Full Text / Transcription of https://coleccion.aw/show/?UNIVERSITEITLEIDEN-DIG-KOLONIAAL-VERSLAG-1853
Translate this text / Traduci e texto aki:
mmm mm m
mmmKBmmaamatamssuBimamim
BIBLIOTHEEK KITLV
0154 2685
V E R S L A G
BEHEER EN DEN STAAT
DER NEDERLANDSCHE BEZITTINGEN EN KOLONIEN
OOST- EN WEST-INDIE EN TER KIST VAN GUINEA.
1 8 5 3 ,
INGEDIEND DOOK DEN MINISTEE VAN KOLONIEN.
w >»- ;-• • 'i* y • -e
I y^&KlNSîj}^ f V <//\ vost f - >
UTRECHT,
KEMINK EN ZOON.
1858.
ZITTING 1855—1856. — (XIII.) Exh. 20 Sept. 1855, »°. 132.
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen over 1853.|
GELEIDENDE BEIEF.
N°. 1.
's GRAVENHAGE , den Uden September 1855.
Tot voldoening aan art. 60 der Grondwet, heb ik de eer aan U Hoog Edel Gestrenge te doen toekomen het Verslag van het beheer van Nederlandsen Indie en van den staat waarin het zich bevindt, loopende over het jaar 1853. Het Verslag over dat jaar betreffende de koloniën en bezittingen van het Eijk in de WestIndien en op de Kust van Guinea, werd reeds aan de Kamer toegezonden bij mijnen brief van 10 Februarij jl., n°. 1, en de inzending van dit tweede gedeelte is alleen door omstandigheden, van mijnen wil onafhankelijk, tot dusverre vertraagd.
Bij de opmaking daarvan is reeds zooveel mogelijk gebruik gemaakt van de opmerkingen vervat in het belangrijk Verslag door eene Commissie uit de Tweede Kamer, onder dagteekening van 15 Maart j 1., uitgebragt omtrent de Regeringsverslagen van van het beheer en den staat van Nederlandsch Indie over de jaren 1851 en 1852. Wijzigingen van algemeenen aard vereischen echter voorafgaand overleg met het koloniaal bestuur en zullen daarom ook thans niet worden aangetroffen.
De Minister van Koloniën,
CHS. F. PAHUD.
Aan den Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal.
I N H O U D .
- ^ Q Ö G > ^ - —
Verslag van het beheer van Nederlandsen Indie en van den staat
waarin hetzelve zich bevindt, over het jaar 1853.
A. Grondgebied Blz. 1
§ 1. Bestanddeelen » 1
§ 2. Oppervlakte (opnemingen en kaarten) „ 1
B. Bevolking » 5
§ 1. Op Java en Madura » 5
§ 2. In de buitenbezittingen .v » 8
§ 3. Acten van verblijf » 12
C. Opperbeheer > 13
v § 1. Gouverneur-Generaal » 1 3
§ 2. Eaad van Nederlandsen Indie » 14
§ 3. Algemeene secretarie » 15
D. Gewestelijk algemeen beheer » 15
§ 1. Java en Madura » 15
,/ § 2. Buitenbezittingen » 16
E. Militair beheer r • • » 18
I. Landmagt » 18
§ 1. Kommandement » 18
— VI
§ 2. Algemeen beheer en bijzonderheden omtrent de,onderscheidene takken van militaire dienst Blz. 18
a. Generale staf. „ 18
b. Genie en sapeurs „ 18
c. Administratie „ 1 9
d. Geneeskundige dienst » 1 9
e. Infanterie „ 23
/. Artillerie „ 2 3
ff. Cavallerie „ 2 4
h. Bijzonderheden van verschillenden aard . . . „ 25
§ 3. Gewestelijk militair beheer „ 2 6
§ 4. Zamenstelling en voltallighouding van het leger . . „ 26
§ 5. Inrigtingen tot het leger betrekkelijk , 2 7
a. Voor stoffelijke behoeften „ 2 7
b. „ zedelijke en wetenschappelijke behoeften . „ 31
§ 6. Toestand en verrigtingen van het leger in het algemeen „ 33
§ 7. Gewapende corpsen niet regtstreeks tot het leger behoorende , 3 4
IL Zeemagt , 3 6
§ 1. Kommandement „ 3 6
§ 2. Nederlandsch eskader , 3 6
a. Sterkte „ 3 6
b. Stationering 37
§ 3. Gouvernements-schoeners en kruisbooten . . . . „ 38
§ 4. Inrigtingen tot de zeemagt betrekkelijk „ 3 9
a. Commissie tot verbetering der Indische zeekaarten en verrigtingen van den geographischen ingenieur „ 39
b. Haven- en equipage-departementen, werven en pakhuizen 42
c. Maritiem-etablissement op Onrust „ 4 3
d. Marine-etablissement te Soerabaija „ 4 4
e. Fabriek voor de marine, het stoomwezen en de nijverheid te Soerabaija. (Zie onder „Nijverheid".) „ 45
§ 5. Verrigtingen der zeemagt „ 4 5
a. Verrigtingen in het algemeen „ 4 5
VII
b. Verrigtingen uitsluitend tot opsporing en vernietiging van zeeroof Biz. 49
c. Verrigtingen in het belang der hydrographie . . „ 54
III. Verdediging „ 5 5
B. Kegtswezen en politie » 5 5
I. Bestanddeelen der wetgeving „ 5 5
§ 1. In het algemeen „ 5 5
§ 2. Burgerlijk en handelsregt „ 5 6
§ 3. Strafregt ' „ 5 7
§ 4. Begtsvordering en regterlijke magt „ 5 7
§ 5. Militair regtswezen „ 5 9
§ 6. Toestand der regtsbedeeling . . • „ 60
H. Politie ' . . „ 60
§ 1. Algemeen reglement „ 6 0
§ 2. Kegt van verblijf • » 6 0
§ 3. Invoer van vuurwapenen en buskruid » 6 2
§ 4. Gebruik en verhuur van paarden en rijtuigen, loge
menten enz „ 6 3
§ 5. Passen voor vaartuigen. (Zie onder „Nijverheid".) . „ 63
§ 6. Seinlichten voor zeil- en stoomschepen „ 6 3
§ 7. Misbruik van sterken drank „ 6 3
§ 8. Plaatselijke verordeningen van politie „ 6 4
III. Magt van den Gouverneur-Generaal in zaken van justitie en politie „ 6 4
IV. Benige middelen van beheer met het regtswezen in verband „ 68
§ 1. Wees- en boedelkamer „ 6 8
§ 2. Verlijding en bewaring van eigendoms-bewijzen, enz. „ 76
§ 3. Gevangenissen en gevangenen » 76
G. Eeredienst » "
I. Protestantsche » ''
II. Boomsch-katholijke » 8 0
x III. Mohammedaansche » 8 0
H. Instellingen van liefdadigheid „ 8'~'
I. Burgerlijke geneeskundige dienst » 8 "
J. Onderwijs » y 0
V
— vin —
I. Voor Europeanen en met hen gelijkgestelden Blz. 90
§ 1. Inrigtingen voor middelbaar en lager onderwijs . . „ 90
§2. Militaireinrigtingenvooronderwijs. (Zie„Landmagt"§5.) „ 90
§ 3. Industrie-scholen „ 9 0
II. Voor Christen-inlanders , 9 3
III. Voor onchristenen, niet zijnde Europeanen of met hen gelijkgestelden „ 9 3
K. Kunsten en wetenschappen „ 9 3
L. Geldelijk beheer „ 9 6
I. Algemeen beheer „ 9 6
II. Muntstelsel en geldsomloop „ 9 9
III. Javasche Bank M 104
IV. Staat der kassen in Indie „ 107
V. Algemeene boeken n 108
VI. Begrooting M 108
VIL Lands-gebouwen en waterstaat „ 1 0 8
VIII. Vervoerwezen „117
§ 1. Binnenlandsch M 117
a. Beheer „ 117
b. Wegen, rivieren enz „ 118
c. Bepalingen omtrent het binnenlandsch vervoer in verband met de belangen der inlandsche bevolking „ 124
d. Vervoer van personen „ 126
e. Vervoer van goederen „126
ƒ. Vervoer van brieven „ 129
§ 2. Over zee tusschen deelen van Nederlandsch Indie . ,, 130
§ 3. Tusschen Nederlandsch Indie en het moederland. . „ 135
a. Langs den gewonen weg „135
b. Langs den zoogenaamden o verlandweg . . . . „ 1 3 6
IX. Voorziening in de materiele behoeften van het beheer . . „ 137
§ 1. Door uitzending uit Nederland „ 1 3 7
§ 2. Gouvernements-inrigtingen in Indie „137
X. Bronnen van inkomsten „ 1 3 8
\ 1. Belastingen in het algemeen „ 1 3 8
§ 2. Verpachte belastingen en monopolien „ 138
IX
§ 3. Onverpachte belastingen Blz. 140
a. Belastingen in arbeid opgebragt (heerediensten) . „ 140
b. Belastingen in geld opgebragt „ 142
§ 4. Onverpachte monopolien „ 147
a. Zoutmonopolie „ 147
b. Verkoop van vogelnestjes „ 148
c. Handel met Japan „ 148
M. Personele verordeningen omtrent alle landsdienaren in Indie . . „ 148
N. Nijverheid „ 151
L, Landbouw, houtbosschen, veeteelt » 1 5 1
§ 1. Java en Madura » 151
a. Landbouw „ 151
1°. Op de gronden, gebleven ter beschikking der inlandsche bevolking , 151
2°. Cultures ingevoerd op hoog gezag of ten gevolge van overeenkomsten door het Gouvernement met particuliere ondernemers aangegaan „ 156
Koffij-cultuur „ 156
Suiker „ „ 1 5 8
Indigo „ „ 1 6 1
Thee „ , 1 6 2
Kaneel „ „ 163
Nopal ,, en Cochenille-teelt . . . . „ 164
Tabaks-cultuur „ 1 6 5
Peper , „ 1 6 7
3°. Landbouw op woeste gronden door het Gouvernement verhuurd „ 1 6 8
4°. Op particuliere landen „ 1 6 9 <y
5°. Op verhuurde landen in Soerakarta en Djok
jokarta „ 1 7 0
b. Houtbosschen „ 170 V
c. Veeteelt . • „ 1 7 2
§ 2. Buitenbezittingen „ 176 V
II. Mijnbouw „ 1 8 5
§ 1. Banka „ 1 8 5
§ 2. Blitong „ 1 8 6
X —
§ 3. Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo Biz. 186
§ 4. Verdere opgaven betreifende den mijnbouw. . . . „ 188
III. Handel en scheepvaart !: 190
§ 1. Buitenlandsche en tusschen deelen van Indie . . . „ 190
a. In-en uitvoer op Java en Madura en betaalde regten „ 190
b. Toestand van de Nederlandsch-Indische scheepvaart
en bepalingen dienaangaande , 2 0 1
c. Scheepsbouw „ 202
§ 2. Binnenlandsche handel , 202
a. Op Java en Madura „ 202
b. Op de buitenbezittingen » 2 0 7
IV. Andere takken van nijverheid. (Fabriek voor de marine, het stoomwezen en de nijverheid te Soerabaija.) . . . . „ 209 Verleende oetrooijen » 211
BIJLAGEN gevoegd bij het verslag van het beheer van Nederlandsch Indie over 1853.
Litt. L. Earning der ontvangsten en uitgaven van de Indische administratie over 1853. Ontvangsten en uitgaven in Indie Blz. 213
„ M. Kaming der ontvangsten en uitgaven van de Indische administratie over 1853. Ontvangsten en uitgaven in Nederland „ 225
„ N. Ontvangsten en uitgaven der Indische administratie in Indie over 1853 „ 229
„ O. Ontvangsten en uitgaven der Indische administratie in Nederland over 1853 „ 2 4 1
Verslag van het beheer van Suriname en van den staat waarin de
Kolonie zich bevindt, over het jaar 1853.
EBKSTE HOOFDSTUK. Grondgebied en bevolking Blz. 247
A. Grondgebied „ 247
B. Bevolking „ 2 4 7
TWEEDE HOOFDSTUK. Middelen van beheer en staat waarin hetzelve zich bevindt . . . „ 249
A. Algemeen beheer „ 249
XI —
§ 1. Gouverneur Biz. 249
§ 2. Koloniale Kaad „ 2 4 9
§ 3. Gouvernements-secretarie „ 249
B. Gewestelijk beheer „ 249
C. Militair beheer „ 2 5 0
§ 1. Landmagt „ 250
§ 2. Inrigtingen welke tot de troepen in verband staan . „ 250
§ 3. Zeemagt . . . „ 251
D. Këgtswezen en politie „ 2 5 1
I. Wetgeving „ 251
II. Burgerregt „ 251
III. Eegterlijke magt „ 252
IV. Politie „ 2 5 2
§ 1. Algemeen, gewestelijk en plaatselijk beheer. . . . „ 252
§ 2. Eenige onderwerpen van politie bij algemeene verordeningen geregeld „ 253
a. Eegt van verblijf , 2 5 3
b. Passen voor personen , 2 5 3
c. Passen voor vaartuigen „ 2 5 3
d. Zeebrieven „ 253
V. Middelen van het beheer met het regtswezen in verband . „ 253
§ 1. Departement der onbeheerde boedels en weezen . . „ 253
§ 2. Translateurs „ 254
§ 3. Gevangenissen „ 254
E. Eeredienst , 2 5 4
I. Protestantsche „ 254
II. Koomsch-katholijke „ 254
III. Israëlitische „ 255
P. Instellingen van liefdadigheid „ 2 5 5
G. Burgerlijke geneeskundige dienst. „ 255
H. Onderwijs „ 257
I. Landsgebouwen en openbare werken „ 2 5 7
J. Vervoerwezen „ 257
K. Geldelijk beheer , 2 5 7
— XII —
1. Algemeen beheer Blz. 257
§ 2. Begrooting
§ 3. Bronnen van inkomsten
L. Personele verordeningen omtrent alle landsdienaren
M. , Slavenbevolking
N. Europesche kolonisatie
DEKDE HOOFDSTUK. Nijverheid
A. Landbouw
B. Veeteelt
C. Uitgifte van nieuwe gronden ter cultuur enz . .
D. Handel en Scheepvaart
E. Kustvaart .
E. Nijverheid in het algemeen
258
258
258
258
25 ü
259
259
261
262
262
264
264
BIJLAGEN gevoegd lij het verslag van het beheer van Suriname over 1853.
Litt. A. Staat der ontvangsten en uitgaven van de kolonie Suriname, over
1853, vergeleken met de raming van dat jaar Blz. 265
„ B. Kolonie Suriname. Invoer gedurende het jaar 1853 . . . . „ 268
Kolome Suriname. Uitvoer gedurende het jaar 1853 . . . . „ 268
Staat van het entrepot gedurende het jaar 1853 „ 270
Kolonie Suriname. Vervolg van den uitvoer gedurende het jaar 1853. ., 270
„ C. Staat van den Invoer der Kolonie Suriname, over het jaar 1853. „ 273
„ D. Staat van den Uitvoer der Kolonie Suriname, over het jaar 1853. „ 281
Verslag van het beheer van Curaçao en Onderhoorigheden, en
van den staat waarin de Kolonie zich bevindt,
over het jaar 1853.
EERSTE HOOFDSTUK. Bevolking Blz. 287
I. Curaçao „ 287
II. Bonaire „ 288
XIII —
III. Aruba Biz. 2S8
IV. St. Eustatius '. . „ 289
V. Saba „ 2 8 9
VI. St. Martin . . ' . . „ 2 9 0
TWEEDE HOOFDSTUK. Midielen van beheer en staat waarin hetzelve zich bevindt „ 291
A. Algemeen en gewestelijk beheer „ 291
B. Militaire zaken „ 2 9 1
I. Garnizoen „ 2 9 1
II. Inrigtingen tot het garnizoen betrekkelijk „ 2 9 2
C. Begtswezen en politie » 293
I. Burgerregt » 293
II. Kegterlijke magt „ 293
III. Politie . . . » 293
§ 1. Begt van verblijf. . „ 293
§ 2. Passen voor vaartuigen „ 293
IV. Eenige onderwerpen met het regtswezen in verband staande „ 293
§ 1. Wees-, onbeheerde- en desolate-boedelkamers . . . „ 293
§ 2. Gevangenissen 295
D. Eeredienst „ 2 9 5
I. Protestantsche » 295
II. Boomsch-katholijke » 296
III. Israëlitische „ 2 9 7
E, Instellingen van liefdadigheid , . » 298
F. Burgerlijke geneeskundige dienst » 300
'•'. Onderwijs „ 3 0 1
H. Landsgebouwen en openbare werken » 3°2
I. Vervoerwezen » ö " 3
J. Geldelijk beheer „ 3 0 3
§ 1. Bank „ 3 0 3
§ 2. Begrooting „ 304
§ 3. Bronnen van inkomsten „ 304
-— XIV —
§ 2. Verkoop of uitgifte van gouvernements-gronden . . Biz. 307
§ 3. Veestapel M 308
§ 4. Handel en scheepvaart M 309
§ 5. Andere takken van nijverheid „ 3 1 8
L. Slavenbevolking „ 318
BIJLAGEN gevoegd bij het Verslag van het beheer van Curaçao en onderhoorigheden over 1853.
Litt. A. Earning der ontvangsten en uitgaven van de eilanden Curaçao, Bonaire en Aruba, over 1853 Biz. 321
„ B. Kaming der ontvangsten en uitgaven van het eiland St. Eustatius, over 1853 „ 3 2 5
„ C. Earning der ontvangsten en uitgaven van het eiland St. Martin, over 1853 , 3 2 9
„ D. Opgave der Gouvernements-cultures op het eiland Curaçao, over het jaar 1853 „ 3 3 2
„ E. Opgave der Gouvernements-cultures op het eiland Bonaire, over het jaar 1853 „ 3 3 3
„ F. Opgave der Gouvernements-cultures op het eiland Aruba, over het jaar 1853 „ 3 3 4
„ G. Generale staat van uitgaven en opbrengsten aan Cochenille en aloë der onderscheidene etablissementen van cultuur op de eilanden Curaçao, Bonaire en Aruba, over het dienstjaar 1853 . „ 335
„ H. Staat van den invoer op Curaçao, gedurende 1853 „ 339
„ I. Staat van den doorvoer op Curaçao gedurende 1853 . . . . „ 342
„ K. Staat, aantoonende het getal vaartuigen en derzelver Tonnemaat welke gedurende het jaar 1853 in de haven van Curaçao zijn binnengevallen. Opgemaakt uit de staten van in- en doorvoer . . „ 343
„ L. Tabel, van de gedurende de jaren 1847 tot 1852 van Curaçao te Suriname ingevoerde, en van daar naar eerstgemelde kolonie uitgevoerde slaven, zijnde van de overige Nederlandsche WestIndische bezittingen gedurende dat tijdvak geene slaven in Suriname in- of van daar derwaarts uitgevoerd „ 347
— XV
Verslag van het beheer en den staat der Nederlandsche
bezittingen ter kuste van Guinea,
over het jaar 1853 Blz. 351
BIJLAGE gevoegd bij het Verslag van het beheer van de kust van Guinea over 1853.
Litt. A. Staat der ontvangsten en uitgaven voor de Nederlandsche bezittingen ter kuste van Guinea over 1853 Blz. 353
V E R S L A G van het beheer van Nederlandsen Indie en van den staat waarin het zich bevindt, over het jaar 1853.
A. Grondgebied.
§ 1. Bestanddeelen.
De administratieve verdeeling van het grondgebied op Java en Madura onderging in 1853 geene verandering; alleen vond de in Maart 1852 bepaalde_ afscheiding van Blitong van de residentie Banka (zie het vorig Verslag) in 1853 feitelijk plaats door de benoeming van eenen adsistent-resident van Blitong, aan wien werden toegekend de bevoegdheid en de regtsmagt, den op zich zelven staanden adsistentresidenten op Java en den resident van Banka aankomende {Indisch Staatsblad 1853, n°. 17). Aangezien zich herhaalde malen quaestien hadden voorgedaan over de grensbepaling der reede van Koepang, en eenige gezagvoerders zelfs in het denkbeeld verkeerden, dat, wanneer zij voor Obah ten anker kwamen, zij niet gehouden zouden zijn de voorschriften op te volgen van het havenreglement, vastgesteld bij publicatie van 28 Augustus 1818 (Staatsblad n°. 61), betoogde de resident van Timor in het laatst van 1852 de wenschelijkheid om de grenzen van de reede van Koepang alsnog vast te stellen. Hieraan werd gevolg gegeven bij publicatie van 5 October 1853 (Staatsblad n°. 81).
§ 2. Oppervlakte.
Nopens de gezamenlijke oppervlakte der Nederlandsche bezittingen in den Indischen Archipel kan voor alsnog geene nadere berekening worden gegeven dan die, welke in het Verslag van 1849 is opgenomen. Wel is waar hebben de sedert de laatste jaren ondernomen en ook in 1853 voortgezette opnamen omtrent de uitgestrektheid van eenige gewesten meer licht verspreid, doch eerst dan, wanneer die opnamen over al de deelen van Nederlandsch Indie 'zullen zijn tot stand gebragt, zal men tot eene juiste kennis van de werkelijke grootte van ons grondgebied kunnen geraken. Van den atlas van Nederlandsch Indie, waarvan de vervaardiging volgens het aangeteekende bij het vorig Verslag in het laatst van 1852 aan den luitenant ter zee der 1ste klasse P. baron Melvitt van Carnbée werd opgedragen, werden in 1853 de eerste kaarten, zijnde die van de residentie Batavia en van de Menahassa (Menado) ontvangen. Als vrucht van de reeds vroeger aangevangene en mede in het vorig Verslag 1853. 1
— 2 —
vermelde opname van de residentie Batavia en de adsistent-residentie Buitenzorg, is in het laatst van 1852 eene topographische kaart van de residentie Batavia ingediend op de schaal van V«,^, welke kaart in 1853 naar Nederland is gezonden. Daarbij waren nog gevoegd:
1°. eene kaart van de in die residentie gelegene particuliere landgoederen en voornaamste wegen en rivieren;
2". eenige daarbij behoorende statistieke opgaven ; en
3°. eene korte beschrijving der voornaamste wegen en rivieren.
Nopens dit belangrijke werk, dat in 1853 geheel ten einde liep, wordt voorts nog het volgende aangeteekend. Volgens de lastgeving van deze opname was het aanvankelijk slechts de bedoeling te doen opnemen het land tusschen Batavia en Buitenzorg en de omstreken oost en west van de laatste plaats, en zulks met oog op de verdediging. Van dit eenzijdig doel werd evenwel later afgezien en de opname tot de geheele oppervlakte van de beide gewesten uitgestrekt, ten einde zoo doende een werk van meer algemeen nut te verrigten. Van deze opname was nu, in het laatst van 1852, de arbeid afgeloopen, de verzamelingkaart der beide gewesten geheel zamengesteld en geteekend, met een uitzondering van een klein gedeelte van Buitenzorg, dat een paar maanden later ook beëindigd was. De opname is geschied onder de leiding van den luitenant-kolonel adjudant E. Steinmetz (sedert benoemd tot kolonel, chef van den generalen staf), aan wien deze taak was opgedragen in zijne hoedanigheid van onder-directeur der genie te Batavia, doch die daarmede op zijn verzoek is belast gebleven ook na zijne benoeming tot adjudant van den Gouverneur-Generaal. De kapitein der genie J. van Staveren heeft den veldarbeid bestuurd, het grootste gedeelte der veelhoeken opgemeten en zamengesteld, de beschrijving van wegen en rivieren opgesteld en tevens de tabellen, hierboven onder n°. 2 bedoeld, vervaardigd. Aan beide deze verdienstelijke officieren en ook aan de andere officieren, die bij deze opnamen zijn werkzaam geweest, werd de tevredenheid van den GouverneurGeneraal betuigd. Omtrent de in de residentie Cheribon bevolene proefonderzoekingen en opnamen, waarvan in het vorig Verslag ook onder dit hoofddeel sprake was, berigtte de directeur der cultures in April 1853 het volgende: dat in de afdeeling Indramajoe onder ultimo Maart, en alzoo gedurende den tijd van acht maanden, was opgemeten eene uitgestrektheid van 9207 bouws sawavelden, behoorende aan 33 dessa's; dat in het district Indramajoe bij opmeting waren bevonden 6321 bouws, zijnde 1578 houws meer dan op den legger van den aanslag bekend stonden; dat de opmetingen in de afdeeling Indramajoe vermoedelijk met het einde van 1853 zouden zijn afgeloopen, en dat men alsdan, afgaande op de reeds verkregene resultaten, eene meerderheid van welligt 5000 bouws zou verkrijgen boven het vroeger bekende getal velden; dat de velden van elke dessa na de opmeting in kaart werden gebragt; dat deze resultaten, naar des directeurs meening, niet aan de verwachtingen beantwoordden; in zoo ver namelijk, dat voor de gedane opmetingen acht maanden tijd noodig waren geweest; terwijl met de voorgeschrevene opnamen en onderzoekingen nog geen begin scheen gemaakt te zijn; en dat, op die wijze voortgaande, er ruim elf jaren zouden verloopen vóór dat de opmeting der velden geheel zou zijn ten einde gebragt, daar de gegiste uitgestrektheid sawa- en tegal-velden in die residentie niet minder dan 156,363 bouws bedroeg. Naar aanleiding van dat berigt werd het wenschelijk geacht een plaatselijk onderzoek te doen instellen naar de wijze, waarop de opmetingen hadden plaats gehad
— 3 —
en naar de gebreken daarin, welke veroorzaakten, dat zulke geringe resultaten verkregen werden. Het gevolg daarvan was eene beschikking van 25 December 1853, waarbij bepaald werd, dat de residentie Cheribon, in verband met de opname ten behoeve van het civiel departement, van wege het militair departemenent zal worden opgenomen op den voet als heeft plaats gehad rnet de residenten Batavia en Buitenzorg, alleen met het onderscheid, dat de verzamelingkaart in stede van op ym(m op ytalxm zal worden te zamen gesteld. Ten einde den dirigerenden officier der topographische opname in staat te stellen, den trouwen en kundigen opnemer te onderscheiden van den ontrouwen en onkundigen, en opdat de zamen te stellen kaart die naauwkeurigheid en zekerheid erlange, welke bij zulk een belangrijk werk eerste vereischten zijn, werd wijders nog bepaald, dat de vaste punten voor de bedoelde opnamen zouden worden bepaald door de op Java aanwezende geographische ingenieurs. In den loop van 1853 werd door Zijner Majesteits stoomschip Gedéh een plaatselijk onderzoek bewerkstelligd naar het vaarwater aan de zuidkust van Java op de hoogte van Poeger, residentie Bezoekie. Uit het deswege van het Marine-departement ontvangen rapport bleek het volgende : „Door de zware rolling en groote diepte is het voor geen schip houdbaar om „ tusschen het eiland Noesa Baroe en den Java-wal te ankeren. Het vaarwater „ zelf is zuiver ; alleen zeer digt onder de kust van Java bevinden zich klippen. „De eenige ankerplaats is onder Noesa Baroe. Dit eiland, van middelbare „hoogte en op 7 en 8 mijlen zigtbaar zijnde, is aan alle zijden omgeven door „loodregt in zee loöpende rotswanden, vele kleine bogten op de noordzijde vor„ mende, waarin hier en daar een klein plekje strand gevonden wordt, hetwelk „niet voor landingsplaats kan dienen, wijl men onmiddellijk tegen de steile rotsen „ en ondoordringbare bosschen stuit. „ Eene dezer bogten, nagenoeg midden tusschen den noord-oost- en noord-west„hoek, gaf aan de Gedeh een ankerplaats in 27 vaam water op zandgrond met „schelpen, en op 3 kabellengten afstands van den wal en 1 mijl van de kust van „Java. Van dezelve peilde men de beide hoeken: O. Z. O. % O. en W. Z. W., „den naasten hoek van Java N. O. % N., en den hoogsten top van het gebergte „ op Tandjong Legong N. O. t. O % O. Voor den tijd van laag water met nieuwe „ maan vond men 10, met een verval van 7 à 8 voet. In deze bogt ligt men met „zuidooste- en west-zuidwestewinden vrij van hooge rolling en zee; doch met „noordooste- en noordwestewinden kan deze ligplaats niet als veilig beschouwd „ worden. „Bewesten den noord-oostelijken hoek van het eiland is eene baai, welke 3 à 4 „schepen zou kunnen bevatten, doch 33 en 31 vadem diepte heeft. Aan hare „zuidzijde is een inham tusschen hooge steile klippen, welke 150 à 200 el wijd „is, bij den ingang eene diepte houdt van 28 en 22 vadem, zeer spoedig afne„mende tot 16, 6 en 2 vadem, en in een vrij goed strand eindigt. „In dezen inham zal men zeer veilig liggen; de naauwte van en de groote diepte „bij den ingang maken echter het uit- en ingaan zeer moeijelijk. „ Op den oever waren eenige hutten en eene pondoppo. „Het water, dat op het eiland gevonden wordt, is grondig en soms brak. „De praauwen, welke tot het vervoer van producten gebezigd zullen worden, »kunnen door de baai van de rivier van Bedadong niet grooter dan van 3 en 4 »kojans zijn, terwijl het in- en uitkomen, om dezelfde reden, alleen des morgens »en niet altijd zonder gevaar kan plaats hebben, hetgeen het inladen van eenig » schip een geruimen tijd zal vertragen. »Indien derhalve wierd overgegaan van Poeger eene afschepingsplaats te maken, »zouden de schepen onder Noesa Baroe op de aangegevene plaats ten anker ko„men" enz. In Januarij 1853 werden bij het Indisch Bestuur van het militair departement nader ontvangen 14 kopijen van détailstukken der kaart van Sumatra's Westkust, vervaardigd door den toenmaligen kapitein van den generalen staf L. W. Beijerinck; te weten :
1*
— 4 —
1. omtrek van Tapanolie; 2. idem van Natal; 3. idem van Anjer Bangies; 4. kaart van Groot Manheling; 6. idem der districten Oeloe en Pakanten; 5. idem der IX Kotta's; 7. idem der XX Kotta's; 8. idem van Halabang; 9. idem der districten van Sibanang Banang, III Kotta's, Alahan-Pandjang, Silago, Soengie Pagoe en XII Kotta's; 10. kaart van den omtrek van Baros; 11. idem van de zuider-afdeeling der Padangsche bovenlanden ; 12. idem der XIII Kotta's; 13. idem van Priaman; en 14. idem der Lima Poeloe,
Ongerekend de algemeene kaart van Sumatra's Westkust, in 1851 ontvangen, was het Gouvernement door deze nieuwe bezending in het bezit van 19 detailkaarten van dat eiland, welke, naar mate de werkzaamheden op het topographisch bureau der genie-directie dit zouden gedoogen, nog zouden toenemen. Ook de bovenvermelde kaarten werden naar Nederland verzonden. In 1853 werd in Indie ontvangen de in Nederland uitgegeven kaart van Sumatra's Westkust van den heer Beijerinck. In October 1852 was magtiging verleend tot het doen lithographeren van 500 exemplaren der étappekaart van Sumatra's Westkust en daarbij behoorenden afstandwijzer. Dit werk was op 1 Junij 1853 afgeloopen. Door den officier, belast met de voortzetting van de opname der Lampongsche districten (zie het vorig Verslag), werd in het laatst van 1853 eene verbeterde kaart ingediend, opgemaakt naar de beste bronnen die hem ten dienste stonden. Daaruit is gebleken, dat de vroeger ingediende schets onjuist was, en dat dus ook de daaruit gemaakte raming, als zoude reeds V3 gedeelte in 1847 opgenomeu zijn en het overige gedeelte zonder onvoorziene tegenspoeden in den tijd van één jaar afgewerkt kunnen worden, geheel onnaauwkeurig was. Om in een en ander te voorzien werd magtiging verleend om het personeel voor deze opname te vermeerderen met nog één militair beneden den rang van officier. De opname van het eiland Banka, waarvan in het vorig Verslag melding is gemaakt, was onder ultimo 1853 nog niet afgeloopen. In October 1853 werd bepaald, dat aan den luitenant, kommandant te Kiouw, zou worden opgedragen het vervaardigen van eene figuratieve kaart, houdende aanwijzing van de aan particulieren afgestane en in bezit genomen perceelen aldaar. In Junij 1852 was bepaald, dat op het topographisch bureau der genie in kaart zouden worden gebragt de rivieren van oostelijk Borneo, volgens opgave van den gewezen civielen gezaghebber van Koetei en de Oostkust van Borneo H. van de Wall. Aan die opdragt was in November 1853 voldaan. Door den landmeter te Menado Paepke Buhw werd in 1853 door tusschenkomst van den geographischen ingenieur de Lange ingediend eene door hem uit eigen beweging' vervaardigde kaart der groote wegen van de Menahassa. Deze kaart werd bij onderzoek door genoemden ingenieur bevonden zoo uitmuntend zamengesteld te zijn, dat den vervaardiger daarover de tevredenheid der Kegering betuigd en eene geldelijke belooning geschonken werd. Omtrent terrein-opname in het Verslag van 1852 behandeld onder het hoofd: Landmagt, § 4, lit. b, kan voorts nog worden vermeld de afloop der verkenningen, verrigt omtrent de uit de afdeeling Buitenzorg naar Tjandjoer voerende wegen, ter beoordeeling in hoever het verleggen van den grooten postweg over den Megamendong mogelijk en voordeelig is, en de opname en waterpassing tusschen Batavia en Buitenzorg, verrigt door den lsten luitenant der genie Maarschalk, welke dien officier geleid hebben tot het maken van een ontwerp voor een spoorweg tusschen de vermelde plaatsen.
i^^^^Bll^^^^^^^^^^^i
— 5 —
Over de verrigtingen der Commissie van zeekaarten en van den geographischen ingenieur wordt gehandeld onder het hoofd: Zeemagt.
B. Bevolking.
§ 1. Java en Madura.
De sterkte der bevolking op Java en Madura op ultimo 1853 wordt aangetoond in den hieronder volgenden staat.
EESIDENTIEN
EN
AEDEELINGEN.
Bantam . . . . Batavia . Buitenzorg Krawang .
Preanger . Cheribon . Tagal . . Pekalongan.
Samarang. Japara. Kembang. f CVastland . g (Madura . cc Pasoeroean Bezoekie . . Banjoewangie Banjoemaas Bagelen . Kadoe. . Djokjokarta Soerakarta Madioen . Patjitan . Kedirie .
T OT; LAL
Europeanen en daarmede gelijkgestelden.
199 3,558 364 144 249 580 299 390 3,138 426 556 2,530 413 815 610 109 346
342 209 603 1,150 173 30 184
17,417
Chinezen
1,219 38,906 8,985 2,256 325 10,204 3,134 3,227 9,084 7,028 10,439 7,571 7,908 2,753 1,552 198 2,421 1,918 3,226 1,418 3,005 1,351 156 2,656
130,940
Andere vreemde Oosterlingen.
252 843 66
» 365 862 1,518 618
2,157 779 809 3,233 10,048 1,058 2,200 1,796 82 65
50 175 500 78
)S »
27,554
Inlanders.
493,742 323,156 291,258 136,061 764,589 608,355 281,134 230,773 714,966 367,420 546,333 1,027,761 309,706 376,239 522,290 31,323 406,596 583,622 420,017 310,883 662,011 318,999 94,470 282,780
10,104,484
Lijfei
genen.
11 7,668 139 27 10 16 37 94 383 33 139 652 59 228 54 8 21 7
Ï > 20 30
» 2 12
9,650
TOTAAL.
495,423 374,131 300,312 138,488 765,558 620,017 286,122 235,102 729,728 375,686 558,276 1,041,747 328,134 381,093 526,706 33,434 409,466 585,954 423,502 313,099
666,696 320,601 94,658
285,632
10,290,045
Het totaal der bevolking bedroeg alzoo 10,290.045 Het totaal in het vorig Verslag voor 1852 opgegeven was . . . 9,943,075
dus meer onder ultimo 1853 . . 346,970
— 6 —
Wat betreft de onzekerheid omtrent de juistheid van deze opgave, vooral met opzigt tot de inlandsche bevolking, geld nog steeds hetzelfde, wat reeds bij herhaling in de vorige verslagen is aangeteekend. Omtrent de oorzaak, welke tot de vermeerdering of vermindering van het opgegevene cijfer, in vergelijk met het vorige jaar, zoude hebben geleid, wordt weder het volgende ontleend aan de jaarsverslagen van de hoofden van gewestelijk bestuur over 1853. Van de niet-genoemde gewesten valt niets bijzonders te vermelden.
Bantam. De vermeerdering, welke het cijfer der bevolking van deze residentie aanwijst, wordt toegeschreven aan meerdere geboorten dan sterfte.
Batavia. De inlandsehe bevolking heeft, vooral in het district der stad en voorsteden, veel te lijden gehad van verschillende epidemien, welke het geheele jaar 1853 door hebben geheerscht en zonder welke zij waarschijnlijk meer zoude toegenomen zijn. Ook op de vermeerdering der Chinesché bevolking hebben deze epidemien haren nadeeligen invloed doen kennen; terwijl de handhaving der verbodsbepalingen omtrent de vergunning tot verblijf aan nieuw aangekomen almede ten gevolge heeft gehad, dat die natie niet in die mate is toegenomen als vroeger werd opgemerkt.
Preanger regentschappen. De vermindering met 6672 zielen van de bevolking dezer residentie wordt daaraan toegeschreven, dat door den regent van Soemadang steeds een te hoog cijfer is opgegeven ; zijnde bij eene meer naauwkeurige opname voor dat regentschap eene mindere sterkte van 14,400 zielen opgemerkt. Dit regentschap buiten beschouwing latende, blijkt dat de bevolking geschat wordt met 7728 zielen te zijn toegenomen. Onder de opgegevene cijfers zijn niet begrepen de inlandsche bedienden bij Europeanen of bij inlandsche vreemdelingen, wier getal moet bedragen hebben:
onder ultimo 1852 . . . . 9,583 en
1853 . . . . 10,795
meer in 1853 . . 1,212
De telling wordt echter verondersteld niet juist te zijn. Het noodige zoude in 1854 gedaan worden, om zoowel nopens deze telling als het overige bevolkingscijfer meer naauwkeurigheid te verkrijgen.
Samarang. De vermeerdering der inlandsche bevolking met meer dan 48,000 zielen wordt toegeschreven aan het overkomen van vele personen uit naburige'residenten, die in de aldaar te Samarang heerschende welvaart wenschen te deelen. Onder ultimo December 1849, dus vóo'r den aldaar geheerscht hebbende hongersnood, bedroeg het cijfer der bevolking 687,248, dus 42,480 zielen minder dan m 1853, waaruit blijkt dat ook, voor zooveel de hoegrootheid der bevolking betreft, die residentie zich van de geledene ramp heeft hersteld.
Rembang. De trapsgewijze vermeerdering der inlandsche bevolking in deze residentie wordt beschouwd als een gevolg der aldaar bestaande welvaart.
Soerabaija. De vermeerdering der bevolking met 29,742 zielen wordt toegeschreven aan de omstandigheid, dat er 15,487 personen meer zijn geboren dan gestorven, aan verhuizingen van een aantal lieden uit andere plaatsen naar deze residentie en aan eene meer naauwkeurige volkstelling.
Banjoemaas. De vermeerdering der bevolking word toegeschreven aan heerschende welvaart, en aan de omstandigheid, dat er geene belangrijke ziekten ge
— 7 —
durende dat jaar zich hebben voorgedaan, en voor een gedeelte ook aan eene meer naauwkeurige telling.
Bagelen. De niet onaanzienlijke vermeerdering der inlandsche bevolking in die residentie schrijft men gedeeltelijk toe aan de gunstige verhouding van de geboorte tot de sterfte, maar voornamelijk ook aan het groot getal bijgekomen personen van elders, gelokt door de bijzonder voordeelige uitkomsten der indigo-cultuur en door de groote verligting aan de gouvernements-cultures toegebragt, waardoor velen der vroeger uitgewekenen waren teruggekeerd.
Kadoe. Het totale cijfer der bevolking wijst eene vermeerdering aan van 13,583 zielen, voornamelijk toe te schrijven aan meerdere geboorte- dan sterfgevallen; terwijl ook het cijfer der van elders aangekomenen dat der vertrokkenen met B 640 zielen overtreft.
Djokjakarta. De vermeerdering der Indische bevolking met 5329 zielen wordt toegeschreven aan den voordeeligen staat der gezondheid en van de voedingsmiddelen in die residentie.
Soerakarta. De vermeerdering van 62,154, die het cijfer der bevolking in deze residentie bij vergelijking met de opgave van het vorige jaar zou hebben ondergaan wordt door het gewestelijk bestuur niet voldoende toegelicht. De Vorstenlanden (Soerakarta en Djokjokarta) leveren trouwens, wat deze opgave betreft, meer onzekerheid op dan het overige van Java.
Madioen. Dat de bevolking, in een gewest zoo mild door de natuur begiftigd, zoo weinig in getal toeneemt, moet, naar des residents meening, gezocht worden in de volgende omstandigheden, als: in de eerste plaats, in den geest van onbestendigheid, den lust tot verhuizen, de weinige verkleefdheid aan dessa of eigendom, waardoor het volk weinig gewoon is om zich op eene doelmatige wijze in te rigten; en in de tweede plaats, aan de aldaar bestaande volksgewoonte om al den zwaren arbeid door vronwen te doen verrigten.
Kedirie. De aanzienlijke vermeerdering van 30,388, welke het cijfer der bevolking van deze residentie aanwijst, wordt niet zoo zeer toegeschreven aan eene werkelijke vermeerdering, als wel aan eene meer naauwkeurige opname dan in vroegere jaren.
_ 8
§ 2. Buitenhezittingen.
Op de buitenbezittingen wordt de staat der bevolking op ultimo 1853 opgegeven als volst: r & °
B E Z I T T I N G .
llPadang . . . £-1 3 IP. bovenlanden IjTapanolie gJBenkoelen Lampongs Palembang Banka . . Bilitong Eiouw W.-afd. van B o r n e o . . . .
