken zuid-zuid-oost, wij trokken met hen mede.
Nog stond mijn hofke schaars beroosd, <lc rooskes man ik mede.
Maar als ik voor de stadspoort kwam, de rooskes die ik medenam, die hadden zeer geleden.
Wij keerden op ons schreden.
En in de koude najaarstuin, die lag daar effen grauw en bruin onder de naakte bomen, hebt gij een doorn genomen.
Toen nam zij de Hostie in hare hand.
En gaf ze den man op zijn ledikant;
Toen sloot hij zijn oogen, toen sloot hij zijn mond. Toen sloot hij voor eeuwig zijn oogen en mond...
De vogels trokken aldoor zuid, ze waren ons al wijd vooruit over de waterstromen.
Nu is de nacht .gekomen.
Een lange weg en een smaller pad:
Een beekje ruischte, een molenrad;
Het maanlicht doofde in een gevelruit. Een jongen blies in een herdersfluit.
En dichter wit valt nu de sneeuw hoe verder wij ■ nog moeten.
Zwaar gaat gij door de koude sneeuw op uw gewonde voeten.
Een lichtje ging door het winterland; De maan zonk achter de heuvelrand.
En door de nanacht klonk vei en hel Het glazen geluid van de altaarschel...
En zullen wij niet boeten? — Er klonk een wonderlijke stem die aldoor zong van Beteljem waar wij nog henen moeten.
Jac. Schreurs (geb. 1893)
En ’t licht dat door de lochten voer over de aard van perlemoer was lichter dan de dagen Wat dierf ons oog nog vragen?
Draagt gij nog steeds den doornetak? och zie hoe schoon hij openbrak en rooskes rood ging dragen.
Nu zal het spoedig dagen.
Frank Valkenier (geb. 1907)
— 13 —
CULTURA VOOR DE JEUGD
•
VAN HET ENGELTJE MET DE GOUDEN SCHOENTJES
Bijna liet hele jaar slapen de kerstcngelcn, de herder en do schaapjes, samen in een doos mei houtwol. Die staal in een diepe kast van de sacristie. Maar, als het Kerstmis is, worden de beeldjes tevoorschijn gehaald. De \rouw van do koster wrijft ze mooi o]) en dan worden ze tij het krihjo gezet. O, wat zijn de heelden dan blij. Ze staan in het groene mos; zachtjes knetteren de kaarsen, en het gele licht sehillert in de sterretjes op hun blauwe kleed.
Geloot maar gerust, van Kerstmis dromen de engeltjes het hele jaar. Ze werden dan ook meteen wakker, toen ze do sleni van de koster en zijn vrouw in de kast hoorden. Ze wreven zich do slaap uit de ogen en dachten blij: „Het is zeker weer Kerstmis geworden.” En ja hoor, daar ging do donkere doos al open. Wat een licht opeens! Even knipperden de engeltjes met hun ogen.
Het begon net als ieder ander jaar. Do vrouw van de koster wreef met een grote stofdoek over hun kleedje, gezicht en haren. Een beetje pijn deed het wel. Maar dat hadden ze er graag voor over. Want daarna zou het grote ogenblik komen. Dan werden ze naar de kerk gedragen en de koster schoof ze net zo lang heen en weer tot ze allemaal een mooi plekje bij het kribje hadden. Blij lagen de engeltjes te wachten. Daar nam de koster al de schaapjes en herders op om ze naar de kerk te brengen.
„Tot straks, bij het stalletje”, fluisterden de engeltjes opgewonden. Ze bleven nu heel alleen op de grote tafel
Dadelijk zou het hun beurt zijn.
Maar toen gebeurde er iets verschrikkelijks. De koster kwam weer in de sacristie en de engeltjes hoorden hem zeggen: „Mina, wil jij die doos nieuwe engeltjes even open maken? Ja, die daar.” Stijf lagen de engeltjes van de schrik. In die grote doos, waar het papier en touw nog om zat, lagen dus nieuwe engeltjes. Ja, en terwijl de vrouw het touw van de doos begon los te maken, hoorden ze haar zeggen:” Zullen we die oude engelen dan maar weer in de kast leggen, man?”
Do koster echter nam twee van hen op: „Nu, ja, als we deze twee achteraan zetten, dan kunnen ze er nog wel bij. Maar die derde, die derde is zo ouderwets. Die moet maar in de doos blijven van het jaar. Heb jij die nieuwe engeltjes, vrouw?” Daarna gingen ze weg.
Helemaal alleen bleef het derde kerstengeltje achter in de donkere sacristie. O, o, wat had het een verdriet. Het
keek naar zijn blauwe kleedje, dat nu weer helemaal schoon was. Op zijn hoofd had hij een mooi kroontje. Zijn handjes zaten er nog helemaal aan, ze waren zelfs nog nooit gelijmd. En aan zijn voeten had hij prachtige gouden schoentjes. Die schoentjes waren zijn trots. Als de kinderen vroeger hij het stalletje kwamen bidden, zeiden zo tegen elkaar: „Wat is het Jezuskindje toch lief. Maria is ook mooi, maar van die engeltjes is toch wel het engeltje met de gouden schoentjes het allermooiste.”
En nu. Nu was hij te lelijk om bij de stal te staan.
Zo maar voelde hij een paar tranen langs zijn wangen rollen. Niemand mocht hij dit jaar blij maken. Het Jezuskindjo zou hij niet zien en Maria niet en Jozef. 0, o, wat verschrikkelijk.
Maar dan opens veegde hij zijn tranen af. Het engeltje had een idee gekregen. Al was hij dan niet mooi genoeg meer om in de kerk bij de stal te staan, ergens in een huis zou er vast nog wel plaats voor hem zijn. Want het engeltje had gehoord, dat de mensen in hun huizen ook een stalletje hadden met een kribje. Alleen zou het niet gemakkelijk zijn, weer te vliegen. Een engeltje, dat een heel jaar in een doos heeft gelegen, is wel wat stijf in zijn vleugeltjes. Voorzichling klom hij op de vensterbank. Hij breidde zijn vleugeltjes uit, en ja hoor, daar zweefde hij door het open raam van de sacristie naar buiten. In de stralen was hel verschrikkelijk druk. Bij de taartjesbakker en de slager stonden de mensen in lange rijen. Er lag dik sneeuw op de daken. Gelukkig maar dat engeltjes niets voelen van kou.
Zo kon ons engeltje tenminste vliegen tot hij ergens het raam van een huis zag openslaan. Vlug wipte hij naar binnen. Achter de plooien van een gordijn gluurde hij de kamer in. Daar stond een prachtige kerststal. Er waren een Maria, een Jozef, een os en een ezel, en ja, wel tien en
„Zo is hij mooi," hoorde hij een dame zeggen. „Nu moet er niets meer aan veranderd worden.”
Neen, hier kon het engeltje geen vreugde meer brengen.
Hier wat het al zó mooi, en waren al zo veel engelen.