Z.- en O.-afd. van Borneo. . Celebes en onderhoorigheden. Amboina Banda Ternate Menado (Menahassa) . . . Eijken, niet onder direct beheer Timor . . .
Europea
601 72 77 170 5 105 98 11 61
132 1,002 658 470 719 636
176
Chinezen,
1,633 69 243 492 26 2,370 14,450 843 14,198
1,268 8,128 270 161 386 777
544
Inlanders, slaven, pandelingen en vreemde Oosterlingen.
206,786 524,929 280,381 110,635 82,910 314,276 32,839 7,633 8,970
445,250 250,862 130,934 5,519 92,040 98,175
5» p.m. 1,845,585
TOTAAL.
209,020 525,140 280,701 111,397 82,941 316,751 47,387 8,487 23,229
446,650 259,992 131,862 6,150 93,145 99,588 137,307
p.m. 1,846,305
Tot toelichting kan het volgende worden bijgevoegd:
Sumatra's Wedlud. De cijfers der Chinesche en inlandsehe bevolking zijn getrokken mt de opgaven van 1852. ° J ë
Na dien tijd hebben er geene opnamen meer plaats gevonden, en vermits geene möSS * g10ltn Van de J geb00rte 0f Sterfte' zo° be*tond er °<* f«™ ri£ ™ ' a a n g a a n d e d e vermeerdering of vermindering der bevolking eenige cijters op te geven. ° n u i w L Î T Î r h t eK T v e r m e e J r d e r i nS aangenomen, op grond dat de landbouw uitgebreid, het verbruik vermeerderd en de handel toegenomen is.
9 —
Benkoélen. In 1853 had wederom eene nieuwe volkstelling plaats, waarvan het resultaat, vergeleken bij de beide vorige jaren, het volgende was:
Benkoélen Mokko Mokko Laïs Ommelanden Seloema Manna. • Kauer Kroë
Totaal
1851.
6,021 14,193 10,949 20,776
20,592 19,495 5,621 9,312
106,959
1853.
6,585 14,910 10,878 21,201 20,664 19,602 5,631 10,669
110,140
1853.
6,550 14,883 10,861 22,799 20,439 19,601 5,589 10,575
111,297
De bevolking is dus, in vergelijking met 1852, vermeerderd met 1157 zielen. De vermoedelijke oorzaken van die vermeerdering zijn eene meer naauwkeurige opname dan in het verleden jaar, en het overwegend getal der geboorte- boven de sterfgevallen.
Lampongs. In 1853 gaf eene volkstelling in de volgende districten de daarnaast geplaatste cijfers.
District Telok Betong.
Vallei van Telok Betong 4,252 Marga Wajorang 2,485 „ Badja Bassa 2,344
Gebied van Orang Bathe.
Paendoe en Pidada 3,210 District Sekampong 4,707 „ Semangka . . . . 9,751 „ Toelong Bawang 20,635 „ Sepoeteh 16,696
Totaal . . 64,080
De nog te doene volkstelling in de Marga Negara Batoe en Dantaran, het bovendeel van het district Sekampong en het landschap Maringoei en Pennat, zoude in 1854 ten einde gebragt worden. Bij vergelijking van deze met de vroegere volkstelling, wordt in het eene district vermindering en in het andere vermeerdering van bevolking opgemerkt. In het algemeen wordt echter aangenomen, dat uit hoofde van de aanhoudende
— 10 —
epidemische ziekten, waaraan de bevolking in dit landschap is blootgesteld geweest, zij in de laatste jaren niet toegenomen is. Ten bewijze hiervan is aangeteekend, dat het district Toelang Bawang in 1843, volgens de laatste (voor zooverre bekend) gedane volkstelling, 29,450 zielen telde, terwijl het thans slechts een cijfer aanwijst van 20,635 zielen, gevende een verschil van 8815 zielen.
Palembang. De vermeerdering met 10,755 zielen wordt voornamelijk toegeschreven aan de invoering der vaccine, en ook aan het meer en meer afnemen der instelling van de djoedjoer (bruidschat), waardoor de huwelijken talrijker worden. Gelijk in 1852 wordt ook thans gezegd dat onder het opgegeven cijfer de bevolking der grensdistricten niet is begrepen, welke nu geschat wordt op 52,000 zielen, terwijl vroeger daarvoor was opgegeven 60,000 zielen.
Banka. De bevolking verminderde met 359 zielen, hetgeen wordt toegeschreven aan de aldaar geheerscht hebbende kinderziekte. Voor zoover kon worden nagegaan beliep het aantal lijders 5745, waarvan zijn overleden 1215.
Mouw. Gelijk in 1852 is alleen opgegeven de bevolking van het Eiouwsche rijk' zijnde de sterkte van de bevolking van Linga niet bekend. De genomene cijfers worden te onzeker geacht, om er gevolgtrekkingen uit op te maken. De vermeerdering der Chinesche bevolking met circa 1600 zielen wordt toegeschreven aan den voordeeligen stand der markt in gambier en peper.
TTester-afdeeling van Borneo. Van dit gewest is over 1853 geen verslag ontvangen.
Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo. Het bevolkingscijfer wijst eene vermeerdering aan van 409,698 zielen. Men had echter in 1852 niet mede gerekend de bevolking der volgende afdeelingen, als:
Oostkust van Borneo met 171,750 zielen, Groote en Kleine Dajak „ 73,000 zoomede de Sultanslanden van Banjermassing „ 161,092 „
Totaal . . 405,842 zielen.
Zoodat de eigenlijke vermeerdering bedraagt 3856 zielen, welke voornamelijk wordt toegeschreven aan verhuizingen van elders.
Celebes en onderhoorigheden. In 1852 werd alleen opgegeven de bevolking van het district Macassar. Deze bedroeg onder ultimo December 1853 34,545 zielen; er had dus eene vermeerdering plaats van 1030 zielen. Deze cijfers van de bevolking der overige districten zijn approximatief. Er wordt echter eene algemeene vermeerdering aangenomen van ongeveer 17,000 zielen, voornamelijk toe te schrijven aan rust en welvaart onder de bevolking.
Amboina. In 1852 had men niet mede gerekend de Alfoersche bevolking op de eilanden Ceram en Boeroe, bedragende ongeveer 58,875 zielen; zoodat de eigenlijke vermeerdering slechts 426 zielen bedraagt. Dat de vermeerdering niet aanzienlijker is wordt toegeschreven aan de onder de bevolking heerschende koortsen, welke in 1853, voornamelijk op het eiland Boeroe, vele slagtoffers gemaakt hebben. Banda. Het opgegeven cijfer geldt alleen voor de Ban da-eilanden. Van de bevolking der overige onder die residentie ressorterende eilanden zijn geene opgaven
— 11 —
ontvangen, met uitzondering alleen van de Aroë-eilanden, welke eene bevolking zouden hebben van p. m. 13,000 zielen. De resident vertrouwde er op, in 1854 meer inlichtingen van deze bewoners te zullen erlangen, ten minste van de Ceramsche negorijen en de eilanden, die meer communicatie met Banda hebben.
Ternate. In 1853 heeft men (hetgeen in 1852 niet geschiedde) de bevolking der volgende rijken medegerekend, als:
rijken onder het gebied van Ternate 62,748 zielen, „ Tidore 11,754 „ Papoeas en Alfoeren op de kusten van Nieuw Guinea enz. . . 14,000 „ Batjan 1,459 „
Totaal . . 89,961 zielen.
Deze cijfers zijn echter approximatief.
De bevolking op het gouvernements-grondgebied bedroeg op ultimo December 1853:
Europeanen en daarmede gelijkgestelden 719 zielen, Chinezen 386 „ Andere vreemde Oosterlingen 22 „ Inlanders 2,057 „
Totaal . . 3,184 zielen. Zijnde in vergelijk met het cijfer van 1852, ad 2,951 „
in 1853 meer 233 zielen.
Menado. Het eindcijfer van de bevolking in de Menahassa is gelijk aan dat van de laatste twee jaren. Omtrent het geringe cijfer der inlandsche bevolking aldaar zegt de resident het volgende : „ Het in verhouding tot de uitgestrektheid des lands zeer geringe cijfer der inland„ sehe bevolking in de Menahassa, en de zeer langzame toeneming van hetzelve mag met „regt bevreemding baren, dewijl het land uitermate vruchtbaar is, aan leveusmid„ delen zeldzaam gebrek bestaat, voedzame spijzen, waaronder veel varkensvleesch, „ gebruikt worden en de luchtgesteldheid voor buitengewoon gezond wordt gehouden „ (ofschoon de ondervinding van de laatste jaren daarmede eenigzins in tegenspraak is). „ Ongeacht al deze gunstige voorwaarden, werkt een tal van nadeelige omstan„ digheden zamen om derzelver heilzame uitwerking op de vermeerdering der be„volking te veronzijdigen of tegen te gaan. „Die omstandigheden zijn voornamelijk: „Onreinheid; „ het verrigten van zwaren arbeid door de vrouwen, onverschillig in welken phy„sieken toestand zij verkeeren; „weinig zorg voor de kinderen, die, zeer jong zijnde, op den rug der moeder „ gebonden, haar naar het veld en elders vergezellen, aldus blootgesteld aan den „ smadelijken invloed van hitte en koude ; „het onnatuurlijke voedsel der jonge kinderen; „gebrek aan goede geneeskundige hulp, zoodat het volk, in geval van ziekte, „aan eigene, zeer verkeerde geneeswijze is overgelaten; „ het blootshoofd gaan, dikwerf met geschoren kruin, door een groot gedeelte „der mannen, vooral heidenen, onder alle weersgesteldheden; en eindelijk welligt „ook minder voorttelingsdrift bij beide geslachten.
— 12 —
„Het aantal kinderen, hetwelk jaarlijks in de Menahassa sterft, is aanzienlijk groot. ", Van de zijde van het bestuur worden herhaaldelijk aanbevelingen gedaan om „ eënige der voormelde, de vermenigvuldiging belemmerende oorzaken te doen ophou"den of te wijzigen, maar zij zijn zoodanig met de gewoonten en leefwijze der "„ bevolking vereenzelvigd en deze is ook in dit opzigt zoo zeer aan het oude ger e c h t , dat slechts zeer langzaam verbetering erlangd of verwacht kan worden. „Hierbij komt, dat eenige, zoo niet de meeste standplaatsen, zeer ongezond „zijn, ten gevolge waarvan de bewoners steeds in talrijkheid afnemen."
Timor. In het Verslag van 1852 werd het cijfer der bevolking op de gouvernementslanden opgegeven te bedragen 2849 zielen.
Volgens de opgave van ultimo 1853 werd zij toen geschat op:
Europeanen en daarmede gelijkgestelden 171
Chinezen 454 Arabieren enz. 3 Inlanders 5332 . 5960 „
Dus meer in 1853 3111 zielen.
Het verschil tusschen deze cijfers en die op den bevolkingstaat is het gevolg van het aanwezen ook in de Vorstenlanden van 5 Europeanen en 90 Chinezen. Het cijfer der inlandsche bevolking wordt aldus opgegeven:
Eotti 75,000 zielen,
Damo I. 5 0 0 » Savoe en Kandjoewa . . . i . 31,000 „ Solor 15,000 „ Andenara 36,000 „ Lomblem . . . . . : . . . 120,000 „ Pantar 60,000 „ Allor • 193,750 „ Soemba 1,000,000 „ Semaauw 8,000 „ Timor (Nederlandsch gedeelte). . 300,000 „ op gouvernements-landen . . . 5,332 „
Te zamen . . . 1,845,582 zielen.
Omtrent deze cijfers is opgemerkt, dat zij alleen op gissingen gegrond zijn, zijnde daarvoor gevolgd eene vroeger reeds aangenomene berekening, namelijk van 250 zielen per vierk. Engelsche mijl voor de meest bevolkte en van 125 zielen per vierkante Engelsche mijl voor de minst bevolkte eilanden.
3. Acten van verblijf.
Gedurende 1853 zijn door den Gouverneur-Generaal verleend 110 acten van vast en 42 acten van tijdelijk verblijf als:
— 13 —
aan personen geboortig van:
Nederland . Java . . . Hannover. . België. . . Pruissen . . Frankrijk. . Turkije . . Engeland. . Holstein . . Perzie. . . Duitschland . Baden. . . Noord-Amerika Zwitserland . West-Indie . Jamaica .
110 42
Eene acte van tijdelijk verblijf, vroeger aan een uit België geboortig persoon verleend, werd ingetrokken.
C. Opperbeheer.
§ 1. Gouverneur-Generaal.
Blijkens het vorig Verslag had de reis van den Gouverneur-Generaal in het jaar 1852 zich moeten bepalen tot de afdeeling Krawang, en de residenten Preanger regentschappen, Samarang, Soerakarta, Djokjokarta, Kadoe, Bagelen en Banjoemaas. In het beo-in van 1853 werd daarom het plan gemaakt om in den loop van dat jaar het overige gedeelte van Java benevens het eiland Madura te bezoeken. Vooraf werden de volgende beschikkingen genomen, als:
1°. der betrokkenen autoriteiten (uit hoofde van hetgeen in het vorige jaar had plaats gehad) aanbevolen, om bij het doen van inkoopen voor eene behoorlijke receptie, zich te bepalen tot het betamelijk noodzakelijke, met vermijding van alle voorwerpen van weelde en alle tot hinderlijke overdaad lijdende onnoodigheden, met bepaling tevens, dat het niet-verbruikte weder zou worden van de hand gezet, ten voordeele van 's Lands kas;
2°. aan het militair departement op zijne betrekkelijke voorstellen opgedragen om het noodige te verrigten ter voorziening in het op eenige plaatsen bestaande gebrek aan het benoodigde materieel en personeel tot het doen van salutschoten bij de komst en het vertrek van den Gouverneur-Generaal, daar het, volgens het ingewonnen advies van den Kaad van Nederlandsch Indie, niet welvoegelijk zou zijn, die salutschoten dââr achterwege te laten.
3°. voor de ontvangst op het eiland Madura een afzonderlijk ceremonieel vast
vast. 93 2 3 7 1
i>
n »
)t
JJ
ï» 1
53
)ï 3
J)
tijde
5» »
3Ï 2 4 8 1 15 1
2 6 )) 1
1 „ 1
— 14 —
gesteld, omdat het bij het besluit van 2 Julij 1853, n°. 1, vastgestelde aldaar niet kan worden opgevolgd; en
4°. gedurende de afwezendheid van den Gouverneur-Generaal het dagelijkseh beheer van zaken, even als in het vorige jaar, opgedragen aan het lid in den Kaad van Nederlandsen Indie, den Staatsraad in buitengewone dienst J. P. C. Buloffs, met vrijstelling van het bijwonen der vergaderingen van den Eaad. Na deze schikkingen te hebben gemaakt, vertrok de Gouverneur-Generaal op den 9den Julij van Buitenzorg, door de Preanger regentschappen, naar de residenten Cheribon, Tagal en Pekalongan; zette de reis van daar over Samarang voort naar Japara, Kembang, Madioen, Kedirie, Passoeroean, Probolingo en Bezoekie; scheepte zich te Panaroekan in aan boord van Zr. Ms. stoomschip Merapie naar Banjoewano-ie; stak van daar over naar Madura; begaf zich voorts naar Soerabaija, en scheepte zich' eindelijk te Grissee in aan boord van Zijner Majesteits stoomschip Borneo terug naar Batavia. Op den 8sten September te dezer hoofdplaats aangekomen, nam de (jouverneurGeneraal op den Uden daaraanvolgende het dagelijkseh beheer weder over. In de bezochte residentien en afdeelingen werd al het bezienswaardige in oogenschouw genomen, waaronder niet alleen de civiele en militaire lands-inrigtingen, maar ook de voornaamste particuliere inrigtingen van landbouw en andere takken van nijverheid; terwijl op al de hoofdplaatsen aan het daar vereenigde personeel van ambtenaren en de overige ingezetenen de gelegenheid werd gegeven hunne belangen persoonlijk bij den Gouverneur-Generaal voor te brengen. Ook werden onderscheidene belangrijke zaken, welke bij het Gouvernement in overweging waren, plaatselijk met de betrokkene autoriteiten besproken. Bij gelegenheid van de reis, en zelfs later nog, hebben eenige regenten den Gouverneur-Generaal kleine geschenken aangeboden. Het weigeren van die geschenken, wanneer zij eenmaal zijn aangeboden, geeft steeds een onaangenamen indruk. Het wenschelijkste was dus de aanbieding daarvan te voorkomen. Daarom werd aan de hoofden van gewestelijk bestuur opgedragen om, wanneer zulks te pas mögt komen, het aanbieden van zoodanige geschenken aan den Gouverneur-Generaal, op de meest beleefde wijze te ontraden. Even als laatstelijk over 1852 is medegedeeld, werd ook in 1853 voortgegaan met het brengen van vereenvoudiging in de afdoening van zaken, waar het zonder schade voor de dienst kon geschieden. De voornaamste bepalingen dienaangaande komen voor in het Staatsblad va» JSederlandsch Indie over dat jaar, nis. 10, 13, 22, 50, 51 en 76.
§ 2. Baad van Nederlandsen Indie.
De afwezendheid met verlof naar Nederland van den vice-president mr. J. W'-Fvan Nes, en de pensionering van het raadslid C. S. W. graaf tan Hogendorp .deden den Kaad op den lsten Januarij 1853 slechts bestaan uit drie leden, terwijl, volgens het 2de lid van art. 10 van het regerings-reglement van 1836, in geval van opdragt van bijzondere zendingen, minstens op de hoofdplaats tegenwoordig moesten zijn een vice-president, benevens twee leden. Eene voorloopige vervulling der opengevallene plaats kwam alzoo noodzakelijk voor. In het begin van Januarij 1853 werd mitsdien besloten aan den tot lid m den Kaad van Nederlandsch Indie voorgedragenen hoofdambtenaar P. J. B. de Perez, toen resident van Soerabaija, als provisioneel lid zitting te verleenen. , In Maart werd in Indie de kennisgave ontvangen, dat hij door den Koning tot die waardigheid was gekozen. _ Korten tijd daarop werd mede ontvangen de kennisgave, dat het A M . oenaaga had den heer mr. /. F. W. van Nes, vice-president van den Kaad van Nederlandsch Indie toen nog met verlof in Nederland, op het door hem gedaan verzoek, eervol uit 'sl'ands dienst te ontslaan, onder dankbetuiging voor de door hem bewezene diensten.
— 15 —
Naar aanleiding van deze beschikking en in verband tot het bepaalde bij art. 4 van het reglement op het beleid der regering van 1836, werd in de maand Junij de waarneming van de betrekking van vice-president opgedragen aan het oudste lid van den Baad, den Staatsraad in buitengewone dienst J. P. O. Ridoffs. Onder ultimo 1853 was de Raad mitsdien zamengesteld uit:
den Staatsraad voornoemd, als waarnemenden vice-president;
en de heeren mr. C. Visscher,
mr. P. Meijer,
en P. J. B. de Perez, als leden.
§ 3. Algemeene secretarie.
Bij gebreke van anderen, die daarvoor konden in aanmerking komen, werd in het begin van 1853 de algemeene secretaris mr. A. Prins in commissie gezonden naar de Wester-afdeeling van Borneo. Zijne functien werden dien ten gevolge tot ultiir.o Mei waargenomen door den eersten adjunct-secretaris. Bij brief van 5 Augustus 1853 werd door den secretaris van het Britsche gouvernement te Calcutta, namens den gouverneur van Bengalen, ter beschikking van de Nederlandsch-Indische regering gesteld het geheel of gedeelte der officiële bescheiden, behoorende tot het voormalig Nederlandsch archief van Chinsurah, eene der bezittingen op het vasteland van In die, in 1824 aan Groot-Brittannie afgestaan; welke bescheiden gevonden waren in de nalatenschap van wijlen den heer Eerklots. Daar deze stukken behoorden tot een belangrijk tijdvak van de geschiedenis der Nederlanders in Indie, kwam het wenschelijk voor om, ofschoon zij niet alle even belangrijk toeschenen, het aanbod in zijn geheel aan te nemen. Door den algemeenen secretaris werd hiervan kennis gegeven aan het Britsche gouvernement, met verzoek tevens om al de bedoelde bescheiden via Singapore herwaarts te willen zenden.
D. Gewestelijk algemeen beheer.
§ 1. Java en Madura.
Passoeroean. De in de residentie Passoeroean ontdekte uitgebreide sluikhandel in amfioen, welke door zeer vermogende Chinezen onder medewerking van verscheidene inlandsche hoofden gedreven werd, maakte in het begin van 1853 het besluit noodzakelijk, om de schuldigen, met vermijding van eene regterlijke vervolging, waarvan geene gunstige resultaten te verwachten waren, bij politieken maatregel en naar mate van het deel dat zij in de zaak gehad hadden, voor eenen bepaalden of onbepaalden tijd uit die residentie te verwijderen, om op de hun aangewezene plaatsen onder het oog der politie te verblijven.
Kedirie. Beeds sedert verscheiden jaren waren van het gewestelijk bestuur der residentie Kedirie klagten ontvangen over de ongenoegzaamheid van het aantal en van de bezoldiging van het inlandsen personeel in dat gewest. Toen de commissarissen tot regeling van de nieuwe residentien, na het eindigen van den Javaschen oorlog, dat personeel vaststelden, was het volkomen toereikend om de slechts ongeveer 157,000 zielen sterke, op een lagen trap van ontwikkeling staande bevolking, naar behooren te beheeren. Ook de geringe tractementen, aan die ambtenaren toegelegd, waren, wanneer men de weinige diensten die van hen gevorderd werden en den geringen stand der personen, die men bij gebrek aan beteren gedwongen was te kiezen, in aanmerking neemt, eer te ruim dan te bekrompen te noemen.
— 16 —
In de twintig jaren, welke sedert verkopen zijn, veranderde deze staat van zaken echter ten eenen male. De bevolking wies sterk aan en bedroeg volgens het algemeen verslag der residentie van 1852, op ultimo van dat jaar 255,244 zielen. In datzelfde jaar leverden de cultures : koffij circa 45,000 pikols; suiker „ 42,000 peper „ 100 „ kaneel „ 5,500 Amsterdamsche ponden.
In evenredigheid met bevolking en productie waren ook de werkzaamheden der ambtenaren toegenomen, en dat wel in die mate, dat het velen hunner onmogelijk was al hunne pligten naar behooren te vervullen. De tractementen der mindere ambtenaren waren te schraal om er op eene aan hunnen rang passende wijze van te leven, zoodat zij bijna gedwongen waren zich door knevelarij jegens de bevolking eene aanvulling van inkomsten te verschaften. Sedert het jaar 1847 waren deze bezwaren herhaaldelijk ter kennis van de Kegering gebragt, vergezeld van voorstellen tot verbetering, doch telkens hadden bijzondere omstandigheden de regeling dezer zaak verhinderd. Eindelijk werd tot de organisatie van de onder Kedirie ressorterende districten Blitar en Sringat overgegaan, op de wijze en om de redenen breeder m het Verslag van 1850 onder het hoofd: Grondgebied omschreven. Bij die gelegenheid werd het onderwerp eener reorganisatie van het regentsehapsen districts-personeel in de geheele residentie weder in overweging genomen en een inspecteur der cultures tot een plaatselijk onderzoek naar de noodzakelijkheid en doelmatigheid der door het gewestelijk bestuur voorgestelde veranderingen, gecommittcGrd. Nadat uit het rapport van die ambtenaren de noodzakelijkheid eener voorziening o-ebleken was, werd tot eene nieuwe regeling van het inlandsche personeel in de Residentie Kedirie besloten, welke echter de begrooting met/26,000 jaars moest verhoogen. . . . ,T Na daartoe bekomene Koninklijke magtiging werd deze reorganisatie in JNovember 1853 tot stand gebragt. § 2. Buitenbezittingen.
a Sumatra's Westkust. Door den gouverneur van Sumatra's Westkust was een voorstel gedaan tot reorganisatie van het personeel der ambtenaren, m dier voege:
dat zoude worden aangesteld één adsistent-resident meer, over de sedert 1838 bij opvolging veroverde landstreken X11I Kotta's, Seroekan, Loepajang, 111 Kottas, Alahan-Pandjang, Soengie-Adoe en Soengie-Pagoe; en
dat het personeel bij het binnenlandsch bestuur, toen bestaande uit:
vijf controleurs der 1ste klasse;
zes „ !) 2 de „ zeven „ » 3 de „ ; en tien surnuméraire ambtenaren, zoude worden vervangen door:
vier controleurs der 1ste klasse;
zes „ „ 2 de „ elf „ „ 3de „ zeven opzieners „ 1ste „ zes „ « -2de » acht » » 3 de „
— 17
welke reorganisatie ten gevolge zou hebben eene vermeerdering van uitgaven van /13,800 jaars. Dit voorstel de goedkeuring der Indische Regering weggedragen hebbende, werd, na bekomen magtiging des Konings, het personeel ter Westkust van Sumatra in Augustus 1853 dienovereenkomstig georganiseerd. Voorts kan het volgende hier nog worden medegedeeld nopens de aan de westkust van Sumatra gelegene Poggy- (Pageh-) eilanden. Nadat deze eilanden in 1852 door een van Zijner Majesteits oorlogschepen waren onderzocht en ten hunnen aanzien, in verband tot de bestaande beschikkingen van vroegere jaren, in overleg was getreden met den gouverneur van Sumatra's Westkust, werd in Junij 1853 besloten:
1°- af te zien van het denkbeeld om andermaal het regt te verpachten om, bij uitsluiting van anderen, op die eilanden handel te drijven;
2°. den gouverneur van Sumatra's Westkust aan te bevelen om de Poggy-eilanden van tijd tot tijd, zoo mogelijk jaarlijks, door eenen oorlogsbodem te doen bezoeken en, bij die gelegenheid, tevens aan eenen derwaarts te committeren ambtenaar telkens op nieuw op te dragen een onderzoek naar derzelver gesteldheid en den toestand der bevolking.
3°. den gouverneur voornoemd mede te deelen, dat zijn voorstel betrekkelijk de aanstelling van eenen Nederlandschen posthouder of van een Indisch hoofd eerst in aanmerking kan worden gebragt, nadat overtuigend mögt zijn gebleken, dat de eilanders vatbaarheid hebben verkregen onder een hoofd te staan en zij zulks bepaaldelijk verlangen.
b. Palembang. Eene reorganisatie van het binnenlandsch bestuur in de residentie Palembang was op het eind van 1853 nog in overweging, zoodat omtrent de aangelegenheden van dit gewest beter bij een volgend verslag zal kunnen worden gehandeld.
c. Blitong. Van de benoeming van eenen adsistent-resident van Blitong is reeds melding gemaakt onder het hoofd: Grondgebied.
d. W ester-afdeëling van Borneo. De verwikkelingen met de Chinezen in de Wester-afdeeling van Borneo deden in het begin van 1853 er toe besluiten, een gouverhements-commissaris derwaarts te zenden (zie boven C. § 3.), aan wien ampele magt werd gegeven tot alle zoodanige maatregelen, als de Gouverneur-Generaal, ter plaatse aanwezig zijnde, zoude kunnen nemen. De eindregeliug van het bestuur kon aldaar in dat jaar nog niet plaats vinden.
e. Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo. Krachtens verkregene magtiging des Konings (zie het vorig verslag) werd in het begin van 1853 overgegaan tot de aanstelling van eenen rondreizenden civielen gezaghebber voor de Groote en Kleine Dajak, aan wien werden toegevoegd een inlandsch schrijver en verder personeel. Aan de benoeming van eenen posthouder, ondergeschikt aan den gezaghebber, waartoe mede magtiging was verkregen, werd in 1853 nog geen gevolg gegeven.
f. Celebes en onderhooriglieden. Bij gelegenheid dat aan den toenmaligen gouverneur van Celebes en onderhoorigheden eene andere bestemming zou worden aangewezen, werd het denkbeeld in overweging genomen om het civiel en militair beheer over dat gewest in één persoon te vereenigen. Na overleg met den Baad van Indie en het militair departement, werd zulks wenschelijk geacht en mitsdien in April 1853 daartoe overgegaan.
g. Moluksche eilanden. Naar aanleiding van herhaalde vertoogen van den gouverneur der Moluksche eilanden werd in Augustus 1853 bepaald, dat zoowel die ambtenaar in zijn gonvernement, als de resident van Ternate in zijne residentie, 1858. 2
— 18 —
dezelfde eerbewijzen zullen genieten als aan hen vroeger werd- g e g ^ n v « r da vaststelling van het reglement op de militaire eerbewijzen (Staatsblad 1848, n . U).
h Timor Tot reeling van hetgeen feitelijk reeds sedert het laatst van 1851 plaa'ts vond! werd in° Januarij 1853°bepaald, dat aan ^ ^ ^ ^ T a i T h e t bur van hel fort Larentoeka op het eiland Flores tevens zal zijn opgedragen het burgerlijk gezag over de Solor-eilanden tot Timor behoorende.
E. Militair beheer.
I. IANDMA.6T.
§ 1. Kommandement.
Even als in het jaar 1852 is gedurende 1853 het bevel over het leger in Indie tiideliik ono-edrao-en gebleven aan den generaal-majoor titulair Cr. Ma/e/cer. J De" kommaUnt 'van het leger, Z. D. H. Karet Bernard Hertog van Saks nWeimar-Eisenach, aan wien in 1851 om gezondsheids-redenen een «rl°t naar K n d w . 8 Verleend is in 1853, op verzoek, bij Koninklijk besluit van 5 S t o b r n° 50 i j de' meest eervolle wijze uit de militaire dienst ontslagen onîer bijzondere'dankbetuiging voor de langdurige, gewigtige en trouwe diensten door hem aan den lande bewezen. i,,. n p r aj Ter vervanging is bij 'sKonings besluit van dienzelfden dag; n . 5 1 , benoemd en tot luitenant-generaal bevorderd de generaal-majoor titulair jhr. F. F. A. ndder
^Äfgevolge van eene in het vorige jaar aan het opperbestuur i^die^d ve^og tot erlanginggeener betere graduatie in de rangen van hoogere en_lagere.bevelheb bers van de verschuilende groote en kleine afdeelmgen, is m 1853 bepaald dat de civfeïe en militaire gouverneur op Sumatra's Westkust en de k o — d a n t de 2de militaire afdeeling op Java voortaan zullen z„n g-emal-majoor, erw^l »» mandant des legers zal zijn luitenant-generaal, kunnende hij echter in enkele ge vallen ook generaal-majoor zijn.
§ 2. Algemeen heieer in bijzonderheden omtrent de onderscheidene takken van militaire dienst.
a. G e n e r a l e staf.
Bij den generalen staf hebben in 1853 belangrijke mutatien plaats gehad De chef de generaal-majoor titulair Penning Nieuwland, sedert het begin van 1861' in Nederiand met verlof tot herstel van gezondheid, is, na benoemd te zijn tot genemal-majoor effectief, op zijn verzoek eervol uit Zijner Majesteits d.enst ontslagen bii Koninklijk besluit van 29 December 1852, n . 68 In 5 n e plaats is tot kolonel en chef van den staf benoemd de l^enant-ko on sous-chef C. P. Schimpf, die gedurende het afwezen van genoemde,»generaadie betrekking had waargenomen, terwijl tot majoor sous-chef werd aangesteld de kapi tein der infanterie W. Broekhuijs. , L . + na„ ^„„t« o-ehad Nog vóór het einde des jaars hebben er echter nieuwe mutatien plaa* gehad doordtt aan den kolonel Schimp/, tot herstel van gezondheid, eer»tweeaii j e l o naar Nederland is moeten worden verleend zijnde dien te»rt>J"w ranging, benoemd tot kolonel en chef van den generalen staf de luitenant-kolonel der genie, adjudant van den Gouverneur-Generaal, E. Steinmetz.
b. G e n i e en s a p e u r s .
Wegens de uitgebreidheid der gewone genie-werken te Batavia, Samarang en Soerabaija en de daaruit voortvloeiende moeijelijkheid om deze werken door de
— 19 —
opzigthebbende officieren en militaire opzigters naar behooren te doen nagaan, is. ter tegemoetkoming in dezen, aan den officier te Batavia en de militaire opzigters op al die plaatsen eene fourrage-indemniteit toegestaan van ƒ 20 's maands. De verdere leiding der voltooijing van den stroomleider in de Solo-rivier, waarmede de militaire genie belast was, werd in 1853 aan den waterstaat opgedragen. Door overlijden, pensioneren, verloven, het bij een ander wapen en in civiele dienst overgaan, is er een groot incompleet bij het corps genie-officieren ontstaan, waarin, even als in vroegere jaren, voorzien is door het tijdelijk bij het wapen in dienst stellen van officieren der infanterie of administratie.
c. A d m i n i s t r a t i e .
Aan den chef van deze dienst, den hoofdintendant W. O. Filet, is in het laatst van 1853 pensioen verleend wegens volbragten diensttijd. In de daardoor ontstane vacature is alleen door waarneming voorzien, om reden dat de oudste, op den hoofdintendant volgende officier, met verlof in Nederland was, met behoud van aanspraak op bevordering.
d. G e n e e s k u n d i g e d i e n s t .
Het nieuwe reglement op het afnemen van examen voor officieren van gezondheid en apothekers, in het laatst des vorigen jaars gearresteerd, kwam den lsten Julij 1853 in werking. Op voorstel van den chef werd opzigtens die examens nog bepaald, dat de tegenwoordige officieren van gezondheid der 1ste klasse, die, volgens art. 17, het normaal cijfer van 151 verkregen hebben, gepasseerd zullen worden door jongeren, die, voortaan examen doende, een hooger cijfer verkrijgen, en zoo voor de mindere rangen in de mindere termen ; zijnde het een punt van overweging geworden, om aan de officieren van gezondheid der 1ste klasse, die zich over die bepaling bezwaard achten, de vrijheid te geven, zich op nieuw aan het examen te onderwerpen, volgens de bepalingen van het nieuwe reglement. In 1853 is aan het Bestuur in Indie magtiging verleend om de formatie van de geneeskundige dienst te vermeerderen met één dirigerend officier van gezondheid der 2de klasse (majoor) voor de buitenbezittingen, uitgezonderd Sumatra's Westkust, bestemd voor de inspectie der hospitalen en voor de geneeskundige belangen in het algemeen, en haar te verminderen met één officier van gezondheid der 2de klasse. Tot dusver was de officier van gezondheid der 1ste klasse dr. P Sleeker belast met het geven van onderwijs in de genees- en heelkunde aan de inlandsche élèves van de geneeskundige school te Batavia. De gunstige resultaten hiermede verkregen, en welke hoofdzakelijk aan zijne uitmuntende^ wijze van doceren zijn toe te schrijven, deden het wenschelijk zijn om dien officier van gezondheid, ook bij eene bevordering, aan het hoofd dier inrigting te doen verblijven. Toen dus die bevordering door ontstane vacature in 1853 moest plaats vinden, is de officier van gezondheid der 1ste klasse P. Sleeker bevorderd tot dirigerend officier van gezondheid der 2de klasse, met bepaling, dat zoolang hij in dien rang met het geven van bovenvermeld onderwijs zal belast blijven, de formatie der geneeskundige dienst zal worden overschreden met één dirigerend officier van gezondheid der 2de klasse, doch daarentegen ééne plaats in den rang van officier van gezondheid der 1ste klasse onvervuld zal blijven.
Behandelde lijders.
Het algemeen cijfer der in het jaar 1853 op Java en Madura behandelde lijders bedraagt 28,173, alzoo 2294 minder dan in 1852 (30,467) en 4081 minder dan in 1851 (32,254).
2*
— 20 —
Over de verschillende garnizoenen verdeelt zich dit cijfer als volgt s
1. 2. 3. 4. 5. 6.
7. 8. 9. 10.
11.
Batavia 7847 Soerabaija 4922 Willem 1 2792 Samarang 2742 Djokjokarta 1082 Salatiga 1014 Kedong Kebo . . . . 930 Soerakarta . . . . . 874 Gombong 804 Tjilatjap 670 23 kleine garnizoenen, die elk minder dan 500 lijders hebben opgeleverd. 4496
Te zamen . . 28,173
27.8 17.4 9.9 9.7 3.8 3.6 3.3 3.1 2.8 2.3
pet. van het geheele getal behandelden.
Het aantal hiervan herstelde lijders bedraagt 26,077; de verhouding dus der herstelden tot de behandelden is als 1: 1.08 of 92%. Deze verhouding staat gelijk met die van 1852, toen er ook 92% herstelden. Het sterftecijfer bedroeg 791. De verhouding der overledenen tot de behandelden is alzoo = 1: 35,6 of 2,8%. Deze verhouding nu is 0,25% gunstiger dan in 1852, toen dezelve 1:32,7 of 3,05% was. Voor de verschillende rangen en standen verdeelt het ziekte- en sterftecijfer zich als volgt:
a. i. c. d. e.
/ •
Particulier zeevarenden . Idem ambtenaren . vrouwen . . kinderen . .
Overleden. 495 44 26 . 126 . 63 . 37
Behandeld. 20,737 1,939 770 1,440 1,806 1,481
Sterfte. 1: 41,9 1:44,07 1: 29,6 1:11,5 1:28,6
1: 40,27
791 28,173 1:35,6
a. i. c.
Ethnografisch.
(Van de landmagt afzonderlijk.)
Overleden. Behandeld. Sterfte.
Europeanen 307 11,110 1:36.19 Afrikanen 11 275 1:25 Inlanders 177 9,352 1:52,8
495 20,737 1:41,9
Vergeleken met het jaar 1852, is de sterfteverhouding der landmagt in 1853 0,2% gunstiger.
— 21 —
Overleden. a. Kustplaatsen 558
In 1852 was dezelve = 1:39,6 of 2,5 %. Het ongunstigste was dit jaar de sterfteverhouding voor de Afrikanen.
Vergelijkt men nu de sterfteverhouding der aan de kust met die der binnen 's lands gelegene plaatsen,
Behandeld. Sterfte. 17,331 1:31,05 b. Plaatsen binnen 's lands . . 233 10,842 1:46.
dan zien wij hoe ongunstig zich de eerste ten opzigte der laatste verhouden.
Het volgende kan worden aangeteekend omtrent de verhouding der sterfte tot de sterkte des legers. De gemiddelde sterkte der militairen op Java en Madura bedroeg in 1853 11,784, tot welk cijfer dat der sterfte staat als 1:23,8 of 4,2 per cent: zulks is 0,5 percent gunstiger dan in 1852. Eene recapitulatie over de laatste vijfjaren doet zien, hoe gunstig het jaar 1853 zich ten deze onderscheidt.
Sterfte. Sterfte in pet.
Balische ex
Cholera.
peditie \
Overleden. Sterkte. 1100 14,247 1: 12,9 7,7 636 12,732 1:20 5 746 13,184 1:17,67 5,6 563 11,786 1:20,9 4,7 495 11,784 1:23,8 4,2.
Deze verhouding, thans ook toegepast op de aan de kust en de in het binnenland gelegene plaatsen, Overleden. Sterkte. Sterfte.
a. Kustplaatsen 346 6,856 1:19,8 i. Plaatsen binnen 's lands . , . 149 4,928 1:33,07
1849. 1850. ( 1 8 5 1 . ) 1852. (.1853.
Te zamen . . 495 11,784
doet ons weder de grootere sterfte op eerstgenoemde kennen.
Ethnografisch is deze verhouding als volgt:
Overleden. C Europeanen 202
Kustplaatsen. < Afrikanen 8 (.Inlanders 136 ("Europeanen 105 Plaatsen binnen 's lands. -J Afrikanen 3 ^Inlanders 41
495 11,784
Bij de beoordeeling der grootere sterfte bij de Europeanen in de kustplaatsen moet niet alles op rekening gesteld worden van de ongezonde ligging dier kusten, maar ook in aanmerking genomen worden, dat velen der hier bedoelde Europeanen pas uit Europa aankwamen en dus nog niet geacclimateerd waren. De hieronder volgende staat geeft een overzigt over vijf jaren van de sterfteverhouding, zoo met betrekking tot de natiën, als tot de kust- en binnen 's lands gelegene plaatsen.
Sterkte. 3,278
137 3,441 2,590 294 2,044
Sterfte. 1:16,2 1: 17,125 1:25,3 1: 24,66 1:98 1:49,8
22
I N L A N D E R S .
<!
W M M ft
•<
53 • w ss
«1
CM
O
H
0
H
Plaatsen
binnen 's lands.
B eu GO
CG
"Ei
CO
M
Plaatsen
binnen 's lands.
c
CO "« cd
CO
Plaatsen
binnen 's lands.
a"
CO cc
a
co
•gyrajg
'W^S
•aapaj.T3AO
•eyKrçg
' W I S
•n8paji9Ao
•3««ÎS
• a ^ j a j g
•U9p9j\i9AO
•aywjg
•9^J9)g
•n9p9[I9AO
•9yJ9!)g
•9^J9^g
•U9p9|J9AO
•9y.i9^g
' 8 ) W S
•U9p9JJ9AQ
S É .-s "«
A H S*
os" ira" .-H CO
i-H r H
C ~ O l OO £ OS r H G<i CO
' H O i a O ï
t H * c5" co" 1—4 CS»
« D CO OS H i t OO - * CO
OS - # t — CO CO I—•
CO cT ira ""£ CO r H r H
US 1T3 -tfi » o CS» CS
CO CO
o ira" C * CM
OS CO t - > OO ira H *
OO OS e« -H
co^ c— as" es»" i-H CM
i-H r-H
£ - CM O CO CO CO CS» CS»
0 0 "*p r H O r H r - l
e» e« c-^ o"
r-l
CM ( H
CO c « CO o CO CO CO c *
CO CO r H ira - # es«
O l o H * i a OO 0 0 i-H r H
i a oo* •8
i—t
es» r—t H«
ira OO
O ©j*
CO •*
OO CO CS! C i i-H
C »
0 « "
CSJ
i-H
CO O esi
O i
e» e»
ca
CO ira
CO
esj"
r H
i-H
cs> ira
H3 es» r H
CD o"
r H
r H
0 0 O O CO
CO 0 0 CM
r-1 ira CO r-l
- a .
IH 'o 6
0 0
r H
CO
* H
CO r—i
CO CO
CO__ oo" CS!
CM CO OO CO
CO CO r H
oo"
r-H
r *
0 0 I H
o r H
CO
ira* es»
0 0 es» CM
o»
OO 0 4 CM
i-H
ira
CO
CM OO o r H
eo es»"
r H
OO H » OO CM
es» eo CM
CM ira CO r-l
0 0 oT «J!
o es;
r-1
CO ira* es»
r-l Hjl Hj< CO
CO CO r—i
OO e» r H
H ü CU es»
co
ira es» i—i c^" r-l
eo r-i
OO
CO HjT
CM
i-H
O en ira es»
ira o i—i
es» co" i-H
r H
0 0 t CM eo
es» o CM
CO ira OO | H
— 23 —
Het geheele aantal der gedurende 1853 in de militaire etablissementen op Java en Madura verpleegde personen bedraagt 22,013, dat der verpleegdagen 454,851. Gemiddeld bleef dus elk lijder 20.6 dagen onder behandeling.
Ethnographisch.
(De Afrikanen worden onder de Europeanen, waarmede zij bij de hospitaaldirectien gelijkgesteld worden, gerekend.)
Hoofden. Verpleegdagen. Verhouding'. Europeanen . . . 12,093 281,975 1:23,3 Inlanders . . . . 9,922 172,876 1:17,4
22,015 454,851 1:20,6
Verdere opgaven omtrent de ziektegevallen zijn vermeld op de hiernevens gevoegde staten, sub litt. A, B eu C. Tijdens de opmaking van dit verslag het summier zieken-rapport over 1853 nog niet ontvangen zijnde, kunnen hier geene opgaven omtrent de buitenbezittingen gedaan worden.
e. I n f a n t e r i e .
Betrekkelijk het wapen der infanterie is in 1853, even als in het vorige jaar, weinig belangrijks voorgevallen. Het eenige meldensvvaardige is, dat, ten gevolge van bevelen van het opperbestuur, in Indie niet zal worden voortgegaan met de sedert eenigen tijd gevolgde periodieke promotien bij dat wapen, maar dat die even als bij de overige, naar mate van de behoefte zullen geschieden. In het vorig Verslag werd vermeld, dat, om in het gebrek aan infanterie-officieren nog meer te gemoet te komen, het militair departement gemagtigd werd om een 30- à 35tal onderofficieren bij het 7de bataillon te detacheren, ten einde voor het officiers-examen te worden opgeleid. Deze maatregel heeft zeer goede uitkomsten opgeleverd. Andere bepalingen of voorschriften, die ook van toepassing op de infanterie, doch overigens van algemeenen aard zijn, komen voor onder lit. h.
f. A r t i l l e r i e .
Op de deswege gedane voorstellen is, bij wijze van proef, toegestaan om de inlanders, bij de veld- en bergbatterijen dienende, te onderscheiden door de benamingen van stukrijders en kanonniers, beiden in twee klassen verdeeld; en voor de eersten de soldijen te brengen:
voor een stukrijder der 1ste klasse bij eene veldbatterij op. . 40 duiten daags; „ „ „ „ „ bergbatterij „ . . 37% „ „ „ 2de „ „ „ veldbatterij „ . . 35 „ „ „ „ „ bergbatterij „ . . 32'/2 „
terwijl vroeger de dagelijksche soldij van eenen inlander, onverschillig of hij als stukrijder dan wel als kanonnier bij eene veld- of bergbatterij dienst deed, bedroeg:
voor een kanonnier 1ste klasse . . . 35 duiten daags; en „ „ „ 2de „ . . . 30 „
— 24 —
De uitvinding eener pers door den heer G. Goossens te Delft, op eene eenvoudige wijze ingerigt om slaghoedjes te vervaardigen, en de erkende doelmatigheid van dat werktuig heeft tot de uitzending van eene dergelijke pers aanleiding gegeven, met het doel om c. q. van zulke toestellen in Indie partij te trekken tot den aanmaak der slaghoedjes-, naar gelang der behoefte, waardoor de nadeelen, aan eene langdurige bewaring verbonden, eenigzins zouden vermeden kunnen worden. Met het schip, dat de pers in Indie heeft aangebragt, zijn tevens uit Nederland aangekomen drie onderofficieren vuurwerkers, die onderrigt hebben genoten in de wijze van het vervaardigen van slaghoedjes en in de behandeling der bedoelde pers. In afwachting dat de pyrotechnische werkplaats zal zijn daargesteld, zoude de pers te Soerabaija in een daartoe geschikt locaal worden opgesteld. Het bezit van oefeningsvelden voor de practische oefeningen der artillerie en tevens tot het nemen van proeven onvermijdelijk zijnde, terwijl niet alle plaatsen, waar zij vereischt worden, er van zijn voorzien, en daar, waar zij bestaan, het bezit of regtsgebruik tot nog toe niet naar eiseh verzekerd was, zoo is de regeling dezer belangrijke aangelegenheid in het jaar 1853 een punt van ijverige bemoeijing geweest, die, wat de polygoons voor de artillerie te Batavia, Salatiga, Djokjokarta en Soerabaija betreft, de gewenschte resultaten opgeleverd heeft. De ontvangst in 1849 uit het scheikundig laboratorium te Weltevreden van een flesehje, gevuld met eene vloeistof uit een boom, groeijende te Cauer (Benkoelen) en daar mienjak-lagan genaamd, en de mededeeling dat die vloeistof een uitmuntend vernis scheen te zijn, gaf aanleiding tot het nemen van proeven omtrent de toepassing der eigenschappen van die olie, welke proeven het resultaat opleverden, dat de lagan-olie, als roestvverend middel voor blanke en gebruineerde draagbare wapenen, de voorkeur verdient boven de vroeger door de artillerie gebezigde gekookte lijnolie en het gomelastiek-vernis. Uit de ingewonnen informatien wijders gebleken zijnde, dat het gebruik van de lagan-olie zich ook uit een finantieel oogpunt aanbeveelt, en dat zij steeds in voldoende hoeveelheid in den handel, zoowel in de adsistent-residentie Benkoelen als ter Westkust van Sumatra, zal verkrijgbaar zijn, werd in het jaar 1853 overgegaan tot de algemeene invoering dier olie. Het bekende gevoelen dat over het algemeen genomen Boeginezen als stukrijders de voorkeur verdienen boven Javanen, heeft den chef van het wapen der artillerie genoopt magtiging te provoceren om te Macassar, in verband met de behoefte van het wapen, Boeginezen als zoodanig aan te werven, tevens met het voorstel om, bij wijze van proef, die werving te doen plaats vinden op de voor de Javaansche rekruten vastgestelde aanbreng- en handgelden. Een en ander is door het Gouvernement goedgekeurd, met intrekking in zoo ver van de vroegere bepaling, waarbij de werving van rekruten in het gouvernement Celebes en onderhoorigheden was gestaakt. De bereids bekende eerste resultaten zijn allezins voordeelig.
g. C a v a l e r i e .
Eeeds meermalen was bij de cavalerie geklaagd over de ondoelmatigheid van het in gebruik zijnde paardentuig. Men besloot daarom het laatstelijk in Nederland ingevoerde en volgens berigten aan alle eisehen voldoend harnachement tot proef te ontbieden. Bij het algemeen reglement voor de administratie der landmagt was in het tarief n°. 46, vastgesteld, dat bij elke compagnie cavalerie zouden worden te goed gedaan vijf koelies. Dat getal van vijf was berekend op de toenmalige formatie, volgens welke bij elke compagnie veertig bereden Europeanen waren. In 1851 is echter bepaald dat het regement Oost-Indische cavalerie geheel uit Europeanen zal worden zamengesteld, waardoor het toegestane getal koelies onvoldoende was geworden. Om hierin te voorzien is op voorstel van den chef van het regement bepaald,
— 25 —
dat, buiten en behalve het toegestane getal van vijf koelies per compagnie, één koelie meer zal kunnen berekend worden voor iedere acht paarden boven het getal van veertig.
h. B ij z o n d e r h e d e n van v e r s c h i l l e n d e n a a r d .
Eeeds sedert een geruimen tijd was men in Indie op middelen bedacht geweest tot het tegengaan van het misbruik van sterken drank bij het leger. In 1852 is deze aangelegenheid in meer bepaalde behandeling genomen, met dat gevolg dat in 1853 het volgende is verrigt:
1°. bepaald :
A. dat aan de Europesche onderofficieren en manschappen, die, op voet van oorlog gevoed wordende, van het toegestaan ration sterken drank afzien, na afloop der expeditie zal worden uitbetaald eene vergoeding van vijftien duiten voor elk hun toekomend doch niet genoten ration, en is dit later, naar evenredigheid, ook toegepast op inlandsche militairen:
B. met tijdelijke afwijking van tarief n°. 18 van het reglement voor de administratie der landmagt:
a. dat aan Europesche onderofficieren en manschappen van het leger, bij vervoer met particuliere schepen, in plaats van arak of jenever, zal worden verstrekt V4 flesch roode wijn en % flesch Hollandsen bier daags;
b. dat de Europesche onderofficieren en manschappen, die met oorlogschepen in Nederlandsch lndie vervoerd worden en vóór hunne inscheping afzien van het ration sterkendrank, in stede daarvan 15 duiten zullen erlangen voor eiken dag , waarop zij op scheepsvoeding aanspraak hebben; en met tijdelijke afwijking van de tarieven nis. 18 en 19 en bij wijze van proef tot ultimo December 1854, dat aan inlandsche onderofficieren en manschappen van het leger, bij vervoer over zee met particuliere schepen, in plaats van arak of jenever zal worden verstrekt twee lood koffij per hoofd daags, benevens zout en Spaansche peper naar genoegen, ook bij het middag- en avondeten; met oorlogschepen, telkens wanneer van wege het Marine-departement wordt verklaard, dat tegen deze veranderingen geene bezwaren bestaan, en bij proviandering van 's lands wege, in stede van arak of jenever, zal worden verstrekt een half pond koffij per hoofd 's weeks;
2°. gearresteerd een reglement op de bespaarde gelden, als proef voor vijf jaren, ten doel hebbende zoowel om den soldaat, die thans reeds tot sparen geneigd is, daarin behulpzaam te zijn, als bij den soldaat, die thans geneigd is om het overgehouden geld aan nuttelooze en schadelijke zaken te verspillen, de gedachte van sparen op te wekken, en op die wijze, den geest van ordelijkheid aankweekende, den materielen toestand van het leger te verbeteren;
3°. is een begin gemaakt met in eenige garnizoenen het verblijf van den soldaat in de kazerne te verbeteren en te veraangenamen, door denzelve in afzonderlijke chambrées te verdeelen tot huisvesting van eene sectie, en door het verstrekken van leksteenen 1er verkrijging van goed drinkwater. (Zie voorts onder Politie.) In het vorig verslag is melding gemaakt van den ungünstigen uitslag van het zenden eener commissie naar Macassar tot den aankoop van remonte-paarden voor de cavallerie en artillerie. Niettegenstaande deze ongunstige uitkomst, vermeende het militair departement toch niet dadelijk van deze wijze van remontering te moeten afzien, weshalve op deszelfs voorstel in 1853 tot hetzelfde einde andermaal eene commissie naar Macassar is gezonden.
— 26 —
Ook deze is in hare zending niet ten volle geslaagd, en men is verpligt geweest overwalsche en inheemsche paarden op Java aan te koopen om in de behoefte te voorzien. , . Op een deswege gedaan voorstel is aan het Indisch Bestuur magtigmg verleend tot het aannemen van den regel, dat genoten handgelden bij de in-dienst-treding geen beletsel zijn tot het verkrijgen van den officiersrang, maar dat degenen, die na de in-dienst-treding bij réengagement als anderzins handgeld (of premie) hebben genoten, van zoodanige bevordering zijn uitgesloten. Naar aanleiding van de deswege door den Koning, bij besluiten van 2 en 28 Maart 1854, n». 65 en 61, genomen beschikkingen, zijn ook in Indie in toepassing gebragt de bij die besluiten gearresteerde gunstige bepalingen omtrent de huwelijken der officieren, in substantie behelzende, dat voortaan alleen de 1ste en 2de luitenants nog bewijzen van gegoedheid bij het aangaan van een huwelijk behoeven over te leggen; terwijl die gegoedheid alleen behoeft te bestaan in een bewijs of acte, waaruit blijkt, dat een van beiden, of beide echtgenooten te zamen, een dadelijk inkomen genieten van ƒ 400 'sjaars boven en behalve het tractement van den officier. Aan het Gouvernement was gerapporteerd, dat de bevolking van Samarang, Kadoe, Bagelen en Banjoemaas tot Tjilatjap toe, bezwaard werd door de heerendiensten tot vervoer van militaire goederen. Naar aanleiding van dien is:
1°. het militair departement aangeschreven om de noodige bevelen te geven tot vermindering van het vervoer van militaire goederen over land naar Patjitan, Banjoemaas, Tjilatjap, Gombong, Ngawie, Klatten en Bojolalie; en
2°. bepaald, dat bij het aanvragen van koelies voor reizende ambtenaren of militairen, of voor het vervoer van goederen, door de civiele en militaire autoriteiten moet worden opgeven, voor welke personen of goederen de koelis noodig zijn. Herhaaldelijk waren door het militair departement ernstige bezwaren ingebragt over de ontoereikendheid der voor verloven jaarlijks toegestane som. Ten gevolge dier ontoereikendheid kon in 1852 slechts aan 10 van de 33 officieren, die daarop aanspraak hadden, verlof worden verleend. In 1853 konden van de 23 ingekomen aanvragen om verlof niet meer dan 13 ingewilligd worden. Derhalve is de Gouverneur-Generaal bij 's Konings besluit van 1 December 1853, n°. 90, gemagtigd geworden de som, voor verloftractementen op de Indische begrooting voorkomende, te rekenen van en met het jaar 1854, met ƒ 50,000 te verhoogen.
§ 3. Gewestelijk militair beheer.
Uit hoofde van het slechte gehalte der pradjoerits in de residentie Bezoeki, zijn deze gesupprimeerd en daarentegen het detachement infanterie aldaar tijdelijk vermeerderd met 31 onderofficieren en manschappen, onder aanteekening dat de vastgestelde formatie van het leger daardoor geene verandering zal ondergaan.
§ 4. Zamemtelling en voltallighouding van het leger.
Op de gedane voorstellen tot verhooging der handgelden voor de Europesche, Afrikaansche en Amboinesche militairen is in 1853 eene beschikking genomen, zijnde deswege bepaald, dat in stede van het thans bepaalde reëngagementsgeld van / 5 4 aan Europeanen en Amboinezen en van ƒ 30 aan Afrikanen, bij een reengagement van zes jaren in Indie, aan die militairen zal worden toegekend een handgeld v a n / 6 0 , en voor een minder tijdvak naar diezelfde reden. Op het einde van 1853 werd in Indie uit Nederland ontvangen eene nieuwe formatie voor het leger.
— 27 —
§ 5. Inrigtingen tot het leger betrekkelijk.
a. V o o r s t o f f e l ij k e b e h o e f t e n .
Artillerie-constructie-winkel.
Een belangrijk feit ten aanzien van dit etablissement is de vaststelling van een definitief reglement ter vervanging van de tot dusver bestaan hebbende provisionele bepalingen, na welke vaststelling ook de definitieve benoeming plaats vond van het alstoen bij die fabriek werkzaam vaste personeel, zoowel burgerlijk als militair. Onder de voornaamste veranderingen, welke door de invoering van bedoeld reglement het wezen der zaak heeft ondergaan, behooren:
1". de reorganisatie van de compagnie artillerie-werklieden, zoodanig dat nu alle werklieden bij de verschillende artillerie-ateliers en ook die bij de veld- en bergbatterijen tot die compagnie behooren en van daaruit gedetacheerd worden, naar mate van de behoefte;
2°. dat de schaal der tractementen van de opzigters en werklieden meer in evenredigheid is gebragt met de diensten door hen bewezen en de betaling, die dergelijke personen bij andere gouvernements-instellingen genieten; en
3°. de toevoeging aan de fabriek van leerling-werklieden, voornamelijk bestaande uit de Indische afstammelingen van Europeanen en uit de inlandsche bevolking. Wijders kan medegedeeld worden, dat, volgens berigt van den directeur van het etablissement, bij de toenemende geoefendheid van het Javaansche werkvolk in de gieterij, de thans organiek uitgetrokken betrekkingen van Europesche vormers, ovenstokers en boorder, bij het ontstaan van vacatures niet zullen behoeven aangevuld te worden, terwijl de verkregene ondervinding omtrent de volkomene bruikbaarheid der Javaansche werklieden de bezorgdheid doet ophouden, die anders het natuurlijk gevolg van een aanzienlijk incompleet, dat aan Europesche werklieden bestaat, zoude wezen. De bij het etablissement thans nog te bewerkstelligen en grootendeels reeds onder handen belangrijke werken tot uitbreiding, verbetering of geheel nieuwe daarstelling zijn: eene nieuwe smederij; eene kazerne voor de compagnie werklieden; een kanaal tot verbinding van de rivier Krambangan met de Kaliemaas of Soerabaijasche rivier, met het doel om eene regtstreeksche communicatie tusschen de fabriek en de reede van Soerabaija te verkrijgen; eene tijdelijke kazerne tot huisvesting van 50 werklieden, in afwachting van den bouw der reeds genoemde permanente kazerne ; de inrigting van het overblijvende gedeelte der oude smederij tot eene zadelmakerswerkplaats en het vergrooten van het bureau-lokaal. Ook werd in 1853 een plan en eene begrooting van kosten ingediend tot uitbreiding der gieterij. De slechte toestand der ketels van het groote stoomwerktuig des établissements en de gedurige herstellingen, die het gebruik er van gevaarlijk deden zijn, hetgeen dan ook slechts met inachtname der meeste omzigtigheid toegestaan was, hebben bijgedragen om het productief vermogen der fabriek gedurende het jaar 1853 te verminderen. In het laatst van het jaar zijn echter nieuwe ketels van de fabriek voor marine, stoomwezen en nijverheid ontvangen en geplaatst. Bij het in werking komen van den artillerie-constructie-winkel in 1851 bestond een volslagen gebrek aan hout, geschikt om het tot den aanmaak van affuiten zoo dringend benoodigde constructiehout te verkrijgen. De ongunstige bevinding der op 's lands stapelplaatsen aanwezige en in den eersten tijd ten dienste der artillerie geleverde houtwerken bleek niet alleen veroorzaakt te zijn door de wijze waarop het op stam lezen, vellen en transporteren der boomen en vervolgens de bewaring had plaats gehad; maar men geraakte ook tot de overtuiging, dat de bestaande
_ 28 —
gewoonte, om de houtwerken vierkant bekapt als balken te leveren, eene belangrijke oorzaak was, dat men zoo vele had moeten afkeuren. De artillerie stelde uit dien hoofde voor te bepalen, dat de boomen niet meer boschkant-beslagen maar eenvoudig rond en regelregt uit de bosschen aan de fabriek zouden geleverd worden, hetgeen werd ingewilligd. De ondervinding, sedert opgedaan, heeft overtuigend het tweeledig voordeel van dien maatregel bewezen:
1°. doordien men thans gave en gezonde houtwerken ontvangt; eene afkeuring thans eene zeldzaamheid is; het hout gedurende de bewaring veel minder aan bederf onderhevig is dan vroeger het geval was, toen door het boschkant-bekappen veeltijds scheuren ontstonden die tot inwatering aanleiding gaven, en men nu in de gelegenheid gesteld is om de stammen naar de behoefte te verzagen; en
2°. door de meerdere opbrengst aan en de geringere kosten van het constructiehout uit de ronde stammen, bij eene vergelijking met dat uit de boschkant-bekapte, verkregen.
De ontvangsten en uitgaven van bedoeld etablissement over 1853 hebben bedragen.
de uitgaven:
aan gereedschappen, materialen enz / 196,044: 69'/2 aan tractementen, werkloonen, schrijf- en teekenbehoeften. . 178,283: 40'/2 aan diverse zaken 12,439: 23%
Totaal . . ƒ 386,767: 13'/s
de ontvangsten:
aan aanmaken en herstellingen voor de verschillende departementen en diensten ƒ 140,412: 33V2 aan verstrekkingen van gereedschappen en materialen aan verschillende departementen en diensten 1,493:105
Totaal . . / 141,906: 18%
waarbij dient aangeteekend te worden, dat de artillerie-constructie-winkel op ultimo 1853 aan gereedschappen en materialen in bezit hield voor eene waarde van 440,567: 11
Pyrotechnische werkplaats.
Reeds bij de uitzending van den heer J. E. Maas, in 1850, als technischen ingenieur voor Indie, was bepaald, dat hij aldaar het bestuur zou hebben over eene pyrotechnische werkplaats. Zijn spoedig daarop gevolgd overlijden heeft de oprigting van die werkplaats vertraagd, tot dat de daaraan dagelijks meer en meer gevoelde behoefte op het onderwerp deed terugkomen, en dien ten gevolge door het Gouvernement in Indie besloten werd tot den dadelijken aanvang der voor de werkplaats benoodigde gebouwen, zoomede tot het provoceren der zending uit Nederland van een Isten of 2den luitenant der artillerie, om aan het hoofd der inrigting gesteld te worden.
Artillerie-magazijnen.
De toestand der oorlogsmagazijnen is over het algemeen voldoende te noemen,
_ 29 —
en voor zoover verbeteringen van belang aan dezelve betreft, is in het jaar 1853 slechts noodig geweest de ophooging van het buskruidmagazijn te Gombong. De overige noodig voorgekomen verbeteringen enz. zijn op de gewone wijze, als behoorende tot het gewoon onderhoud der gebouwen, afgedaan.
Magazijn van geneesmiddelen.
Gedurende het jaar 1853 zijn uit Nederland aan geneesmiddelen, chirurgicale instrumenten en ustensilen, boekwerken en verbandkatoen, in Indie ontvangen voor eene waarde van ƒ 45,255:83. De verstrekking heeft, berekend met de verhooging, bedragen:
voor de armée en de hospitalen / 71,711: 63
aan andere departementen, als:
aan Zr. Ms. Nederlandsche marine . . . j 7,658: 05 aan het civiel departement en andere geneeskundige etablissementen, voor zooverre de daartoe betrekkelijke bewijzen zijn ingekomen. . 13,647: 16 aan Japan 54: 16 aan andere diensten 652:113'/, tegen betaling 1,298:110% particuliere practijk 760
24,071: 21
Te zamen . . / 95,782: 84
De voorraad van geneesmiddelen was voldoende. De hoedanigheid en werkzaamheid derzelve liet niets te wenschen over.
Gewone militaire kledingmagazijnen.
De algemeene voorraad in de militaire kleedingmagazijnen is voor 1853 weder voldoende geweest om aan eenige buitengewone uitrustingen van te velde getrokken troepen te voldoen, zonder dat daardoor aan de gewone verstrekkingen is te kort gedaan. Van bijna alle goederen in die magazijnen is steeds voor een jaar voorraad aanwezig. Door het vergaan der naar Indie bestemde schepen Vice-Admiraal Rijk en Laura en Adèle, zijn belangrijke hoeveelheden stoffages, militaire kleedingstukken en verdere voorwerpen, tot de uitrusting van het leger behoorende en voor de dienst van 1853 en 1854 bestemd, verloren gegaan.
Kleer- en schoenmakers-atelier te fort Erfprins en Willem I.
Zie over deze inrigting hieronder „Het militaire huis van arrest te Willem I."
Geweermakers-ateliers.
De geweermakers-school te Meester Cornells heeft, gedurende de jaren 1851—1852 in de voorgekomen vacatures bij het kader der geweermakers voorzien. In 1853 is zij daartoe buiten magte geweest, aangezien in dat tijdvak het aantal afgegane geweermakers meer dan het % der geheele sterkte heeft bedragen.
— 30 —
Deze stand van zaken heeft bereids geleid tot eene tijdelijke vermeerdering van het getal élèves voor gemelde school met acht, en aangezien eene dergelijke uitbreiding met vier élèves reeds in 1850 was toegestaan, kunnen thans bij de school 36 élèves geplaatst worden; dat is 12 boven het organiek vastgestelde getal van 24. Men stelt zich voor dat getal te doen bestaan uit 24 man uit het leger en 12 pupillen. Op den lsten Januarij 1854 bedroeg het aantal élèves 26.
Buskruidmolens.
Van het te Ngawie in aanbouw zijnde buskruid-etablissement waren in het laatst van 1853 verscheidene gebouwen geheel en de overige grootendeels voltooid. De aanleg der waterleiding heeft echter eenige vertraging ondervonden door de moeijelijkheid om werkvolk daarvoor te engageren. Voor het op te rigten buskruid-etablissement te Banjoe Biroe is het, in overeenstemming met de artillerie, door de genie opgemaakte distributieplan gearresteerd en tevens magtiging verleend tot daarstelling van enkele gebouwen. De overige détail-projecten zouden spoedig gereed zijn. Op den buskruidmolen te Bodjong had eene ontploffing plaats van het sas, welke echter geene groote gevolgen heeft gehad. De noodige voorzieningen zijn dadelijk getroifen. Om echter het gevaar, aan ontploffingen van sas verbonden, te verminderen, is door de artillerie voorgesteld en door de genie aangenomen, om de wanden der molengebouwen te doen voorzien, van openslaande kleppen of vakken, en die localen te doen dekken door sierappen (houten pannen), zoo als thans reeds te Ngawie betracht is, in stede van gewone pannen.
Groot militair hospitaal te Weltevreden.
De uitbreiding voor lijders der 1ste klasse, waarvan in het vorig Verslag melding is gemaakt, werd dit jaar afgebouwd, waardoor thans 12 lijders der 1ste klasse meer verpleegd kunnen worden dan vroeger. De kamers voor dezen zijn ruim en luchtig, doelmatig gemeubeleerd en voldoen goed. Het kledingmagazijn bij dit hospitaal heeft eene belangrijke uitbreiding erlangd, waardoor het thans in alle opzigten aan het doel beantwoordt.
Hospitaal te Samarang.
De officierszalen hebben eenige noodzakelijke verbeteringen ondergaan en het krankzinnigengesticht is thans, door den aanbouw eener nieuwe badkamer, geheel voltooid.
Hospitaal te Simpang bij Soerabaija.
Ook in dit hospitaal hebben eenige noodzakelijke verbeteringen en uitbreidingen plaats gehad. Zoo kwam er eene nieuwe sectie-kamer tot stand, en werd de oude tot een chemisch laboratorium ingerigt en met de apotheek verbonden. Verder werd er eene nieuwe badkamer gebouwd met marmeren vloer, en stort-, regen- en druipbaden. Een nieuw hospitaal voor officieren is in aanbouw en zal in 1854 afgewerkt kunnen worden, terwijl in het kleeding- en vivresmagazijn de vloeren vernieuwd zijn.
Bad-etablissement te Plantoengan.
In de maand February 1853 onderging dit etablissement aanmerkelijke schaden door de hooge banjers (overstrooming); een van de bijgebouwen van het hospitaal
— 81 —
stortte zelfs in, en het liet zich aanzien, dat, bij het herhalen van dergelijke banjers, meer instortingen van gebouwen zouden kunnen plaats vinden, en dat de bronnen, welke nog slechts 12 à 14 ellen van den rivieroever gelegen waren, door de aanhoudende aardschuivingen mede gevaar liepen van weggespoeld te worden. Dit deed in overweging nemen gebruik te maken van het aanbod van den officier van gezondheid, welke aan het hoofd van het etablissement geplaatst was, om hetzelve voor een bepaald tijdvak kosteloos aan hem af te staan, onder voorwaarde van, tegen een bepaald tarief, de gouvernementszieken te behandelen. Bij het einde van 1853 had deze zaak haar beslag nog niet erlangd.
Convalescentenhuis te Oengaran.
Deze inrigting beantwoordt aan het doel waarvoor zij is daargesteld.
Convalescentenhuis te Malang.
In 1853 is magtiging verleend tot de oprigting van een convalescentengesticht te Malang voor 3 lijders der 1ste en 41 lijders der 2de klasse.
Militair "huis van arrest te Willem I.
Door de plaats gehad hebbende afscheiding der gedetineerden en dergecondemneerden en het verplaatsen der eerstgenoemden naar Willem I, is het kleer- en schoenmakers-atelier naar die vesting overgebragt en heeft de inrigting den naam gekregen van „militair huis van arrest te Willem I," voor welks inrigring bij die gelegenheid een reglement en een tarief voor de arbeidsloonen is gearresteerd. De blanke militairen, welke tot kruiwagen- of tuchthuisstraf veroordeeld zijn, zullen voortaan tot het ondergaan hunner straf naar Nederland worden gezonden. In afwachting daarvan zijn dezen op het fort Erfprins verbleven, en oefenen aldaar het schoenmakersambacht uit. De uitkomsten, zoowel der schoen- als kleermakerij, zijn voortdurend zeer bevredigend.
b. V o o r z e d e l i j k e en w e t e n s c h a p p e l i j k e b e h o e f t e n .
Verstrekking van boeken en instrumenten tegen betaling.
Deze inrigting heeft ook in het jaar 1853 gunstig gewerkt, echter in mindere mate dan vroeger, zijnde er gedurende dat jaar voor ruim ƒ 8762 aan boekwerken enz. aan het leger verstrekt, hetgeen bijna 2400 minder bedraagt dan in 1852.
Bibliotheken.
Omtrent de bibliotheek van den generalen staf en die van de verschillende wapens en diensten, valt alleen te vermelden, dat de verzending naar Nederland van oude of overtollige boekwerken is geauthoriseerd met het doel om, door middel van het zoogenaamde système d'échange international van den heer A. Vattemare, de oude werken zooveel mogelijk te ruilen tegen werken van wetenschap of kunst, wier bezit gewenscht wordt.
Anatomisch-pathologisch kabinet te Weltevreden.
Dit kabinet werd in 1853 met talrijke nieuwe praeparaten vermeerderd, en werden verscheiden oude door nieuwe vervangen.
— 32 —
Scheikundig laboratorium.
Deze inrigting voldoet geheel aan hare bestemming en voorziet voor zooveel noodig, in de behoeften zoo van de militaire als van de civiele geneeskunde dienst.
Artillerie- en garnizoenascholen.
De artillerieschool te Weltevreden, welke niet alleen bij wijze van bataillons chool de opleiding van onderofficieren en korporaals, maar ook de bekwaming ten doel heeft van de volontairs, dingende naar den rang van officier, en voorts van die artilleristen, die, bij een goed gedrag en den vereischten aanleg zich aangemeld hebben en waardig bevonden zijn om voor den officiersrang opgeleid te worden, heeft gedurende 1853 drie officieren opgeleverd. . Op den lsten Januarij 1854 bedroeg het aantal der naar den rang van officier dingende élèves negen, waarvan er vermoedelijk slechts ée'n het officiers-examen in 1854 zou kunnen afleggen. In het vorig Verslag is onder het hoofd „infanterie" melding gemaakt van den maatregel om een 30- à 35tal onderofficieren bij het 7de bataillon infanterie te Meester Cornelis te detacheren, ten einde daar te worden opgeleid tot officier. Die maatregel heeft zeer gunstig gewerkt. Op ultimo 1853 waren van die school reeds 39 onderofficieren tot officier bevorderd, zoodat het aantal ontbrekende officieren bij de infanterie, hetwelk op ultimo 1852 acht en dertig bedroeg, bij het einde van 1853 tot dertien was teruggebragt. Op grond van dien is dan ook in 1853 de magtiging verleend om dezen maatregel voorloopig in werking te houden.
Corps pupillen.
Deze inrigting blijft bij voortduring gunstig werken. Alles wordt gedaan om die zooveel mogelijk aan het doel te doen beantwoorden en daartoe was ook m overweging gekomen om het gesticht naar Gombong te verplaatsen, waarvan echter bij het einde van het jaar nog geen gevolg was kunnen gegeven worden. Tot bevordering van de zedelijke vorming der pupillen is eene maandehjkscne toelao-e uit 's lands kas toegelegd aan den onderwijzer bij 's Gouvernements lagere school te Poerworedjo, voor het geven van lessen in de Bijbelsche geschiedenis en de Christelijke zedeleer aan die jeugd.
Lithographische inrigting bij de genie-directie.
Dit etablissement leverde in 1853 zeer goede resultaten op. Een teekenaar en graveur van het topographisch bureau van het Departement van Oorlog te 's Gravenhage, die zich genegen had betoond in Indische dienst over te gaan, onder verband van zich te belasten met de opleiding van eemge jongelieden in de graveerkunst op steen, is in 1853 in Indie aangekomen en heeft zich aldaar als goed graveur doen kennen. Twee élèves zijn thans bij deze inrigting geplaatst. De particuliere en andere bestellingen waren steeds voldoende om het etablissement gaande te houden, en de geldelijke toestand is naar wensch, zullende over het dienstjaar 1853 ongeveer / 4 5 0 in 's lands kunnen worden gestort.
Cantines.
Bij de cantines wordt voortdurend van de aanwezige boekerijen (cantine-bibliotheken) een ruim gebruik gemaakt. Deze instellingen werken krachtdadig mede om den soldaat van het misbruik maken van sterken drank af te houden. Waar
— 33 —
de fondsen het dan ook maar eenigzins gedoogen, worden dusdanige boekerijen verstrekt. Zoo zijn onder andere in het jaar 1853 weder cantine-bibliotheken voor het garnizoen te Kotta Generaal Cochius en te Banjermassing opgerigt, waardoor alzoo het aantal bibliotheken op 42 is gebragt.
§ 6. Toestand en verrigtingen van het leger in het algemeen.
In 1853 is in den toestand van het leger geene belangrijke verandering gekomen. De krijgsverrigtingeu van het leger hebben zieh in dat jaar bepaald tot de navolgende.
PALEMBANG.
1°. Onderwerping van de maga Soengie Kroh Moesa Hier. Heeft geduurd van 11 Eebrarij tot 22 daaraanvolgende en is geëindigd met de in-bezit-name der doeson Kartadjaja.
2°. Geheele onderwerping van Lintang Kiri. Is geëindigd met de inhechtenisneming van den pangeran van Moeara Pinang, die voornemens was onze positie te Soekadama aan te vallen.
3°. Expeditie naar en onderwerping der Makkakau. Heeft geduurd van 4 Augustus tot 17 September en is geëindigd met de onderwerping der hoofden en het afstaan van den zetel van pangeran Poeting, genaamd Poelo Briengien.
4°. Eegeling der zaken in de Sindang Klingie en Sindang Blitie. In September is aldaar een detachement binnengerukt en door het vervangen der hoofden de rust bevestigd.
5°. Mislukte aanval van Site Saktoe op de marga Pagger Goenoeng Penantian. Het civiel bestuur, bijgestaan door de bevolking en een detachement, sloeg de oproerlingen geheel uiteen.
BENKOELEN.
6°. Eenige kwaadwilligen in de ommelanden van Benkoelen trachtten aldaar de rust te verstoren. Eene compagnie van Batavia, den lOden Junij derwaarts gezonden, herstelde de rust en keerde half Augustus terug.
BOBNEO.
7°. Verradelijke aanval der Chinezen op Sepang, op welke plaats onze troepen eene sterkte wilden gaan bouwen. Den 29sten Maart waren onze troepen naar Sepang opgemarcheerd, ten einde dit landschap in bezit te nemen en aldaar eene versterking op te rigten. Dit voornemen is niet ten uitvoer gebragt kunnen worden. Verradelijk aangevallen, hebben zij de oproerige Chinezen verdreven; doch is desniettemin Sepang verlaten moeten worden wegens gebrek aan vivres en niet voldoende verzekerde communicatie met Sambas. Deze geopend zijnde door eene van daar opgerukte kolonne, keerde de geheele magt weder derwaarts terug, met achterlating van een detachement te Seminis.
8°. Aanval der Chinezen op onze positie te Seminis. Deze had plaats den 16den en 17 Mei en is geëindigd met het verdrijven der aanvallers.
9°. Hernieuwde aanval der Chinezen op onze posten te Seminis en die in de' omstreken daarvan gelegen.
1853. s
— 34 —
Eene den 16den Junij van Sambas ter ondersteuning opgerukte kqlonne keerde aldaar den 24sten terug, na overal de Chinezen geheel verslagen te hebben waaronder vooral de dag van den 22sten aan den voet van den Sekadouw merkwaardig is.
10°. Expeditie tegen de Taykong-Chinezen van een detachement troepen, aan boord van het stoomschip Celebes, op de rivier Slakouw. " ' , ' , , Den 4den Mij aangevangen en den 8sten teruggekeerd, na de algeheele verjaging des vijands en de slechting van het kongsiehuis aldaar, genaamd Bentoenaij.
§ 7. Gewapende' corpsen niet regtstreeh tot M leger béhoorende.
Schutterijen.
De formatie der schutterijen onderging in 1853 geene verandering dan door de intrekking der sectie artillerie, te Ternate in 1842 opgengt. Die secte was van hoegenaamd geen nut en had reeds lang feitelijk opgehouden te bestaan. , , T .. , . Tot o-rondslag voor de toekenning van het ook voor de Indische gewesten van toepassing verklaarde eereteeken tot belooning voor eervolle, langdurige en werkelijke dienst bij de schutterijen, zijn voor de Indische schutterijen vastgesteld de tijdstippen, waarop, bij de overname der Nederlandsen Jndisohe bezittingen uit handen van het Britsch bestuur, de Nederlandsche vlag m elk dezer bezittingen wpvfl o*pnP^PIIPil Voorts is bepaald, dat de toekenning van het eereteeken in elk bijzonder geval zal worden afhankelijk gemaakt van een onderzoek omtrent de diensten door den belanghebbende bewezen, zoomede dat officieren, die à la mute dienen en dus niet in werkelijke dienst geweest zijn, daarvoor niet in aanmerking kunnen komen., Volo-ens het rapport van den inspecteur der schutterijen, djaijang-sekars en pradjberits, waren de schutterijen op Java over het algemeen op eene vrij goede hoogte. Die te Soerabaija echter was, wat geoefendheid en onderhoud der wapenen betrof, zeer ten achter, terwijl de schutterij te Soerakarta zoodanig was achteruitgegaan, dat de bij de laatste inspectie hare sterkte niet meer dan vijf en twintig schutters telde. De inspecteur heeft ter zake maatregelen genomen en voorgesteld. De kleèding en wapening der corpsen waren goed. Omtrent den toestand der schutterijen buiten Java waren de rapporten over 185d min gunstig. Dit was vooral ook het geval ten aanzien- van den staat (1er wapens te Menado, te Hilla en Laroeke (Molukkos) en te Macassar. Door den inspecteur zijn maatregelen genomen om in een en ander te voorzien.
Papangers te Batavia.
De formatie van dit corps bleef onveranderd. Bij de laatste inspectie liet de geoefendheid wel wat te wenschen over. De. wachtdoende manschappen waren goed gekleed en hunne wapens ook goed onderhouden. \ -: . ' , Het corps verrigt zijne dienst, waaronder de zware garmzoensdienst in de stad Batavia, naar behooren.
Barissan-piekeniers te Batavia.
Van deze barissan is in vroegere verslagen niet gesproken. Zij werd in 1829 daargesteld om aan de ontvangst van den toen verwachten nieuw benoemden Gouverneur-Generaal /. van den Bosch meer luister bij te zetten •en om voorts van hare diensten in gevallen van nood gebruik te maken.
— 35 —
Bij hare eerste oprigting werd van gouvernementswege eene geldelijke te gemoetkoming verleend voor hare kleeding en wapening. Batavia destijds in vijf districten of kommandementen verdeeld zijnde, werden ook even zoovele compagnien piekeniers zamengesteld, volgens de onderstaande formatie:
1 luitenant-adjudant, 12 luitenants,
1 vaandeldrager, 19 onderofficieren, 12 korporaals, 4 tamboers en 200 manschappen.
Zij worden onder het oppertoezigt van den hoofddjaksa gekommandeerd door de inlandsche districtskommandanten en moeten zich gedragen naar een in 1831 uitgevaardigd en in het Maleisch gedrukt reglement. Met uitzondering van de officieren is de kleeding, hoezeer dan ook zooveel mogelijk eenvormig, nagenoeg inlandsch. Zij bewijst goede diensten aan de politie, zoowel door het uitrukken bij brand en andere gebeurtenissen, als door het doen van nachtwachten. Bij gebrek aan papangers worden zij ook gebruikt voor eenige wachten in de stad. Door de uitbreiding der bevolking en het daardoor ook vermeerderde getal districten werd het wenschelijk geacht deze barissan mede op eene meer doeltreffende wijze in te deelen. In overeenstemming met de voorstellen van het plaatselijke bestuur en van den inspecteur der schutterijen is daarom door het Bestuur in'Indie in October 1853 bepaald, dat het corps zoodanige veranderingen zal ondergaan, als met de plaatselijke indeeling der bevolking overeen te brengen zijn ; met de aanbeveling der meest mogelijke eenvoudigheid in de zamenstelling, kleeding en wapening, behoudens eenige eenvormigheid. De regeling hiervan werd, onder nadere goedkeuring van den Gouverneur-Generaal, aan den resident van Batavia opgedragen.
Djaijang-sekars.
In de formatie dezer corpsen zijn geene veranderingen gemaakt. Zij bevonden zich bij de laatste inspectie over het algemeen in eenen zeer goeden toestand. De geoefendheid en het uiterlijk voorkomen, zoo van de manschappen als van de paarden, lieten over het algemeen niets te wenschen over. De detachementen te Samarang en te Soerabaija maakten hierop eene uitzondering. Men meende echter te mogen aannemen, dat de gedane opmerkingen en aanbevelingen te Soerabaija en de verwisseling van kommandant te Samarang eene gunstige verandering hierin zouden te weeg brengen. De discipline werd bij deze corpsen behoorlijk onderhouden en over het gedrag van onderofficieren en manschappen waren geene redenen van klagten.
Pradjoerits.
De formatie van dit corps onderging alleen eene verandering in de residentie Bezoekie, door intrekking eerst van het detachement ter hoofdplaats Bezoekie en kort daarop ook van het detachement te Probolingo. Bij herhaling was de aandacht der Regering op het slechte gehalte van deze detachementen gevestigd, welke van den beginne af uit geene goede sujetten waren zamengesteld. Zij hadden daardoor een zoo bepaald slechten roep bekomen, dat geen eerlijk inlander daarbij dienen wilde en de intrekking noodzakelijk werd.