Zacht sloop hij achter het gordijn weg, en vloog weer naar buiten. In het volgende huis kon de engel geen kerststal vinden. Daar was de tafel mooi gedekt. Met wil linnen, en naast elk bord wel drie wijnglazen. In de kamer was echter niemand. Alleen in de keuken heerste een geweldige drukte. Het fornuis stond hoog te branden. En drie keukenmeisjes waren aan het roeren in beslag, aan het bakken, en aan het deeg maken.
— 14 —
„Deze mensen elen alleen maar lekker met Kerstmis”, dacht de kerslengel.
„Hier heb ik dus ook niets meer Ie doen. En weer vloog hij verder. Hij durfde nu niet meer zo gauw een huis binnen te gaan. Het viel hem toch niet mee ergens een plaatsje te vinden.
Maar eindelijk, toen het al heel donker werd, zag hij een heel groot huis. Het had wel honderd ramen, en vier grote buitendeuren.
„Nu zal ik het hier nog eens proberen,” dacht de engel. ,.En als ik in zo’n groot huis geen plaats kan vinden, wel dan kan ik beter weer naar de pastorie gaan, en in de doos met houtwol gaan liggen.”
Hij kwam terecht in een grote zaal. En zoals het er daar uitzag. Wel, dat had hij nog nooit gezien of gehoord. Aan twee kanten van de zaal stonden twee grote rijen bedjes. En in ieder van die bedjes lag een kind. Verder liepen er nog een paar vrouwen rond. Ze hadden witte kappen op en witte schorten voor. Het engeltje begreep meteen, dat het zusters waren. Want die had hij in de kerk ook wel eeirs gezien, als zij in de kerk met de kinderen bij het kribje kwamen bidden.
Een van de zusters w’as bezig bij de stal, die in het midden van de zaal op een grote tafel stond. Ze haalde de beelden van Maria en Jozef tevoorschijn en zette die neer. Maar toen riep ze de andere zuster. „Zuster Aloysia, kom eens even hier.” In de hoek, bij het raam, juist waar het engeltje zat, fluisterde zij: „De kinderen hoeven het niet te horen. Maar ik heb heus geen engel meer om boven de stal te bangen. Die heeft de hond van hiernaast het vorig jaar stuk gebeten.”
Bevend stond ons engeltje te luisteren. Wat zou hij hier graag blijven. Want boven het kribje is een echte ereplaats. Allo kerstengeltjes hopen daar eens te komen. Maar als die boze hond hem nu eens stukbeet! Ach, kom, daar moes! hij maar niet aan denken. Het was eigenlijk heel lelijk van hem om niet dankbaar te zijn, nu hij hier voor al die zieke kinderen boven het stalletje kon hangen. Vlug nam het engeltje zijn besluit. Daarginds zag bij een doos dio ulet was opengemaakt. Haastig fladderde hot engeltje onder de tafel door, lichtte het deksel van de doos op en kroop er in. Zo, nu maar mooi stijf gaan liggen, en afwachten wat er gebeuren ging.
Maar openeens hoorde hij een bromstem onder in de doos: „Wie ligt daar op mij? Au, dat doet pijn.”
„St,” zei het engeltje, „ik ben de nieuwe engel voor boven de stal.”
„O,” zei de stem eerbiedig, „neem me niet kwalijk. Ik ben de oude herder. U hoort eigenlijk in de doos met Ma
ia en Jozef te liggen. Maar als U rustig wilt liggen, dan
il het wel gaan.”
„Dank U,” zei het engeltje heel zachtjes. Want het
hoorde zuster Aloysia zeggen: „Kom laten we maar eerst de herdertjes uitpakken.”
Toen ging voor de tweede maal op die kerstavond het deksel boven het engeltje open. Maar nu hoorde hij blijde stemmen.
„O, wat een prachtige engel,” juichten de zusters. „Daar heeft vast O.L. Heer voor gezorgd.”
Het engeltje werd nu opgebeurd en boven het kribje gehangen. Daar hing het de hele kersttijd boven de kaarsjes en het lachende Jezuskindje. En alle zieke kindertjes zeiden, dat zo nog nooit zo’n mooi engeltje met zulke prachtige gouden schoentjes gezien hadden.
•
PRIJSVRAAG VOOR DE JEUGD
Oplossing van de vorige keer:
Don Quijote vocht met windmolens.
Prijswinnaars: Frank Finck, Santa Cruz 314, en Joyce Nassy, Lago Heights 740.
Do prijzen, boeken, hebben ze inmiddels al ontvangen.
Nieuw raadsel, deze keer eens wat eenvoudiger, want het schijnt meestal nogal moeilijk te zijn:
Hij is klein en ver, en slechts weinigen hebben hem gezien. Maar heel eiikcle geleerden weten wat er in zit. Zijn enige bezigheid is draaien tot hij er bij neervalt. Maar zijn naam kent iedereen. Hoe luidt deze naam?
Oplossingen binnen een week na verschijnen van dit nummer aan P.0. Box 216, San Nicolas, met vermelding van naam, leeftijd en school.
DE REIS VAN DE DIEREN IN DE KERSTNACHT
Liedje liad ziel» voor};enomen liet geheim op te lossen, O, zo moest er tot tw'.alf uur in de nacht voor wakker blijven, zo moest vofnziehting door het huis sluipen met haar pantoffeltjes in de hand en Marretje’s omslagdoek om haar schoudertjes, zo moest zelfs de besneeuwde hof oversteken en de zware staldeur opentrekken, maar dat geheim, vond ze, was wel een beetje angst en kou waard. Morgen zeu zo tegen de oude Covert, die voor de dieren zorgde, met een wijs gezicht kunnen zeggen; „Dat geheim van jou, daar weet ik alles van. Want vannacht, vannacht ben ik -aogebleven on» Ie kijken en te luisteren.” Toen zocht ze haar vaste stalplckje op, zakte in het zachte, geurige hooi en legde de omslagdoek als een deken over zich heen. Het was gekomen door Govert’s verhaal over de twaalf heilige nachten tussen Kei-stmis en Driekoningen. „Dan spreken de dieren als mensen,” zei de oude knecht, „dan zingen de bijen en gebeuren er wonderen in de stal. Maar daar is nog nooit een mens bij geweest. De dieren zorgen wel, dat hun geheim goed bewaard blijft.”
Dat vertelde Covert dus. En omdat ze die zingende en sprekende dieren toch zo graag een enkel keertje wilde zien en horen, kijk, daarom legt nu Liedje heel stilletjes onder de zware omslagdoek. Ook deed ze of ze sliep, maar haar wimpers trilden nu en dan, als ze voorzichtig in het rond gluurde. Het bleef stil in de stal. Zouden de dieren haar dan toch niet vertrourven en wachten tot de volgende nacht om te zingen en te spreken? Och, dan werd het geheim niet opgelost, dan zou ze.. . Een helder geluidje, het gerinkel van een ketting, schrikte haar op. Ha, de dieren ontwaakten en bewogen zich nu; nu ging het er om, zo stil te liggen in het hooi, dat ze haar vergaten. Daar murmelden do koeien, nog half in slaap, het schaap tikte met zijn poot tegen een zijwand van zijn hok, en hoog op de balken werd het ook al onrustig bij de duiven. Maar het wakkerst was Peter, het ezeltje. „Ia”, riep het met een werbaasde stem: „Ia, i-a, i-a!”