3'
_ 36 —
De pradjoerits volbrengen de vele en drukke diensten waarvoor zij .bestemd zijn over het geheel naar behooren.
Lijfwachten-dragonders te Soerakarta en Djokjokarta.
Legioenen van Mangkoe Negoro en Pakoe Alam.
Het kommandement over het legioen van ^ / Ä Ä S in 1853 door het overlijden van den pangeran adipatti Ario MangKoe iNe oro iix, over op 'zi^n opvolger/den pangeran adipatti Ario ^ ^ ? * ™ ^ i e d e r Vnn-M werd in de formatie van dit legioen, m verband tot de sterKte van ïeaer der eÔnsIn e ne wijziging gebragt dooï de bepaling, dat voortaan twee majoors È de E t ó e en één majoor bij de cavalerie zullen worden aangesteld, m stede van één majoor bij de infanterie en twee bij de cavalerie Over de oeoefendheid wapens en kleeding der beide legioenen weid door den i n s X ^ e f scïïerTen gunstig gerapporteerd. Alleen was de geoefendheid van de cavalerie van Pakoe Alam minder voldoende. daarvan veel De toestand dezer corpsen is zoodanig, dat, m geval van nood, daarvan vee! partij zal kunnen getrokken worden. Barissans op Madura.
De toestand der barissans op Madura is over het algemeen vrij goed bevonden. TV infantprip was e-oed seoefend, de cavalerie minder. OollZZeco^al in tijd van nood, vereenigd met corpsen van het leger, veel partij te trekken zijn.
II. ZEEMAGT.
§ 1. Kommandement.
De Nederlandse zeemagt in Oost-Indie en de inrigtingen tot dezelve betrekkeliik stonden »edurende 1853 bij voortduring onder het bevel van den schout-bijï h t 1 1 fan der Plaat, welke vlag-officier bij Koninklijke beschikking van 19 Mei 1853, n°. 33, met 1 Junij daaraanvolgende tot we-admiraal bevorderd werd.
§ 2. Nederlandsch eskader.
a. Sterkte. Op den lsten Januarij 1853 was de N e d e r l a ^ ^ Z T l g ^ t e , m e ^ k n gesteld uit 29 schepen, bemand met 2053 Europeanen en 559 inlanders, namelijk.
Zijner Majesteits fregat Prins Hendrik der Nederlanden korvetten " » * £ * , Boreas en Nehalennia, brik Haai, adviesbrik Pylades ^ ? ™ ^ ™ ^ BolpMjn, Banka, Banda, Ambon, Saparoea, Lancier, Sgmond en Sylpl^ s c ~ r s
Arao en Aruba, roei-kanonneerboot n°. 14 en stoomschepen Ardpeno, Merapi Etna, Vesuvius, Hekla, Phoenix, Suriname, Samarang, Borneo Celebes en Batavia Van deze bodems vertrokken op den 25sten Januarij 24 Pebruanj, 14 en 27 Julii en 4 September naar Nederland de stoomschepen Phoenix, Ardpenoeu Hekla benevens de schoenerbrikken Dolphvjn en Banka, met eene gezamenlijke bemanning van 445 koppen.
— 37 —
Het stoom-adviesvaartuig Tjipannas werd met den lsten Maart van de sterkte der zeemact afgevoerd en overgegeven aan het beheer der gouverneraents-schoeners en kruisbooten. Daartegen werd het eskader versterkt door Zijner Majesteits stoomschip Oedeh, van 300 paardenkracht, het fregat Prins Frederik der Nederlanden en de korvet Sumatra, welke achtereenvolgens op den 16den February, 19den Mei en 21sten Junij uit Nederland ter reede van Batavia aankwamen, meteene equipage van 131, 357 en 202 manschappen. Bovendien werd op den lsten September weder in dienst gesteld het stoomschip Onrust. Tevens maakte men in de maand Maart eenen aanvang met de ineenzetting van het ijzeren stoomschip Admiraal van Kinsbergen. Bij het sluiten van net jaar bestond de zeemagt alzoo uit:
2 fregatten, 4 korvetten, 1 brik,
1 adviesbrik, 7 schoenerbrikken, 2 schoeners, 1 kanonneerboot, en 10 stoomschepen.
te zamen 28 schepen, met eene bemanning van 2246 Europeanen en 552 inlanders. De completering der aan Zijner Majesteits schepen toegevoegde inlandsche bemanning liet weder veel te wenschen over. Het aantal ontbrekenden, dat in het begin des jaars 64 bedroeg, was in de maand November tot 120 gestegen. Eerst toen gelukte het te Samarang eenige schepelingen aan te nemen, zoodat er op ultimo December nog 86 ter aanvulling noodig waren.
b. Stationering. Gedurende het jaar 1853 was de Nederlandsche zeemagt op de volgende wijze gestationeerd. Ter Westkust van Sumatra: Zijner Majesteits korvet van Speijk en schoener Argo, in April afgelost door de sohoenerbrik Egmond. Betrekkelijk de diensten van dit station werd bij besluit van den 2den Junij, n". 3, bepaald, dat, zoo mogelijk jaarlijks, de Poggy-eilanden door een oorlogsbodem zullen worden bezocht. In de wateren van Kiouw en Linga: Zijner Majesteit schoenerbrik Saparoea gedurende de eerste helft, en de brik Haai gedurende de tweede helft des jaars. Ter oostkust van Sumatra : achtereenvolgens Zijner Majesteits stoomschip Samarang en schoener Aruba. Ter westkust van Borneo: Zijner Majesteits schoenerbrik Lansier, in de maand Augustus vervangen door de schoenerbrik Banda. Dit station werd van af April tijdelijk versterkt door een der stoomschepen Celebes of Borneo. In de wateren van Celebes en onderhoorigheden : Zijner Majesteits schoenerbrik Dolplivjn, in Januarij afgelost door de schoenerbrik Padang, en deze in het najaar door de Lansier; Zijner Majesteits stoomschip Suriname tot de maand Junij en de Gedeh het overige gedeelte van het jaar. Dit station werd van Augustus tot November tijdelijk versterkt door het fregat Prins Frederik der Nederlanden, ten einde met de overige magt eene vertooning te maken voor het landschap Toeratea. In de wateren der Moluksche eilanden : Zijner Majesteits fregat Prins Hendrik der Nederlanden, schoenerbrik Sylph en stoomschip Vesuvius, respcctivelijk m het laatste trimester, afgelost door de korvet Sumatra, de adviesbrik Pylades en het stoomschip Mna.
— 38 —
Ten gevolge van het gouvernements-besluit van 8 October, n°. 14, zullen voortaan, althans" gedurende de eerste twee of drie jaren, de wateren van'dat gedeelte der ' oostkust van Celebes, hetwelk onder het gezag staat van den sultan van Ternate, uit dit station worden bekruist tot wering van den zee- en menschenroof, welke aldaar bedreven wordt, en ten einde een wakend oog te houden op de handelingen der Ternataansche ambtenaren in die streken. In de wateren van Timor: in het begin des jaars Zijner Majesteits schoenerbrikken Banku en Ambon, en op het einde de schoenerbrik Saparoea. Voor Banjoewangie, ter beschikking van den gecommitteerde voor Balie en Lombok: Zijner Majesteits schoenerbrik Banda. Gebrek aan kleine oorlogsbodems deed dit station in het begin van het jaar opheffen. Verwikkelingen op het eiland Balie maakten echter in November de tegenwoordigheid van een stoomschip voor Banjoewangie noodzakelijk, waartoe bestemd werd de Vesuvius. , Als wachtschepen dienden te Batavia, Soerabaija en Samarang, respectively Zijner Majesteits korvetten Boreaœ en Nehalennia en de roeikanonneerboot n". 14. De overige schepen deden afzonderlijke kruistogten of commissien, te vermelden bij de „ Verrigtingen der zeemagt."
§ 3. Gouvernements-schoeners en kruisbooten.
Gedurende 1853 waren in dienst:
3 schoeners van het 1ste charter; 1 id. „ „ 2de id. 1 stoomadviesvaartuig; en 55 kruisbooten.
Deze vaartuigen waren verdeeld als volgt:
op de Noord- en Oostkust van Java 18 kruisbooten;
op de Westkust van Sumatra 4 kruisbooten;
in Junij werd het noodzakelijk geacht dit station met 1 kruisboot te vermeerderen, en deze onder de bevelen te stellen van den adsistent-resident van Tapanolie, ten behoeve van het eiland Nias;
in de residentie Biouw 5 kruisbooten. Van af Junij onderging dit getal eene vermindering van 1 kruisboot, tot tijdelijke versterking naar de Westkust van Borneo gezonden;
in de residentie Banka 1 schoener van het 1ste charter en 5 kruisbooten, van welke er in het begin des jaars een of twee naar de kusten van Banka vertrokken, ten einde de handelingen der op die kusten komende tripangvisschers gade te slaan ;
op de Oostkust van Sumatra 3 kruisbooten. Dit station is slechts tijdelijk en dient tot handhaving der publicatie van 31 Julij tegen het invoeren van vuurwapens in het Djambische, behoorende de vaartuigen tot de residentien Japara, Bembang en de Bataviasche flotille;
in de residentie Palembang 2 kruisbooten;
op de Westkust van Borneo 2 schoeners en 8 kruisbooten, gedurende de laatste helft des jaars versterkt met 4 kruisbooten; en alzoo met 6 dezer vaartuigen boven het organiek bepaald getal. Deze belangrijke vermeerdering werd vereischt ten einde de bevolen blokkade
- 39
van de riviermonden dier kust gestrengelijk ten uitvoer te brengen en bestond uit detachementen van de stations te Banka, Palembang, Eiouw, Grissee, Cheribon en Maccassar;
op de Zuid- en Oostkust van Borneo 3 kruisbooten, sedert 1 Maart en 15 Mei vermeerderd met een stoom-adviesvaartuig, en verminderd met 1 kruisboot, ter vervanging van die in station te Grissee, doch gedetacheerd naar de Westkust van Borneo.
in de wateren van Celebes 3 kruisbooten. Voor de vermindering, welke in dit station ten behoeve van dat van Borneo gebragt werd, bleef eene voor de dienst reeds afgekeurde, doch weder zooveel mogelijk herstelde kruisboot in dienst;
in de residentie Timor 1 kruisboot, behoorende tot te Bataviasche flotille.
Van de drie nog overblijvende kruisbooten, uitmakende de Bataviasche flotille, werd er 1 gedetacheerd in de Lampongs, 1 in de residentie Eembang, terwijl de derde wegens ouderom voor de actieve dienst niet meer bruikbaar was.
De gezamenlijke bemanning bestond uit :
5 Europesche gezaghebbers, 10 „ stuurlieden, 2 „ machinisten, 55 inlandsche djoeragans, 61 „ mandoers, 245 „ djoeroemoedies, en 870 „ matrozen, waaronder is begrepen die voor het stoom-adviesvaartuig Tjipannas.
Onder de hoofdzakelijke en algemeene dienstverrigtingen behoorden die, welke aan de bestemming dezer vaartuigen eigen zijn, zoo als: het overvoeren van gouvernementspassagiers, goed, ammunitie en goederen, het convoijeren van laad-en tjuniabooten, het waken tegen zee- en bepaaldelijk tegen strandroof, het tegengaan_van sluik- en slavenhandel enz. Daar waar zulks noodig voorkwam vergezelden zij de oorlogsvaartuigen op togten tegen zeeroovers of verleenden hulp bij hydrographische werkzaamheden. Op de Oostkust van Sumatra bewezen zij dit jaar zeer goede diensten tegen den invoer van vuurwapenen in het rijk van Djambi, en op de Westkust van Borneo waren zij tot uitoefening eener gestrenge blokkade een onontbeertijk middel.
§ 4. Inrigtingen tot de zeemagt betrekkelijk.
a. C o m m i s s i e t o t v e r b e t e r i n g d e r I n d i s c h e z e e k a a r t e n en v e r r i g t i n g e n v a n d e n g e o g r a p h i s c h e n i n g e n i e u r .
In den aanvang des jaars werd de kapitein ter zee J. N. Olijve als lid der commissie vervangen door den kapitein ter zee A. baron Golbt d'Escury. Zij had wijders op den 8sten Februarij het verlies te betreuren van haren secretaris, tevens administrateur van het depot van zeekaarten enz., den luitenant ter zee 1ste klasse H. D. Ä. Smits, die in beide betrekkingen werd opgevolgd door den luitenant ter zee 1ste klasse P. baron Melvill van Carnbée. In de acht jaren, gedurende welke de heer Smits dezen werkkring vervulde, heeft hij tot aan zijn overlijden met talent
— 40 —
en zeldzamen ijver gearbeid. De kaarten, gidsen en verdere werkzaamheden, van hem herkomstig, verzekeren zijnen naam eene eervolle plaats in de geschiedenis der hydrographie van Nederlandsch Indie. De tijdbal te Batavia heeft voortdurend aan zijne nuttige bestemming voldaan. Een ligt'e schok van aardbeving, op den lOden October, bragt verandering in de tijdaanwijzing der beide astronomische klokken, zonder nadeeligen invloed echter op den verderen gang. De staat der bebakening van de vaarwaters in de nabijheid van Batavia en van hare reede, welke aan de zorgen der Commissie is opgedragen, werd weder van tijd tot tijd door een van Zijner Majesteits stoomschepen opgenomen, en volgens de bevinding werd het noodige tot onderhoud verrigt. De proef met ijzeren ballen op de bakens heeft niet voldaan. De werkzaamheden der Commissie en bij het depot van zeekaarten, behalve die van algemeenen aard of bij vorige verslagen reeds omschreven, waren de navolgende : Eene oordeelkundige schikking van haar archief en van het aanvankelijk toegenomen depot van kaarten, atlassen, boeken en beschrijvingen. Bij de behandeling eener zaak, maar vooral bij het zamenstellen der kaart van een vaarwater, kan men daardoor de betrekkelijke bescheiden en bronnen dadelijk vinden, met zekerheid dat geen der voorhandenen wordt overgeslagen. Tevens is een uitgewerkte catalogus aangelegd van de kaarten, boekwerken, atlassen, tijdschriften en manuscripten, welke een overzigt geeft van de groote waarde der bij het depot berustende stukken. De luitenant ter zee Melvill van Carnbée stelde eene nieuwe uitgave te zamen van het oostelijk blad zijner kaart van Java, waarvan de eerste in 1845 het licht zag. Dit bevat de straten Madura, Balie en Sapoedie. Van deze omgewerkte uitgave, aan welke groote behoefte bestaat, zou de gravure in Nederland plaats vinden, alwaar ook de eerste uitgave in het licht kwam. Eene kaart der Java-zee, door den luitenant ter zee Smits aangevangen, is door den eerstgenoemden officier voltooid, en eene der Oostkust van Celebes, die in hetzelfde geval verkeert, nog in bewerking. Die van de Java-zee kan in Indie worden uitgegeven. Gedurende het jaar 1853 zijn op steen gegraveerd en afgedrukt: de kaart van het zeegat van Tjilatjap, in 1848 opgenomen door den luitenant ter zee J. Groll, en die van straat Macassar door den luitenant ter zee H. D. A. Smits. De eerste werd gegraveerd door de weezen van het Parapattan-gesticht, die redelijke vorderingen blijven maken, terwijl de andere gedrukt is op de nieuwe lithografische pers. De ontvangst van deze en van de steenen, naar welke zoo zeer verlangd is, voorziet in eene werkelijke behoefte. De toestel voldoet zeer goed, waarvan men zich kan overtuigen door eene vergelijking der afdrukken op dezelve verkregen, met die welke geleverd worden door de tot dusver gebezigde oude pers van het lithographisch etablissement der genie. Gedurende 1853 zijn aan de Nederlandsche en vreemde oorlogsschepen verstrekt aan kaarten en zeemansgidsen voor eene waarde van/1186.50. Aan particulieren zijn verkocht ten behoeve der scheepvaart voor ƒ 4707.25. Het fonds van kaarten, boeken en instrumenten had op den 31sten December eene geldswaarde van / 24,739.62. Even als in vorige jaren zijn de opgaven ingekomen van nieuw ontdekte of be• ter bepaalde gevaren. Een aantal boeijen werd op verschillende droogten in den Archipel geplaatst. Beeds zijn die op de kaarten aangeteekend en is van een en ander zooveel nocdig openbare aankondiging door middel der Javasche Courant geschied. Door het buitengewoon lid, den geographischen ingenieur S. II. de Lange, zijn talrijke sterrekundige waarnemingen verrigt, welke, naar men zich vleit, de onzekerheid zullen opheffen, nog'bestaande in eene zoo belangrijke zaak als de lengte der hoofdplaats van Nederlandsch Indie is. Hem is wijders opgedragen om met den hem toegevoegden adsistent de vaste punten te bepalen bij de groote topographische opname der residentie Cheribon, opdat de zamen te stellen kaart de vereischte naauwkeurigheid en zekerheid erlange. Door deze verrigtingen der geogra
— 41 —
phisohe ingenieurs in het Cheribonsche en op eenige tusschengelegen plaatsen, zal tevens Batavia op eene geodesche wijze verbonden zijn met een 28 mijlen verwijderd punt; en daar de trigonometrisch-hydrographische opname van 1841 westwaarts tot bij Anjer reikt, krijgt men op die wijze een goed verband over een gedeelte van Java van 40 of 50 mijlen uitgebreidheid, hetgeen voor de hydrographie van evenveel nut is als voor de topographie. Hieronder volgt eene lijst der in 1853 ingekomen kaarten:
Straat Sikakap tusschen de Poggy-eilanden, door den luitenant ter zee 2de klasse W. K. van Gennep;
trigonometrische opname der reede van Banjoewangie, door den luitenant ter zee 2de klasse G. W. F. Moeth;
schets van een gedeelte der Duizend eilanden, door den luitenant ter zee 2de klasse P. F. Bezemer ;
trigonometrische opname der Schilpaddenbaai bij Tjilatjap, door den kapitein der genie A. M. C. van Deventer, en den luitenant ter zee 1ste klasse A. R. Bhmmendal;
schets van het bankje bij Tandjong Kalean, niet verre van Muntok, door den luitenant ter zee 1ste klasse G. F. G. Gobius;
opname der Frederik-Hendrik-klippen in de straat Banka, door den luitenant ter zee 1ste klasse C. A. Vreede;
schets der ankerplaats bij Soegie Slan, door den stuurman der gouvernementsmarine van Kampen;
schets van een gedeelte der noordkust van Blitong, door W. J. C. ridder Euijssen van Kattendijke;
schets der eilanden bij den Z. W. hoek van Borneo, door het état-major van Zijner Majesteits schoener Aruba;
schets van eenen doortogt beoosten Bendez-vous-eiland, bij Borneo's Z,- W. hoek, door het état-majoor Zijner Majesteits stoomschip Celebes;
schets van loodingen langs Borneo's zuidkust, door Zijner Majesteits schoenerbrik Dolphijn;
schets der monding van de Slakouw-rivier, op Borneo's westkust, door den stuurman Neijts van Zijner Majesteits stoomschip Celebes;
schets der Kapoeas-rivier, van Pontianak tot Tagan, door het état-major van Zijner Majesteits stoomschip Celebes;
schets der Landaksche rivier, van Pontianak tot Landak, door het état-major van Zijner Majesteits stoomschip Borneo;
schets der eilanden tusschen Flores en Lomblen, door de luitenants ter zee lste klasse A. G. van der Boes en G. Tichelman;
schets van Straat Flores, door den luitenant ter zee jhr. L. H. W. M. de Steurs;
schets van het zuidelijk gedeelte van Straat Pantar met een gedeelte der Kebolabaai; door den luitenant ter zee lste klasse J. A. K. van Hasselt;
schets der baai van Kongaai, door het état-major van Zijner Majesteits schoenerbrik Banka;
— 42 —
schets der reede van Atapoepoe, op Timor, door den luitenant ter zee 2de klasse J. H. K. Croes;
schets der baai van Melassor, door het état-major van Zijner Majesteits fregat Prins Frederik der Nederlanden, onder bevel van den kapitein ter zee A. C. van Braam Honckgeest;
schets der baai van Toeratea, door het état-major van Zijner Majesteits stoomschip Oedeh ;
schets der straat Boeton, door den luitenant ter zee 2de klasse jhr. F. F. von Weiler en den op per-stuurman J. J. F. Adels;
schets der Soelo-eilanden en gedeelte der Bangaai-eilanden en der oostkust van Celebes, door het état-major van Zijner Majesteits stoomschip Vesuvius;
schets der golf van Timore, door hetzelfde état-major;
schets van het eiland Boeroe, door den luitenant ter zee 2de klasse A. Bronkers;
schets van de Tifoe-baai, op Boeroe, door de luitenants ter zee Bronkers en H. K. Koning;
schets van de Barra-baai, op Boeroe, door dezelfden;
schets van de Kabat-baai, op Boeroe, door den 2den stunrman H. A. Seel;
schets der baai van Badjan, door H Chevallier, gezagvoerder van het pakketstoomschip Macassar;
schets der bogt op Noesa Laut, door het état-majoor van Zr. Ms. brik Haai;
schets der eilandjes bij Kanaloor, door den luitenant ter zee 1ste klasse P. A. van Bees;
schets eener vermeende droogte bij Poeloe Wettei, door Zr. Ms. korvet Sumatra ;
schets van een gedeelte der kust van Nieuw Guinea, door het état-majoor van Zijner Majesteits fregat Prins Hendrik der Nederlanden, onder bevel van den kapitein ter zee C. F. Stavenisse de Brauw ;
schets der ankerplaats voor de Karoesa-rivier, op Nieuw Guinea, door den luitenant ter zee 1ste klasse P. A. van Mees;
schets der ankerplaats bij Poelo Karras, onder Nieuw Guinea, door de luitenants ter zee 2de klasse J. N. Siegt en A. van Kerkwijk;
schets der eilandjes benoorden Poeloe Adie, bij Nieuw Guinea, door den luitenant ter zee 2de klasse jhr. F. E. von Weiler;
schets der reede van Ate-Ate, op de Westkust van Nieuw Guinea, door den luitenant ter zee 1ste klasse J. F. Koopman.
b. H a v e n en e q u i p a g e - d e p a r t e m e n t e n , w e r v e n
en p a k h u i z e n .
Batavia. De toeneming der aanwerving van inlanders als matrozen op vreemde schepen tegen hooge loonen maakte het in dienst nemen voor de werf zeer moeijelijk. De vooro-enomen verbetering der marine-pakhuizen werd grootendeels bewerkstel
— 43 —
ligd, de oude localen in ruime luchtige bergplaatsen veranderd, de bergruimte veel vergroot en eene betere afsluiting verzekerd. Eene wijziging in de gebouwen en inrigting voor den uitkijk, tijdbal, telegraaph, seintoestel en het beheer van het praauwenveer, werd nu tot stand gebragt. De werking van een en ander werd ongehinderd voortgezet. Van de andere gebouwen en inrigtingen op 's Lands werf is de toestand mede gunstig. Zij hebben alleen het gewone onderhoud vereischt. Door tusschenkomst van dit departement heeft weder het breeuwen, aanbrengen van kleine voorzieningen ter reede en het vernieuwen of herstellen van voorwerpen aan den wal ten behoeve onzer oorlogschepen plaats gehad. De werkzaamheden vermeerderden beduidend door de toenemende vaart van Australie. De haven, hare lichten en hoofden verkeeren nog in denzelfden staat als ten vorigen jare. Bij besluit van 22 Augustus 1853 n°. 6, werd de bouw van een stoomvaartuig bepaald voor de gemeenschap tusschen de stad, de reede en het eiland Onrust onder het beheer van het praauwenveer te stellen. Inmiddels stoomde in October voor het eerst een stoomvaartuig de haven in, en wel een particulier, hetwelk nu in de vaart tusschen Batavia en Moeara Gembong is tot het afhalen van Gouvernements-producten.
Samarang. De staat der haven en rivier was nog ongunstig. Het openstellen der aanwerving van inlandsche schepelingen, zoowel voor het Nederlandsch eskader als voor de gouvernements-schoeners en kruisbooten, heeft hier goede uitkomsten opgeleverd.
Soerahaija. De vordering van het nieuwe marine-etablissement liet de verplaatsing van een gedeelte der oude in de stad gelegene werf nog niet toe. Wanneer die overgang voor het vak van scheepsbouw nabij is, zal men er eerst aan kunnen denken om bepaalde plannen en begrootingen voor de onderdeelen eener nieuwe equipage-werf vast te stellen. De gebouwen en loodsen in de stad zijn derhalve nog alle bezet en verkeeren in goeden staat; zoo ook de helling, op welke weder een ijzeren stoomschip werd ineengezet, de spillen en andere toestellen, alsmede de werkvaartuigen. Het personeel der equipage-werf vond, behalve het dagelijks voorkomende werk, waaronder dat ten behoeve van stoom- en andere vaartuigen, welke bij de etablissementen in de rivier liggen, — zoo als het te water laten van de Admiraal van Kimbergen, het uitrusten van de Onrust, — ook veel arbeid in het uit- en inzetten en vervoeren van zware lasten, als: stoomketels, deelen van machines, houtwerken ter belading van een van Zijner Majesteits transportschepen, masten, ankers, geschut, waterkisten en dergelijke, door middel van den ketelbok, den bok der oude werf, de ketelpont en den kielligter. De pont werd ook gebezigd tot het uitbrengen van tonneboeijen in de beide vaarwaters van Straat Madura. Al de genoemde toestellen zijn in eenen gunstigen staat. Voor 21 verschillende oorlogschepen, een gouvernements-schoener, loodskotters, den baggermolen, den kielligter, de algemeene en marine-pakhuizen werden in de zeilmakerij tenten, vlagwerk enz. vervaardigd of hersteld. Daarvoor is in het geheel gebruikt aan zeil- en vlaggedoek voor eene waarde van ruim ƒ 24,000 Zoowel wat toestand, inrigting en orde betreft, laten de marine-pakhuizen te Soerabaija niets te wenschen over.
c. Maritiem etablissement op Onrust.
Nadat in Mei de magtiging tot den aanleg van een drijvend droogdok voor dit etablissement in Indie was ontvangen, is de uitvoering aldaar geregeld bij besluit van 19 Julij 1853. De bouw zal plaats hebben bij de scheepsbouwmeesters H. Browne en Compagnie te Dassoon, in de residentie Kembang, die door vroegere leveringen aan het Gouvernement zich daarvoor als geschikt hebben doen kennen, ten einde geene stoornis
— 44 —
te brengen in het gewone werk voor het zeewezen op de landstimmerwerven. Het dok zal grooter en in eenige punten beter ingerigt zijn dan dat van Soerabaija, en wel lang 73, breed 22 en hoog 9 Nederlandsche ellen, zoodat zware fregatten met hulpstoomvermogen en stoomschepen van groot charter in hetzelve zullen kunnen opgenomen worden. Bij het einde van het jaar verkeerden de kielkade, de werk- en bergplaatsen, zoomede de woningen, dooreengenomen, in eenen goeden toestand. De mastbok, spillen, vlotten, het kielgereedsehap enz. bevonden zieh eveneens in goeden staat. Zoowel de vaste als verplaatsbare stoom-pomptoestellen, bestemd voor den put van het vast dok, zijn naar Soerabaija overgebragt om te dienen bij de buitengewone waterstaatswerken in die residentie. De werkzaamheden ten behoeve der oorlbgsmarine hebben niet veel' te beduiden gehad. Het is opzettelijk vermeden voorzieningen van eenigen omvang aan Zijner Majesteits schepen op Onrust te doen bewerkstelligen, tot dat er een dok en andere hulpmiddelen zullen zijn, die het werk spoedig doen afloopen en daardoor de uitwerking der ongezondheid van het eiland verminderen. In de_ eerste dagen van het jaar liepen de werkzaamheden tot gereedmaking van Zijner Majesteits stoomschip Ardjoeno voor de terugreis naar Nederland ten einde. Van 's Rijks pakket-stoomschip Batavia is eene avarij in den boeg, ten gevolge van aanzeiling, hersteld, en zijn verder eenige lekken verholpen, door inwatering bij de raderkasten ontstaan. De schoener Argo heeft zich een paar weken aan het etablissenaent opgehouden voor kleine reparatien aan romp of toebehooren en aan inventarisgoederen, doch het voltooijen daarvan, zoomede de aanmaak van een aantal nieuwe rondhouten, werd ter reede van Batavia afgewacht. De schoener Aruba ontving hier een nieuwen fokkemast enz. Voor de schoenerbrik Egmond werd een nieuw roer vervaardigd. Overigens zijn voor nog negen andere schepen van het eskader voorwerpen van romp, mastgestel of inventaris gemaakt, en sloepen, ijzerwerk en kleinigheden gerepareerd , hetgeen plaats vond, terwijl dezelve ter reede bleven of met andere oogmerken toch naar Onrust waren bestemd. Ook een paar Indische gouvernements-vaartuigen ondergingen te Onrust eenige reparatien, terwijl een zestal koopvaardijschepen aldaar in timmering kwamen. Wat de gezondheidstoestand op het eiland betreft, zoo waren de koortsen weder vrij algemeen, doch niet zoo hevig als vroeger. De nieuwe zieken-inrigting van het etablissement was in volle werking en verkeert in eenen zeer goeden staat.
d. M a r i n e - e t a b l i s s e m e n t t e S o e r a b a i j a .
Nopens den staat en de vordering der werken en gebouwen van dit etablissement is het volgende te melden. De reeds aanwezige kaden van het bassin werden voltooid, afgepleisterd en de muren vereischten nog de dekking met hardsteen. Bij eene naauwkeurige waterpassing bleek, dat weder eenige verzakkingen hadden plaats gehad. Ten gevolge van den ongemeen slechten ondergrond, had een nieuw aangelegde kademuur zich begeven; 74 el werd weder afgebroken, de beschoeijing vernieuwd en de fundering aangestampt. Magtiging is verleend tot den aanleg der kade, welke de zuidzijde van het bassin zal sluiten. , De uitdieping der geheele waterkom heeft in 1853 geene merkbare vorderingen ondergaan, ten gevolge van gebreken aan de machinerie en den baggertoestel der moddermolens, welke hun werk vonden in het openhouden der keel en het op diep houden van het bassin onder den ketelbok en de ligplaats van het drijfdok. De ophooging van het terrein is met kracht voortgezet. Merkwaardig is het zakken van den grond, zoodat aanmerkelijke oppervlakten, welke op de hoogte waren gebragt, soms weder met ongeveer 3 palen moesten worden opgehoogd. Na het uitgraven van het sloepenbassin zijn de beschoeijingspalen, damplanken
— 45 —
en gordingen aangebragt,het meerendeel van de fundering der kaaimuren vastgestampt en een aanvang gemaakt met het bewerken van hardsteenen blokken voor de hoeken. Ondervonden moeijelijkheden bij den bouw der scheepshelling zullen dit werk meer doen kosten en langer doen duren dan waarop gerekend was. Een nieuwe stoom-pomptoestel kwam in de laatste dagen van het jaar in werking; de oude, tot hiertoe gebruikte, stond wegens gebreken dikwijls stil. Een spant der kap is geheel gereed. Ook de sloepenloods en de mastenmakerij zullen veel meer. kosten dan aanvankelijk werd berekend, wegens het ongemeen tegenvallen van den grond op welken de funderingsmuren zijn gebouwd. Voor de sloepenloods kwamen alle spanten en verdere houtwerken gereed. Veelvuldige regens belemmerden mede den voortgang dezer werken. De bureaux en de houtsleephelling kwamen in dit jaar gereed. De diensten van den ketelbok getrokken waren belangrijk. Het drijvend dok heeft slechts onbelangrijke onkosten van onderhoud veroorzaakt. Het nut is te beoordeelen uit de opgaaf, dat het dok gedurende 293 dagen van het jaar door schepen is bezet geweest tot schoonmaken, onderzoek of voorziening. In hetzelve zijn 48 malen schepen opgenomen en weder uitgelaten, waarvan 11 oorlogs-, stoom- en evenveel zeilschepen. Voorts 26 particuliere bodems, waarvan 12 stoomschepen. Aan huurgelden is/9794 in 's lands kas gestort. Minder gunstig waren de uitkomsten met betrekking tot de stoombaggermolens. Behoudens ééne uitzondering hebben Zijner Majesteits schepen in dit etablissement geene kapitale vertimmering ondergaan.
e. Over de f a b r i e k v o o r de m a r i n e , h e t stoomw e z e n en de n ij v e r h e i d
wordt onder het laatste hoofdstuk gehandeld.
§ 5. Verrigtingen der zeemagt.
a. Verrigtingen in het algemeen. De stand van zaken ter Westkust van Borneo heeft gedurende het geheele jaar 1853 het aanwezen aldaar van oorlogsschepen noodzakelijk gemaakt. Tot dat einde hebben achtereenvolgens en bij aflossing ter genoemde kust station gehouden: Zijner Majesteits schoenerbrik Lansier, stoomschip Celehes en Samarang, schoenerbrik Banda en stoomschip Borneo, terwijl die buitenbezitting ook is bezocht door Zijner Majesteits stoomschip Etna en schoenerbrik Saparoea, op kruistogten aan de beide oorlogsbodems opgedragen. Bij gelegenheid van het bezoek van beide laatstgenoemde oorlogsvaartuigen, heeft de Mna depêches naar Java overgebragt en de Saparoea voor den dalem van den afgetreden sultan van Sambas post gevat, om dezen te bewaken en zoo noodig de vereischte diensten te bewijzen. Zijner Majesteits stoomschip Merapi is gebezigd om den gouvernements-commissaris voor de zaken ter Westkust van Borneo derwaarts over te brengen en daar voorloopig ter beschikking van dien hoofd-ambtenaar te blijven. Later is voor die dienst, ter vervanging van de Merapi, het stoomschip Celebes afgestaan. De goede en belangrijke diensten, door de marine ter genoemde kust bewezen, waren de volgende. Door Zijner Majesteits stoomschip Celebes werden 350 militairen met hunne bagage en eene aanzienlijke hoeveelheid oorlogsmaterieel, van Sambas naar Sebaure, eene kampong tusschen Sambas en den mond der rivier van dien naam gelegen, overgebragt, bestemd om van daar uit naar het in de nabijheid van Montrado gelegen Sepang op te rukken, tot welker in-bezit-neming en tot het bouwen van eene benting aldaar besloten was. De Celebes keerde naar Sambas terug om voorloopig voor de plaats station te houden.
— 46 —
Eenige dagen daarna vernam men te Sambas een gerucht, dat de Chinezen van Montrado het voornemen hadden Sepang in te sluiten, die plaats te belegeren en daardoor den zich toen aldaar bevindenden commissaris van het Gouvernement gevangen te nemen. De omstandigheid dat men sedert eenige dagen geene tijding van bepang bekomen had, maakte het noodzakelijk eene patrouille tot verkenning derwaarts te zenden, die tot dat einde door de Celebes naar Sebaure werd overgebragt, alwaar dat stoomschip post bleef vatten om, des vereischt, hulp te verkenen en de communicatie open te houden. Intusschen kwam te Sambas de zekere tijding aan, dat de onzen op hunnen terugtogt van Sepang door Taykong-Chinezen waren aangevallen, doch te Sepang behouden teruggekeerd, aldaar ingesloten waren. In overeenstemming met de militaire maatregelen tot ontzet genomen, vatte de Celebes post voor den Chineschen passer te Sambas, om, zoo noodig, deze hoofdplaats te beschermen. . De schoenerbrik Lansier werd voor Sebaure gestationeerd, om, des vereischt, eene retraite der naar Sepang opgerukte troepen te kunnen dekken, terwijl Semims door 1 officier en eenige manschappen van die schoenerbrik, te gelijk met eenige infanteristen, werd bezet. De verraderlijke aanval der Taykong-Chinezen had ten gevolge, dat de Westkust van Borneo in staat van blokkade werd verklaard. Toen de verwijdering van het stoomschip Celebes van voor Sambas, zonder gevaar voor de rust aldaar, kon plaats hebben, stoomde die bodem naar de Sebangkouwrivier, om, zoo noodig, den doortogt te forceren, ten einde aan eenige kruisbooten en andere kleine gewapende vaartuigen, onder de bevelen gesteld van de luitenants ter zee G. van HeeHng Colenbrander en J. E. Cornelissen, de gelegenheid te geven, de noodige vivres, voor de troepen te Baleebiniang bestemd, langs de zeezijde en verder de Sebangkouw te doen afvoeren. Tot versterking werd een detachement schepelingen van de Lansier en Leiebes op de kruisbooten verdeeld. Men slaagde naar wensch. Het stoomschip Celebes stoomde zoo digt mogelijk langs den wal naar de rivier en overtuigde zich, dat langs de zeezijde de gelegenheid tot vervoer naar Baleebiniang open was. Daarna en ten einde eene vertooning te maken aan de Sinkawang, vertrok de Celebes naar Pamangkat om eenige gewapende manschappen van het fort Sorg te verkrijgen; stoomde vervolgens zoo digt mogelijk langs de kust, overmeesterde eene praauw met Taykong-Chinezen en zond twee gewapende sloepen, onder bevelen van den luitenant ter zee A. J. van Mansvelt, op verkenning uit in de blakouwrivier. In de 3de bogt gekomen stuitten de sloepen op een versterkt kongsiehuis en eene nabijgelegen benting, door een 200tal gewapende Chinezen bezet, en, ofschoon het door den vijand geopend vuur van de zijde der sloepen met kracht werd beantwoord, trokken de laatsten echter, in opvolging van verkregen last om geen overmagt aan te vallen, in goede orde terug. Nadat door het geschut van de Celebes nog eenige Taykong-Chinezen uit een aan het strand gelegen huis waren verjaagd, en de van Sambas naar Sepang overwinnend opgerukte kolonne, met de geheele overige magt naar Sebaure was teruggekeerd, gaf de bevelhebber van het stoomschip aan de expeditie der kleine vaartuigen, op de Sebangkouw-rivier bezig, last om terug te keeren en vertrok vervolgens met de Celebes naar Sebaure, om de geheele expeditionaire magt, sterk ongeveer 500 man, naar Sambas terug te brengen. De gouvernements-commissaris vertrok daarna met dien bodem naar Batavia om berigt van zaken over te brengen, waarna de Celebes naar de Westkust van .Borneo terugkeerde, medenemende eenige versterking van troepen, oorlogsbehoeften enz. Zoo spoedig mogelijk na het in staat van blokkade verklaren der Westkust van Borneo werd, in overleg met de hoogstaanwezende militaire autoriteit, tevens belast met de leiding der politieke aangelegenheden aldaar, de maritime magt, ter handhaving der blokkade, op de best mogelijke wijze verdeeld. Daartoe lag Zijner Majesteits stoomschip Celebes, gestationeerd voor bambas,
— 47 —
gereed om op het eerste sein troepen en materialen naar bedreigde of gewigtige punten over te brengen. Een der gouvernements-schoeners kruiste voor het noordelijk en zuidelijk gedeelte der blokkadelijn. Negen kruisbooten waren gestationeerd vóór of in de mondingen der verschillende rivieren, welke aan de vijandelijke kust uitwateren. Vier ingehuurde en gewapende vaartuigen werden gestationeerd op de bovenrivieren; terwijl de geheele blokkadelijn, onder de bevelen van den stationskommandant gesteld, door deze met zijn onderhebbend oorlogsvaartuig, af en aan, al kruisende werd gecontroleerd. Op een van deze togten door Zijner Majesteits schoenerbrik Lansier van Mampawa naar Sambas werden, door eene gewapende sloep van dat vaartuig, eenige Chinezen van de kust verjaagd, en door dien oorlogsbodem zei ven eene onder Tandjong Sangouw opgeworpen vijandelijke benting beschoten. Op een berigt te Sambas, dat een groot aantal Taykong-Chinezen zich te Sepang verzamelde om een hernieuwden aanval op onzen post te Seminis te doen, scheepte de Celebes al de te Sambas beschikbare militairen in en vertrok met eene kolonne sterk 176 man, onder bevel van den majoor der infanterie Kroesen, naarSebaure, alwaar men een uur na het vertrek van Sambas reeds aankwam en de troepen debarkeerde. Nadat door die magt de Chinezen uit al hunne bentings op de vlugt gejaagd en de bentings genomen waren, bragt het stoomschip de troepen naar Sambas terug. De zoo spoedige en onverwachte komst onzer militairen bragt zeker veel bij tot het welslagen dezer onderneming. Zijner Majesteits stoomschip Celebes bewees verder hoogst gewigtige diensten door het vernielen van een versterkt Chineesch kamp en kongsiehuis in de rivier Slakouw gelegen en bekend onder den naam van Bentoenaij of Soengie Ngirie. Zoo als hierboven vermeld is, waren onze gewapende sloepen, onder bevel van den luitenant ter zee van Mansvelt, in de 3de bogt van die rivier daartegen gestuit. De Celebes bewees daarna wederom goede diensten in het overnemen der troepen, door een koopvaarder van Java ter versterking der expeditionaire magt naar Borneo afgezonden, en denzelve spoedig naar Sambas over te brengen. Door hetzelfde stoomschip is een togt gedaan op de Kapoeas-rivier, tot magtsvertoon en het regelen der zaken door den hoofdofficier, belast met de leiding der politieke aangelegenheden ter gemelde kust. Daartoe werden op de Celebes geëmbarkeerd, behalve die hoofdofficier, de waarnemende resident van de Wester-afdeeling, 5 officieren en eene kolonne van 160 man, en werd toen van Sambas over Mampawa de togt aangevangen. Niet zonder moeite bereikte men Tajan, en dewijl het onzeker was, of men te Sintang, het doel der reis, met het stoomschip zoude kunnen komen, achtte men het onraadzaam met zulk een groot aantal menschen aan boord, zonder dringende noodzakelijkheid, de Kapoeas verder op te gaan en werd de Vorst van dat gewest, die op eenige uren afstands van de ligplaats der Celebes woonachtig was, uitgenoodigd aan boord van dien bodem te komen. Deze door ziekte daarin verhinderd wordende, besloot de luitenant-kolonel Andresen om, vergezeld van eenig gevolg, den Vorst zelf een indrukmakend bezoek te gaan brengen, waartoe de gewapende sloepen van het stoomschip met 60 infanteristen en een Coehoornmortier, werden bestemd. De uitslag was naar wenseh en deze kleine expeditie kwam, begeleid door eenige voorname inlandsche hoofden, die het groote stoomschip kwamen bezigtigen, aan boord van de Celebes terug. Daarna werd de terugtogt aangevangen en bij die gelegenheid een staatsiebezoek gebragt aan den vorst van Bloengey. Voorzeker is het verschijnen van een groot stoomschip op de Kapoeas aan onze belangen daar bevorderlijk geweest. Zijner Majesteits stoomschip Borneo heeft den afgetreden sultan van Sambas, met diens broeder en zoon, zoomede 31 volgelingen, van die plaats naar Pontianak overgebragt, alwaar zij op de Celebes overgingen en met dien bodem naar Java zijn overgevoerd.
— 48 —
Ziiner Maiesteits stoomschip Merapi heeft op last der Begering den luitenantkolonel Andreum van Borneo's Westkust afgehaald en naar Batavia gebragt opdat daar met dien hoofdofficier over den stand van zaken gesproken en de afdoening D-ereo-eld konde worden. Van die gelegenheid is gebruik gemaakt om, zoowel op de heen- als terugreis, een groot aantal militairen, vrouwen en kinderen over te voeren De troepen, met de Merapi van Java ter Westkust van Borneo aangebragt, werden daar door de Borneo naar hunne bestemmingsplaats overgevoerd. In het laatst van 1853 is in het belang van den stand van zaken ^meergemelde kust door het stoomschip Borneo een togt gedaan op de Landak-nvier. Niet dan na veel inspanning, veroorzaakt door de bogtigheid van die rivier en door overhangende boomen, mögt men het doel der zending, de hoofdplaats Landak, bereiken, alwaar toen alles naar wensch geregeld werd. _ De bekruising der Oostkust van Sumatra, om te waken tegen den_ invoer van vuurwapenen in het rijk van Djambi, is gedurende het jaar 1853 krachtdadig verzekerd geweest. r , , Ziiner Maiesteits stoomschip Samarang en schoener Aruba, eu daarna wederom dat stoomschip, zijn opvolgend daartoe gebezigd Ook de tot het. stahon in de wateren van Riouw en Linga behoorende schoenerbrik Saparoea heeft in de eerste maanden van 1853 aan de bekruising deel genomen. Later zijn de diensten van daaruit niet verder noodig geacht. Door deze waakzaamheid is het niet mogen gelukken om verbodene zaken voor het Djambische rijk de rivieren in te voeren. Ziiner Majesteits schoenerbrik Saparoea is gebezigd om den resident van iüouw na Singapore en terug te brengen. Die togt had ten doel om dien hoofdambtenaar in de gelegenheid te stellen tot het afleggen van een tegenbezoek bij het hoofd van het bestuur van dat gedeelte van Britsch Indie MMMVVPT, Ziiner Maiesteits stoomschip Oedeh deed een togt naar Timor en de Molukken. Zi ner Majesteits stoomschip Vesuvius heeft eene reis met de in het laatst van 1853 aangevangene commissie in de baai van Tomone, ter Oostkust van Celebes gelegen, volbragt. Bij die gelegenheid werden Ternate, de Soela-, Bangaaij- en andere eilanden bezocht. , Ziiner Maiesteits fregat Prins Hendrik der Nederlanden, vergezeld van het stoomschip Vesuvius, beide toen in de Moluksche wateren gestationeerd, hebben eenen to* gedaan naar de eilanden Ate-Ate, Karras , de Karoefoi-rmer en naar Merkusoord op de Westkust van Nieuw-Guinea, ten einde onderzoek te doen naar de door de bevolking dier kust in de jaren 1851, 1852 te Karras Kapan en op de Karoefoi-rivier gepleegde moord en roof. Verschillende verhooren van de in die misdaden betrokkene personen werden daar afgenomen, en drie der hoofdschuldigen als arrestanten naar Amboma overgevoerd. Op de terugreis bezocht het fregat de Aroë-eilanden en kwam vervolgens over Banda te Amboina terug. . . . Het stoomschip nam de terugreis over Poelo Lakahia om béng en m te winnen omtrent aldaar ontdekte steenkolen, die, ofschoon aldaar werkelijk gevonden, echter, bij beproeving, voor stoomschepen onbruikbaar bleken te zijn Ziiner Majesteits schoenerbrik Sylph, mede tot het station m de Moluksche wateren behoorende, begaf zich naar de Soela- en Bangaaij-eilanden en deed daarna eenen togt naar Oost-Ceram, Ceram Laut en Goram, aan boord hebbende een ambtenaar\ gecommitteerd voor de regeling en afdoening van zoodanige zaken op die eilanden, als waarvoor 's Gouvernements tusschenkomst noodig was Met den gouverneur der Molukken aan boord, bezocht Zijner Majesteits stoomschip Etna Wahaai, de Sawaaibaai, Waaij-gamma (eiland Misole) en de negorij der Christenen op de noordoostkust van Bonoa. Zijner Majesteits schoenerbrik Padang heeft den stand der zaken opgenomen in d\lnüeraMajreasteits stoomschip Suriname, met een gouvernements-commissaris aan boord heeft Bima en Sumbawa bezocht, om eenige gerezen moeilijkheden t i schen'de vorsten van die landen en ons Bestuur te regelen en af te doen. In de wateren van Timor heeft de marine de navolgende diensten bewezen :
— 49 —
Zijner Majesteits schoenerbrik Banka heeft gedurende het aanleggen eener versterking te Larentoeka op Flores, ter bescherming van de bezetting, voor dien post station gehouden en daartoe tevens de noodige hulp verleend. Door dat oorlogsvaartuig en later door de schoenerbrik Ambon, toen in station te Timor, is Larentoeka bij herhaling bezocht. Ook Zijner Majesteits stoomsehepen Gedeh en Etna en Zijner Majesteits korvet Sumatra deden op de reizen, aan die oorlogsbodems opgedragen, Larentoeka aan, en voorzagen, voor zoover mogelijk, door overvoer van Java, dien post van de benoodigde behoeften en versterking in troepen. Door de schoenerbrik Banka is de Kongaai-baai bezocht. Dit had ten gevolge, dat de nog onwillige radjah van Lowohingi op eene vreedzame wijze tot onderwerping aan het Nederlandsch gezag is gebragt. Gedurende de eerste maanden van het jaar 1853 heeft Zijner Majesteits schoenerbrik Banda en later Zijner Majesteits stoomschip Vesuvius te Banjoewangie station gehouden, ter beschikking van den commissaris voor de zaken van Balie en Lombok. Onderscheidene togten en commissien naar de havens en kusten van die rijken zijn door die oorlogsbodems volbragt.
b. Verrigtingen uitsluitend tot opsporing en vernietiging van zeeroof. De aanhoudende en ijverige bekruising van den Indischen Archipel door onze oorlogschepen heeft het gunstige gevolg gehad, dat in 1853 weinig van zeeroovers is vernomen. Afgescheiden van het algemeen voorschrift, hetwelk voor het eskader in Indie bestaat, om bij het doen van iederen togt naauwkeurig naar zeeroovers uit te zien, zijn de navolgende diensten, uitsluitend het opsporen en vernietigen van zeeroovers ten doel hebbende , door de zeemagt verrigt. Het stoomschip Hekla bekruiste de Noordkust van Java, onderzocht de KarimonDjawa en Bawean-eilanden, de oostkust van Madura, de Kangean- en andere eilanden daar beoosten, liep vervolgens Straat Madura weder in, bezocht tot het inwinnen van berigten Probolingo, Passaroean, Soerabaija, Kembang, Japara, Samarang, Tagal en Cheribon, en kwam over de Karang-Sedoelang-eilanden te Batavia terug. Op dien togt is geen enkel verdacht vaartuig ontmoet, en op de bezochte plaatsen niet het minste berigt omtrent zeeroovers vernomen. Door datzelfde stoomschip zijn, bij gelegenheid eener reis van Batavia naar Soerabaija, de Sedoelang, en Boompjes-eilanden onderzocht geworden, zonder ook toen van zeeroovers iets ontdekt te hebben. Van Bantam werden berigten ontvangen, dat zich in Straat Sunda zeeroovers hadden vertoond. Aan Zijner Majesteits schoenerbrik Egmoni, toen juist gereed om naar Sumatra's Westkust te vertrekken, werd een onderzoek naar de roovers opgedragen, doch, niettegenstaande zulks in de aangeduide vaarwaters met de meeste naauwkeurigheid plaats vond, mögt men niets dat van dien aard verdacht voorkwam ontdekken. Het gevoelen is, dat Lingasche visschers, zoodra zij daartoe de gelegenheid gunstig zien, zich aan zeedieverij schuldig maken en niet dan op heeterdaad betrapt, daarvan kunnen overtuigd worden. Later is ook Zijner Majesteits schoener Argo, op een berigt, dat in Straat Sunda bij herhaling zeedieverij werd gepleegd, op eenen kruistogt derwaarts vertrokken, om, zoo mogelijk, de schuldigen op te sporen. Het is ook dien oorlogsbodem niet mogen gelukken daartoe te geraken. Door Zijner Majesteits stoomschip Suriname, toen op reis van Batavia naar Soerabaija, is de noordkust van Java met alle hare eilandengroepen bekruist, zonder echter verdachte vaartuigen ontmoet te hebben. Op een berigt, dat zich in de wateren van Sumanap 8 rooverspraauwen ophielden, vertrok Zijner Majesteits stoomschip Merapi ter opsporing onmiddellijk derwaarts. Na het verlaten van Batavia werd door dien stoomer met den meesten spoed koers gezet naar Straat Sapoedie, en daar van handelsvaartuigen, sedert 14 dagen tusschen de eilanden Gilian en Madura geankerd, even als van de in die wateren aanwezige visscherspraauvven vernomen, dat zij van zeeroovers niets gezien hadden.
1863. *
— 50 —
Daarop werd Sumanap aangedaan tot het inwinnen van inlichtingen, en toen de reis vervolgd naar de talrijke groepen der Raas- en Kangean-eilanderj. Op dien togt ontmoette men Zijner Majesteits schoenerbrik Banda, die, op een berigt, te Banjoewangie vernomen, dat zich beoosten kaap Sidano zeeroovers hadden vertoond, teAunner opsporing was vertrokken. Nadat de aangeduide wateren gedurende eenige etmalen in alle rigtingen en zonder een enkelen doortogt onbevaren te laten waren doorkruist, en op de verklaring van de hoofden der Raas- en Kangean-eilanden, dat sedert de tuchtiging der roovers, twee jaren te voren door het stoomschip Hekla, niets meer van hen vernomen was, verliet de Merapie die streken en stoomde verder oostwaarts langs de eilanden Lombok en Balie. Ook daar vernam men van zperoovers niets, zoodat het stoomschip, na alvorens berigt van de bevinding aan het bestuur van Sumanap te hebben afgegeven, onverrigter zake te Batavia terugkwam. Hetzelfde had plaats met de schoenerbrik Banda, die zonder bijzondere ontmoetingen naar Banjoewangie terugkeerde. Door de Banda is uit haar station te Banjoewangie de baai van faihmanoek onderzocht en vervolgens, door Straat Sapoedi, het eiland Bawean aangedaan, zonder van zeeroovers iets te vernemen. Eenigen tijd daarna kwam te Batavia van het eiland Bawean berigt, dat eene tamelijke magt van zeeroovers zich ten oosten van Balie ophield, en na te Sangsiet op Balie eenen aanval op de goederen van eenen aldaar gevestigden voornamen inlander te hebben gedaan, het voornemen had eene landing op het eiland Bawean te beproeven. Onmiddellijk werd Zijner Majesteits stoomschip Vesuvius van Batavia naar Bawean gezonden om nadere berigten in te winnen en de bevolking, bij welke eene nog zoo droevige herinnering aan de euveldaden der zeeroovers op dat eiland van vroegere jaren levendig is, gerust te stellen en zoo noodig te beschermen. Ook van Soerabaija uit, alwaar mede tijding van eene voorgenomen e landing van zeeroovers op Bawean ontvangen was, vertrok Zijner Majesteits stoomschip Onrust naar dat eiland, terwijl het stoomschip Suriname, toen juist op reis van Batavia naar Soerabaija, daar eenige dagen vertoefde. Het bleek echter later dat de geruchten, te Bawean omtrent de zeerovers ontvangen en van daar weder in dien zin verzonden, overdreven waren. Het in het gezigt van dat eiland komen van eenige praauwen, die nader bleken handelsvaartuigen te zijn, had de bevolking zoodanige vrees aangejaagd, dat zij bij het naderen der praauwen naar het gebergte was gevlngt. Het verschijnen van onze gewapende stoomschepen in die wateren deed alles tot de o-ewenschte rust terugkeeren, waarna het stoomschip Vesuvius nog gedurende eenige dagen de vaarwaters tusschen Bawean, Soerabaija en Balie bekruiste, zonder echter eenig verdacht vaartuig te ontmoeten of berigten omtrent zeeroovers te vernemen. Later, en met het doel om berigten omtrent zeeroovers m te winnen, bezocht Zijner Majesteits schoener Aruba de Karimon-Djawa- en Bawean-eilanden, vond daar alles rustig en vernam van zeeroovers niets. Aan Zijner Majesteits schoener Argo werd opgedragen het doen van eenen krnistogt op zeeroovers, van Batavia, langs en tusschen de Duizend eilanden, naar Blitong, door Straat Banka naar Muntok, om vervolgens benoordeu Banka naar het Z.-W. gedeelte van Borneo te stevenen en van daar naar Batavia terug te komen. Zonder van zeeroovers iets vernomen te hebben, werd deze togt door de Argo volbragt. Ook door Zijner Majesteits schepen, op de buitenbezittingen gestationeerd of daar tot het verrigten van bijzondere commissien aanwezig, is onvermoeid naar zeeroovers onderzoek gedaan. Daartoe is door Zijner Majesteits stoomschip Samarang, toen belast met de bekruising der oostkust van Sumatra, het als schuilplaats van zeeschuimers bekende Poelo Varella, in de nabijheid van Linga gelegen, onderzocht, zonder echter daar of in die omstreken verdachte vaartuigen of sporen er van ontdekt te hebben. Zijner Majesteits brik de Haai heeft de straten Dampo en Doerean, in het station Biouw gelegen, doorkruist, zonder bijzondere ontmoetingen. Ten einde zoo mogelijk de zeeroovers in hunne koerslijn te overvallen, is op
— 51 —
een tijdstip, hetwelk daartoe gunstig scheen, door Zijner Majesteits stoomschip Mna een krmstogt gedaan op de zuid- en westkust van Borneo. Op dien toet werden ook de baai van Sebangan, de Rendez-vous- en Tambelan-eilanden, alle als schuilplaatsen van zeeroovers bekend, onderzocht, doch is evenmin daar als ergens in de bezochte streken eenig spoor van zeeroovers ontdekt. Op eenen togt van Zijner Majesteits stoomschip Celebes van de Westkust van Borneo naar Java, is door dien bodem een naauwkeurig onderzoek gedaan naar zeeroovers, die zich volgens geruchten bij Poelo Mankop zouden hebben vertoond. Er is echter bij dat onderzoek van verdachte vaartuigen niets vernomen; men kreeg integendeel bij die gelegenheid van het hoofd van Karimatta de verzekering dat sedert drie jaren geene roovers-vaartuigen daar of in die omstreken waren gezien. •Als tot de diensten op het station in de wateren van Celebes behoorende, heeft Zijner Majesteits stoomschip Suriname op eenen togt van Macassar naar Bima en sumbawa, zoowel op de heen- als terugreis, een scherp onderzoek naar zeeroovers gedaan, zonder echter van hun aanwezen in de bezochte vaarwaters iets ontwaard te hebben. Een togt van Zijner Majesteits schoenerbrik Padang , mede tot dat station behoorende, van Macassar over Bonthain, Boeloe Komba, Saleijer en Boeton, naar de Kendarie-baai en vervolgens over Bangaai door de Boeton-passage naar Macassar terug, werd tevens benuttigd tot het opsporen van zeeroovers of om berigten omtrent hen in te winnen. Op dezen togt, waarop zoo vele plaatsen zijn bezocht en havens aangedaan, is van het aanwezen van zeeroovers niets vernomen. Op berigten, te Macassar ontvangen, dat zich roovers in de noordelijke Spermonders zouden hebben vertoond, vertrokken eerst Zijner Majesteits stoomschip Suriname en bij eene latere gelegenheid Zijner Majesteits schoenerbrik Padang derwaarts. Het naauwkeurigste onderzoek leidde tot geene gunstige uitkomsten : geen enkel verdacht vaartuig werd daar of in de nabijheid ontmoet. Alleen bij het onderzoeken van het eiland Dondon Balie mögt het der Suriname, gelukken aan boord te nemen en naaï Masassar over te brengen zes personen, die voorgaven op het Hertebeesten-eiland te huis te behooren, en na door eene rooverspraauw te zijn genomen, zich later door de vlugt te hebben gered. Zijner Majesteits stoomschip Gedeh heeft eenen kruistogt gedaan op zeeroovers, welke zich volgens geruchten bij de eilanden Sitonau en Madang (noordkust van Sumbawa) hadden vertoond. Het onderzoek liep vruchteloos af; van hun aanwezen werd niets bespeurd. Op eenen togt van het zoo even genoemde stoomschip van Java over Timor naar de Molukken en van daar naar Batavia terug, werd in het bijzonder naar zeeroovers een naauwkeurig onderzoek gedaan. Daartoe werden vooral de oostkust van Celebes, de Soela-eilanden, Straat Boeton en het eiland Kalatoea bezocht, Macassar tot het inwinnen van berigten aangedaan en van daar, over Kolombo, Bawean, de Karimon-Djawa en Boompjes-eilanden, de terugreis naar Batavia vervolgd. Op dezen belangrijken togt van dat stoomschip zijn 970 geographische mijlen afgelegd, zonder echter in de bezochte vaarwaters eemg spoor van zeeroovers ontdekt te hebben. Een togt van Zijner Majesteits stoomschip Mna, van Java over Macassar naar de Molukken, is benuttigd om in de in die koerslijn gelegen vaarwaters naar zeeroovers onderzoek te doen. Zonder iets van dien aard ontdekt te hebben, kwam de Mna te Amboina aan. Genoemd stoomschip is in de laatste dagen van het jaar, waarover dit verslag loopt, op een berigt, te Ternate ontvangen, dat eene sterk bemande rooversvloot de kusten der residentie Menado zeer verontrustte, naar die wateren vertrokken, om te trachten de roovers op te sporen en, zoo mogelijk te vernielen. Bij gelegenheid dat Zr. Ms. stoomschip Vesuvius de oostkust van Celebes, vervolgens Ternate, zoomede de Soela- en Bangaaij-eilanden bezocht, heeft de vertoonmg van dit gewapend stoomschip in die wateren veel bijgedragen om een gedeelte van eene vroegere rooversbende, sterk 180 man en op 6 paduakans verdeeld, tot onderwerping aan het geregeld bestuur te brengen.
4*
— 52 —
Bij de ontmoeting dezer personen door de Vesuvius verklaarden zij zich laatstelijk ter Oostkust van Celebes opgehouden te hebben, omdat hun vroeger verblijf op Flores en omliggende eilanden niet meer vertrouwd was, sedert de Nederlandsche oorlogsschepen die plaatsen zoo dikwerf bezochten. Het is der Vesuvius nog mogen gelukken te Bangaaij eenige zeeoovers gevangen te nemen en eeniee door hen buit gemaakte personen uit slavernij te verlossen. Op den terugtogt van Zr. Ms. schoenerbrik Sylph, uit de Molukken naar Java, werden de eilanden beoosten Java naauwkeurig onderzocht, zonder echter iets van zeeroovers te bespeuren. Ook de terugreis uit de Molukken naar Java van Zr. Ms fregat Prins Hendrik der Nederlanden is tevens als kruistogt op zeeroovers ingerigt geweest. Met dat oogmerk werd het eiland Boeroe omgezeild, door Straat Boeton koers gesteld naar Kalatoea en dat eiland door het fregat en deszelfs gewapende sloepen scherp on
Vervolgens digt langs Mores, Sumbawa, Lombok en Balie over Passaroean stevenende "werd de reede Soerabaija bereikt. Van roovers is op dien togt niets ontdekt. Te Kajelie, hoofdplaats van Boeroe, vernam men, dat daar sedert 1846 van zeeroovers niets was bespeurd; een gelijk berigt verkreeg men te Belio, de hoofdplaats van Boeton.
Afgescheiden van het bovenstaande kan hier nog het volgende worden opgeteekend, als de slotsom van de door het Departement van Marine in 1853 ontvangene berigten, hoofdzakelijk geput uit de verklaringen van in onderwerping gekomen zeeroovers en van personen uit hunne handen ontvlugt. „Hoezeer in de berigten nopens den zeeroof ontvangen en de verklaringen van in onderwerping gekomen roovers en van personen uit hunne handen ontvlugt, het een en ander voorkomt, hetwelk aan de juistheid doet twijfelen, is echter het verhlijdende verschijnsel onmiskenbaar, dat dit misdrijf in den Nederlandsch-Indischen Archipel, in vergelijking met vroegere tijden, nog slechts op geringe schaal wordt uitgeoefend. „Niet slechts de inhoud der bescheiden bewijst dit, maar ook het klein aantal ontvlugten, wier verhooren de bouwstoffen moesten leveren. „Omtrent de herkomst der zeeschuimers, de inrigting hunner togten en de bijzonderheden der uitoefening van het bedrijf is niets nieuws vernomen. „Overtuigend bleek weder, dat de plaatsen benoorden onzen archipel, van welke zij uitgaan, den sultan van Soelo als haren gebieder erkennen. Op roof van menschen schijnen zij het vooral gemunt te hebben, om die aan hunne medepligtigen op de noordkust van Flores of bij den terugkeer in hunne haardsteden te verkoopen, en hunne hulpbronnen moeten aanzienlijk zijn, indien men de opgaaf gelooven mag, daar van Balangingi terwijl het in puin lag, nog 21 à 22 praauwen werden uitgerust. Het buskruid wordt op Soelo zelf gemaakt. Die van Mindanao en Balangingi, tusschen welke laatsten en de Tabellorezen de vijandschap nog voortduurt, gaan tegen de kentering der N.-O.- op de N.-W.-moesson naar zee, soms met 50 tot 60 praanwen, bintahs, gobangs en djoekongs geheeten, die zich daarna tot kleinere flotilles vormen. „De grootste soort bevatten 15 tot 30 roovers, voeren 1 à 2 kanonnen; de kleinere hebben 10 tot 15 personen als bemanning en soms geen kanon; alle zijn voorzien van lilla's, geweren, krissen en pieken. „Voor zooveel onze bezittingen betreft, is het eiland Celebes het voorname tooneel hunner bewegingen, en laten zij somtijds zelfs de eilandjes in de nabijheid van deszelfs hoofdplaats, niet ongemoeid. Het eilandje Binjoenong, in de golf van Gorontalo, is weder als eene hunner pleister- en vereenigingsplaatsen aangewezen, ook het eiland Bangka bij Liekoepang (residentie Menado) is eene der plaatsen, waar zij water en brandhout innemen en hunne praauwen in orde brengen. „ Na volbragten strooptogt, kwamen zij, althans voormaals, tegen het einde der westmoeson op de kusten van Mores bijeen. Door den zwaren slag, hun in 1850 door het stoomschip Hekla op Kalatoea, een eertijds befaamd rooversnest, toegebragt, en de onophoudelijke bezoeken van andere stoom- en zeilschepen, voor goed van dat eiland verjaagd, hadden zij Kioeng en Tada, twee eilandjes ter noordkust
— 53 —
van Flores, vrij wel beschermd door reven en sterke stroomen tegen de nadering van groote schepen, tot een nieuw verzamelingsoord gekozen. Daar maakten zij niet slechts hunne praauwen schoon, maar waren ook velen der roovers van Mindanao met de bevolking vermaagschapt, en werd er een verkenningsmiddel overeengekomen, om bij ontmoeting in zee hare praauwen ongedeerd te laten. „Waarschijnlijk zouden zij ook eene voorraadschuur aanleggen, even als vroeger op Kalatoea, want de terugkeer naar Mindanao stelde hen iu later tijd bloot aan de vervolging der Spaansche kruisers, en ook op de kusten van Borneo konden zij zich geenszins meer veilig achten. Van Mangarij of Flores begaf men zich met de oostmoeson naar de oostkust van Celebes en verder terug, nadat een gedeelte zich met Tabelloresche praauwen had vereenigd, anderen de van Macassar komende handelsvaartuigen in Straat Boeton hadden opgewacht, en weder anderen met van Bonerate uitgeruste praauwen gemeene zaak hadden gemaakt. Vele berigten van andere dagteekening spreken echter de bevolking van Bonerate vrij van hulp of zamenwerking aan zeeroovers verleend. „Doch sedert in 1851 de HeJcla aan de zeeschuimers ook op Flores een onherstelbaar verlies heeft toegebragt, en de kusten aldaar ook in de volgende jaren met onvermoeiden ijver aanhoudend .door de stoom- en zeilschepen van Zijner Majesteits eskader in Oost-Indie werden bekruist, terwijl de vrees van door de bergbewoners te worden omgebragt, het landwaarts vlugten belet, is de stand der zaak merkelijk gewijzigd. Alle verklaringen stemmen nu daarin overeen, dat zij, beangst voor de stoomschepen, zich nergens meer durven vestigen en tot een gejaagd rondzwerven van het eene punt naar het andere verpligt zijn, zoodat zij van lieverlede onderwerping en terugkeer tot een rustig leven moeten gaan verkiezen boven een gevaarlijk en nu vooral onzeker bestaan. „Tot dusver was de oostkust van Celebes in het bijzonder eene streek van toevlugt en misdrijf tevens voor de zeeroovers. Daar waren plaatsen in overvloed, waar de bevolking, welke ook uit het gemis aan tegenweer, met hen heulde. Zelfs in landschappen aan het gebied van den sultan van Ternate onderworpen, was dit het geval. Eene reis van de Vesuvius heeft dit weder aan het licht gebragt en zijn daarna dan ook eenige hooiden door den sultan afgezet en gestraft. Maar ook van hier zal de voorgeschrevene jaarlijksche bekruising de roovers spoedig verdrijven. „ Tijdens de aanwezigheid van het stoomschip Vesuvius in de landen aan den genoemden vorst cijnsbaar, was Robodoy, een berucht roovershoofd, met zijnen aanhang op deze kust, na zijne vroegere vestiging op Flores voor goed te hebben verlaten, zoo als hij zeide, op weg om zich aan den sultan te onderwerpen. Moge nu het opvatten van deze vrouwen en kinderen van deze benden tot de opregtheid en verwezelijking van dat voornemen hebben bijgedragen, genoeg zij het dat hij, èn de hoofden zijner medestanders, èn al hunne betrekkingen, vroeger op Flores genesteld, in het geheel 238 personen uitmakende, achtereenvolgens te Ternate in onderwerping kwamen. „In het verhoor gaf deze Robodoy. op, te gissen, dat zich op Flores nog een 200tal personen bevond, meest allen van Tabello, Galela, Maba en andere plaatsen van Halmaheira, die ook gaandeweg wel in onderwerping zouden komen. „ Door het vertrek van Robodoy en de zijnen hebben de Mindanaosche en andere zeeroovers eenen belangrijken steun op Flores verloren, zoowel voor de rooftogten welke zij van daar gezamenlijk deden, als door de mindere gelegenheden om menschen, praauwen en wat zij verder hadden, van de hand te zetten. „Bij slotsom kan men omtrent den ganschen archipel zeggen, dat in 1852 en 1853 het euvel der zeerooverij weder veel verminderd is. Eene totale uitroeijing laat zich in de eerste tijden nog niet verwachten, doch wordt de bekruising van alle kusten en vaarwaters met kracht, ijver en oordeel voortgezet, dan zullen de strandbewoners meer en meer van alle verstandhouding met de zeeschuimers teruggehouden en deze van punt tot punt verjaagd worden, zoodat hun geene kans zal overblijven tusschen in onderwerping te komen of onze wateren voor goed te verlaten."
— 54
c. Verrigtingea in het lélang der hydrographie. Ook in het belang der hydrographie is de zeemagt werkzaam geweest. Zijner Majesteits stoomschip Hekla heeft voortgezet en beëindigd de vroeger reeds door Zijner Majesteits schoenerbrik Padang aangevangene hydrographische werkzaamheden op de noorddust van Java. Door Zijner Majesteits stoomschip Samarang is de bebakening (1er reede van Batavia onderzocht. Door datzelfde stoomschip, en later ook door Zijner Majesteits schoener Argo, zijn de in de nabijheid van die reede gelegene Duizend eilanden hydrographisch opgenomen. Door Zijner Majesteits schooner Aruba zijn zooveel mogelijk loodingen gedaan in de Java-zee, begrepen tusschen Java's en Madura's noordkusten en de zuidkust van Borneo. Door hetzelfde oorlogsvaartuig zijn de Frederik-Hendrik-klippen, aan den noordelijken ingang van Straat Banka gelegen, opgenomen en in kaart gebragt. Later is door Zijner Majesteits stoomschip Samarang eene ijzeren boei op die klippen geplaatst. Zijner Majesteits brik de Haai heeft de bebakening in Straat Kiouw onderzocht. Zijner Majesteits schooner Argo en daarna de schoonerbrik Egmond hebben de reeds vroeger aangevangene hoogst belangrijke hydrographische werkzaamheden ter Westkust van Sumatra, van af Singkel tot Taboeijong, voortgezet en zijn die door laatstgenoemd oorlogsvaartuig beëindigd. Door de Egmond is de reede van Goenong Sitolie (eiland Nias) trigonometrisch opgenomen. Bij gelegenheid dat door Zijner Majesteits korvet van Speiß de ter Westkust van Sumatra gelegene Poggy-eilanden werden bezocht, is de kennis der daarom en nabij gelegene vaarwaters beduidend vermeerderd. Gedurende haar kortstondig verblijf in station ter Westkust van Borneo heeft Zijner Majesteits schoener Aruba eene menigte loodingen gedaan in de op die kust gelegene baai van Padang-Tikar, en is daardoor eene meerdere hydrographische kennis van dezen nog weinig bekenden inham verkregen. Het opvaren der Kapoeas-rivier ter Westkust' van Borneo, door Zijner Majesteits stoomschip Celebes, heeft ons in het bezit gesteld van eene kaart van het bezochte gedeelte van dien stroom, en is daardoor de kennis van die rivier aanmerkelijk beter geworden. In de wateren van Celebes is door Zijner Majesteits stoomschip Gedeh de baai van Taratea opgenomen en in kaart gebragt. Door Zijner Majesteits schoenerbrik Padang is eene kaart van de melassie-baai bewerkt. In de Molukken is een togt van Zijner Majesteits stoomschip Vesuvius naar de Oostkust van Celebes, waarop de Soela-, Bangaaij- en andere daarom en nabij gelegene eilanden zijn bezocht, in het bijzonder ook benuttigd tot uitbreiding der hydrographische kennis van de bezochte vaarwaters. Op eenen togt van Zijner Majesteits fregat Prins Hendrik der Nederlanden, vergezeld van het zoo evengenoemde stoomschip, naar de Westkust van Nieuw-Guinea, zijn, voor zoover de tijd daartoe de gelegenheid liet, de bezochte reeden en baaijen opgenomen en daarvan schetsen vervaardigd. Door Zijner Majesteits schoenerbrik Sylph zijn de vaarwaters van Boeroe, zoomede de Bowa-Tifoe en Klabat-baaijen opgenomen en in kaart gebragt. Zijner Majesteits schoenerbrik Banka heeft eene opname gedaan der Kongaaibaai op Flores, en zoowel dien inham als eenige andere daar nahegelegene vaarwaters in kaart gebragt. Door Zijner Majesteits stoomschip Onrust is de Zwaantjes-droogte in Straat Madura bezocht, ten einde daarop een baken door middel van scüroefpalen te plaatsen. _ Zijner Majesteits stoomschip Suriname heeft de vereischte hulp verleend in het uitbrengen^ van eenige ijzeren boeijen in het Loodsmans-vaarwater te Soerabaija. Door Zijner Majesteits stoomschip Gedeh is eene opname gedaan van dat gedeelte der zuidkust van Java, hetwelk tegenover Noesa Baroe gelegen is, met het doel om onderzoek te doen, of de ankerplaats daar eene veilige ligplaats voor schepen oplevert. De bevinding is ongunstig geweest.
— 55 —
De maandelijksche pakketdienst tusschen Batavia en Singapore, tot het overbrengen en afhalen der overlandmail-brieven en passagiers, is gedurende het geheele jaar 18S3 door Zijner Majesteits stoomschip Batavia verrigt. Voorts heeft de Nederlandsche zeemagt bij onderscheidene gelegenheden hulp verleend ten behoeve van handel- en zeevaart en aan in gevaar geraakte schepen. Ook tot transport- en sleepdienst is dezelve dikwijls gebezigd.
I I I . VERDEDIGING.
In het Verslag over 1851 is aangeteekend, dat bij besluit van den GouverneurGeneraal, dd. 29 Junij 1851, n°. 2, voor den Raad van verdediging een reglement werd gearresteerd, met bepaling dat het aan de ondervinding van een jaar getoetst zoude worden. Dat reglement, na eenige wijzigingen ondergaan te hebben, is te gelijk meteen reglement van orde voor den raad, door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 16 December 1852, n°. 4, definitief gearresteerd. Bij dat reglement is bepaald, dat de zee-officieren voortaan als luitengewone leden in den raad zullen worden geroepen. Hoewel de Raad van verdediging niet werkeloos gebleven is, maar zich met het onderzoek van onderscheidene punten, het verdedigingsstelsel betreffende, onledig heeft gehouden, bleef echter de. hoofdopdragt, het ontwerpen van een defensiesysteem voor Indie, tot dusverre onafgedaan. Dit heeft het Ministerie van Kolonien er dan ook toe geleid om in Nederland zelf een defensie-stelsel en legerformatie voor Indie te doen ontwerpen en aan den Koning ter goedkeuring aan te bieden, welke dan ook door Zijne Majesteit zijn gearresteerd. Aan de gewone defensiewerken heeft het gewone onderhoud en verbetering plaats gehad. De buitengewone werken van defensie hebben in 1853 groote vorderingen gemaakt en zijn door niets belemmerd geworden. De nu sedert jaren gevestigde vrijwillige arbeid blijft, als eene weldaad voor de bevolking, goed stand houden, vooral dààr waar zulks het meest te stade komt, namelijk te Soerabaija, Willem I en Batavia. Te Ngawie, alwaar voor alsnog lagere loonen dan elders betaald worden, is men tot verhooging moeten overgaan, echter nog blijvende beneden het bepaalde maximum. Te Tjilatjap zal men dit bij uitbreiding der werken moeten doen. Op geen der groote werken, zelfs niet te Tjilatjap en Onrust, heeft men over den gezondheidstoestand te klagen gehad. De bepalingen omtrent de hoegrootheid der verboden kringen om de verschillende sterkten zijn gewijzigd geworden en zijn die sterkten geclassificeerd.
I". Regtswezen en politie.
I. BESTANDDEELEN DER WETGEVING.
§ 1. In het algemeen.
De door den heer mr. F. Alling Mees ingediende memorie betrekkelijk de toepasselijk-verklaring van een gedeelte der nieuwe wetgeving op de inlandsche bevolking of op een gedeelte derzelve, waarvan in het vorig Verslag melding werd gemaakt, gaf gedurende het jaar 1853 aanleiding tot eene verdere behandeling van dit onderwerp door den heer mr. Brunsveld van Hullen, raadsheer in het Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie. Het van hem ontvangen ontwerp van wettelijke bepalingen dienaangaande was bij het einde van dat jaar nog in behandeling. De Maleische en Javaansche vertalingen van eenige deelen der Indische wetgeving, waarvan mede in de vorige verslagen sprake was, werden gedurende 1853 in het licht gegeven en algemeen verspreid.
— 56 —
§ 2. Burgerlijk en handeUregt.
De weigering van den regter-commissaris bij den raad van justitie te Batavia om zeker stukje grond, hetwelk door het Gouvernement aan eenen particulier was afgestaan , op dezen over te dragen, en dat wel omdat van het eigendomsregt van den lande op dat perceel niet bleek, gaf aanleiding dat in overweging werd genomen om meer geldende voorschriften op het afstaan van dergelijke perceelen vast te stellen. Daar echter, naar het gevoelen van den procureur-generaal bij het Hooggeregtshof, met het oog op het bepaalde bij art. 520 van het Burgerlijk Wetboek, bij hetwelk de onderwerpelijke zaak nieuwelings en op eene allezins voldoende wijze is geregeld, geene noodzakelijkheid bestond ter zake nieuwe voorschriften daar te stellen, zoo is, nadat de Raad van Indie zich met die beschouwing vereenigd had, in Januarij 1853 alleenlijk bepaald:
1°. dat zal worden gehandhaafd het beginsel, dat alle grond, waarvan noch bij de protokollen van den raad van justitie, noch bij de kadastrale registers eigenaren bekend zijn, als domein van den Staat moet worden aangemerkt; en
2°. dat, alvorens te beschikken op verzoeken om afstand van gronden, welke, onverschillig waarom, vermoed worden tot het privaat eigendom te behooren, zal worden onderzocht, of de bedoelde perceelen ook behooren tot de zoodanige als bedoeld worden bij art. 520 van het Burgerlijk Wetboek, en, zulks door de plaatselijke autoriteiten bevestigd wordende, den procureur-generaal bij het Hooggeregtshof zal worden opgedragen, om ter behartiging van 's lands belangen het noodige te verrigten of te doen verrigten. Gedurende 1852 was door onderscheidene te Batavia gevestigde negotiehuizen bij het Gouvernement arrest gelegd op gelden, onder 's lands administratie berustende en door het Gouvernement aan eenen Arabier verschuldigd. Daaruit bleek de wensehelijkheid, dat ter zake, in navolging van het bepaalde bij het Règlement voor de militaire administratie, zoomede van hetgeen krachtens de wet van 24 Januarij 1815 in Nederland bestaat, ook voor de andere departementen van administratie in Indie voorschriften vastgesteld wierden. Na deswege het Hooggeregtshof en den Raad van Nederlandsch Indie te hebben geraadpleegd, is mitsdien in September 1853 bepaald:
1°. dat geenerhande beslag of arrest wordt verleend of gedoogd op gelden, schuldbrieven, schuldvorderingen, effecten, actiën, papieren of andere roerende goederen, ligchamelijke of onligchamelijke, verschuldigd of toebehoorende aan eenig bijzonder persoon of zedelijk ligchaam en berustende onder eenigen uitsluitend met het beheer van 's lands gelden belasten ambtenaar in zijne ambtsbetrekking, of onder eenig kantoor, uitsluitend tot 's lands administratie behoorende, en in het bijzonder op eenige ordonnantie van betaling, welke, hetzij ter zake van bezoldiging, wachtgeld, maandgeld, daggeld, toelage, pensioen of onderstand, hetzij ter voldoening van aannemingen of leveringen van arbeid, nijverheid of stof, of van voorschotten of anderzins, reeds geslagen zijn of nog geslagen moeten worden;
2°. dat al wie, tot ten-uitvoer-legging van een vonnis of tot zekerheid van eenige vordering, ten laste van eenig bijzonder persoon of van eenig zedelijk ligchaam bestaande, aanspraak maakt op eenige gelden of goederen, in bovenstaand artikel bedoeld, zich moet wenden tot den Gouverneur-Generaal, die daaromtrent naar bevinding beslist, of tot zoodanigen ambtenaar, als daartoe door den GouverneurGeneraal is of zal worden aangewezen; en
3°. dat de bepalingen van Staatsblad 1822, n°. 49, 1826, n°. 22, en andere, betrekkelijk het verkenen van korting op bezoldigingen, pensioenen, maandgelden en daggelden van ambtenaren en officieren, in stand blijven, zoolang niet anders is beschikt {Staatsblad 1853, n°. 70).
— 57 —
In verband tot de sub 2 omschrevene bepaling werd voorts als de ambtenaar tot wien men zich ter zake moet wenden, aangewezen:
voor Java en Madura, de Directeur-Generaal van Knantien, en
voor de bezittingen buiten Java en Madura, de ambtenaar met het hoogste burgerlijk gezag bekleed; om daaromtrent naar bevinding te beslissen; laatstgenoemde ambtenaren echter onder de verpligting, om daarvan ten zelfden dage kennis te geven aan den Directeur-Generaal van Knautien {Staatsblad 1853, n°. 71). Korten tijd na de uitvaardiging dezer bepalingen werd de vraag gedaan, of het sub 1 bepaalde ook betrekking heeft op de iorgtogten door ambtenaren ten behoeve van het Gouvernement gesteld voor de comptabiliteit hunner betrekkingen. Daarop is toestemmend geantwoord, nadat de Gouverneur-Generaal zich ten overvloede overtuigd had, dat de procureur-generaal bij het Hooggeregtshof dezelfde meening toegedaan was.
§ 3. Strafregt.
In verband tot de voor Java en Madura gemaakte bepaling, bij art. 346 van het Reglement op de Strafvordering voor de raden van justitie en het Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie, is de wenschelijkheid gebleken, dat ook voor de bezittingen buiten Java en Madura eene bepaling wierd vastgesteld tot regeling van den ingang van den straftijd der veroordeelden. Op voorstel van het hof werd mitsdien in November 1853 {Staatsblad n°. 95) bepaald :
dat de straftijd van ter zake van misdrijf door de regtbanken in de bezittingen buiten Java en Madura veroordeelden, die zich in voorloopige hechtenis bevinden, gerekend wordt in te gaan:
a. bijaldien het vonnis aan voorafgaande revisie onderworpen is, met den dag van het arrest; en
b. bijaldien het vonnis niet aan voorafgaande revissie onderworpen doch van hetzelve de opzending aan het hof bevolen is, met den dag van het vonnis;
en ingeval de veroordeelden zich niet in voorloopige hechtenis bevinden, steeds met den dag van ten-uitvoer-legging.