Je zult begrijpen, dat hierna alle dieren ontwaakten. Ineens dook Tamorlai, de ekster, te voorschijn, gejaagd en verbazend gewichtig. Hij speelde zo’n beetje voor ceremoniemeester en wipte daarom van het ene hok naar het andere, liet zich vallen tussen de hoenders, die verschrikt uiteen stoven, pikte het varken in zijn snuit, tot het knorde, klopte bedrijving op de bijenkorven. Liedje l»ad graag geschaterd om die opgewonden ekster, maar ze voelde nu zo duidelijk, dat ze op het punt stond iets te ontdekken van het geheim, dat ze zelfs haar oogleden niet durfde bewegen.
En toen inneens gebeurde het. De felle commandostem van do haan kraaide: „Nu, nu, nul”; dat was nog eens
een duidelijk teken! Alle geschuifel, gemurmel en geklop verstomde, en daar zette het wonderlijkste gezang in, dat ooit een mensenkind zich kan voorstellen. De bijen, zwevend in een dichte wolk boven de korven, gonsden met hoge zoomgeluidjes: „Wie... wie... »vie... wee-eet! Hie... hie.. . hie... gee-eet! Vreed... op... eerd!” „Kindetjo geboren! Kindje geboren!” riep opgewonden de haan, »vaarop alle hoenders het grote nieuws bevestigden: „Ja, ja, ja, kindje geboren, ja, ja, ja!”
De duiven tvilden er meer van weten. „Wae-»vaar, weewaar, wae-waar?” vroegen ze.
„In Bê-tlem! In Bè-tlem!” wist bet schaap dadelijk.
„Ja, oeja, ja oeja”, verzekerden het ezeltje, de koeien en de paarden.
„Vreed op eerd”, zoemden de bijen nog eens. En alle dieren zochten een mooie toon voor het sloUvoord: „Amen.”
De dieren herhaalden hun lied nog een paar keren, en vooral op de slotnoot werd lang geoefend.
„Die klinkt het laatst, die vergeten ze niet gauw”, zei Tamorlai plagend. De ekster sprak met een scherpe, wat krassende stem, maar hij hield van grapjes, waarom hij dan zelf het langst en het hardst schaterde. Toen de haan eindelijk de slotnoot had goedgekeurd, riep Tamorlai spottend: „Heb je ook naar je zelf geluisterd?” De haan iCtte al zijn halsveren recht op, maar de koe Bertha voorkwam door vriendelijke woorden, dat de twee aan het ruziemaken sloegen. „Oe-vreed op eerd”, herinnerde ze met zachte, ernstige stem.
„Zullen we dan maar gaan?” vroeg de ekster snel. Als hij niet mocht plagen dan wilde hij tenminste voor ceremoniemeester spelen. „Staat ieder gereed? De twee paarden, die ’s zomers de hooiwagens trekken, moeten de staldeuren openduwen. In de hof wordt niet gesproken. Eerst op de landweg buiten de poort zullen we ons kerstlied nog eens oefenen.” De zware vrachtpaarden duwden de deuren open en ordelijk trok het dierenvolk achter die twee ruige reuzen door de hof, zwijgend, zoals was bevolen.. Maar op de landweg begonnen ze hun lied weer te zingen, en vonden het heel niet jammer, dat ze er maar een bezaten.
Zodra de laatste tochtgenoot, een oude kalkoen met paarse lellen, de stal had verlaten, sprong Liedje rechtop en keek om zich heen. De hokken waren leeg. de deuren stonden wijd open. „Ik wil weten, waar ze heen gaan”, zei ze beslist en stapte uit het bed van hooi. Haastig rukte zo de zwarte doek rond haar schoudertjes en liep op een holletje naar de poort van de hof. De oude kalkoen trippelde juist het pad op naar de landweg, de andere dieren vormden daar al een kleine optocht onder leiding van de opgewonden Tamorlai en de haan met de harde stem.
Waarheen gingen ze toch? Liedje zou dat deel van het geheim niet ontdekken. In de poort stond hoffelijk doch vastbesloten Kas de hofhond.
^iduent
„Kleine meesteres, ik mag ü niet doorlaten,” zei hij onverzeltclijk. ,,ll kunt op twee pantoffeltjes niet zo’n verre reis maken. En die omslagdoek beschermt U ook niet legen de kou van de nacht. De oude meester zou mij nooit vergeven, als ik Ü liet vertrekken.”
Verdrietig keek Liedje naar de optocht van de zingende dieren. Van alle boerderijen langs de weg trokken de bewoners van stallen en schuren mee, het lied zingend van Vrecd’ op eerd en hel kindgje dat in Bc-llem was geboren. Zilveren sneeuw vloog rond, omdat vogels langs de takken der iepen streken; die glinsterende wolk hing nog tussen de-bomen en boven de weg, toen de zingende stoet al uit het gezicht was verdwenen. „Zeg dan tenminste waar ze heen gaan. Kas. Ik zal er niet over praten.. . heus niet”.
„Kleine meesteres,” zei de hofhond, en nog steeds keek hij Liedje niet aan, „dit is het geheim van de twaalf heilige nachten. Onze Lieve Heer geeft ons dan de stemmen van mensen en hoe kunnen wij die beter gebruiken dan om te zingen over de geboorte van Zijn eigen Zoon?”
„Zij zoeken het Kindje!” riep Liedje triomfantelijk. „Nu weet ik jullie geheim. Kas! Ze gaan op reis om het Kintfjc te aanbidden! Net als de herders en de koningen en.. .” Maar Kas stond niet meer naast haar in de poort. Pijrisnel schoot hij voort over de landweg en verdween in de wolk van glinsterende stuifsneeuw. „Ik zal wachten tot jullie terugkomen,” riep ze hem na. „Dan zal ik vragen, oï je hel Kindje gevonden hebt.” Langzaam liep ze naar do stal terug en sloot de deuren. Het bed van hooi, waarin ze weer een plaatsje zocht, was zacht en warm, de omslagdoek beschutte haar als een deken. O, ze lag daar minstens zo heerlijk als in haar eigen ledikantje, en als het niet was, dat ze de thuiskomst der dieren woii zien, dan.. . dan.. . dan zou ze.. .
Liedje ontwaakte, toen oude Covert haar uit het hooi tilde en wilde dragen naar de overzijde van de hof. „Nee, nee!” riep ze verschrikt, „ik moet nog blijven, ik moet zien hoe ze thuiskomen, ik wil vragen of ze gezongen hebben voor het kindje.”
„Liedje, je droomt nog, lachte de stalknecht. „Hoe ben je hier toch gekomen, m’n kind? Vader en moeder zoeken je overal! Wie moeten thuiskomen, en voor welk kindje hebben ze dan gezongen?”
Verward keek ze om zich heen. Daar stonden de dieren, onbeweeglijk en zwijgend, maar — o, ze zag het aan hun . ogen! — ook waakzaam en seherp. Nu kou ze aan Covert vertellen over het Kerstlied der dieren en, hoe ze uittrokken om het kindje te gaan aanbidden. Maar dat was immers hun geheim, het kostbare geheim van de twaalf heilige nachten. Nee, ze zou het niet verraden, ze zou tonen, dat ze hun vertrouwen waard was. „Ik weet niet,” zei ze zacht. „Ik heb zeker gedroomd, Coof.”
Zoo stil, zoo stil — nu kan het sneeuwen op d’aarde, die, tol slaap bereid, vergat de heugenis van eeuwen en niets verwekt in dezen tijd.
Waar zijn uw eerzucht, angst en droomen, de liefde en haar ijdelheid?
Zaagt gij wel ooit een winter komen, in doffer deemstering verbeid?
Verwacht niet meer! — gij moet het dulden, dat alles naar den bodem buigt.
Het bloed, dat eens de harten vulde, heeft niet de zielsdrift overtuigd.
Verwacht een kind — en die zal stralen aan Jesse, aan zijn stam en stok.
Wanneer de wille sneeuw wil dalen legt hij ze voor u, vlok na vlok.
Do weg, de waarheid en het leven zijn van dien sneeuwval geplaveid.
Ceen mens kan minder aan hem geven dan honger naar zijn eeuwigheid.
Jan Engelman (geb. 1900)
BRIEF UIT ENGELAND
TIEN JAAR KUNSTRAAD
Kort geleden is liet elfde jaarverslag van de „Arts Council of Great Critain” uitgekomen, waarin een overzicht wordt gegeven van de eerste tien jaren werk van deze kunstraad. Vergeleken niel de situatie vóór de oorlog is de staat van zaken in de Britse kunstwereld wel heel veel gewijzigd en enige organisatie was ook wol gewenst in de ongeordende doch groeizame kunst-atmosfeer van de jaren ’30 — do ..thuniping thirties” zoals ze wel eens worden genoemd. Op de ..twiiikling Iwenties” — de jaren ’20 na de eerste wereldoorlog, die een zo enorme verandering teweegbracht in het sociale leven in de schaduw van de communistische revolutie in Rusland, de gelijkwaardigheid van de vrouw, en de zorgeloze erfenis van de oorlogsjaren in de vorm van jazz, cocktails en vroegrijpe bakvissen („flappers”) — volgde een wel zeer verschillende decade. „Thumping” worden deze jaren ’30 in Bngeland genoemd, omdat zoveel erin „kolossaal” was: de vooruitgang van de techniek, de wereldcrisis, de lotgevallen van de Volkenbond, Hitler in Duitsland, de toeneming van het aantal ontwikkelden bij de lagere standen van de bevolking als gevolg van radio en massa-oplagen van populaire kranten... „kolossaal” was, helaas, ook de werkloosheid.. . Maar „thunmping” was zonder twijfel de enorm toenemende belangstelling voor kunst in die jaren '30. Wat muziek en toneel betreft is dat gemakkelijk te verklaren door de radio, die in alle — ook de armste — woningen doordrong, waar men tevoren op zijn hoogst een piano of een gramofoon had kunnen hebben, en nu vrijwel elk uur de prachtigste muziek van de grootste kunstenaars en de beste orksten kon horen, en naar „hoorspelen” kon luisteren. Als gevolg van deze „kolossale” toeneming van door de radio gekweekte muziekliefhebbers kwamen er permanente en semi-permanente orkesten, waar vroeger alleen militaire bands in het park speelden en met kunst en vliegwerk een amateursgroep twee concerten per jaar gaf. In Londen kwam er een „volksopera”, Sadlers Wells, naast de grote opera Covent Garden. In de provinciale theaters gingen reizende opera-gezelschappen optreden en die eigenaardige Britse instelling „repertory”-toneel breidde zich uit. Fijnproevers moedigden de balletkunst aan. Kortom, op hoog en laag, en vergeleken met vroeger „massaal” niveau nam de belangstelling voorserieuze kunst toe evenredig aan de algemene intellectuele ontwikkeling.
Tientallen organisaties groeiden uit deze vloed van cultuurbesef op. Er kwamen stichtingen ter bevordering van beoefening van muziek en toneel door amateurs, centrale organisaties voor beroepstoneel, muziekscholen en -verenigingen, clubs voor volksdansen en volkszang, volksuniver siteiten en wat niet al, De tweede wereldoorlog dreigde aan deze massale, nationale activiteit een radicaal einde te maken. De voorgeschreven verduistering hield de mensen thuis; wegens gevaar van luchtbombarderaenton werden allo vermakelijkheden en plaatsen waar zich publiek verenigde, gesloten; de verspreiding van industrieën om minder trefkans op te leveren had hele volksverhuizingen ten gevolge. Er werd een Committee for the Encouragement of Music and the Arts (CFAIA) opgericht om de cultuur niet ten onder te laten gaan onder de oorlogsomstandigheden. Deze bracht de cultuur naar de plaatsen waar de mensen waren, in plaats van dat, zoals vroeger, de mensen moesten komen naar de plaatsen waar de kunstir.iaars optraden. CEMA organiseerde reizende tentoonstellingen van kunstvoorwerpen uit dc musea, tournées van solisten, orkesten en toneelgroepen, balletten en voordrachten in gymnastieklokalen. Het bleek dat de toenemende behoefte aan kunst die in de jaren ’30 tot uiting was gekomen, niet van voorbijgaande aard was. Integendeel, de honger naar cultuur nam onder de oorlogsomstandigheden nog veel meer toe. Het was duidelijk dat het werk van CEMA na de oorlog voortgezet moest worden. Zo is dan ook tien jaar geleden de Arts Council opgericht.
De kunstraad is een eigenaardige organisatie. Het Verenigd Koninkrijk heeft nooit een regeringsdepartement voor kunsten en wetenschappen gekend. Altijd is het initiatief aan particuliere organisaties overgelaten. De kunstraad is dan ook geen regeringsinstelling. Hij wordt gevormd door 16 voortdurend wisselende deskundigen op allerlei cultureel gebied, die over aanvragen voor subsidies of vrijstelling van vermakelijkheidsbelasting moeten beslissen, maar die ook initiatief kunnen aanmoedigen dooi prijzen uit te loven, of nieuwe ondernemingen, zoals het opvoeren van onbekende opera’s, kunnen bevorderen. De kunstraad oordeelt kritisch over voorgcstelde plannen en met subsidies bereikte resultaten en brengt tenslotte advies uit aan de regering wat betreft het totaal van de nodige subsidie. Do rcgcringssubsidie vormt de voornaamste bron van het totaal aan gelden dat de kunstraad ter beschikking staat. Het totaal is ongeveer £ 1.000.000 per jaar. CEMA begon met £25.000; de kunstraad met £100.000. In tien jaar tijd is de subsidie vertienvoudigd, maar er is nog steeds lang niet genoeg. De kunstraad koestert wel niet de hoop dat de subsidie in de volgende tien jaar vertienvoudigd zal worden, maar hij is wel van mening dat er twee of drie miljoen beschikbaar behoort te zijn. Hij wijst er b.v. op dat de regering elk jaar £13.000.000 uitgeeft aan de openbare leesbibliotheken. De uitgaven voor de middelen van onderwijs bedragen bijna £500.000.000 per jaar! Eén miljoen subsidie voor de kunstraad kan in vergelijking daarmee niet veel worden genoemd.