§ 4. Regüvordering en regterlijke magt.
Door eene leemte in de wetgeving werd vroeger meermalen moeijelijkheid ondervonden bij de behandelng van declaratien van reis- en verblijfkosten van getuigen, die ter openbare teregtzitting van de raden van justitie waren opgeroepen. Art. 55 van het Eeglement op de Strafvordering voor de raden van justitie op Java en Madura en het Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie zegt wel, dat wanneer een getuige schadeloosstelling vraagt, dezelve door den regter-commissaris volgens de daarvan bestaande of later vast te stellen tarieven zal worden begroot op vertooning van de acte van dagvaarding, maar men was het niet eens, of deze bepaling al dan niet moest geacht worden van toepassing te zijn op de getuigen, die niet door den regter-commissaris maar door eene andere regterlijke autoriteit ter openbare teregtzitting werden opgeroepen. Deze omstandigheid maakte het wenschelijk nopens de schadeloosstelling der getuigen in het algemeen eene betere regeling daar te stellen. In November 1851 werd daarom aan het Hooggeregtshof opgedragen om ter zake bepaalde voorstellen te doen, waaraan het hof in Augustus 1852 gevolg gaf en
— 58 —
naar aanleiding waarvan en nadat de Algemeene Eekenkamer en de Eaad van Indie nog- waren gehoord, in Januarij 1853 is vastgesteld het in het Staatsblad onder n°. 1 opgenomen Tarief der regeling der schadeloosstelling voor Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen, die als getuigen door eene Europesche of inlandsche regterhjke autoriteit m strafzaken worden opgeroepen. - Bij gelegenheid dat in 1852 door de deurwaarders bij het vendu-departement te Batavia, benoemd krachtens eene resolutie van 11 February 1823 n°. 17 verzoek werd gedaan om van verdere vervulling dier bediening te worden ontslagen, is de aandacht gevalen op de bepalingen, ten aanzien der deurwaarders voorkomende m het Vilde hoofdstuk van het Eeglement op de Eegterlijke Organisatie De procureur-generaal bij het Hooggeregtshof, deswege gehoord, gaf als zijne meening te kennen, dat luidens die verordeningen de wet gèene andere deurwaarders erkent dan die bij de regterlijke collégien aangesteld en dat, vermits bij de nieuwe wetgeving de bepalingen, waarbij deurwaarders aan het vendu-departement zijn toegevoegd, niet uitdrukkelijk zijn in stand gehouden, deze bepalino-en vorens art. 1 der overgangswet moeten beschouwd worden als te zijn afgeschaft- zoodat het vendu-departement voortaan, even als ieder ander individu, des behoevende zal moeten gebruik maken van het officie der gewone en buitengewone deurwaarders bij de gevestigde regtbanken aangesteld. Naar aanleiding van deze beschouwingen werden geene nieuwe deurwaarders voor het vendn-departement te Batavia benoemd. En op grond van diezelfde beschouwingen werd ook later, in April 1853 ingetrokken de bepaling van art. 2 van het besluit van 18 October 1842 n° 5 volgens welke, ter bespoediging van de invordering der achterstallige belastingen ' paentpenningen en verdere middelen, aan den algemeenen ontvanger te BatavFa is toegevoegd een deurwaarder om de achterstalligen te sommeren. Een jurisdictie-geschil had zich voorgedaan tusschen het Hooggeregtshof en het Hoog Militair geregtshof, in de strafzaak van een ontslagen militair, die zich volgens in 1852 voorgebragte beschuldigingen, in 1849, alvorens het paspoort te hebben bekomen en dus tijdens hij nog militair was, zoude hebben schuldio- o-e. maakt aan diefstal jegens zijnen meester, bij wien hij als handwerksgezel voorVon in dienst was. Te dier zake werd hij eerst voor den burgerlijken en daarna voor den militairen regter betrokken. Beiden verklaarden zich echter onbevoegd om daarvan kennis te nemen. In verband tot art. 162 van het Eeglement op de Eegterlijke Organisatie en het .beleid der justitie werd door den procureur-generaal de beslissing van den Gouverneur-Generaal omtrent dit geschil ingeroepen. De Gouverneur-Generaal, na den -Kaad van Nederlandsch Indie te hebben gehoord, heeft daarop de tegen dien ontslagen militair ingebragte klagte verwezen tot den bevoegden burgerlijken regter en zulks op grond van de volgende overwegingen: „dat de burgerlijke regter de gewone dagelijksche regter is; „dat slechts bij uitzondering, om bepaalde redenen, eigen aan het krnVswezen over militairen een militair regter vonnist; • „ dat die redenen onderwerpelijk ten aanzien van den bedoelden beschuldigde met aanwezig zijn; „dat die uitzondering bij de wet zelve in zekere gevallen is beperkt, blijkens art. 13, alinea 2, en art. 14 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande, zelfs ten aanzien van hen die nog militairen zijn; „dat die uitzondering, blijkens artt. 3 en 4 van dat 'wetboek, slechts exceptioneel en voor een bepaalden tijd, voor zekere bepaaldelijk omschrevene gevallen is uitgestrekt tot gewezen militairen; „dat die uitzondering, blijkens art. 9 van dat wetboek, buiten de gevallen, in de voorafgaande artikelen aangeduid, nimmer van toepassing kan zijn op bijzondere personen, met tot het krijgsvolk te lande behoorende; „ dat het geval van voorschreven beschuldigde, die niet meer tot het krijgsvolk behoort, met telt onder de gevallen, in de aan art. 9 voorafgaande artikelen aangeduid;
— 69 —
„en dat mitsdien de uitzondering niet op hem kan worden toegepast." Deze beslissing kwam belangrijk genoeg voor om ze hier in haar geheel op te nemen. Bij gelegenheid dat de procureur-generaal wegens eene ernstige ongesteldheid verpligt werd een verlof voor den tijd van drie maanden aan te vragen, bleek dat art. 61 van het Règlement op de Eegterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie in Nederlandsch Indie, hetwelk ten deze in verband staat tot het bij art. 1 van Staatsblad 1849, n°. 5, gewijzigd art. 152 van dat reglement, niet genoegzaam in de dienst voorzag, in geval van afwezendheid, belet of' ontstentenis van den procureur-generaal bij het Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie. Naar aanleiding daarvan werd bij publicatie van 3 November 1853 {Staatsblad n°. 91), krachtens art. 37 der Algemeene Bepalingen van wetgeving, onder nadere goedkeuring des Kouings, het genoemd art. 61 van het Eeglement op de Eegterlijke Organisatie aangevuld met de bepaling: dat in geval van langdurige afwezendheid, belet of ontstentenis van den procureur-generaal, de opdragt der tijdelijke waarneming van diens betrekking aan eenen raadsheer van het Hooggeregtshof zal kunnen plaats vinden, niettegenstaande een of beide advocaten-generaal aanwezend zijn. Eeeds in het laatst van 1848 verklaarde het Hooggeregtshof zich met het oog op art. 92 van het Eeglement op de Eegterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie voor de toevoeging van eenen afzonderlijken griffier bij eiken landraad, en zulks in het belang van eene betere en meer met de voorschriften der wet overeenstemmende behandeling van zaken bij die geregten. Uit hoofde van de aanzienlijke vermeerdering van uitgaven welke daaruit zoude voortvloeijen, heeft de Indische Regering zich echter niet bevoegd geacht tot zulk eenen algemeenen maatregel te besluiten, en heeft ze zich bepaald om telkens, wanneer de noodzakelijkheid daartoe werd aangetoond, eene voordragt aan het opperbestuur te doen, dan wel, in gevallen dat de zaak geen uitstel gedoogde, de in-dienst-stelling te autoriseren onder nadere goedkeuring des Konings. Achtereenvolgens zijn daardoor voor verschillende landraden op Java afzonderlijke griffiers aangesteld. Spoedig na de uitvaardiging in 1852 van het voorschrift, dat ook op de bezittingen buiten Java en Madura het openbaar ministerie moet worden uitgeoefend door djaksa's, werd de noodzakelijkheid gevoeld om tot de benoeming van eenen djaksa bij de regtbank van burgerlijke en lijfstraffelijke regtspleging te Palembang over te gaan. Deze benoeming had plaats in 1853. In October 1853 werd door den adsistent-resident van Blitong aan de Begering het verzoek gerigt om toevoeging of aanwijzing van eenen ambtenaar, om te worden belast met de functieu van secretaris en fiscaal bij den landraad aldaar. Het kwam echter wenschelijk voor, ter zake geene beschikking te nemen alvorens door eenen daartoe te committeren regterlijken ambtenaar, na een plaatselijk onderzoek, voorstellen zouden zijn gedaan omtrent de voor Blitong vast te stellen regtspleging. Intusschen was het noodzakelijk eenigen voorloopigen maatregel te nemen. Daarom werd aan genoemden ambtenaar, onder mededeeling van het bovenstaande, de bevoegdheid verleend om, in afwachting van de algeheele regeling van het regtswezen in zijne afdeeling, in gevallen van misdrijf en in het algemeen in gevallen niet liggende binnen de hem toegekende regtsmagt, onder overlegging van processen-verbaal van gehouden onderzoek, de noodige voorstellen te doen om, bij politieken maatregel, te beschikken ten aanzien van hen, wien zulks mögt aangaan.
§ 5. Militair regtswezen.
Omtrent het jurisdictie-geschil tusschen het Hooggeregtshof en het Hoog Militair Geregtshof, in de strafzaak van eenen ontslagenen militair, wordt verwezen naar de vorige paragraaf.
— 60
In 1853 werd de procureur-generaal bij het Hooggeregtshof, tevens advocaatfiscaal voor de land- en zeemagt in Nederlandsen Indie, zoome Je de auditeursmilitair, aangeschreven om de vereischte inlichtingen te verstrekken en hunne medewerking te verleenen wanneer de officieren van administratie van 's Kijks zeemagt zich in hunne hoedanigheid van fungerende fiscalen en secretarissen bij de zeekrijgsraden tot hen mogten wenden ter erlanging van hunne voorlichting (Staatsblad 1853, n°. 67). Naar aanleiding van door het Indisch Bestuur gedane voorstellen is door den Koning bij besluit van 1 April 1853, lit. F>. magtiging verleend om, wanneer het vonnis van veroordeeling zelf ten aanzien van het ondergaan der opgelegde straf geene bepalingen behelst, ten gevolge waarvan de straf in Nederlandsch Indie moet worden ondergaan, de Europesche militairen, die tot kruiwagen- of tuchthuisstraf veroordeeld zijn, naar Nederland te doen opzenden, ten einde daar hunne straf te ondergaan (Staatsblad 1853, n°. 46)
§ 6. Toestand der regtsbedeeling.
Omtrent de regtsbedeeling in het algemeen van 1853 kan in de eerste plaats worden verwezen tot de statistieke opgaven, voorkomende in het tijdschrift: Het Regt in Nederlandsch Indie, en als bijlage onder lit. D achter dit verslag gevoegd. De achterstand bij het omgaande geregt in de 4de afdeeling, waarvan in vorige verslagen melding is gemaakt, was in het begin van 1853 door den daartoe gecommitteerden ambtenaar, op een paar zaken na, bijgewerkt. Deze zaken waren voor geene dadelijke afdoening vatbaar en mitsdien aan den omgaanden regter overgegeven, met last om die zoo spoedig mogelijk in behandeling te nemen en voor eene onverwijlde afdoening te zorgen. Volgens de verklaring van de hoofden van gewestelijk bestuur in hunne algemeene verslagen over 1853, heeft de regtsbedeeling bij de landraden en overige inlandsche geregten op Java (de residenten Djokjokarta en Soerakarta hieronder niet begrepen), in verband tot de beschikbare middelen, gelijkelijk plaats gehad. De landraad te Probolingo, in de residentie Bezoekie, maakte hierop eene uitzondering. De resident berigtte hieromtrent in het laatst van Mei 1853, dat, volgens een door hem te Probolingo gedaan onderzoek, bij den landraad aldaar een aanmerkelijke achterstand bestond, hoofdzakelijk toe te schrijven aan te veelvuldige werkzaamheden op het bestuur dier afdeeling rustende en aan het geringe personeel daarvoor toegestaan. De noodige beschikkingen werden genomen om, zoo door vermeerdering van personeel als anderzins, dezen staat van zaken te doen ophouden. Nopens de regtbanken in de zoogenaamde Vorstenlanden is, wat Soerakarta betreft, gunstig gerapporteerd. Voor Dokjokarta werd echter met verlangen naar eene verbetering uitgezien.
II. POLITIE.
§ 1. Algemeen reglement.
Hetgeen hieromtrent in de vorige verslagen gezegd is, is ook voor het jaar 1853 van kracht. Het politie-reglement voor de stad en voorsteden van Soerabaija werd wederom voor een paar gewesten buiten Java van toepassing verklaard, zoo als breedvoeriger hieronder (§ 8) vermeld zal worden.
§ 2. Eegt van verblijf.
Daar het bij de behandeling van eenige verzoeken om vergunning tot verblijf
— 61 —
'n de Preanger regentschappen bleek, dat aan het deswege in Staaatsblad 1821, n°. 6, bepaalde niet altijd dezelfde uitlegging gegeven was, en het wenschelijk voorkwam, daaromtrent een vast beginsel aan te nemen, werd in April 1853 bepaald: dat aan Europesche ingezetenen, die, volgens de algemeene bepalingen omtrent het vast verblijf in Nederlandsch Indie, in de binnenlanden van Java mogen verblijven, op hun verzoek door den resident der Preanger regentschappen zal worden toegestaan de inwoning, tot wederopzeggens toe, op de drie hoofdplaatsen dier residentie; Tjandjoer, Bandong en Soemadang; onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat zij zich geenerlei handelingen zullen veroorloven strijdig met de bij art. 64 van het Eeglement op het beleid der regering (Staatsblad 1836, n°. 84) gehandhaafde inrigtingen (Staatsblad 1853, n°. 34). In verband tot eene in het laatst van October genomene beschikking, waarbij aan twee tijdelijke ingezetenen, die zich tot den Koning hadden gewend om als Nederlanders genaturaliseerd te worden, onder Zijner Majesteits nadere goedkeuring was toegestaan, om zich, tot weder-opzeggens toe, te Soerabaija op te houden, werd in overweging genomen, om het in die beschikking liggende beginsel van doorgaande toepassing te maken voor zoodanige personen, die op aannemelijke gronden beweren Nederlanders te zijn of aanzoek nebben gedaan om als Nederlanders te worden genaturaliseerd. Na den Raad van Indie ter zake te hebben geraadpleegd, werd evenwel tot regel aangenomen, dat deze omstandigheden op een verzoek van een vreemdeling, om zich elders dan te Batavia op te houden, niet van invloed behoeven te zijn, omdat zoodanige persoon, hangende het bewijs van het eerste of de inwilliging van het laatste, niet anders dan als vreemdeling kan beschouwd en behandeld worden, en dus te zijnen aanzien behooren gehandhaafd te worden de algemeene beginselen, met opzigt tot de toelating van vreemdelingen in Nederlandsch Indie aangenomen. Daar het bij de behandeling van een betrekkelijk verzoekschrift gebleken was, dat de bij art. 6 der publicatie van 9 September 1846 (Staatsblad n°. 27) voor Macassar daargestelde afwijking der algemeene bepalingen omtrent het verblijf in Nederlandsch Indie niet voldoende was om het beoogde doel : „ de bevordering van den handel dier plaats" te bereiken, werd de gouverneur van Celebes en onderhoorigheden, op het door hem gedaan voorstel, gemagtigd om aan de Europesche handelaren, wien het tijdelijk verblijf te Macassar is toegestaan, te vergunnen zich ook, tot weder-opzeggens, op de hoofdplaatsen in de afdeelingen van zijn gouvernement op te houden, mits zich onderwerpende aan alle plaatselijke verordeningen en restrictien, welke te hunnen aanzien mogten noodig zijn (Staatsblad 1853 n°. 33). In verband tot het medegedeelde in het Verslag over 1851 (onder „Regt van verblijf" en „Passen voor personen"), wordt hier aangeteekend, dat na ontvangst der van de hoofden van gewestelijk bestuur gevraagde advieseu, de hand gelegd is aan een ontwerp van bepalingen op de aankomst, het verblijf en het reizen van vreemde Oosterlingen op Java en Madura. Dit ontwerp werd voorts in Eebruarij 1853 gezonden aan de hoofden van gewestelijk bestuur, met verzoek om hunne beschouwingen en bedenkingen mede te deelen. Ofschoon de rapporten van deze autoriteiten alle in den loop van het jaar ontvangen werden, was ter zake onder ultimo December nog geene nadere beslissing genomen. Omtrent het verblijf der Chinezen en andere vreemde Oosterlingen in de binnenlanden van Java werden echter in 1853 de volgende afzonderlijke beschikkingen genomen; als:
1°. werd in de maand Maart ingetrokken de vergunning bij de résolu tien van 28 Eebruarij en 28 April 1836, nis. 34 en 11, aan de vreemde Oosterlingen verleend, om zich te Babat, Blimbing en Sidajoe, onder Grissee in de residentie Soerabaija, te vestigen. Hiertoe werd besloten op grond dat de op die plaatsen gevestigde Chinezen eenen uitgebreiden sluikhandal dreven in clandestien aangemaakt zout en in clandestien
— 62 —
ingevoerde amfioen, waartoe de ligging van Babat vooral gunstig was, en zij buitendien, in strijd met de stellige voorschriften, door het geven van voorschotten aan de landbouwers zich wisten meester te maken van het grootste gedeelte der producten en door bedreiging van brandstichting en andere onheilen de Javaansche ingezetenen ook drongen tot overgave, niet alleen van goederen en velden, maar zelfs van hunne dochters om daarmede in ontucht te leven, terwijl alle pogingen om deze overmoedige en strafwaardige handelingen door geregtelijke bewijzen tot klaarheid te brengen, schipbreuk leden op de weinige medewerking der inlandsche hoofden, die bijna tot den geringsten schenen omgekocht te zijn en de hand leenden aan den smokkelhandel. Bij dit besluit werden echter tevens gelden beschikbaar gesteld tot het verleenen van schadeloosstelling, en de gevallen daarbij nader omschreven.
2°. werd in Mei, in verband tot hetgeen in de residentie Bagelen had plaats gevonden, aau den directeur der cultures opgedragen om aan de hoofden van gewestelijk bestuur te doen opmerken, dat de resolutie van 1 Augustus 1835, n°. 12 (Staatsblad n°. 37), art. 81 van het Reglement op het beleid der regering (Staatsblad 1836, n°. 48) en het besluit van 19 Augustus 1846, n°. 7 (Staatsblad n°. 24) niet gedoogen, dat Chinezen en andere vreemde Oosterlingen zich, zonder bepaalde toestemming of aanwijzing van den Gouverneur-Generaal, elders ophouden of vestigen dan in afzonderlijke wijken of buurten, onder een hoofd van hunnen eigenen landaard, op de hoofdplaatsen der residentien, der hoofdafdeelingen, der regentschappen en der enkele districten, welke voor den handel doeltreffend gelegen zijn, en alwaar voor den sluikhandel de toelating ter woon van Chinezen en andere vreemde Oosterlingen niet bedenkelijk is, zoodat uit de publicatie van 25 December 1838 (Staatsblad n°. 50), welke, als een uitvloeisel van art. 102 van het Reglement op het beleid der Regering (van 1836), slechts uitgelegd mag worden met terugzigt op art 81 van dat reglement, in geenen deele mag worden afgeleid, dat aan Chinezen en andere vreemde Oosterlingen zoude kunnen worden toegestaan, buiten die hoofdplaatsen van de inlandsche bevolking velden in te huren, ten einde die zelve te bebouwen of voor hunne rekening te doen bebouwen, dan wel zich door de inlandsche bevolking krachtens overeenkomsten, elders dan op diezelfde hoofdplaatsen, voortbrengselen te doen leveren of diensten te doen verleenen; en
3°. werd in de maand Junij, naar aanleiding van eenige door den resident van Kedirie gedane voorstellen omtrent de aanstelling van Chinesche hoofden en de vestiging van Chinezen in die residentie, aan denzelfden directeur opgedragen om, bij zijne eerstvolgende inspectiereis, deze aangelegenheid in het algemeen te onderzoeken en voorts ter zake, in overleg met den directeur der middelen en domeinen, te dienen van berigt, consideratien en advies. De beperkende bepalingen, omtrent de toelating van Chinesche nieuwelingen zijn overigens in 1853 ook gehandhaafd, zelfs bij verzoeken van reeds gevestigde Chinezen om hunne naaste bloedverwanten uit China te doen overkomen. Eindelijk wordt hier nog aangeteekend, dat in dit jaar eene in 1843 verleende acte van tijdelijk verblijf van eenen gepasporteerden militair, geboortig van Brussel, werd ingetrokken, en zulks op grond van door hem betoonde hooge oneerbiedigheid in een aan den Gouverneur-Generaal gerigt request, zoomede wegens zijn woelziek en onbetamelijk gedrag. Omtrent het aantal gedurende 1853 door den Gouverneur-Generaal verleende acten van verblijf zie het hoofd „Bevolking." Omtrent de maatregelen tot voorkoming van terugkeer van uit Nederlandsch Indie verwijderde personen zie onder III „Macjt van den Oouverneur-Oeneraal."
§ 3. Invoer van vuurwapenen en buskruid.
Daar het tijdelijk verbod van den invoer van vuurwapenen en buskruid in het rijk van Djainbi gunstig had medegewerkt tot bevestiging der rust in de residentie
*,
— 63 —
Palembang, en daarbij de staat van zaken in het aangrenzende landschap nog niet van dien aard was, dat dit verbod gevoegelijk kon worden opgeheven, werd dein MW 1853 n' ^ ^ m a a t r e S e l n oS v o o r d™ tjjd van een jaar verlengd. (Staak
§ 4. Gebruik en verhuur van paarden en rijtuigen, logementen enz.
Sedert lang werd behoefte ondervonden aan meer voldoende verordeningen omtrent het gebruik en inzonderheid omtrent den verhuur van paarden en rijtuio-en op onderscheidene plaatsen van Java. Met inachtneming van het voorbeschrevene bij het Keglement op het beleid der regering, werd mitsdien in December 1853, afgescheiden van de verordeningen op hetzelfde onderwerp, welke betrekking hebben tot 's lands belastingen, vastgesteld het onder n°. 100 in het Staatsblad van dat jaar -voorkomende Keglement omtrent net houden en gebruiken van paarden en rijtuigen op Java en Madura. eveneens werd, ter vervanging van verouderde en onvolledige bepalingen, bij publicatie van 19 April 1853 (Staatsblad n°. 28) afgekondigd een"Keglement op de logementen, koffijhuizen tapperijen en dergelijke openbare inrigtingen op Java en
§ 5. Passen voor vaartuigen.
Zie hierover onder het hoofd „Nijverheid."
§ 6, Seinlichten voor zeil- en sioomschepen.
In de maand Junij werd in Indie de kennisgave ontvangen van de bij Koninklijk besluit van 17 Maart 1853 (Nederlandsch Staatsblad n°. 14) vastgestelde nadere bepalingen op het voeren van seinlichten door zeilschepen, en nopens de seinlichten voor de zee-stoomschepen op de binnenwateren. Naar gebruik werd daarvan de noodige mededeeling gedaan aan het Marinedepartement, den betrokken directeur van finantien, zoomede aan de betrokkene Ïï3enie mtken1'"0 g ° M ^ g e z a 8 v o e r d e r s d e r s o ü eP e n °P d i e bepalingen
§ 7. Misbruik van sterken drank.
Ten gevolge der overwegingen, welke in ]852 plaats vonden omtrent de middelen welke zouden kunnen worden aangewend om het misbruik van sterken drank onder zekere klasse van ingezetenen tegen te gaan, werden in April 1853 de volgende beschikkingen genomen; als: • • . . - . . . . , . "
T. met verwijzing naar art. 2 van het Beglement op de logementen, koffijhuizen tapperijen en dergelijke openbare inrigtingen (Staatsblad 1853 n° 28) en art 5 der voorwaarden voor de pacht van den verkoop van arak, rhum en tjoe'in het klein op Java en Madura (Staatsblad 1849, n°. 52), de hoofden van gewestelijk bestuur aangeschreven om, waar een garnizoen van de landmagt of een station van de zeemagt aanwezig is, geene vergunning tot het openen van tapperijen te verleenen, noch plaatsen voor den verkoop van arak, rhum en tjoe aan te wijzen dan na overleg met de bevelvoerende officieren;
2°. verklaard, dat het bovenstaande echter geene verandering behoefde te brengen m de regeling voor het loopende jaar gemaakt omtrent de plaatsen van verkoop van arak rhum en tjoe; doch de betrokkene gewestelijke besturen aangeschreven om, zonder verwijl, de bevelvoerende officieren, hierboven bedoeld, te nadpleœn
— 64 —
over de bepaling dier plaatsen in het volgende jaar, opdat deze regeling vastgesteld zij vóór de opveiling der pacht en dus bij de opveiling aan gadinghebbenden kunne worden bekend gemaakt;
3°. gearresteerd eene publicatie, houdende de volgende bepalingen:
Art. 1. Het is aan een iegelijk verboden buiten de militaire cantines aan militairen beneden den rang van officier, of aan hunne vrouwen, kinderen of bedienden, sterken drank te verkoopen, of in winkels of warons om niet te verstrekken.
Art. 2. Het is verboden sterken drank bij hoeveelheden van minder dan een half dozijn flesschen te verkoopen, elders dan in de door het plaatselijk bestuur toegelaten tapperijen.
Art. 3. Overtredingen van artt. 1 en 2 worden, wanneer de overtreders Europeanen en daarmede gelijkgestelden zijn, gestraft met eene boete van/5 t o t / 1 0 0 , of gevangenisstraf van hoogstens 8 dagen, en wanneer de overtreders inlanders en daarmede gelijkgestelden zijn, op de politie-rol afgedaan.
Art. 4. Door het vorenstaande wordt niet gederogeerd aan de vigerende voorwaarden voor de pachten, betreffende den verkoop van sterke dranken. Feiten, niet strafbaar volgens die voorwaarden, maar vallende in de termen van artt. 1 en 2 dezer publicatie, worden gestraft volgens art. 3. Het tweede lid van het tegenwoordig artikel is niet van toepassing op den thans loopenden pachttijd van het even gemeld middel; — en
4°. bepaald, dat alle dranken, door de betrokkene cantine-directien in entrepot gekocht wordende, voor de niet-verpachte militaire cantines vrij van regten kunnen worden ingevoerd {Staatsblad 1853, n°. 30).
§ 8. Plaatselijke verordeningen van politie.
Tot de toepasselijk-verklaring van het Soerabaijasche politiereglement werd in Januarij 1853 voor de afdeeling Benkoelen en in September 1853 voor de hoofdplaats der residentie Eiouw en Tandjong Pinang besloten, in afwachting dat algemeene wettelijke bepalingen van politie zouden kunnen worden vastgesteld. De toepasselijk-verklaring van dat politiereglement geschiedde echter, voor zoover het niet in strijd is met de gehandhaafde instellingen der inheemsche bevolking of met de voor die bezittingen van kracht zijnde bepalingen der met 1°. Mei 1848 ingevoerde wetgeving. Voor Eiouw en Tandjong Pinang werd dat reglement tevens aangevuld met de volgende bepaling: „Alle eigenaren of huurders van klapper-plantages of van erven, waarop zich klapperboomen bevinden, zijn gehouden, die boomen steeds van torren zuiver te houden en die insekten te vernielen. De nalatige in het nakomen dezer bepaling verbeurt voor iederen boom, die door deze insecten aangestoken wordt bevonden, eene boete van ƒ 3. Tevens is hij verpligt, de aangestoken boomen terstond te doen wegruimen en in zee werpen, zullende bij verzuim hiervan zulks te zijnen kosten geschieden {Staatsblad 1853, n°. 2 en 75)."
I I I . MAGT VAN DEN GOUVERNEUK-GENERAAL IN ZAKEN VAN
JUSTITIE EN POLITIE.
Bij het Verslag van 1849 (pag. 55) is aangeteekend, dat de bepaling in art. 9 der wet op de Eegterlijke Organisatie, „dat de regterlijke ambtenaren niet tevens eenig ambt mogen bekleeden, waaraan eene vaste wedde of andere bezoldiging ver
— 65 —
vanït w'" t 0 e n b t e l c h ° U 7 d w a s a , s n i e t belettende het zenden van eenen raadsheervan het Hooggeregtshof als commissaris van het Gouvernement naar eene der buitenbezittmgen tot het onderzoeken van handelingen van het gewestelijk bestuur onder genot van een daggeld en zonder op te houden raadsheer te zijn en bezoldiging als zoodanig te genieten. Dit onderwerp kwam in het jaar 1853 in nadere overweging, bij gelegenheid dat het voorstel was gedaan om eenen regterlijken ambtenaar na°ar°de bezittingen buiten Java en Madura te zenden tot voorbereiding van de regeling van de daar in te l7Zf7 £™fo f °n d i e Z e n d i n g ° P t e d r a g e n a a n e w l d e r raadsheeren van het hof (tevens lid der Commissie voor dit punt van wetgeving) zonder hem van zijne regterlijke betrekking te ontheffen. &1' Va
Het Hooggeregtshof heeft bij de behandeling van deze zaak een tegenovergesteld gevoelen geopenbaard, en naar aanleiding daarvan is die c o m m i s * f f i T K e e n ander regterhjk ambtenaar, met ontheffing van zijne regterlijke betrekking, opgedragen Daar het hier de juiste opvatting en nakoming van hoogst belangdJCtefijke bepalingen geldt, komt het niet overbodig voor de beschouwingen van het hof hier in haar geheel mede te deelen:
tot"he nt 8Zlnl h e t v°°Js T chrevene bij art. 153 der Eegterlijke Organisatie, in verband ÏnHrfk w f t T W ^ T V 8 ^ ' n - 2 6 ' ^ S ^ u r d en bekrachtigd bij KoaSLd ™ / ? • SePtember daaraanvolgende, n°. 94, en opgenomen in het Ssteïd uit ™ t i a a l - T d : r "• 6 3 ' -S h e t hooggeregtshof onder anderen samengesteld uit eenen president, eenen vice-president en zeven raadsheeren- — deze bepaling iS organiek; _ van dezelve mag niet willekeurig afgeweken worden De Ö ? d Tslekedit0t dUSdr'ge afwijk^ ^^^uSg^oIl betwijfeld, dus ook die, waardoor een raadsheer buiten de mogelijkheid geplaatst zou worden zrjne amb spligten na te komen; ten ware men welligt mögt w f e n aannemen, dat het behoud van den titel voldoende ware, om aan de bedoelino-en der L 6 is\roLbT v oT d e n, ¥ wett/lijk voorsoh^ betreffendeîtTÎSES: „*, 1S r V a n ° P e n b a r e o r d e . daarbij worden ook den justitiabelen waarboven toezegd. Geene redenen van convenientie, waaronder eene toestemming van eenen reegWaarednigeran ** ^ * ^ * h™^> k ™ alzoTIne inbreuk
w o ^ T n " aan S 5 S Ä ^ V ^ ^ regterliJke o r g a n i s a t i e aanda°Wig ds vernlltTnlvnor S 1 ° !i J ^ °' **' d e w e t g e r a d e ^doeling gehad heeft! als verphgting voor te schrijven, dat de regter geene betrekking op zich matr nemen waardoor hij bu,ten staat gesteld wordt, zifn regtolijk ambt n a Ä h o o r e n te v ^ vullen of waaraan eene bezoldiging verbonden is oenooien te vei„Bij elke zending wordt de naleving van eerstgenoemde verpligtin- onmogelijkdit behoeft geen betoog; _ ook bij eene zending als waarvan h tergde reden i s ' wordt aan laats genoemde verpligting te kort gedaan. Art. 9 toch dei EeSerliiké Organisatie verbiedt de uitoefening van eene betrekking, waaraan èen vas e we de o andere bezold.ging verbonden is. Men noeme eene toeleg van "eden "an ^ T s r i j s ; * " sprake'nu todagd^ id> - * s ^ B } i t d l 7 verd»idelyking ™odig ware, zoude het genoeg zijn te verwijzen naar b " r e k k e n " d i e t ^ ^ Y f ^ ' ^ fa f i l i n g V s o o r t e n o p ^ t T oetreKKingen, die in den geest der wet als onbezoldigd zijn aan te mei-ken Zoo de Gouverneur-Generaal, in het belang van 's lands dienst, het n c X achl Euronesche oferSa t 16 I T r n1--rnoandere 0penbare bedieain^n te X a e t is | ig£/;'• 1 6 d e r *&"*& Organisatie voorzeker bevoegd daartoe over te -aan echter na gegeven ontslag uit de regterlijke betrekking, omdat eigenlijk gezegde ambten ' zoo als is aangetoond, met het regterlijke ambt niet kunnen* ver enigdworder» äet^elt:y:ZTTllT O 0' " * " ? * YeVVOla^ "» P-o-n,ellende in aJZZl • Eegterlijke Organisatie en van de daarbij gehandhaafde besluiten ïZ7L:\ZTn ""ri10/ t0l l'gteriijke VerV0lging w e ^ s ambtsmTdri n va T W 1 ' T r d - d l k w e l' f d 0 0 r onvoUedigheid dier voorstellen bemoeijelijkt om X d Ä vir"?'i 't85,3 d e h00fde f n Van g e W e S t e l iJ k e b e s t u r e n 1 S 3 S S Î m elle dergelijk voorstel te doen voorafgaan door een opzettelijk onderzoek naar
— 66 —
de omstandigheden, den levensloop en de gedragingen van den verdachte, en daarvan berio-t te doen, vergezeld van zoodanige mede deelingen omtrent zijne verwantschap aan de inlandsche grooten en hoofden, die geacht kunnen worden onmisbaar te zijn tot het nemen eetier beschikking op het voorstel. Nadat aan zekeren gepasporteerden militair het hem vroeger vergund tijdelijk verblijf te Batavia was opgezegd, en de resident aldaar was uitgenoodigd om dien persoon behulpzaam te zijn in zijn vertrek uit Nederlandsen Indie, werd van dien ambtenaar de mededeeling ontvangen, dat voor alsnog aan dat vertrek geen gevolg kon worden gegeven, vermits, volgens een berigt van den officier van justitie, de tegenwoordigheid van dien persoon dringend noodzakelijk was geworden, dooreene aanklagte ter zake van valschheid in geschrifte, waarin hij scheen betrokken te zijn. Deze mededeeling leidde tot de vraag, of wanneer de Gouverneur-Generaal de uitzetting van iemand beveelt, de justitie den uit te zetten persoon mag aanhouden. De procureur-generaal, ter zake gehoord , beantwoordde de vraag bevestigend, als zijn gevoelen te kennen gevende: dat de justitie niet kan worden belet eenen uit te zetten persoon aan te houden wanneer hij beschuldigd wordt misdrijf te hebben gepleegd, tenzij men wille aannemen dat zoodanig persoon, nadat het besluit van uitzetting door den Gouverneur-Generaal genomen is, ongestraft de zwaarste misdrijven kan begaan, of wel, dat vóór en aleer eene vervolging ter zake van misdrijf tegen hem kan worden ingesteld, de toestemming daartoe van den Gouverneur-Generaal moet worden gevraagd; „dat noch het een, noch het ander kan worden aangenomen; het eerste met, omdat daardoor verstoring van de maatschappelijke orde, verbreking van de maatschappelijke banden zou plaats hebben; het tweede niet, omdat daardoor zou worden gehandeld in strijd met de bepalingen op het stuk der strafvordering en m strijd met de bepalingen, voorkomende in art. 41 van het Reglement op het beleid der regering." . . Den Gouverneur-Generaal kwam het echter voor, dat deze meening van den procureur-generaal tot schromelijke conflicten aanleiding zou kunnen geven, wanneer het gold een voor de openbare'rust gevaarlijken persoon. Hij kon niet toegeven, dat eenige magt in den Staat bevoegd zou zijn een door de hoogste magt — hier de Gouverneur-Generaal — ex plenitudine potestatis gegeven bevel, zonder zijne magtiging of goedkeuring - te vragen, zelfs een oogenblik buiten uitvoering te laten. Zelfs aangenomen dat een persoon, wiens uitzetting door den Gouverneur-Generaal gelast was, zich aan misdrijf had schuldig gemaakt, zoude het belang van den Staat nog kunnen vorderen, het misdrijf ongestraft te laten en den uit te zetten persoon onmiddellijk te verwijderen. Daarover komt het oordeel den Gouverneur-Generaal toe. . . . Dat tusschenkomst in zaken van justitie aan de Eegering verboden is, is slechts juist voor zoover die tusschenkomst bij het regeringsreglement niet is toegestaan (zie art. 41 van het reglement van 1836). Doch art. 24 van dat reglement verleent den Gouverneur-Generaal de magt van uitzetting^ onvoorwaardelijk, dus ook wanneer de uit te zetten persoon in handen der justitie is. De uitoefening dezer magt behoort door geene andere magt te kunnen worden belemmerd. Op grond van deze beschouwingen, in welke de Eaad van Indie deelde, werd aan den procureur-generaal te kennen gegeven, dat de magtiging of goedkeuring van den Gouverneur-Generaal had behooren gevraagd te worden tot of op de aanhouding van den bovenbedoelden persoon, met uitnoodiging tevens om in voorkomende gevallen in den geest van deze beschouwingen te handelen en te doen handelen. Het gebeurde met drie Chinezen, aan welke "het verblijf in Nederlandsch Indie was ontzegd, doch die desniettemin in Indie waren teruggekeerd, maakte het wenschelijk om maatregelen te nemen, ten einde het verbreken van den ban te voorkomen. In Junij 1853 werd mitsdien bepaald, dat voortaan van zoodanige verwijderingen buiten Nederlandsch Indie kennis zal worden gegeven aan al de hoofden van gewestelijk bestunr, ten einde door dezen de hoofden der natie, tot welke de verwijderden behooren, kunnen worden verantwoordelijk gesteld voor de opvolging van het besluit van verwijdering.
— 67 —
Daar het uit verschillende door hen genomene beschikkingen gebleken was, dat eenige hoofden van gewestelijk bestuur op de bezittingen buiten 'java' en Madura, die daartoe niet bepaaldelijk waren gemagtigd, in de dwaling verkeerden, als zouden zij bevoegd zijn om personen, wier verblijf in zeker gedeelte van'het hun toevertrouwde gewest gevaarlijk voor de openbare orde of Veiligheid geoordeeld wordt, het verblijf aldaar te ontzeggen en aan hen eene andere plaats binnen dat gewest aan te wijzen, werd het noodig geacht die autoriteiten uit deze dwaling terug te brengen. Dien ten gevolge werd in October 1853, met intrekking van alle daarmede strijdige voorschriften, uitdrukkelijk verklaard, dat zoodanige handeling uitsluitend behoort tot de bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal, die daarom verlangt, dat in de gevallen, waarin tot de bedoelde verwijdering termen mogten bestaan Î eene daartoe strekkende voordragt aan zijne beslissing zal worden onderworpen' onverminderd nogtans de bevoegdheid der hoofden van gewestelijk bestuur, toegekend bij de 2de alinea van art. 52 van het regeringsreglement {Staatsblad 1853,'n°. 84). Omtrent het voorgevallene, ten aanzien van ontzegging van verblijf, gedurende het jaar 1853, is overigens reeds gehandeld onder het'hoofd „Politie" § 2. Eene Sumatrasche vrouw, in eene vergadering van stemgeregtigde hoofden op den 13den April 1852 te Tengaboengien, in Groot-Mandlieling, ter zake van vergiftiging ter dood veroordeeld, diende in February 1853 een request in aan den Gouverneur-Generaal om gratie. De procureur-Generaal en het Hooggeregtshof waren van meening, dat gratie verleend moest worden (zoo als dan ook geschied is), maar wilden tevens, dat ingevolge art. 45 van het regerings-reglement het fiat executie op gemeld vonnis zoude verleend worden, en dat voortaan alle doodvonnissen, zonder onderscheid; in het gouvernement van Sumatra's Westkust gewezen, aan den Gouverneur-Generaal zouden worden aangeboden, om van het fiat executie te worden voorzien. De Eegering kon zich hiermede niet vereenigen, eensdeels omdat, volgens het beginsel, afgekondigd bij het besluit van den Commissaris-Generaal van 11 October 1833, n°. 310, de bevolking der onderscheidene afdeelingen ter Westkust van Sumatra gelaten is in het volkomen bezit van hare politieke en huishoudelijke regten, zoodanig dat het Gouvernement zich niet bemoeije met de benoeming deihoofden, hunne regtspleging of eenige andere huishoudelijke aangelegenheid, het niet noodig noch oorbaar werd geacht, om het bij art. 45 van het regerings-reglement bedoelde verlof in de onderwerpelijke zaak te verleenen, en anderdeels, omdat, wanneer in dat artikel door hoven en regtbanken moeten worden verstaan alle mogelijke in Nederlandsch Indie bestaande regtsprekende collégien en vergaderingen, wel moest worden erkend, dat door de bovenbedoelde handelwijs van de letter van dat artikel zou worden afgeweken, maar dat het dan ook voorkwam, dat dit voorschrift naar de letter onuitvoerlijk zoude zijn. Uit hoofde van de bezwaren, welke verbonden zouden zijn aan de ten-uitvoerlegging te JMoearah Kompeh van een doodvonnis tegen een inlandschen militair, ging de krijgsraad, na deswege inlichtingen te hebben gevraagd aan den advocaatfiscaal voor de land- en zeemagt, er toe over om dit vonnis in dier voege te wijzigen, dat het ter hoofdplaats Palembang zou worden geëxecuteerd. De resident aldaar approbeerde deze beschikking, onder bijvoeging dat het dooiden Gouverneur-Generaal reeds verleende fiat executie van volle waarde bleef. Toen deze zaak ter kennis van de Eegering kwam, rees de bedenking, dat alleen^ de Gouverneur-Generaal de bevoegdheid bezit, door middel van gratie, een gewijsde te mitigeren, zoowel wat de straf zelve als wat de strafplaats betreft. Daarom werd aan het Hoog Militair Geregtshof en, aan het Hooggeregtshof de vraag gedaan, of deze zaak geene aanleiding behoorde te geven tot eenige aanschrijving aan de hoofden van gewestelijk bestuur. Beide hoven gaven daarop te kennen, dat aangezien het bedoelde besluit van den resident van Palembang door hem niet genomen was als hoofd van het gewestelijk bestuur, maar in hoedanigheid van gedelegeerde van het Hoog Militair Geregtshof, hetzelve niet behoefde te leiden tot zoodanige aanschrijving. In deze zaak werd alzoo berust.