De taak van de kunstraad is weer een geheel andere dan
die CEJfA had. CEMA beschikte in die oorlogsjaren over „captive” publiek, d.w.z. het publiek in de schuilkelders cii in do fabriekscantines „kon niet weg”. Het bad ook geen keuze: het moest aanvaarden wat het werd voorgezet. Nu is de toestand volkomen anders: het publiek moet naar de schouwburgen komen, het kan wegblijven, het kan zijn voorkeur uiten door naar een andere schouwburg toe te gaan, of naar een andere vermakelijkheid. Slechts voor een deel kan de kur.straad dus nog het programma van de CEMA volgen. Eén belangrijk ding is niet veranderd. Dat is do verantwoordelijkheid voor reizende tentoonstellingen. Uiteraard zijn musea „statisch”, d.w.z. zij hebben geen taak haar kunstvoorwerpen „naar het publiek” te brengen: het publiek moet naar de musea toekomen. De kunstraat! is het aangewezen orgaan om te zorgen voor tentoonstellingen op plaatsen waar het publiek te ver af woont om al die kunstschatten in de verspreide grote steden te zien. Zo zorgt de kunstraad dus voor reizende tentoonstellingen: waartoe kunstsehatten uit verschillende musea worden geleend. In de tien jaren van activiteit van de kunstraad zijn er 1.000 van die reizende tentoonstellingen geweest, die door ongeveer 8.000.000 mensen zijn bezocht.
Wat toneel aangaat, ontvangen ongeveer 25 van de 100 proVinciele schouwburgen in het land een subsidie. Een van de voornaamste schouwburgen, de Old Vic in Londen, is daardoor b.v. in de gelegenheid gesteld een vijf-jaarprogramma uit te voeren ter vertoning van alle stukken van Shakespeare. De steun aan opera, ballet en orkesten geschiedt begrijpelijkerwijs ook vrijwel geheel in de vorm van subsidies. Dichtkunst en literatuur in het algemeen worden aangemoedigd door prijzen voor schrijvers en subsidies voor stedelijke Festivals indien bij die Festivals aandacht worden besteed aan litteratuur.
Aan kritiek ontbreekt het niet, en de critici vergeten vaak dat de kunstraad zelf ook vaak genoeg het ene wel zou willen doen en het andere niet laten.. . als er maar genoeg geld 'vas. Veel strijdvragen zijn ook niet gemakIcelijk t® beslissen. Het publiek in de provincie acht het niet nodig dat de kunstraad subsidies geeft aan gezelschappen in de grote steden „want het publiek daar heeft toch al grote keuze in vermakelijkheden, terwijl wij in de provincie tekort komen”. Het antwoord dat deze stedelijke gezelschappen onder auspiciën van de kunstraad provinciale tournees maken, wordt niet bevredigend geacht. Een andere klacht is, dat de kunstraad vrijwel alleen beroepskunstenaars subsidieert en geen amateurs. Het argument van deze critici is natuurlijk dat de kunstraad juist cultuur bij het publiek zelf behoort aan te moedigen door kunst door amateurs te steunen, in plaats van dat betalend publiek in staat gesteld wordt gesubsidieerde vertoningen door beroepskunstenaars gade te slaan. „Wie van kunst een beroep maakt, moet ook maar zo goed zijn dat hij er
zo’nder subsidie van kan bestaan”, wordt gezegd. Zo kan men nog lang dooi gaan met voorbeelden geven van kritiek welke de kunstraad zo nu en ilan leng niet aangenaam zal zijn. Maar men mag tegelijk wel aannemen dat deze deskundigen, die zonder vergoeding, en vaak zonder dank te ondervinden, hun moeilijke doch sclionc laak zo goed mogclijk trachten uit te voeren, in kritiek ook een element zien van de brandende belangstellimr voor cultuur bij hel jmbliek. Dat is een verblijdende ontwikkeling in de laatstè kwarteeuw, welke ondanks het bijkomend aspect van verscherpte kritische zin bevredigend moet heten.
C.J. van Sluys
In februari 1958 geeft hel Arubaans Syinplionie Orkest een concert in Bolivariana.
•
Nog heeft U gelegenheid aan dit concert mede te werken. Aarzelt thans niet langer en komt ook meespelen.
Repetitie-avond op dinsdag in de oude Protestantse Kerk te
Oranjestad.
DE WIJKGEDACHTE
Gemeenschapsvorming in enkele grote Nederlandse steden
De onlwikkellng van de grote steden leidt lOt allerlei minder gewenste verschijnselen. In de grote stad gaat het individu verloren in de massa, de mens is een van de velen en het is nu eenmaal ecu bekend verschijnsel dat het individu in de groep aan verantwoordelijkheidsgevoel verliest. Men kan sich achter de grote groep verbergen, men wordt een van de vele namelozen én het wordt moeilijk, omdat allen hetzelfde doen, de „schuldige” aan te wijzen. Deze phenomenen kan men in verkleinde vorm in zijn directe omgeving bespeuren. Het publiek op een sportveld is een goed voorbeeld. Men ziet hier vaak mensen zich op een manier gedragen, die zij zelf, wanneer zij alleen op het veld waren, belachelijk en soms beschamend zouden vinden. Maar in de groep verliest de mens aan zelfcritiek, ..iedereen gedraagt zich immers zo, waarom ik dan niet”, wordt het excuus. Nog duidelijker wordt dit, wanneer men het publiekelijk gedrag bij relletjes en opstootjes bestudeert.
Al deze versehijselen ziet men in de grote stad, in een andere vorm. Vooral bij het ontstaan van deze agglomeraties komen alle moeilijkheden sterk tot uiting. In de meeste gevallen wordt een stad gevormd, door plattelandsbewoners, die hun bestaansbasis hebben zien ondermijnen en die een betere toekomst in de industrie menen te kunnen vinden. Deze was dan in de regel bij de grote bevolkingscentra geplaatst, omdat men daar de goedkope arbeidskrachten in grote getale vond. Velen werden ook aangetrokken door de vele voordelen, die de grote stad bood, zoals gas, electriciteit, waterleiding, betere medische verzorging en niet te vergeten, het grotere vermaak.
Deze plattelanders kwamen vaak uit de geborgenheid van de kleine dorpsgemeenschap, met een eigen systeem van waarden, met eigen normen, waarin men zich thuis voelde, omdat er een onderlinge band met de dorpsgenoten bestond. Men kon op eikaars hulp rekenen bij ziekte of financiële nood. De gebeurtenissen in het ene gezin, waren ook van belang voor alle anderen. Men kende elkaar goed en en sprak ook over elkaar, want zo’n dorpsgemeenschap moet men ook niet al te idyllisch zien, er werd behoorlijk geroddeld en er waren vaak conflicten; meestal werden deze in de dorpsgemeenschap zelf tot een oplossing gebracht en zelden kwam het zo ver, dat een gedeelte van de bevolking wegtrok. In deze gemeenschap, waar dus het persoonlijk contact zeer belangrijk was, werd een voortdurende controle van de groep over de gedragingen van de enkeling uitgeoefend, maar andersijds werd dit door het groepslid niet als een onvrijheid gevoeld. Hij wist
waaraan hij zich te houden had, de groepsnormen, vastliggend in de godsdienst moraal, waren simpel en een
voudig en een oppositiehouding werd niet toegestaan. Trouwens men helde daar zeer moeilijk toe over, omdat het contact met buitenstaanders gering was en men dus ook niet gemakkelijk op nieuwe ideeën kwam.