6«
— 68 —
IV. EENIGE MIDDELEN VAK BEHEER MET HET REGTSWEZEN IN VERBAND.
§ 1. Wees- en boedellcamers.
Overeenkomstig de magtiging, verleend in art. 3 van het besluit van 16 December 1847, n°. 28, hebben de weeskamers op Java (het collegie van boedelmeesteren te Batavia daaronder niet begrepen), in verband tot de uitkomsten van haar beheer in de voorgaande jaren, kunnen voortgaan met telken jare, en ook over 1853, aan hare geadministreerden eene rente van zes ten honderd uit te keeren. Het collegie van boedelmeesteren te Batavia echter had, naar aanleiding van het bepaalde bij het besluit van 5 Mei 1851, n°. 3, over 1852 en 1853 slechts een rente van vijf ten honderd willen uitkeeren, en zulks niettegenstaande het collegie met de uitzetting der gelden nooit gelukkiger was geweest dan in 1852. Hierdoor werden alzoo de pupillen benadeeld, terwijl de andere fondsen van het collegie er bij wonnen. Dit lag geenszins in de bedoeling van gemeld besluit. Integendeel had men daarbij op het oog gehad, gestand te doen aan de toezegoin°- bij art. 46 van het reglement in Staatsblad 1828, n°. 46. Daarom werd in September 1853, met wijziging van art. 3 van meer bedoeld besluit, ingaande met den lsten Januarij 1852, bepaald: „dat ingeval van ontoereikendheid der inkomsten van Tiet boedelfonds om zes per cent 'sjaars aan de geadministreerden uit te keeren, het ontbrekende alsdan, op voordragt, daartoe aan het Gouvernement te doen, en na verkregene magtiging, zal worden aangevuld, in de eerste plaats, uit het bedrag der renten gewonnen uit het kapitaal, welks eigenaren voor geene rentebedeeling in aanmerking komen ; en wanneer deze niet toereikende mogten zijn, in de tweede plaats, uit de renten in hetzelfde jaar met het reservefonds gewonnen." Het collegie werd tevens aangeschreven om over 1852 alsnog ten spoedigste gevolg te geven aan deze bepaling, onder opmerking, dat het zonder vooraf verkregene magtiging van het Gouvernement niet bevoegd was om over dat jaar slechts vijf per cent aan de pupillen uit te keeren. Aangezien tot het valideren eener rente van zes per cent jaarlijks eene suppletie van het boedelfonds, op de wijze als hierboven omschreven, onvermijdelijk zou zijn, verzocht het collegie in November 1853 magtiging om zonder voorafgaande voordragt tot zoodanige suppletie over te gaan, onder verpligting om, na de afsluiting der boeken, van zijne handelingen rapport te doen aan het Gouvernement. Op dit voorstel was onder ultimo December nog niet beschikt. Naar aanleiding van het door de algemeene Commissie tot liquidatie der weesen momboirkamers in Nederland te kennen gegeven verlangen, om ontheven te worden van de bemoeijingen, welke door het bestuur der voormalige Amsterdamsche weeskamer voor de weeskamer te Batavia waargenomen en sedert de ontbinding van dat bestuur voorloopig op die commissie overgegaan waren, werden de heeren E. van Hoboken en zonen te Botterdam door de weeskamer te Batavia aangewezen voor de overname van de Commissie der papieren en gelden, die kamer betreffende. De staat van het beheer der wees- en boedelkamers onder ultimo 1853, volgens de van haar ontvangene opgaven, was als volgt:
Weeskamer te Batavia.
«. I n k o m s t e n .
Weeskamer.
Kenten op kapitalen / 167,437: 22
Transporteren . . ƒ 167,437: 22
— 69 —
Per transport . . / 167,437: 22
Provisiepenningen 4,611: 30
Idem van het sequestraat, overgebragt over 1852 . . . . 1,202:116
Salaris of kamerleges 4,89. 97
Rendement van het verkochte oude gebouw en van eenige meubelen 27,034:108
Te zamen ƒ 200,776: 13
Sequestraat.
Provisiepenningen over 1853, nog niet bij de weeskamer overgebragt 7,112: 74
Totaal ƒ 207,888: 87
b. U i t g a v e n .
Kenten op kapitalen ƒ 73,589: 31
Gezamenlijke administratiekosten der kamer en van het sequestraat, als:
aan tractementen ƒ 64,585: 66
„ diversen 2,626: 225
67,211: 88s
Totaal ƒ 140,800:119s
c. B e d r a g d e r o n d e r b e h e e r z i j n d e f o n d s e n .
Van de weeskamer ƒ 2,926,625:114
Het sequestraat 53,387: 33
Te zamen / 2,980,013: 27
d. Bedrag der uitgezette kapitalen '• • ƒ 2,758,334: 36
e. Reservefonds ƒ 791,232: 295
ongerekend de waarde van het gebouw, ad ƒ 33,000.
ƒ. Getal pupillen, van welke onder ultimo December gelden onder beheer der kamer waren, 389.
— 70 —
Collegie van boedelmeesteren te Batavia.
a. I n k o m s t e n .
Renten op kapitalen ƒ 149,563: 67
Provisiepenningen 7,750: 87
Salaris, leges enz 1,580: 28
Te zamen ƒ 158,894: 63
(Welke som moet worden verdeeld ten behoeve van het boedelfonds, het reservefonds en het fonds voor het Chinesche hospitaal, in evenredigheid van de kapitalen) en voorts:
aan het reservefonds 164: 98
en aan het fonds van het Chineesch hospitaal 29,431: 3
Totaal . . / 188,490: 43
b. U i t g a v e n .
Renten op kapitalen . . . ƒ 63,663: 12
Kosten van administratie, verdeeld als boven 49,888: 60
Van het reservefonds 981:118
Van het fonds van het Chineesch hospitaal 28,987: 11
Totaal . . / 143,520: 81
c. B e d r a g d e r o n d e r b e h e e r z i j n d e f o n d s e n .
Van het boedelfonds ƒ 1,133,277: 11
„ „ fonds aan den Sultan van Bantam 22,073:108
Idem voor de wees- en boedelkamer te Samarang . . . . 207,000: —
Idem voor het Chineesch hospitaal 498,635: 4
Idem voor reserve 435,841: 99
Totaal . . ƒ 2,296,827:102
d. Bedrag der uitgezette kapitalen ƒ 2,066,894: 24
e. Bedrag van het reservefonds (als boven) ƒ 435,841: 99
en ƒ. Het getal der pupillen 751.
— 71 —
Wees- en boedelkamer te Samarang.
a. I n k o m s t e n .
Weeskamer.
Eenten op effecten en uitgezette kapitalen Provisiepenningen Salaris of kamerleges
ƒ 79,521: 2
7,101: 91 2,629: 27
ƒ 89,252: —
Boedelkamer.
Benten op effecten en uitgezette kapitalen . ƒ 13,5 Provisiepenningen . Salaris of kamerleges 2,230 129
no
38
48
Desolate-boedelkamer.
Provisiepenningen
15,928: 76
490:100
Chineesch kapitaal.
Eenten op effecten en uitgezette kapitalen . ƒ 2,265: — Belastingen 6,673: 42 Legaten 44: — 8,982: 42
Totaal . . ƒ 114,653: 98
b. U i t g a v e n .
Weeskamer.
Eenten op kapitalen ƒ
Boedelkamer.
Eenten op kapitalen
Gezamenlijke administratiekosten.
Tractementen ƒ 38,956: — Diverse 1,407: 7 .
46,047:112
5,816: 72
en voor het Chineesch hospitaal 40,363: 7 6,051: 72
Totaal / 98,279: 23
— 72 —
c. B e d r a g d e r o n d e r b e h e e r z i j n d e f o n d s e n .
Van de weeskamer ƒ 957 51I; 49
„ „ boedelkamer 158,180:103 „ „ desolate-idem 71,489: 80 „ het Chineesch hospitaal 87,834:116 „ „ reservefonds 90,143: 67
Totaal . . / 1,365,160: 55
d. B e d r a g d e r u i t g e z e t t e k a p i t a l e n .
Vau de weeskamer ƒ 895,425: 40 „ boedelkamer 165,550: — „ het Chineesch hospitaal 27,800: —
Totaal . . ƒ 1,088,775: 40
e. Beservefonds (als boven) ƒ 90,143: 67
ƒ. Getal pupillen: van de weeskamer 424
en „ „ boedelkamer 297
Te zamen . . 721
Wees- en boedelkamer te Soerabaija.
a. I n k o m s t e n. (*)
Benten van kapitalen ƒ 66,064: 20 Provisiepenningen en leges 8,078:101
Te zamen . . ƒ 74,143: 1
b. U i t g a v e n .
Eenten op kapitalen ƒ 52,954:113
Kosten van administratie en andere uitgaven 33,945: 80
Totaal . . ƒ 86,900: 73
(*) De inkomsten en de uitgaven van de wees- en de boedelkamer zijn niet afzonderlijk opgegeven.
— 73 —
c. B e d r a g d e r in b e h e e r z i j n d e k a p i t a l e n .
Van de weeskamer ƒ 638,843: 60 » „ boedelkamer 302,062: 1 „ het Chineesch hospitaal 84 619:108 „ „ reservefonds 28 801: 20
Totaal . . ƒ 1,054,326: 69
d. Bedrag der uitgezette kapitalen ƒ 1,017,040:
e. Bedrag van het reservefonds ƒ 24,338: 99 ongerekend de som van 4,462: 41
afkomstig uit de provisiepenningen van de desolate-boedelkamer, waarmede het kapitaal van het reservefonds bedraagt . . / 28,801: 20
ƒ. G e t a l p u p i l l e n .
Onder directe voogdij 35 minderjarigen,
wier goederen en gelden door de wees- en boedelkamer worden beheerd 299 Christen-pupillen, en
240 onchristen „
Te zamen 539
Wees- en boedelkamer te Amboina.
a. I n k o m s t e n .
Eenten op kapitalen ƒ 5.469: 62
P r o v i s i e 684:115* Salaris, leges enz ; 47^. 3g
Te zamen . . ƒ 6,625: 935
b. U i t g a v e n .
Renten op kapitalen f 3 175- )25
Administratiekosten 7 394. gj
Te zamen . . ƒ 10,569: 93s
c. Bedrag der fondsen onder beheer der kamer . . . . / 85,638: 55
— 74 —
d. Bedrag der uitgezette kapitalen ƒ 76,955: 15
e. Bedrag van het reservefonds / 7,522:104
ƒ. Getal pupillen: 23 van het mannelijk en 15 van het vrouwelijk geslacht.
Wees- en boedelkamer te Banda.
a. I n k o m s t e n .
Weeskamer. Boedelkamer.
Ingekomen kapitalen en gewonnen renten . . ƒ 13,434: 82 / 5,058: 37
6. U i t g a v e n .
Uitgekeerde kapitalen en renten ƒ 4,66L1155 ƒ 30: 22
Emolumenten aan de directie over 185,/5a . . 2,576: 605 50:113
Toelagen aan de geëmploijeerden en schrijfbehoeften, over 1853 235: 60 210: 60
Voor het Chineesch hospitaal g e s t o r t . . . . „ 130: 00
Totaal . . / 7,473:116 ƒ 421: 75
e. Bedrag der onder beheer zijnde fondsen . ƒ 51,973:1135 / 14,038:1155
d. Bedrag der uitgezette kapitalen . . . . / 44,578: 90 ƒ 12,875: —
e. Eeservefondsen / 9,409:1175 ƒ 5,083: 185
/. Getal pupillen is niet opgegeven.
Wees- en boedelkamer te Ternate.
a. I n k o m s t e n .
Benten op kapitalen ƒ 1,420:119
Provisie „
Salaris, leges enz 231: 81
Totaal . . ƒ 1,652: 80
— 75 —
h. U i t g a v e n.
Renten op kapitalen ƒ 771: 69 Administratiekosten 200: —
Totaal . , ƒ 971: 69
c. Bedrag der onder beheer zijnde fondsen / 28,993: 235
d. Bedrag der uitgezette kapitalen . f 24,887: 31s
e. Reservefondsen ƒ 2,383: 315
ƒ Getal pupillen: bekende pupillen, op wier kapitalen renten worden gevalideerd 37 onbekende pupillen en boedels 26
Te zamen . . 63
Wees- en boedelkamer te Menado.
a. I n k o m s t e n .
Renten op kapitalen ƒ 1,909: 2
Provisie 1,029: 94 Leges 9. —
Totaal . . ƒ 2,947: 96
b. U i t g a v e n .
Renten op kapitalen ƒ 1,272: 81
Administratiekosten 1,675: 15
Totaal . . ƒ 2,947: 96
c. Bedrag der onder beheer zijnde fondsen ƒ 38,759: 17
d. Bedrag der uitgezette kapitalen ƒ 26,352: 77
e. Reservefonds Nihil.
f. Getal pupillen 26
— 76 —
Wees- en boedelkamer te Padang.
a. I n k o m s t e n .
Eenten op kapitalen Provisiepenningen . Salaris, leges enz. .
b. U i t !
Totaal .
a v e n.
• /
8,220: — 2,675: _
51: —
10,946: —
Benten op kapitalen f Administratiekosten. . . 2,625:115 3,350:102
Totaal . . ƒ 5,976: 97
c. Bedrag der onder beheer zijnde fondsen ƒ 282,381: 19
d. Bedrag der uitgezette kapitalen ƒ 136,435: 78
e. Eeservefbnds f M 2 5 ; 2 ?
/ . Getal pupillen 5 3
§ 2. Ferlijding en bewaring van eigendoms-beivijzen, van hypotheken en vastigheden.
In Maart 1853 werden alsnog goedgekeurd en bekrachtigd de in 1840 en 1848 door den gouvernements-eommissaris voor Sumatra en den gouverneur der Westkust gemaakte bepalingen omtrent de uitgifte van gronden en den grondeigendom onder de mlandsche bevolking in de omstreken van Padang, zoomede over de daarvoor mt te reiken bewijzen; — met bepaling tevens door welke autoriteit moeten worden afgegeven de gevorderde bewijzen bij erfenis, boedelscheiding als anderzins {Staatsblad 1853, n°. 14 a).
§ 3. Gevangenissen en gevangenen.
Het door den heer mr. P. Brunsveld van Hulten ontworpen concept-reglement voor de gevangenissen en bewaarplaatsen in Nederlandsen In die, dat, blijkens het aangeteekende m het vorig Verslag, aan de betrokkene autoriteiten was gezonden om, voorzien van hunne beschouwingen en aanmerkingen, door tusschenkomst van den ontwerper, weder te worden aangeboden, was onder ultimo 1853 nog niet bij de Begermg terug ontvangen. In het vorig Verslag werd melding gemaakt van den genomen maatregel tot afscheiding van de militairen beneden den rang van officier, die veroordeeld zijn tot opsluiting zonder vervallen-verklaring van den militairen stand, en de gecondemneerden tot infamerende straffen.
— 77 —
Ten aanzien dezer laatsten was de wenschelijkheid betoogd eener opzending naar -Nederland, om daar hunne straf te ondergaan. De deswege gedane voorstellen hadden ten gevolge het Koninklijk besluit van T 7 , ƒ l ' l1*; F o ' h 0 l e r b o v e n r e e d s sub I § 5 vermeld en opgenomen in het Indisch Staatsblad 1853, n . 46. Bij de ten-uitvoer-legging van dit besluit werden eenige moeijelijkheden ondervonden m verband tot de schaarschheid der gelegenheden tot verzending der bedoelde veroordeelden ten gevolge daarvan dat de gladdeks-vaartuigen daartoe in het algemeen ongeschikt zouden zijn, en men dus alleen van de gelegenheid met fregatten en korvetten zoude moeten gebruik maken. Dit punt was on het einde van 1853 nog in behandeling. y
In Junij 1853 werd door het militair departement medegedeeld, dat de o-ebouwen en werkplaatsen in de vesting Willem I gereed waren en wijders al het overige was verngt om de ingevolge het besluit van 27 Junij 1852, n". 6, derwaarts over te voeren militaire gedetineerden beneden den rang van officier te ontvano-en A vorens evenwel met den overvoer dier gedetineerden een aanvang te maken werd het wenschelrjk geacht, een reglement tot regeling der dienst in de gevan^ gems en m de op te ngten kleer- en schoenmakerij vast te stellen, ten einde de gevangenen onverwijld na hunne aankomst met de werkzaamheden konden beo-innen en uit ledigheid geene aanleiding vonden om zich aan misdrijven schuldig te maken liet door het militair departement aangeboden ontwerp-reglement werd op den 15den July gearresteerd. Aan de inrigting werd daarbij de naam van „ Militair huis van arrest te Willem I" gegeven. In Augustus werd tevens een tarief voor de arbeidsloonen vastgesteld. Blijkens het verslag van het militair departement waren de uitkomsten van de schoen- en kleermakerij bij voortduring zeer bevredigend. De berigten der hoofden van gewestelijk bestuur" omtrent den toestand der gevangenissen waren over het geheel vrij gunstig. Waar het noodig was, werd tot daarste mg vernieuwing verandering of vergrooting overgegaan. Onderscheidene voorstellen dien aangaande waren nog aanhangig. Het verrigte dien aangaande wordt breeder vermeld onder het hoofd: „Landsgebouwen en waterstaat."
Gr. Eeredienst.
I. PEOTESTANTSCHE.
De inspectiereis van den predidant dr. 8. A. Buddingh, waarvan in het vorig Verslag melding is gemaakt, was onder ultimo December 1853 nog niet afo-eloopen Zehande°der ^ r a p P ° r t e n ' V°° r Z00Veel n o o d i S ' biJ e e n **»* verslag zal worden
Bij adres van 27 Junij 1853 werden door eene commissie uit de beide kerkeraden van de Protestantsche en Evangelisch-Luthersche gemeente te Batavia in zake der vereemgmg van die beide gemeenten, aangeboden:
1°. _ Het project eener acte van vereeniging der Protestantsche gemeente van Batavia en der Evangelisch-Luthersche gemeente aldaar, door de beide kerkeraden dier gemeenten aangenomen en vastgesteld, voorzien van de handtekeningen van al de stemhebbende leden; ö
2° eene toelichtende memorie op die project-acte, houdende aantooning van het beginsel, het doel en de strekking dier vereeniging; en
3°. een kort verslag der genoemde commissie omtrent de verrigte werkzaamheden, met 17 bijlagen.
Vermits de vereeniging op den voet als bij de project-acte omschreven, in de hoofdzaken overeenkwam met de statuten der tot ééne Protestantsch-Christelijke gemeente vereemgde Hervormde en Evangelisch-Luthersche gemeente te Curaçao,
— 78 —
bekrachtigd bij het Koninklijk besluit dd. 12 November 1824, n". 110, vermeende het kerkbestuur, welks advies ter zake was ingewonnen, dat zij voor eene gelijke bekrachtiging vatbaar kon worden geacht. Volgens art. 1 van het Koninklijk besluit van 11 December 1835, n°. 88, zou de vereeniging zonder de sanctie van het opperbestuur haar volkomen beslag kunnen erlangen, vermits door de betrokken genootschappen of door een derzelve, geene bezwaren daartegen waren uitgebragt welke het raadzaam zouden kunnen doen zijn om haar vooraf aan het opperbestuur te onderwerpen. Het kerkbestuur was nogtans van oordeel, dat — behalve de wenschelijkheid om eene zoo gewigtige zaak niet definitief tot stand te brengen zonder dezelve vooraf aan de Synode der Hervormde en Evangelisch-Luthersche gemeenten in Nederland en aan de Commissie voor de zaken van de Protestantsche Kerk in Nederlandsch Indie, in welke ook het Bvangelisch-Luthersch Kerkgenootschap wordt vertegenwoordigd, te onderwerpen — de afwijking, welke het aannemen door de vereenigde gemeenten van den naam van „Evangelisehe gemeente", zoo als bij de project-acte is overeengekomen, daarstelt van het Koninklijk besluit van 28 October 1840 n°. 57, eene sanctie van het opperbestuur in dezen noodig deed zijn. Overeenkomstig het dienvolgens door het kerkbestuur gedaan voorstel en het advies van den Kaad van Indie, werd derhalve het advies van de beide kerkeraden der Protestantsche en Evangelisch-Luthersche gemeenten te Batavia, met de project-acte en bijlagen, den Minister van Kolonien aangeboden, met voorstel om aan Zijne Majesteit den Koning in overweging te geven, na raadpleging der Commissie voor de zaken van de Protestantsche Kerk in Nederlandsch Oost- en West-Indie te 's Gravenhage, de bedoelde vereeniging goed te keuren. De hierop gevolgde beschikking behoort tot een later tijdperk. De termijn van één jaar, gedurende welke de predikant bij de Protestantsche gemeenten in Nederlandsch Indie A. Â. T. Mounier bij besluit van 15 Mei 1852, n°. 14, als wd. voorzitter van den kerkeraad der Evangelisch-Luthersche gemeente te Batavia was gedelegeerd, speciaal met het doel om de vereeniging dier gemeente met de Protestantsche gemeente te Batavia tot stand te brengen, werd op verzoek van dien kerkeraad verlengd tot ultimo 1853, of zooveel vroeger als noodig zou zijn. Later, toen reeds ten aanzien van dien predikant was voorgesteld om hem te benoemen tot predikant bij de Protestantsche gemeente te Eembang en Japara, werd door den kerkeraad der Evangelisch-Luthersche gemeente te Batavia aan het Gouvernement het verzoek gedaan om den predikant Mounier te bevestigen in zijne betrekking van tijdelijken voorzitter van dien kerkeraad, tot tijd en wijle een predikant uit het Evangeliesch-Luthersch kerkgenootschap gekozen en alhier aangekomen zou zijn. Genoemde predikant verzocht mede bij request, dat niet alleen aan het voorschreven verzoek mögt worden gevolg gegeven, maar dat hij bovendien ook mögt worden belast met de werkzaamheden van vierden predikant bij de Protestantsche gemeenten te Batavia, tot tijd en wijle er een Evangelisch-Luthersch predikant zou zijn aangekomen. Naar aanleiding van deze adressen en het ter zake ingewonnen advies van het bestuur over de Protestantsche Kerk in Nederlandsch Indie, werd :
1°. bepaald dat voornoemde predikant voorloopig belast zal blijven met de herderlijke dienst bij de Evangelisch-Luthersche gemeente te Batavia, zoo als die hem bij besluit van 15 Mei 1852 was opgedragen, en zulks tot tijd en wijle hieromtrent nader zou worden beschikt;
en 2". aan den predikant Mounier opgedragen om, gedurende den tijd dat hij de herderlijke dienst bij de Evangelisch-Luthersche gemeente te Batavia zal verrigten, bij de Protestantsche gemeente aldaar predikbeurten te vervullen. In navolging van vroegere jaren, werd ook in 1853 aan de Engelsche gemeente te Batavia eene som van ƒ 5000 uit 's lands kas uitgekeerd, als tegemoetkoming in de kosten van hare openbare godsdienstoefening.
— 79 —
_ Gedurende 1853 werden de volgende tegemoetkomingen verleend voor de bezoldiging van kerkelijke beambten, als:
1°. aan den kerkeraad te Soerakarta voor de jaren 1853 en 1854 eene som van ƒ 5 0 'smaands, tot bezoldiging van eenen koster en voorzanger ;
2°. eene toelage van ƒ 30 's maands aan den gouvernements-onderwijzer te Serang, voor het houden van godsdienstige voorlezingen en het onderwijzen der eugd in de Bijbelsche geschiedenis;
3°. eene toelage van f 30 'a maands aan den gouvernements-onderwijzer te Poerworedjo (Bagelen);
4°. eene som van / 3 0 'smaands, tot bezoldiging van eenen voorlezer, voor zanger en koster te Kiouw.
In 1853 is voorts nog magtiging verleend om aan eenen Maleischen katechiseermeester te Soerabaija voorloopig uit het diakoniefonds toe te kennen eene toelage van / 3 0 'smaands, tot tijd en wijle het kerkefonds de bestrijding dezer uitgaaf zou toelaten. Dit had plaats op voorstel van het kerkbestuur, hetwelk het gevoelen was toegedaan, dat de diakoniefondsen niet uitsluitend behoeven te worden aangewend tot bevordering der stoffelijke belangen der behoeftigen, maar ook kunnen en mogen worden benuttigd tot hun geestelijk welzijn. De kerkeraad te Buitenzorg verzocht in het begin van 1853 de beschikbaarstelling van nog eene som van ƒ 299.27, boven hetgeen reeds vroeger uit's lands kas was toegestaan, tot het doen van eenige veranderingen aan het kerkgebouw aldaar. Dit verzoek is van de hand gewezen, omdat, na onderzoek, was gebleken, dat die som zeer wel door de leden der gemeente aldaar kon worden bijeengebragt. Aan de Protestantsche gemeente te Tagal verleende de Kegering vergunning om bij voortduring gebruik te maken van het zuidelijk gedeelte van het meest oostelijk gelegen productenpakhuis aldaar, tot het houden van godsdienstoefeningen, terwijl zij ook magtiging gaf om, in overleg met den resident van Tagal, zoodanige veranderingen aan het bedoeld locaal te brengen, als voor het daarmede "beoogde doel wenschelijk en met het belang van den lande bestaanbaar zou worden geacht. Aan de gemeente te Samarang werd toegestaan om, boven de reeds gebruikte gelden, alsnog over eene som van /2600 uit het kerkefonds te beschikken voor de herstellingen aan het kerkgebouw aldaar. Van den kerkeraad der protestantsche gemeente te Djokjokarta en den resident aldaar werd mededeeling ontvangen van het verlangen der ingezeteuen aldaar, om den reeds in 1847 voorgenomen opbouw eener kerk te Djokjokarta, waarvan de kosten, begroot op ƒ 11,000, zoo als men verwachtte door bijzondere bijdragen zouden kunnen worden bestreden, ten uitvoer te brengen. De eenige ondersteuning, welke van de Kegering gevraagd werd, was het beschikbaarstellen van eenen opziener van den waterstaat, om met de uitvoering van het werk te worden belast. Aan dit verzoek werd gevolg gegeven. Tot het doen van eenige herstellingen aan het kerkgebouw te Padang werd eene som van ƒ 300 uit 's lands kas toegestaan. Tot vernieuwing van het kerkgebouw te Hila, in de Molukkos, werd vergund om te beschikken over/ 487,335 uit het diakonie-armenfonds te Amboina. Eindelijk werd tot tegemoetkoming in de kosten van den opbouw eener nieuwe kerk te Banda, ter vervanging van het ten gevolge van de aard- en zeebeving in November 1852 onbruikbaar geworden gebouw:
1°. magtiging verleend tot het kosteloos drukken ter Lands-drukkerij eener leerrede van den predikant aldaar, waarvan de opbrengst voor dat werk was bestemd;
— 80 —
2°. toestemming gegeven om in de onderscheidene gemeenten op Java en de buitenbezittingen inteekeningslijsten daarvoor te doen circuleren; •
terwijl voorts door het kerkbestuur de tusschenkomst van de Commissie voor de Zaken van de Protestantsche Kerk in Nederlandsch Oost- en West-Indie werd ingeroepen, om ook onder de Hervormde gemeenten in Nederland gelijke inteekeningslijsten te doen rondzenden.
I I . BOOMSCH-KATHOLIJKE.
Over de verhouding van het Eoomsch-katholijk kerkhoofd en de overige geestelijken tot het Bestuur valt over 1853 niets bijzonders te vermelden. Overal schijnt de beste verstandhouding te hebben bestaan. Op het door den bisschop te kennen gegeven verlangen, om den Boomsch-katholijken geestelijke Langenhoff, die buiten bezwaar van 's lands kas werkzaam was op Banka, Eiouw en Palembang, aldaar op denzelfden voet voor vast te plaatsen en op Banka te doen verblijf houden, werd in November 1853 aan hem medegedeeld, dat het hem vrij gelaten is, eenen der in Nederlandsch Indie toegelatene Boomsch-katholijke geestelijken voor te dragen voor de dienst te Muntok op het eiland Banka, zonder bezwaar van 's lands kas, die van daaruit zal kunnen bezoeken zoowel de districten van dat eiland als de naburige residentien Palembang en Biouw. Uit het algemeen verslag der residentie Banka blijkt, dat genoemde geestelijke dat eiland in 1853 twee maal heeft bezocht en dat er onder de Chinezen 115 waren, die het Eoomsch-katholijk geloof hebben aangenomen, zijnde 42 leden meer dan in 1852. En volgens verklaring van den bisschop geven de bekeerde Chinezen niet alleen door vlijt in het leeren, door hun goed gedrag en naleving der Christelijke voorschriften, redenen tot voldoening en tevredenheid aan de geestelijken, maar strekken zij tevens door hunne arbeidzaamheid aan hunne landgenooten tot voorbeeld. De in 1852 aangevangene verbetering en vergrooting van het Boomsch-katholijke kerkgebouw te Soerabaija werd in 1853 geheel ten einde gebragt; zijnde daarvoor nader een subsidie van / 2973 uit 's lands kas uitgekeerd. De mede in 1852 aangevangen opbouw eener nieuwe kerk te Padang was in 1853 uitwendig voor het grootste gedeelte voltooid.
I I I . MOHAMMEDAANSCHE.
De uitoefening der eeredienst gaf in 1853 geene reden tot klagten of moeijelijkheden. 1
Naar aanleiding van het door een der residenten van Java gedaan voorstel om den vrijen aankap in 's lands bosschen toe te staan van houtwerken voor eenen Mohammedaanschen tempel benoodigd, kwam de vraag in overwefinn1, in hoever het Gouvernement ook ten aanzien der Mohammedaansche gemeenten ondersteuning behoort te geven tot de uitoefening van hare godsdienst; en zulks in verband tot het beginsel ten aanzien der Christelijke gezindten aangenomen. In overeenstemming met het ter zake ingewonnen advies van den Eaad van Indie, is het toen voorgekomen dat de meeste vrijgevigheid in dezen door goede staatkunde en billijkheid evenzeer wordt aanbevolen; dat de inlandsche bevolking op grond van de haar toegezegde bijzondere bescherming op onverdeelde ondersteuning ten deze van het Gouvernement billijke aanspraak heeft; dat de inlandsche gemeenten in dit opzigt geen vergelijk dulden met de Christelijke; en dat men aan deze zonder onbillijkheid kan onthouden wat men aan de Mohammedaansche bevolking niet zoude kunnen weigeren, zonder den schijn van onverdraagzaamheid op zich te laden.
— 81 —
Volgens deze beschouwing werd mitsdien in 1853 voortgegaan met het verkenen van zoodanige tegemoetkomingen, wanneer daartoe aanzoek werd gedaan. Zoo werd:
1°. In Junij magtiging verleend tot den vrijen aankap van houtwerken voor eenen op te rigten tempel te Pekalongan :
2°. In October eene som van ƒ 600 uit 's lands kas toegestaan voor eene misigiet in hoofdnegorij Ponorogo, residentie Madioen, en
3°. In November magtiging verleend om, boven de reeds in 1844 en 1846 toegestane gelden, alsnog over eene som van/6806 te beschikken tot voltooijing van den tempel te Serang.
"Volgens de opgaven van de hoofden van gewestelijk bestuur zijn in 1853 als bedevaartgangers naar Mekka vertrokken en van daar terug-gekeerd: ~ 0 0 ~
Vertrokken. Teruggekeerd.
Bantam 69 46 Batavia 55 9 Buitenzorg 64 6 Krawang 4 „
Preanger regentschappen . . 131 14 Cheribon 127 „ Tagal 35
Pekalongan „ 7 Samarang 87 92 Japara 50 47 Rembang 42 3 Soerabaija 175 39 Passoeroean 31 „ Bezoekie 5 23 Banjoewangie „ „
Banjoemaas 2 3 Bagelen 36 8 Kadoe 7 5 Djokjokarta fi 3 Soerakarta 27 5 Madioen „ „ Patjitan „ „ Kedirie „ „ Sumatra's Westkust. . . . 136 67 Palembang 44 44
Te zamen . . 1133 421
In vergelijking met de in het vorig Verslag opgegevene cijfers wordt eene belangrijke vermeerdering bespeurd ten aanzien van het getal vertrokkenen, bedragende het totaal van 1852, Sumatra's Westkust en Palembang niet mede gerekend, slechts 413 personen, dat van 1853 daarentegen 953.
1853. 6
— 82 —
Door eenige van die autoriteiten wordt deze omstandigheid toegeschreven aan de opheffing in het vorige jaar van de vroeger door zoodanige personen betaald wordende reeognitiegelden. De resident der Preanger regentschappen vond daarin zelfs aanleiding, bij herhaling voor te stellen om op dien maatregel, althans voor dat gewest, terug te komen. Daarop is hem te kennen gegeven: dat de Begering het niet raadzaam achtte om het heffen van reeognitiegelden voor bedevaartgangers naar Mekka weder in te voeren, omdat zulks de strekking zou hebben om den Mohammedaan te belemmeren in de vervulling van een zijner heiligste godsdienstpligten; eene strekking onbestaanbaar met het beginsel om den inlander zooveel mogelijk te besturen overeenkomstig zijne eigene instellingen; dat de ervaring bovendien bewezen had, dat de pogingen van het Bestuur om het aan die bedevaart verbonden kwaad tegen te gaan, waren mislukt; dat wanneer de noodzakelijkheid mögt vorderen voorzorgmaatregelen te nemen, het dan nog doelmatiger zou zijn, dat deze in andere bestaan dan in eene heffing zoo als die vroeger bestond ; dat die noodzakelijkheid echter niet was bewezen en ook niet kon worden bewezen vóór dat het besluit van 3 Mei 1852, n°. 9, werkte, hetwelk niet kon worden gezegd in volle werking te zijn vóór dat de regent, die het toezigt heeft over de Mohammedaansche godsdienst, zich zou hebben verzekerd van de wijze, waarop van de teruggekeerde pelgrims, zij die in den priesterstand worden opgenomen, hun beroep uitoefenen; dat alzoo het nemen van maatregelen voor alsnog ontijdig werd geacht enz. In het begin van 1853 zijn evenwel maatregelen in overweging genomen om tegen te gaan, dat de titel van Hadjie worde aangenomen door personen die daarop geen regt hebben, zoo als meermalen gebleken was het geval te zijn. Onder dagteekening van 21 Maart werden de hoofden van gewestelijk bestuur op en buiten Java aangeschreven om ter zake, na overleg, op Java met de regenten en elders met de meest daartoe geschikte inlandsche hoofden, te dienen van consideratien en advies. Op deze zaak was onder ultimo December geene beschikking genomen.
H. Instellingen van liefdadigheid.
Bij eene beschikking, onder n°. 16 opgenomen in het Staatsblad van 1853, zijn, ten vervolge op het besluit van 9 Junij 1852, n°. 1 {Staatsblad n\ 24), ingetrokken alle bepalingen, waarbij aandeelen in boeten en confiscatien zijn toegekend aan de commissien tot ondersteuning van behoeftige Christenen. Tot deze beschikking is aanleiding gevonden in de omstandigheid, dat, wierd vroeger reeds de noodzakelijkheid niet ingezien om aan die commisien al de haar toegekende aandeelen in boeten te laten verblijven, het thans te minder noodig voorkwam haar eenig aandeel in boeteu toe te kennen, nu zij ter vervanging van die aandeelen bepaalde subsidien uit 's lands kas genieten, waarvoor bij de begrooting fondsen worden uitgetrokken. Overtuigd van het verderfelijke van staatsliefdadigheid, waar die niet door de noodzakelijkheid gebiedend gevorderd wordt, en in aanmerking nemende, dat liefdegiften en onderstandgelden in den regel niet behooren tot de lasten, die ten bezware van 's lands kas moeten gebragt worden, is het voorts wenschelijk voorgekomen, met opzigt tot de bovenbedoelde subsidien tot beginsel aan te nemen ;„ dat „ de commissien tot ondersteuning van behoeftige Christenen in de eerste plaats „hare uitgaven naar hare inkomsten zullen behooren te regelen en, in geval van „behoefte, zich zullen behooren te wenden tot de particuliere liefdadigheid, dan „wel tot de kerkelijke armenkassen, wier eigenlijke bestemming het is behoeftige „Christenen te ondersteunen; terwijl eerst dan wanneer de ondersteuning van de„zen vruchteloos mögt zijn ingeroepen, een beroep kan worden gedaan op de „ staatsliefdadigheid." Op twee aanvragen van de commissien der Bataviasche en Samarangsche afdee
— 83 —
lingen werd mitsdien, onder mededeeling van dat beginsel, aan die commissien te kennen gegeven, dat hare verzoeken niet konden worden ingewilligd, maar dat van haar nader berigt wordt verlangd: of de bestaande diakonie- of andere fondsen de bedoelde liefdegiften niet ten haren laste kunnen nemen; of de gevraagde som niet kan worden gevonden uit bijdragen der particuliere liefdadigheid ; of bij het uitreiken der liefdegiften en onderstandgelden wel de noodzakelijke strenge spaarzaamheid wordt in acht genomen, zoodat niet meer wordt uitgereikt dan hetgeen volstrekt noodig is. Het gevolg dezer aanschrijving behoort tot een volgend verslag. Op eene vroegere aanvrage van de commissie der Soerabaijasche afdeeling werd voor 1853 slechts toegestaan hetgeen gebleken was in het vorige jaar werkelijk noodig te zijn geweest, namelijk eene som van ƒ 5500, terwijl voor 1851 en 1852 een subsidie van /' 8000 was toegekend. In deze beschikking vond de commissie aanleiding zich nader tot het Gouvernement te wenden, om tot aanvulling harer fondsen in haar ressort inteekeningslijsten rond te zenden, ten einde de leden der Christen-gemeente aldaar tot vrijwillige bijdragen op te wekken. Dit verzoek werd ingewilligd. In 1852 was de aandacht der Regering gevestigd geworden op het lot der weeskinderen na het verlaten der weeshuizen. Behalve een meer algemeenen maatregel, die onder ultimo December 1853 nog onder behandeling was, te weten: de verplaatsing der weesjongens van Samarang naar Soerabaija, waar bij de rijks-etablissementen meer gelegenheid tot hunne opleiding voor ambachten bestaat, werd tot datzelfde einde in 1853 door den resident van Samarang in overweging gebragt het plaatsen van weesjongens bij de lithographische inrigting der genie-directie. Op zijn voorstel werd aan de directie van het Protestantsche wees- en armenhuis te Samarang eene doorloopende magtiging daartoe verleend, ten koste van dat gesticht en met aanbeveling van de meeste spaarzaamheid. Door den bisschop van Colophon, i. p. i. coadjutor van den vicaris apostolicus en pastoor te Batavia, was in 1851 de vraag gedaan, of er bij het Gouvernement bezwaar zoude bestaan om in het Boomsch-katholijk weeshuis te Samarang eenige geestelijke zusters te plaatsen, bestemd voor het onderwijs en de opvoeding der aldaar verpleegd wordende vrouwelijke weezen, en zulks zonder bezwaar van 's lands kas. Na overleg met het opperbestuur werd daarop in Februarij 1853 te kennen gegeven, dat daartegen geen bezwaar was, mits men zich onderwierp aan de verordeningen op het onderwijs en aan het reglement voor dat gesticht. Met bewilliging van het Gouvenement werd in den loop van 1853 door de afdeeling Samarang van de maatschappij : Tot Nut van 't Algemeen te dier plaats eene spaarbank opgerigt, ten doel hebbende personen van alle standen en leeftijd, maar bijzonderlijk jongelieden en minvermogenden, in de gelegenheid te stellen om gelden , die anders welligt door verkwisting of verkeerd gebruik verloren zouden gaan, tijdelijk te bewaren en zoo mogelijk te vermeerderen. Aan die inrigting werd verleend de vrijstelling van het gebruik van het kleinzegel, bij artt. 18 en 56 van Staatsblad 1847, n°. 50, toegezegd aan kerken, godshuizen en andere pieuse gestichten. Te Soerabaija werd in 1852 door eenige Christenen, voornamelijk vrouwen, opgerigt een fonds, onder den naam van „ Fonds des vredes door het bloed des /cruises", hetwelk bestemd zou zijn voor het Christelijk onderrigt van gedoopte Javaansche kinderen in die residentie. Het verzoek van de zijde dier vereeniging, dat door den Gouverneur-Generaal het beschermheerschap over dit fonds mögt worden aangenomen, werd afgewezen, met het oog op art. 82 van het regeringsreglement. Daarop verzocht men dat die vereeniging althans door het Gouvernement mögt worden erkend. Doch ook dit verzoek kon niet ingewilligd worden, omdat uit het adres niet
6'
— 84 —
bleek, dat die erkenning door of namens de vereeniging was gevraagd, en ook omdat bij het Gouvernement op geenerlei voldoende wijze was' gebleken van het doel waarmede en de verdere bepalingen waaronder de vereeniging zich had geconstitueerd. Naar aanleiding van deze beschikking werd nog vóór het einde van 1853 een nader verzoekschrift ontvangen, waarop echter eerst in 1854 is beschikt. Het in 1848 opgerigt gesticht van vrouwelijke nijverheid te Macassar, ten doel hebbende onverzoi'gde weduwen en aan zich zelven overgelaten vrouwen en meisjes op eene eerlijke wijze Iniisvesting en bestaan te verschaffen, bleek reeds bij het einde van 1849 niet aan dat doel te beantwoorden. Ook leverde het zoo weinig voordeel op, dat aan geene terugbetaling kon gedacht worden van het door de diakonie tot de daarstelling voorgesehotene kapitaal. Reeds toen was er sprake van intrekking, doeh om nog eene proef te nemen werd besloten, diakonie- en waschinrigting te vereenigen. Huisvesting der weezen en bewasschen van linnengoed hadden in hetzelfde gebouw plaats, en het voormalige weeshuis werd verhuurd. Na -een tweejarig bestaan op deze wijze bleek het echter, dat er geene noemenswaardige voordeden behaald werden, dat er zelfs op het einde van 1851 een deficit was en dat gebouwen en materialen in eenen deerniswaardigen toestand verkeerden, terwijl van de zijde dergenen voor wie de inrigting bestemd was, genoegzaam geen geneigdheid werd betoond om gebruik te maken van de haar hier aangebodene gelegenheid om op eene eerlijke wijze haar onderhoud te verdienen. Deze stand van zaken gaf aanleiding om in 1853, op voorstel van den gouverneur van Celebes en onderhoorigheden, tot de intrekking van dit gesticht te besluiten. In 1853 werd in geheel Nederlandsch Indie eene inschrijving geopend te behoeve van de noodlijdenden ten gevolge der aard- en zeebevingen op en bij Banda, in November en December 1852, met aanschrijving aan alle hoofden van gewestelijk bestuur om deze zaak zooveel mogelijk te bevorderen. Ook werd aan den Minister van Kolonien in overweging gegeven iets dergelijks in Nederland te beproeven. Gedurende dit jaar werden de volgende sommen ontvangen:
Uit Nederland. .