Do mens, die uit deze vertrouwde kleine omgeving werd weggetrokken door de moeilijke omstandigheden, waarin du landbouw in de vorige eeuw kwam te verkeren, of door de zuigkracht die de grote stad om andere redenen op hun uitoefende, en die in de grote stad terecht kwam, maakte een enorme overgang door. De grote stad was in vele opzichten het tegenovergestelde van het dorp. Een groot aantal inwoners, die men nimmer meer alle persoonlijk kan kennen. Zeer uiteenlopende godsdienstige- en levensopvattingen, met daaruit voortvloeiende een zeer grote diversiteit van normen en gewoonten, die vaak zeits tegenstrijding zijn. De controle op het individu is een zuiver uiterlijke, in de regel gehandhaafd door een politieapparaat, maar niet meer door de gemeenschap zelf. Het oude levensritme, gebonden aan de seizoenen en de cyclus yan nacht en dag, werd in de stad doorbroken. De fabriek stoort zich niet aan deze natuurlijke verschijnselen, kunstlicht maakt het werken in donker ook mogelijk.
De gevolgen voor de emigrant van het platteland, waren meestal, dat hij zijn oude waarden, zijn oude levensopvatting verloor, maar er in de grote stad ook geen nieuwe voor terug ontving. De situatie was te verward, hij miste ook de gave des onder.scheids en liep dikwijls in de vallen, die ronselaars en handige oplichters voor hem openzetten, door hem de schoonste beloften te doen, als hij in dat en dat bedrijf kwam werken, of in het e®» of ander fonds iets stortte, of zich bij een bepaalde partij aansloot.
Daarbij kwam, dat de materiële omstandigheden in de grote steden voor de arbeidende klasse, meestal allererbarmelijkst waren. Lage lonen, herhaaldelijke grote werkloosheid, slechte arbeidsomstindigheden en zeer slechte woningtoestanden waren normaal. In deze laatste kwam en komt slechts zeer langzaam verbetering. De woningen, die aan ’t einde van de 19de en ’t begin van de 20ste eeuw werden gebouwd en die de treffende naam „huurkazernes” verkregen, boden een troosteloos beeld. Smakeloos en grauw werd straat na straat aangebouwd, zo ontstonden de eentonige en beklemmende arbeiderswijken, waarin het licht en de frisse lucht moeilijk konden doordringen. Deze huizen, waarvan de meeste nu nog steeds staan en tengevolge van de woningnood nog zeer druk bewoond zijn ook, misten practisch ieder comfort. Tengevolge daarvan heeft nu nog altijd 50% van de woningen in Amsterdam geen badkamer of douchecel.
Maar zo zou hel niet blijven. Men ging inzien, dat de woning meer betekende dan een simpele ruhnte om in te
Foto Ideaal
(KUSTER’S HANDEL MAATSCHAPPU)
Het adres voor de wereldberoemde camera’s
LEICA, ZEISS IKON, ROLl^IFLEX, ROLLEICORD, REVERE, ROBOT, AGFA, en vele' andere merken
The Home of Fine Cameras
Nassaustr. 8 Oranjestad. TeL 1012
^ 21 —
eten en te slapen. De woning is een belangrijke factor in het gezinsleven en bepaalt mede „het milieu”. Het kind ontvangt in de woning een groot deel van de opvoeding en hoe belangrijk het ouderlijk buis is blijkt wel uit de herinneringen, die bijna iedereen er op latere leeftijd nog aan heeft. Niet alleen, dat men meer aandacht aan het comfort, dat het huis moest bieden, ging besteden en dat er tal van voorschriften kwamen, die aangaven hoeveel kubieke meter een slaapkamer moest zijn en hoeveel vierkante meter venster er op een bepaalde ruimte moesten zijn, maar men ging ook meer betekenis hechten aan de ligging van do woningen; zij moesten liefst op het zuiden komen, maar in ieder geval zo, dat licht en lucht aan alle kanten naar bitinen kunnen. Zo kwam men tot de ruimtelijke ophouw van een stad. Als de hierbovengenoemde factoren nu do enige waren, waar men mee in aanraking kwam, dan was de zaak vrij eenvoudig. Zo is dat echter niet, want <le materiële omstandigheden zijn maar een kant van de
Men wilde alras ook iets doen aan de ontworteling, de losgeslagcnheid van vele stedelingen en men meende, de cplcssing te moeten zoeken in het ophouwen van nieuwe gemeenschappen, vergelijkbaar in vele opzichten met die van het dorp. Men wilde aan het gemeenschapsleven
nieuwe vorm geven in de wijk, een bepaald gedeelte van de stad, met een eigen karakter, dat ietwat gcisoleerd is van de andere gedeelten. Men tracht de inwoners van de wijk het gevoel te geven, tot die wijk te „behoren”, hen er daadwerkelijk deel van uit te laten maken, door aller■lei gemeenschappelijk activiteiten voor hen te bedenken.
Om de wijk een eigen karakter te geven en om deze wijkgedachte zo goed mogelijk tot zijn recht te laten komen, zal men reeds voor dat deze gebouwd is, zich af moeten vragen, hoe deze het beste opgetrokken en ingedceld kan worden, waar de wijk het best kan liggen en welke menser er in zullen gaan wonen. De meeste steden in Nederlani hebben tegenwoordig op hun bureaux een socioloog of sociograaf aangesteld, die zich met problemen van deze aard bezig houdt. Hij heeft een nauw contact met het bureau stadsplanning, dat dus de nieuwe wijken in kaart brengt en eventueel maquettes maakt, zodat een duidelijk overzicht wordt verkregen. In het centrum van de wijk komt dan meestal het wijkgebouw, waar de gezelligheidsverenigingen en eventuele cursussen een ruimte vinden. Ook vinden we daar het postkantoor en de dienstverlenende bedrijven. In de naaste omgeving van het centrum staat dan de kerk en eventueel de school. Dit is uiteraard maar een voor
LA VENEZOLANA
ORANJESTAD. ARUBA
WENSEN U ALLEN PRETTIGE KERSTDAGEN j
VOORSPOEDIG 19581
— 22 —
beeld, veel in de opbouw is afliankelijk van de plaatselijke orastandiglieden. De hoofdzaak is, dal er een zekere ordening is verkregen, waar men vroeger de zaak maar „luk' raak” liet verlopen, met alle gevolgen van dien. Zeer nadrukkelijk wordt dus rekening gehouden met de opbouw van een mileu, waarin de volwassenen weer een plaats vinden en waarin het kind onder betere omstandigheden opgroeit. Sportvelden vindt men in de naaste omgeving, waarop de scholen kunnen oefenen, en de sportclubs uit de wijk op de vrije dagen en avonden kunnen spelen.
Voor de vrouwen zijn er huishoudverenigingen, kleutercursussen en dergelijke, waarbij het persoonlijk contact weer gelegd wordt en de vereenzaming, die juist in de grote stad afschuwwekkende vormen aan kan nemen, verdwijnt. De wijkverenigingen slaan onder bestuur van de wijkbewoners zelf, en nemen dus tal van functies, die vroeger ongeorganiseerd door de dorpsgemeenschap werden gedragen.
Het is duidelijk, dat men om deze wijkgedachte tot leven te brengen niet daarvoor nieuwe wijken hoeft te bouwen, ook in de oude probeert men haar, en hier en daar inderdaad met succes. De omstandigheden werken hier lang niet altijd mee, temeer daar men in deze wijken te maken krijgt met mensen, die er al zeer lang wonen en dan zijn er allerlei weerstanden tegen het omgaan met bepaalde andere wijkbewoners te overwinnen. In de pasgebouwde wijk is iedereen „nieuw”, daar is men gemakkelijker voor een zekere samenwerking te vinden. En zo zijn er meer problemen.
Zeker is echter, dat er door de activering van de wijkdachte in het bestaan van velen een grote verbetering kan w'orden aangebracht, doordat men een grotere levensvreugde verkrijgt.
If'. Langevetd.
•
BRIEF UIT LONDEN
CULTURELE WINST EN ZAKELIJK VERLIES
Het vorig jaar is in het Verenigd Koninkrijk weer voor £ 2 miljoen meer aan boeken verkocht dan in 1955. Er is voor £ 48 miljoen omgezet. Men zou zo zeggen dat een bedrijf dat per jaar 500 miljoen gulden oplevert en een voortdurend stijgende lijn vertoont, reden geeft lot verheugenis, vooral bij de leiders van het fundament van het geheel: de uitgevers. Zonderling genoeg is dat niet het geval. De onweerlegbare statistiek toont het aan: bij tientallen hebben grote en kleine, bekende en onbekende uitgeversfirma’s sinds de oorlog de ongelijke strijd met het kasboek moeten
opgeven. Sommige zijn helemaal opgehouden, andere hebben zich aangesloten bij krachtiger concurrenten.
Nu is het uitgeversbedrijf in Engeland klaarblijkelijk altijd een riskante zaak geweest: in de tien jaren vóór de oorlog hebben ook al 25 of meer bekende uitgevers hel bijltje erbij neer moeten leggen. Het feit dat thans meer dan viermaal aan waarde in boeken wordt omgezet, of, om het anders uit Ic drukken, dal hel publiek — gerekend met oen gemiddelde verdubbeling van do prijs van boeken — meer dan tw'cemaal zoveel boeken koopt als vroeger, maakt klaarblijkelijk geen voldoende verschil. Het orgaan van de Britse boekhandel „The Booksellcr” heeft dan ook van een „crisis” gesproken ondanks de gunstige balans van 1956. Maar omdat de bockhandel elk jaar weer zorgelijk het hoofd schudt en over een „crisis” mompelt, verliest dat woord aan overtuigende kracht.
Intussen heeft zich wel een nieuw en nog niet vertoond verschijnsel voorgedaan: „De City”, d.w.z. handelsfirma’s zijn hier en daar belangstelling gaan vertonen voor het uitgeversbedrijf. Natuurlijk, zal men zeggen een bedrijf dat een voortdurend, stijgende lijn vertoont, waar per jaar 500 miljoen gulden in omgaat, en waar vrijwel elk jaar 20 miljoen gulden meer omzet bij komt, trekt begrijpelijkerwijs de aandacht van zakenlieden. Hierdoor is echter levens de kans ontslaan („het gevaar” noemt men het in culturele kringen) dat zich zakelijke invloeden zullen gaan doen gelden op hel cultureel gebied van de uitgeverij. Het is om die reden dat het verstoorde evenwicht tussen cultuur en kassa in de uitgeverij, dat geen tekenen van herstel laat zien, een nauwere bestudering waard is.
Men moet met cijfers in de Britse uitgeverswereld zeer voorzichting zijn, omdat het zulk een buitengewoon ingewikkeld bedrijf is. Er zijn 360 uitgeverijen (ongeveer 90% publicerende van alle boeken die in het Verenigd Koninkrijk verschijnen; de Landsdrukkerij, die „de grootste uitgever van alle” is niet meetellend) lid van dc Vereniging van Uitgevers, maar slechts ongeveer 100 van deze leden zijn „algemene” uitgevers, d.w.z. uitgevers die romans, reisbeschrijvingen, enz. publiceren. De anderen zijn uitgevers van gespecialiseerde boeken, zoals schoolboeken, studiewerken, enz. die „vaste afnemers” hebben. De „algemene ’ uitgevers moeten maar hopen dat zij voor hun produkten afnemers vinden, en dat maakt begrijpelijkerwijs een enorm verschil. Ook is het van gewicht te weten dat van de hele omzet in de boekhandel een kwart bestaat uit „herdrukken”, zowel tweede en volgende edities van romans, „nieuwe” uitgaven van populair gebleken boeken in zakformaat-edilies met papieren kaft, herdrukken van schoolboeken, enz. enz. Tenslotte moeten uitgevers ook rekening houden met de export van Britse boeken. Niet minder dan een derde deel van de boeken die van de Britse persen ko
men, wordt naar liet buitenland verkocht. Deze drie factoren alleen al — en er zijn er nog meer — maken al direct duidelijk dal het geen eenvoudige zaak is te spreken over een „gemiddelde, gewone, algemene” uitgeverij die „gangbare lectuur” op de hiimenlandse markt brengt door middel, uiteraard, van de boekwinkels.
De grootste moeilijkheid voor de meeste uitgevers is, dat do prijs van boeken te laag is. Sinds de oorlog is de prijs van papier vervijfvoudigd, de prijs van zetten en binden verdrievoudigd. De prijs van hot eindprodukt is in het algemeen slechts verdubbeld. Op dit laatste zijn, tussen haakjes, al dadelijk belangrijke uitzonderingen. De beroemde „Pcnguin”-boekjes b.v. kosten, toen zij kort voor de oorlog voor het eerst verschenen, zes pence, dus een kwartje. Tegenwoordig kosten zij 11. 1.25 of fl. 1.75 (2511, 6d of 3sh, 6d). Een gevol.g daarvan is, dat de uitgever van de „Penguins’ zijn kostenberekening kan baseren op een „eerste editie” van minimaal 50.000 exemplaren. De uitgever echter die een nieuwe roman van een onbekende schrijver wil lanceren, heeft een heel andere kostenberekening. Vóór de oorlog kon hij oen „eerste editie” van zo’n boek, bij wijze van proef, in 1.000 exemplare aanbieden, en als hij die verkocht had hij geen verlies en de tweede
woordig kan een eerste editie alleen maar geen verlies opleveren als er tussen de 3 en 5.000 exemplaren verkochl worden, wat natuurlijk heel wat moeilijker is dan de •er koop van 1.000 exemplaren. Zou de uitgever de nrija var het boek lager maken, om het aantrekkelijk te maken, dar moeten er naar verhouding nog veel meer exemplaren var worden verocht.
„De buit” van 500 miljoen verdwijnt natuurlijk ook niel in de zakken van de uitgevers alleen. Commissies jan d« boekhandelaren op de binnenlandse markt (33 1/3%) er in het buitenland, kosten gemiddeld 39%. De produktie kosten van het boek bedragen gemiddeld 28%, en de schrij ver ontvangt gemiddeld 12%. Dat laat dus 21% over vooi de uitgever, die daarvan ook nog de advertenties moet be talen. Hij kan misschien rekenen op 15%, dus dat zoi voor do gezamenlijke uitgevers 75 miljoen gulden zijn. A moet dit dus verdeeld worden over die 360 en meer uitge vers, groot en klein, in het land, het is toch nog steeds eei aantrekkelijk bedrag, en het is geen wonder dat zakenlic den uit de City er belangstellende ogen op hebben geslagen Het is ook wel duidelijk dat succesrijke .uitgevers een hee wat groter aandeel van de buit in aanspraak nemen dan an deren, en men kan zelfs met een oppervlakkige berekenin:
Sportartikelen |
En toch i..
goedkoper
NAAR SPORTHUIS
J. E. P. CABENDA
hygiënisch
ARUBA GAS SUPPLY CO., LTD.
. — 24 —
van inkomen móeten onizien. Zoals gezegd, doen sommigen" van hen dat door een tusie aan te gaan met een concurrent.
Deze fusie van uitgevers, die meer en meer de goede oplossing blijkt te zijn, bewijst dat het probleem althans voor een belangrijk deel een van verbreding van de kapitaalbasis is. (Dat is du;- ook de weg waarl&ngs de zakenlieden uit de City dit voor hen totnogtoe totaal onbekend terrein van het boekbedrijf betreden.) Uitgevers moeten, als gevolg van hogere onkosten, de grotere moeite en de langere tijd die het kost voordat de eerste edities van de hand zijn gegaan en met de winst van volgende edities begonnen kan worden, langer wachten, en zij kunnen intussen natuurlijk niet stilzitten, maar moeten hoeken blijven publiceren, wat opnieuw investering van kapitaal betekent.
Er zijn reeds allerlei middelen waardoor het tempo van het afzetten van eerste edities wordt versneld. Een zeer belangrijke steun geven b.v. de leesbibliotheken. Hoeveel particuliere leeshibliotheken er in het land zijn, is niet na
Er zijn er echter heel grote bij, b.v. een van de kioskfirma Smith, die het voordeel biedt dat men boeken kan lenen en tcruggeven op alle stationskiosken in het land. Wei is bekend hoeveel openbare leesbibliotheken er zijn. Dat zijn cr meer dan 30.000, die niet minder dan 60 miljoen boeken in voorraad hebben. Deze openbare bibliotheken alleen al lenen per jaar 400 miljoen boeken uit. Als men aanneemt dat de particuliere 200 miljoen boeken per jaar uitlenen, is het totaal 600 miljoen. Er zijn misschien 30 van de 50 miljoen mensen in het land die gerekend kunnen worden min of meer geregeld boeken te lezen. Dat sluit kinderen in, want de meeste bibliotheken, en zeker alle openbare, hebben een grote selectie kinder- en jeugdboeken. Zo komt men tot een gemiddelde van 20 boeken, wat velen nog steeds niet veel noemen, maar dat heel wat bevredigender is dan de gemiddeld twee boeken per jaar welke per hoofd van de bevolking worden gekocht. Hoe dat zij, de openbare bibliotheken kopen per jaar voor ongeveer 30 miljoen gulden aan boeken, maar tegen groothandelsprijs, evenals de particuliere leesbibliotheken, die voor misschien 10 miljoen gulden kopen.
Dan zijn er nog zgn. boekenclubs, waarvan de grootste niet minder dan 150.000 leden heeft. Ook deze leveren tegen groothandelsprijs boeken naar al of niet beperkte keuze aan hun leden, die contributie betalen.
Toch maakt dit alles — zeker voor de kleinere uitgever
- niet voldoende verschil wat betreft de kapitaalsom welke hij als ruggesteun nodig heeft. Vandaar de steeds toenemende concentratie van uitgeversbedrijven, waartegen in het algemeen weinig bezwaar bestaat. Men kan er als argument van betekenis eigenlijk alleen tegen aanvoeren dat
met de verdwijning van elke onafhankelijke uitgever een specifieke, persoonlijke bron voor lectuur verdwijnt, want het is inderdaad zo dal elke uitgever een eigen karakter aan zijn boeken geeft. Schrijvers van bijzondere boeken of gedichten, die niet overeenkomen met wal men „gewoon” pleegt te noemen, zijn nog al eens op uilgc\crs aangewezen bij wie zulke ocuvres toevallig in de sniaaK vallen en die bereid zijn ze uit te geven: die keuze zou dan worden be
Gelukkig zijn er ook maeblige uitgevers, die minder machtigen in hun bedrijf opneinen en lum volkomen vrij laten op hun eigen manier door te gaan. Dit is waarschijnlijk wel de beste oplossing van alle. Zo blijlt de culturele winst behouden en kan het zakelijk verlies toch in financiële winst worden omgezet. Hel maakt ook het inslaan van meer „zakelijkc” zijwegen, b.v. door beginnen met allerlei nevenbedrijven, zoals een Cily-finaneicr zon raden, onnodig.
C. ]. van Sluys
•
In houd
Kerstgedichten
Arubaans Cultureel Leven
Het Radio-prograiuina van het C. C. A.
Zilveren anjers voor culturele arbeid
Het Ballet de France op Aruba
Cultura voor de Jeugd met twee verhalen
Kunst en Lectuur in Engeland
Gemeenschapsvorming in Nederlandse Steden
K.
LOONSTRA ^
voor
• Electrische installaties
9 Waterleiding installaties
® Staal constructies
• Machine reparatie
tevens
• Verkoop van technische materialen
T o M A
M
TENSTRAAT 0 DAKOTA * TELEFOON 1575
1
Continental
Wij hebben op hel ogenblik weer een volledige voorraad banden en zijn goed gesorteerd in aUe maten Enkele voorbeelden:
425 X 15 — 520 x 13 560 x 13 — 590 x 13 640 x 13
500 X 14 — 520 X 14 590 x 14 — 550 x 15 560 x 15
590 X 15 — 165 X 400 185 x 400 — Scooter Tircs 400 x 8
Haast U echter, want de voorraad vliegt a.h.w. de deur uit, omdat steeds meer mensen de superieure kwaliteit (en de lage prijs....) ontdekken van
CONTINENTAL BANDEN
Agente :
E. & G. MARTIJN (ARUBA) LTD.
TEL: 1492 — 1493 — ORANJESTAD
HAVENSTRAAT