Nederlandsch Indie
/ 9,591:69
48,946: 8
Totaal . . f 58,537:77
— 85 —
Hieronder volgt eene algemeene aantooning, zamengesteld uit de verkregene' opgaven van de hoofden van gewestelijk bestuur, van de gedurende en op ultimo 1853 in of door instellingen van liefdadigheid verpleegden of bedeelden.
TC ,\ UT V XT
DEK
G E S T I C H T E
BANTAM.
Buitengedichten.
Protestantsche kerkeraad .
BATAVIA.
N.
Binnengedichten.
Weezengestieht Parapattan. . . Chineesch hospitaal
Buitengedichten.
Protestantsche kerkeraad (*) . Roomsch-katholijke kerkeraad. . Commissie tot ondersteuning van behoeftige Christenen. . . .
BUITENZORG.
BuitengesticMen.
Protestantsehe kerkeraad .
CHEEIBON.
Binnengedichten.
•Bedelaarsgesticht (op koste inlandsche gemeente). n der
VERPLEEGD OP BEDEELD GEDURENDE 1 8 5 3 .
CHEISTKNEK.
Voor rekening van
'S s
o C
3»
33
33
33
»
„
à
s
S CC
3
•'
55
3) 92
33
13
137
2
3?
ON CHE I STEK EN.
Voor rekeningvan
CD B
CD Ci
~CU
> •
O
33
303
33
33
33
33
33
„
d
CU
F H CU
»
33
33
33
33
33
33
»
50
VERPLEEGD OF BEDEELD OP ULTIMO 1 8 5 3 .
CHRISTEN EN.
Voor rekening van
.. S
CD ö — f-< . — cp
.5 5
33
33
;33
33
33
33
,
»
"
i
Cd ö CC
3
51
107
13
138
1
33
OX CIIRI SIKKEN.
Voor rekening van
c
CD S CD c
> o C5
i " '
1 1 184
33
33
.»
CD
c5
J :
i "
33
......
33
1
50
(*) Begrepen onder armengesticht.
— 86 —
N A M E N
DEK
G E S T I C H T E N .
PEKOLONGAN.
Buitengestichten.
Protestantsche kerkeraad
SAMARANG.
Roomsch-katholijk weeshuis . Protestantsch weeshuis . . . Oude-mannenhuis Chiueesch hospitaal Bedelaarsgesticht
Buitengestichten.
Diakonie, Protestantsche gemeente Eoomsch-katholijk kerkbestuur Commissie tot ondersteuning van behoeftige Christenen. . .
KEMBANG.
Buitengestichten.
Protestantsche kerkeraad
SOERABAIJA.
Binnengestichten.
Protestantsch weeshuis . . . . Bedelaarsgesticht
Buitengestichten.
Protestantsche kerkeraad . . . Roomsch-Catholijke kerkeraad. Commissie tot ondersteuning van behoeftige Christenen. . .
PASSOEROEAN.
Buitengestichten.
Protestantsche kerkeraad . .
VERPLEEGD OF BEDEELD GEDURENDE 1 8 5 3 .
CHE1STKMEH.
Voor rekening van
o
252 213
ONCHRISTENKN.
Voor rekening van
O
11
43
30 348
35 19
82
49
11
252
a
VERPLEEGD OP BEDEELD OP ULTIMO 1 8 5 3 .
CHBISTKNEN.
79
294
Voor rekening van
C
228 198 54
61 11
43
27 25
35 14
82
49
ONCHRISTEKBN.
Voor rekening van
O
10
139
c
79
23
— 87 —
N A M E N
DEE
G E S T I C H T E N .
BANJOEMAAS.
Binnengestichten.
Een gesticht door de inlandsche bevolking opgerigt ter hoofdplaats.
Idem te POERWOREDJO . . . .
DJOKJOKARTA.
Buitengestichten.
SOERAKABTA.
Binnengestichten.
Buitengestichten.
Protestantsche kerkeraad . . .
S U M A T R A ' S W E S T K U S T .
Buitengestichten.
Diakonie, Protestantsche gemeente. „ Eoomsoli-katholijke „
BENKOELEN.
Binnengestichten.
Gesticht te Mount Eelix . . .
BANKA.
Binnengestichten.
EIOUW.
Binnengestichten.
Z.- EN O.-AFD. VAN BORNEO.
Buitengestichten.
Protestantsche kerkeraad . . .
VERPLEEGD OF BEDEELD
GEDURENDE 1 8 5 3 .
CHKISTKNRN.
Voor rekening van
*; 5 a -u ^ *i* '—i 03 > 3 O O
3 )
33
»
33
3 3
33
3 3
33
33
3 3
3 1
02
03
B (S
3 3
3 1
7
»
9
7 10
»
»
»
1
ONCHBTSTÉNEN.
Voor rekening van
_ , j
e
i>
O
)»
J )
»
»
SJ
» »
»
30
3»
Jï
P
G 03
10
22
203
»
» »
20
M
40
1 )
VERPLEEGD OF BEDEELD
OP ULTIMO 1 8 5 3 .
CHKISTKNEN.
Voor rekening van
-*-* P CD a
, • *-. > Ö o O
» j
»
»
CD V
P «
»
M
7
») ! »)
»
„
"
»
"
•i
1
))
9
7 10
3 )
J»
»
5
ONCHfllSTKWKN.
Voor rekening van
-»j
O) a ° S
rS> 3 O O
1 )
3 )
»>
P CD S
p cc
10
22
»»
)»
)>
Î ) »)
»
30
»
"
203
M
» »
20
1»
40
J i
— 88 —
N A M E N
DEE
G E S T I C H T E N .
CELEBES.
(Geerie opgaven ontvangen) .
AMBOINA.
BinnengesticMen.
Protestantsch weeshuis . . . Leprozen-gesticht
BuitengesiicMen.
Diakon ie-armenfon ds. . . . .
BANDA.
BinnengesticMen.
Leprozen-gesticht
BuitengesiicMen.
Protestantsche kerkeraad . . .
TERNATE.
BinnengesticMen.
Leprozen-gesticht
Protestantsch weeshuis . . . .
BuitengesiicMen.
Protestantsche kerkeraad . . .
MENADO.
BinnengesticMen.
Leprozen-gesticht (Banka) . . .
Buitengestichten.
Diakonie, Protestantsche gemeente TIMOB.
Buitengestichten.
Protestantsche kerkeraad . . .
VERPLEEGD OF BEDEELD GEDURENDE 1853.
CHHISTENEN.
Voor rekening van
O
33
10
107
23
OIS'CHEISTEKEN.
.18
Voor rekening van
CD
15
10
31
VERPLEEGD OF BEDEELD OP ULTIMO 1853.
CHRISTENEN.
Voor rekening van
-w ^
c
28
21 10
ONCHRISTENEN.
Voor rekening van
a
107
23
14
13
10
31
H3 C
— 89 —
I. Burgerlijke geneeskundige dienst.
Omtrent den gezondheidstoestand gedurende het jaar 1853 worden de volgende bijzonderheden ontleend aan de Omschrijving van het civiele summier ziekenrapport van den chef der geneeskundige dienst, opgenomen in den 3den jaargang van het Geneeskundig tijdschrift voor Nederlandsch Indie. In den loop van het jaar kwamen in het geheel bij de burgerlijke geneeskundige dienst op Java en Madura in behandeling 24,715 lijders, waarvan 21,298 inlanders. (Van de buitenbezittingen wordt het totaal niet medegedeeld.) De cholera, die in het vorig jaar nog 2492 lijders opleverde, gaf er dit jaar slechts 151. Van de 24,715 behandelden, herstelden 21,559 = 87,2 per cent, overleden 1,617 = 6,5 per cent. Een volledig overzigt van de ziekten en van het sterftecijfer, alsmede van de ethnographische verdeeling van beide gegevens leveren de tabellen op, die onder litt. E. en E. als bijlagen achter dit Verslag worden gevoegd. Na de uitvoerige plaatselijke overzigten, medegedeeld in vroegere verslagen, zal eene herhaling daarvan voor dit jaar achterwege kunnen blijven. De civiele geneeskundige dienst werd gedurende het jaar 1853 op Java uitgeoefend door civiele geneesheeren: te Batavia, Gadok, Cheribon, Tjandjoer, Bandong, Krawang, Tagal, Pekalongan, Samarang, Japara, Kembang, Madioen, Soerabaija, Grissee en Probolingo; en door de officieren van gezondheid: te Buitenzorg, Bantam, Indramaijpe, Banjoemaas, Tjilatjap, Kedong Kebo, Wonosobo, Gombang, Kadoe, (Dengaran, Willem I, Djokjakarta, Soerakarta, Klatten, Ngawie, Patjitan, Kedirie, fort Erfprins, Sumanap, Bangkallang, Bawean, Bezoeki en Banjoewangie; op de buitenbezittingen uitsluitend door officieren van gezondheid. Te Batavia waren drie en te Samarang en Soerabaija twee stads-geneesheeren. Buiten de hier bovenbedoelde waren nog particuliere geneesheeren : te Batavia drie, te Soerakarta mede drie, te Passoeroean twee en te Cheribon, Samarang, Bojolali, Bodjonegoro en Soerabaija elk één.
Vaccine.
Voor dit onderwerp wordt verwezen naar de beide staten litt. G. en H. omtrent de gevaccineerde en gerevaccineerde kinderen, mede achter dit Verslag gevoegd. Uit die staten blijkt, dat de totale cijfers gedurende het jaar 1853 bedroegen:
Op Java en Madura.
Vaccinatien 386,502 waarvan geslaagd 365,955 Kevaccinatien ' . . . . 49,751 waarvan geslaagd 35,954
Op de buitenbezittingen.
Vaccinatien 57,512 waarvan geslaagd "52,296 Revaccinatien 948 waarvan geslaagd 529
Eene niet onbelangrijke gebeurtenis aangaande dit onderwerp is, dat men in den loop van dit jaar, na herhaalde vruchtelooze proeven, eindelijk er in geslaagd is' de vaccine op de uijers van koebeesten en van daar op kinderen over te brengen.
— 90 —
J. Onderwijs.
I. VOOR EUROPEANEN EN MET HEN GELIJKGESTELDE^.
§ 1. Inrigtingen voor middelbaar en lager onderwijs.
Nopens dit gedeelte van het onderwijs wordt verwezen naar het Verslag van de hoofdcommissie van onderwijs over 1853, aan de beide kamers van de Staten-Generaal medegedeeld bij brief van den Minister van Koloniën van 3 Mei 1855, lit. A, n°. 8, en waarvan ten overvloede een exemplaar hiernevens wordt overgelegd. De verslagen omtrent het onderwijs over de jaren 1846—1849 en 1850—1852 zijn als bijlagen gevoegd geweest bij de koloniale verslagen van 1849 en 1852. Ter aanvulling wordt hier nog gevoegd een exemplaar van het verslag van de jaren 1834—1845. Vroegere verslagen zijn niet voorhanden.
§ 2. Militaire inrigtingen voor onderwijs.
Over deze wordt, voor zooveel noodig, gehandeld onder het hoofd: Landmagt § 5.
§ 3. Industrie-scholen.
In 1853 werd te Soerabaija eene particuliere ambachtsschool tot stand gebragt. Deze school is hare oprigting verschuldigd aan eenige ingezetenen van Soerabaija, die zich tot dat doel hebben vereenigd, geleid door de overtuiging, dat de ambachtsstand in Indie in het algemeen diende te worden aangemoedigd, en die stand daar, uit den aard der plaatselijke omstandigheden, meer dan elders die aanmoediging vorderde. In October 1852 adresseerde zij zich tot het Gouvernement, om voor het tot stand brengen dezer vereeniging de vereischte vergunning te erlangen, en deze werd in Januarij 1853, na raadpleging van de hoofdcommissie van onderwijs, voor zooveel noodig, verleend, terwijl aan de adressanten tevens werd te kennen gegeven, dat de Regering die vereeniging erkende. Op een later door de directie dier school ingediend verzoek, nam de Gouverneur-Generaal het beschermheerschap op zich; doch in het mede door haar gedaan verzoek, dat de bijdragen voor die inrigting door middel van 's lands kas aan haar mogten worden overgemaakt, werd niet getreden. In Januarij 1854 werd nopens den staat dier inrigting en de in 1853 verkregene resultaten door de directie een verslag aan den Gouverneur-Generaal ingediend, waaruit het volgende is ontleend: Deze school werd den 2den Mei voor het eerst geopend. De directie is zamengesteld uit de ondervolgende heeren, welke tevens als onderwijzers werkzaam zijn:
A. van Lakerveld, president. G. Strum, secretaris, P. Munnich, adjunct-secretaris, J. Buchler, F. Vos, J. J. Bergmans, C. F. Suisdens,
L. H. Zanthuis, F. W. Nagel, P. A. Keijser, F. J. Bos,
directeuren,
leden en onderwijzers,
— 91 —
In den beginne werd met toestemming der sub-commissie van onderwijs gebruik gemaakt van de ledige ruimte in de gouvernements 1ste lagere school, doch later besloot de directie eene meer geschikte gelegenheid op te sporen. Dien ten gevolge is er, nagenoeg in het midden der stad, een huis gehuurd, dat thans uitsluitend voor deze instelling gebezigd wordt, en tevens genoegzame loealiteit aanbiedt voor eenen opziener en verder personeel, tot bewaking en oppassing der school benoodigd.
„Het getal der contribuerende leden, welke door hunne periodieke bijdragen deze school helpen in stand houden, bedraagt, als volgt:
1 lid op / 25.00 'smaands. 1 2.00
125 leden ieder ƒ 1 . . . . 125.00
Totaal inkomsten . . ƒ 152.00 „
Van deze som wordt maandelijks uitbetaald:
aan huishuur ƒ 50.00 „ 1 Europeesch opziener. 7.00 „ 1 inlandsch opziener. . 6.00 „ olie 15.00
Totaal der uitgaven . . ƒ 78.00
„ De resterende som van ƒ 74 wordt besteed tot het aankoopen der benoodigde boeken, teeken- en andere instrumenten enz., en verder tot het doen aanmaken van verschillende koperen, ijzeren en houten modellen. „Wanneer de inkomsten over het jaar 1854 niet verminderen, zal er waarschijnlijk voor deze benoodigheden eene grootere som disponibel blijven dan in het jaar 1853; want het. in werking brengen dezer instelling maakte in den beginne uitgaven noodzakelijk, welke voor den vervolge niet meer behoeven gedaan te worden, zooals het aankoopen van teekentafels, lampen enz. De directie mag alzoo de gegronde hoop voeden van langzamerhand aan het materieel van het onderwijs eene aanzienlijke uitbreiding te kunnen geven. „ Drie avonden per week wordt er onderwijs gegeven van 's avonds zes tot acht ure, en wel des Maandags door drie, en des Woensdags en Vrijdags door vier onderwijzers. „Het getal der leerlingen bedraagt p. m. 66, welke den ouderdom van 13 tot 22 jaren bereikt hebben. „Hiervan zijn bij dag werkzaam als volgt:
„ 5 als temporaire opzigters bij den waterstaat,
„ 8 als sapeurs-timmerlieden, smids en steenhouwers bij het wapen der genie,
„ 1 als modelmaker op den artillerie-constructie-winkel,
„10 als leerlingen in de verschillende ambachten op de fabriek voor de marine, de nijverheid en het stoomwezen. „ De overigen, die eigenlijk nog geen ambacht uitoefenen, hebben zich desniettemin tot vastgestelde vakken bepaald, met het voornemen om bij eenen meergevorderden leeftijd en verkregene kundigheden hun bestaan langs een industriëlen weg te zoeken, waartoe zij door de directie zooveel mogelijk aangespoord worden. „ Het getal leerlingen is in 4 klassen verdeeld ; als :
\
— 92 —
„Iste Masse, voor de bouwkunde. Het onderwijs bepaalt zich hier tot het regtlijnig teekenen rnet de vereischte toepassing op de constructien, die in de vakken der burgerlijke bouwkunde voorkomen; de reken- en meetkunde voor zooverre zulks in dit vak noodig is ; en eindelijk tot de kennis van alle bouwmaterialen, derzelver eigenschappen, oorsprong enz.
„2de Masse, voor de werMuighmde. In deze klasse wordt onderwijs gegeven in het regtlijnig teekenen, het construeren van raderen, tandwerken, pompen en al hetgeen hiermede in verband staat, in de reken-, meet- en natuurkunde, voor zooverre deze wetenschappen met de werktuigkunde in aanraking komen; en eindelijk m de kennis der metalen, en verder bij de industrie gebruikt wordende materialen, de eigenschappen waaraan dezelve te herkennen zijn, en hoedanig dezelve gevormd , gegoten of bewerkt worden.
„3de Masse, voor de landmeetkunde. Deze klasse bestaat uit een klein o-etal leerlingen, die bijzonderen aanleg voor het topographisch teekenen hebben, en van voornemen zijn om zich later als opzieners bij de eene of andere cultuur of bij eene particuliere landelijke onderneming een bestaan te verwerven. „Derhalve genieten zij onderwijs in het topographisch teekenen en in de rekenen meetkunde. „Verder worden er voorlezingen gehouden over de verschillende cultures in de tropische gewesten, het verschil der vulkanische en alluviale gronden, derzelver wording, eigenschappen en bewerking voor elke cultuur, en verder alles wat voor een practisch landbouwer in deze gewesten kan dienstig geacht worden.
„éde^ klasse, bestaande uit de Meinste en mingevorderde leerlingen. Zij ontvangen onderwijs in het regtlijnig teekenen, in de gewone rekenkunde en de verschillende maten en gewigtenstelsels, en in de allereerste beginselen der meetkunde, ten einde een denkbeeld van lijnen, vlakken en ligchamen en derzelver eenvoudigste eigenschappen te verkrijgen. „Een der onderwijzers houdt zich voornamelijk bezig met het voorlezen en verklaren der natuurkunde, volgens de „Handleiding dernatuur" door de maatschappij : Tot Nut van het algemeen in Nederland uitgegeven. „Iedere klasse wordt dit, naar gelang van de bevattelijkheid der leerlingen en voor zooverre zulks op hun vak van toepassing is, zoo duidelijk mogelijk verklaard. „ Alhoewel deze school nog te kort heeft bestaan om eénige bepaalde resultaten op te leveren, zoo heeft die korte tijd toch geleerd, dat men van verschillende leerlingen bij een langer onderwijs veel goeds mag verwachten. „Vooral in het regtlijnig teekenen worden door de meesten groote vorderingen gemaakt. De ijver en lust daartoe is zeer groot. „Voortdurend wordt den scholieren onder het oog gebragt, dat het eenvoudig namaken van figuren en modellen weinig kan baten, indien men geen juist begrip omtrent dezelve heeft. Ook zijn er dien ten gevolge eenige veranderingen in den gang van het onderwijs gemaakt, ten einde het theoretische niet uit het oog te verliezen. „ Ofschoon abstracte beschouwingen zooveel mogelijk vermeden en, waar dezelve noodzakelijk zijn, zoo practisch mogelijk medegedeeld worden, zoo heeft men bij sommige leerlingen juist hierin met de grootste moeijelijkheden te worstelen. Eenigen bezitten geene genoegzame kennis van de Hollandsche taal om het voorgelezene of verklaarde met vrucht te kunnen verstaan, en velen zijn te weinig ervaren in de gewone rekenkunde, om groote vorderingen in de meet-, theoretische werktuigen bouwkunde te maken. Om de laatste zwarigheid te overwinnen, heeft de directie dan ook bepaald, dat er ook onderwijs in de gewone rekenkunde, voor zooverre dezelve op ieder vak toepasselijk is, zal gegeven worden. „Wat het gebrek aan kennis der Hollandsche taal betreft, hierin kan met geduld veel gedaan en verholpen worden, en het valt niet te betwijfelen, of ook deze leerlingen kunnen, zelfs bij die moeijelijkheid, veel goeds uit het onderwijs trekken."
— 93 —
I I . VOOR CHRISTEN-INLANDERS.
Dit onderwijs is merle behandeld in het boven bedoelde Verslag van de hoofdcommissie van onderwijs.
I I I . VOOR ONCHRISTENEN , NIET ZIJNDE EUROPEANEN OP MET HEN GELUKGESTELDEN.
Voor zooveel betreft het gewoon elementair onderwijs voor den inlander, wordt verwezen naar het ter algemeene secretarie te Batavia opgemaakte Verslag over liet schoolwezen onder den inlander over 1853, dat als aanhangsel van het Verslag der hoofd-commissie van onderwijs gedrukt is.
K. Kunsten en wetenschappen.
De in het vorig Verslag aangekondigde tentoonstelling van voortbrengelen van den Indischen Archipel, waartoe het voorstel was uitgegaan van de Natuurkundige vereeniging te Batavia, had gedurende dit jaar plaats en werd den lOden October geopend. Het besturend comité was zamengesteld uit de heeren :
S. D. Schijf, directeur der cultures, president;
P. van Rees, resident van Batavia;
J. Tromp, oud-hoofdingenieur van den waterstaat;
L. M. F. Plate, oud-president der Factorij van de Nederlandsohe Handel-maatschappij, later vertrokken en vervangen door den heer O, A. Grampré Molière, president der Factorij,
dr. P. Bleeher, president der „ Natuurkundige vereeniging";
H. D. A. Smits, luitenant ter zee 1ste klasse, later overleden en vervangen dooiden kapitein der genie L. H. Beekman, als secretaris.
Men kan volmondig zeggen, dat de tentoonstelling allezins belangrijk was, ende weetgierigheid van velen in ruime mate opwekte en bevredigde. Ten aanzien van het aantal en de soorten der ten toon gestelde voorwerpen, wordt verwezen naar den catalogus, waarvan een exemplaar, onder lit. K, bij dit verslag is gevoegd. Tot de oprigting van het gebouw waren van landswege de noodige houtwerken in leen verstrekt, en voor zooveel 's lands dienst toeliet, verleende de Kegering verlof aan Buropesche ambtenaren en inlandsche regenten om zich tot het bezoeken der tentoonstelling naar Batavia te begeven, en tot dat einde kosteloos gebruik te maken van 's lands postpaarden. Ten einde ook industriëlen in Nederland in staat te stellen van naderbij bekend te worden met de voortbrengselen van Nederlandsch Indie, rees bij den Gouverneur-Generaal het denkbeeld op, om de te Batavia ten toon gestelde voorwerpen of de voornaamste daarvan met hetzelfde doel naar Nederland te zenden. De met den Minister van Kolonien daaromtrent gevoerde wisseling van gedachten , leidde tot de magtiging om eene som van /15,000 tot inkoop van voorwerpen dier tentoonstelling te besteden, met het doel om die naar Nederland te verzenden. De commissie van de tentoonstelling te Batavia werd geraadpleegd en het denkbeeld werd uitvoerlijk geacht, in verband ook met de in October 1854 te houden tentoonstelling te Arnhem, en met de groote tentoonstelling, in 1855 te Parijs te openen. De uitslag der verrigtingen zal in een volgend verslag worden vermeld.
— 94 —
In eene algemeene vergadering van de afdeeling Batavia der maatschappij: Tot nut van 't algemeen in Nederland, werd in de maand Junij van 1853 besloten om onder den naam van Maatschappij tot nut van 't algemeen in Oost-Indie eene zelfstandige instelling, dat is, afgescheiden van de maatschappij in Nederland, daar te stellen. Zij verzocht aan het Gouvernement erkenning en bescherming dezer vereeniging, waarop haar werd te kennen gegeven:
dat die maatschappij op den voet, zoo als zij in de aan het Gouvernement ingediende stukken wordt omschreven, door hetzelve wordt erkend en toegelaten en, zoolang daarvan niet wordt afgeweken, zal blijven toegelaten, mits.ook de middelen, die de maatschappij zal aanwenden tot bereiking van haar doel, niet in strijd zijn met de wet en met de staatkundige belangen van deze bezittingen des Eijks;
dat voorts het Gouvernement alle bescherming zal verkenen welke bestaanbaar zal worden bevonden. Aan deze maatschappij werd, even als in 1851 en 1852 aan de afdeeling Batavia, toegestaan kostelooze plaatsing in de Javasche Courant van het programma der uit te schrijven prijsvragen en wat daartoe verder behoort, en van de oproepingen voor de algemeene vergaderingen, met de punten van behandeling. Bovendien verzocht zij bestendiging van de in den loop van het jaar aan de afdeeling Batavia verleende vergunning tot portvrij verzending van de brieven en gedrukte stukken dier instelling in Nederlandsch Indie, welk verzoek evenwel, als strijdig met het bepaalde bij het besluit van 15 February 1852, n°. 5 (Staatsblad n°. 17) werd afgewezen. De redenen die de afdeeling Batavia der maatschappij: Tot nut van 't algemeen in Nederland tot de voormelde zelfstandig-verklaring bewogen, komen kortelijk hierop neder-, dat de afdeeling, met het oog op den toestand en op de belangen der Indische maatschappij, vermeende niet in allen deele aan hare roeping te kunnen beantwoorden zoolang te haren opzigte niet wierd afgeweken van het algemeen beginsel der Nederlandsche maatschappij, om geene leden te erkennen, die eene andere dan de Christelijke godsdienstleer belijden ; — welk punt na eene met het hoofdbestuur der maatschappij te Amsterdam gevoerde briefwisseling destijds niet te haren genoege was beslist. Verder hadden zich in den loop van het tweejarig bestaan der afdeeling Batavia tegen eene verbindtenis met de Nederlandsche maatschappij bezwaren doen gevoelen, die hoezeer van meer ondergeschikten aard, tot de afscheiding medewerkten. Als de voornaamste kunnen vermeld worden, dat de afdeeling er voor vreesde zich op geene regtmatige en doeltreffende wijze te zullen kunnen doen vertegenwoordigen in de algemeene vergaderingen te Amsterdam, en dat de verpligte jaarlijksche opbrengst van de maatschappelijke kas in Nederland hare krachten zóó zeer zou te boven gaan, dat het tot stand brengen van meer nuttige en gewenschte instellingen in Indie zou vertraagd, zoo niet ten eene male onmogelijk worden. Eenige leden der afdeeling Batavia, die zich niet vereenigden met het door de maatschappij : Tot nut van 't algemeen in Oost-Indie aangekleefde beginsel en met hare zienswijze, vormden het plan om op nieuw eene afdeeling Batavia van de maatschappij : Tot nut van 't algemeen op te rigten.
Ten vervolge op de daaromtrent gedane mededeelingen in het vorig Verslag kan vermeld worden dat, nadat het door den Koning voor het te vervaardigen werk over de Ichthyologische fauna van Nederlandsch Indie toegestaan bedrag van ƒ 22,000, bij 's lands kas ter beschikking was gesteld van den vervaardiger, den dirigerenden officier van gezondheid dr. P. Meeker, ten einde, onder gehoudenis tot verantwoording, die som bij overslag over vier of vijf jaren en naar mate van de behoefte te ligten, bepaald werd, dat een prospectus en inteekeningslijsten van
— 95 —
het werk naar Nederland zouden worden gezonden om de geleerde wereld aldaar in de gelegenheid te stellen op hetzelve in te teekenen. Tot dusverre had de vervaardiging van den prospectus evenwel niet plaats. De heer Bleeker namelijk meende hem niet eerder in het licht te mogen geven, voor dat redelijke waarborgen zouden zijn verkregen, dat de uitgave van het werk aan den prospectus zou beantwoorden. En hoewel te Batavia geschikte lithographen aanwezig waren tot uitvoering van het plaatwerk, werden daarvoor zulke buitensporig hooge prijzen gevraagd, dat dr. Bleeker meende pogingen te moeten aanwenden om tot eene uitgave in Nederland te geraken. De heer Bleeker ging intusschen voort met het verzamelen en verzenden voor s Rijks Museum van natuurlijke historie te Leyden van visschen, reptilien, crustaceën en molusken, waarvan het aantal voorwerpen op het einde van 1853 bedroeg 5643. Behalve de verzending door dr. Bleeker, hierboven bedoeld, hadden in 1853 nog de volgende naar Nederland plaats. De Minister van Staat, oud Gouverneur-Generaal van Nederlandsen Indie, J. J. Rochussen, had, gedurende zijn verblijf in Indie, teekeningen laten vervaardigen van planten en bloemen meestal behoorende tot het geslacht der orchidea, groeijende ui den plantentuin te Buitenzorg. Zijne Excellentie bood deze verzameling aan den Minister van Kolonien aan, in de veronderstelling dat dezelve, althans enkele daarvan, eenige waarde voor de wetenschap konden hebben, aan den Minister overlatende daarvan zoodanig gebruik te maken, als hij in het algemeen belang meest doelmatig zoude achten. Op verzoek van den Minister werd den hortulanus bij 's lands plantentuin te Buitenzorg, Teijsman, opgedragen, te trachten de waarde van die teekeningen te verhoogen door bijvoeging van de analyses en van korte diagnostische beschrijvingen van iedere soort. Nog in den loop van 1853 werden een achttiental analyses en zes diagnosen van nieuwe soorten van orchideën naar Nederland gezonden. Ook werden gedurende dit jaar de noodige maatregelen beraamd tot verwezenlijking van het denkbeeld, om ten behoeve van het onderwijs der kweekelingen te Utrecht voor de betrekking van officier van gezondheid in Indie, eenige planten naar Nederland te zenden. Voorts werd het noodige verrigt om te voldoen aan het verzoek der Nederlandsche Maatschappij tot aanmoediging van den tuinbouw, om haar in het belang der Nederlandsche nijverheid behulpzaam te zijn in het verkrijgen van planten en gewassen uit Japan en Nederlandsch Indie. Den hoogleeraar H. R. Göppert, te Breslau, werd de toezegging gegeven, dat hem bij voorkomende gelegenheden zouden worden gezonden exemplaren van fossilen en bergsoorten van Nederlandsch Indie, evenwel niet dan nadat lste en 2de exemplaren zouden zijn verkregen voor het kabinet van de Koninklijke Academie te Delft en voor dat van het mijnwezen in Nederlandsch Indie. Even als in 1849 aan den officier van gezondheid dr. Mohnike was opgedragen, werd bepaald, dat ook de in 1853 naar Décima (Japan) vertrokken geneesheer dr. J. K. van den, Broek zich gedurende zijn verblijf aldaar zou bezig houden met onderzoekingen en met het aanleggen van verzamelingen in het belang der natuurwetenschappen. Hem werd echter aanbevolen om bij deze handelingen nimmer uit het oog te verliezen de bijzondere stelling der Nederlandsche autoriteiten op Décima tegenover het Japansche bestuur, en om zich zorgvuldig te onthouden van alle daden, welke aan dit bestuur den geringsten aanstoot zouden kunnen geven. De hortulanus bij 's lands plantentuin Teijsman ondernam in de maanden Mei en Junij 1853 eene botanische reis, met het doel, zoowel tot meerdere eigene vorming, als ter verrijking van den plantentuin. Hij bezocht de residentien Preanger regentschappen, Banjoemaas, Bagelen, Kadoe, Soerakarta, Djokjokarta, Samarang, Pekalongan, Tagal, Cheribon en Krawang. Op verzoek van the Royal geographical society te Londen, eindelijk werd den heer A. R. Wallace, die in het belang van de aardrijkskunde en natuurlijke historie
— 96 —
ook de Nederlandsche Oost-Tndische bezittingen wenschte te bezoeken, vergund zich tot dat einde naar de Moluksche eilanden Celebes en Timor te begeven." De meteorologische waarnemingen werden ook in 1853 met ijVer voortgezet. Tabellen van waarnemingen te Décima (Japan) en eene beschrijving van de aldaar den Uden December 1852 waargenomene zonsverduistering werden naar Nederland gezonden, bestemd voor de Koninklijke Academie van Wetenschappen. Ten aanzien van de werkzaamheden van den geographischen ingenieur wordt verwezen naar de rubriek: „lnrigtingen tot de zeemagt betrekkelijk" onder „Zeemagl" hierboven. In het begin van dit jaar waren de teekeningen van de bns-reliefs en beelden van den tempel van Boero en Boedho, het merkwaardige bekende monument van de Hindoesche oudheid in den Indischen Archipel, afgeloopen, nadat daaraan ruim drie jaren besteed waren. Herhaaldelijk werd onderzocht, of het niet mogelijk zou zijn de uitgave van dit plaatwerk in Nederlandsch Indie te doen plaats hebben. De kosten daaraan verbonden zouden evenwel zoo aanmerkelijk meer bedraden dan wanneer de uitgave in Nederland geschiedde, en de toekomst bleef dan nog zoo onzeker, dat men in Indie besloot aan het laatste de "voorkeur te geven. In de residentien Bezoeki en Preanger regentschappen werden eenige voorwerpen opgedolven, die evenwel bleken geene belangrijke archeologische waarde te bezitten. Het in 1852 opgevatte voornemen om een te Macassar zamengesteld Nederduitsch-Maccassaarsch woordenboek door den druk bekend te maken, bleek voor geene verwezenlijking vatbaar te zijn. Vooraf werd eene herziening van dit werk noodig geacht. Eenige in den boedel van wijlen dr. Mourner gevonden afschriften van Kawie en Javaansehe werken en van Maleische en Javaansche schrifturen werden naar Nederland gezonden, bestemd voor de Koninklijke Academie te Delft. De uitslag der pogingen om de Indische boekerijen te verbeteren door gebruik te maken van het ruilings-systeem des heeren Vattemare was op het einde van 1853 nog niet bekend. Verschillende verzendingen van boeken naar Nederland hadden intusschen plaats.
L. Geldelijk beheer.
I. ALGEMEEN BEHEER.
In 1853 zijn in Indie beschikkingen genomen, de strekking hebbende om het beheer van geld en materieel meer en meer op een goeden voet te brengen en vermenging te vermijden. Wel was reeds bij art. 14 der bepalingen op het beheer van 's lands geldmiddelen {Staatsblad 1831, n°. 71) voorgeschreven, dat „inkoopen eenmaal geschied zijnde, het gebruik derzelve niet meer valt onder de controle der begrooting, maar onder de materiele verantwoording", doch dit voorschrift was niet"altijd m acht genomen en nieuwe voorschriften waren dus noodig geworden. In afwachting eener algemeene herziening der bestaande finantiele bepalingen, scheen het gereedste middel tot bereiking van dat doel te zijn, de Algemeene Bekenkamer te ontheffen van de voorafgaande controle der materiele verstrekkingen, in verband met de raming der behoefte bij de begrooting, zoodat bij de begrooting voortaan alleen wordt opgebragt de geldswaarde van dat gedeelte van het benoodigde materieel, hetwelk niet voorradig is en dus aangekocht moet worden. Daarin is te minder bezwaar gezien, vermits aan de Bekenkamer bij art. 47 van Staatsblad 1831, n°. 71, de bijzondere verpligting is opgelegd om het gebruik der ingekochte goederen (de materiele verantwoording) na te gaan, en in deze verpligting,^ ook zonder de nu opgehevene en eigenlijk weinig beduidende voorafgaande controle, genoegzame waarborg als ter verzekering van 's lands belanden gevonden wordt. 3 a
Als handhaving van een aangenomen beginsel kan hier worden aangehaald de
— 97 —
vernieuwde bekrachtiging door het Indisch Bestuur, bij eene beschikking in dit jaar genomen, van het beginsel dat de vaste posten, bij de begrooting van uitgaven uitgetrokken, zijn credieten tot bestrijding van vast geraamde betalfngen, waarvan alzoo ten bate van den lande moet komen hetgeen niet tot de aangewezen einden mögt worden aangewend. De bedoeling dezer beschikking was de neiging tegen te gaan, om alles op te maken wat bij de begrooting is uitgetrokken. De wensch tot beperking van diezelfde meermalen bij de autoriteiten waargenomen neiging heeft geleid tot de aanschrijving om voortaan de wisselvallige uitgaven, voor de buitenbezittingen even als voor Java, in het algemeen te ramen, waardoor het hier en daar nog heerschende denkbeeld, dat specifiek geraamde sommen tot den laatsten duit toe mogen uitgegeven worden, althans in dit opzigt voor uitvoering onvatbaar wordt, vermits over de in het algemeen begroote sommen niet anders dan bij wijze van crediet mag beschikt worden. Tot bespoediging en vereenvoudiging der dienst werden voorts gedurende dit jaar de volgende beschikkingen genomen:
1°. het besluit van den 27sten February 1853, n". 13 {Staatsblad n°. 13), omtrent de bevoegdheid van de chefs der departementen tot het verleeuen der door het Gouvernement vastgestelde of' vast te stellen periodieke verhooging van tractementen of toelagen;
2°. het besluit van 2 Maart 1853, n°. 1, waarbij uit aanmerking dat de ervaring, laatstelijk opgedaan ten aanzien van de wijze waarop de dagelijksche inkoopen te Batavia voor het Gouvernement plaats hadden, de doelmatigheid eener veranderingaantoonde, voor 1853 bepaald is, dat ten aanzien van de inkoopen, voor welke in 's Lands belang geene uitbestedingen moeten gehouden worden, zal worden gebruik gemaakt van een solied commissiehuis te Batavia, met vrijlating echter aan het Gouvernement om ook bij anderen te koopen ;
3°. het besluit van 19 Mei 1853, n". 1 {Staatsblad n°. 40), houdende maatregelen tot_ bespoediging van de kwijting van vorderingen ten laste van den lande, voortvloeiende uit de dagelijksche overeenkomsten;
4°. het besluit van den 25sten Mei 1853, n°. 1 {Staatsblad n°. 41), bepalende dat verzoeken of aanvragen om uitgaven, behoorende tot verstrekene dienstjaren, te doen ten laste van een volgend dienstjaar, moeten worden ingediend aan den directeur-generaal van finantien, ten einde door dezen, bij eenen driemaandelijkschen staat, door tusschenkomst van de Algemeene Bekeukamer, aan de beslissing van den Gouverneur-Generaal te worden onderworpen. _ Hetzelfde doel aan deze bepaling ten grondslag liggende, namelijk vereenvoudiging heeft nader geleid tot eene aanschrijving aan den directeur-generaal van finantien om voorstellen tot restitutie aan belanghebbenden van te veel ingehouden e kortingen voor de burgerlijke pensioenen en betalingen voor te min uitbetaalde gagementen, te behandelen bij den driemaandelijkschen staat, voorgeschreven bij het zoo even aangehaalde besluit;
5°. _ het besluit van den 22sten September 1853, n°. 7 {Staatsblad n°. 76), waarbij aan den directeur-generaal van finantien de bevoegdheid wordt verleend tot het doen uitbetalen van vol tractement aan ambtenaren wegens ziekte met binnenlandsch verlof.
Met betrekking tot het gedurende 1853 verhandelde over den voorrang van s lands kas, de vendukantoren enz.; het leggen van beslag of arrest op gelden en goederen van derden onder 's lands administratien berustende, en de toepasselijkheid der laatstbedoelde bepalingen op de borgtogten van ambtenaren, wordt verwezen naar het deswege voorkomende onder het hoofd „Begtswezen en politie" van dit Verslag. Eene betere organisatie van de civiele genie, een der diensttakken waarmede de 1853, 7
— 98 —
directie der producten zeer oneigenaardig belast was, noodzakelijk geworden zijnde, is door het Indisch Bestuur in 1853 besloten, onder nadere goedkeuring desKonings:
a. den directeur der producten en civiele magazijnen te ontheffen van deintendentie over 's lands gebouwen en werken, hem opgedragen bij art. 2 van het reglement in Staatsblad 1829, n°. 21, voor zoover die nog bij hem berust na het besluit van 6 December 1850, n°. 10, waarbij het toezigt over militaire gebouwen en werken aan de militaire genie is opgedragen;
b. die intendentie op te dragen aan eenen chef van den waterstaat en 's land* civiele werken, regtstreeks ondergeschikt aan den Gouverneur-Generaal. Als een gevolg van dien is vastgesteld, dat de tijdelijke maatregel, bij besluit van 5 November 1851, n°. 2, ter voorziening in buitengewone werkzaamheden bij de directie der productie en civiele magazijnen genomen [zie regeringsverslag over 1851, pag. 73), met 1°. Januarij 1854 zou komen te vervallen. Nadat vroeger door den Koning magtiging was verleend om voor uitbreiding van het personeel bij de landelijke inkomsten en cultures op Java, te beschikken over eene som van/69,000 'sjaars, is in 1853 het kader van dit personeel vastgesteld als volgt:
24 controleurs der 1ste klasse op/3900 'sjaars ƒ 93,600 32 „ „ 2de „ „ 3300 „ . . . . . . 105,600
4 8 ,. „ 3de „ „ 2700 „ 129,600
104 controleurs, bezoldigd met 'sjaars ƒ 328,800
met bepaling dat aan hen zouden worden toegevoegd:
104 schrijvers o p / 1 8 0 'sjaars / 18,720 104 oppassers „ 1 2 0 , 12,480
31,200
zoodat eene som van . . ƒ 360,000
te dezer zake als vaste post bij de begrooting wordt uitgetrokken.
Gebrek aan een voldoend getal ambtenaren der 2de klasse om de vacatures in dit kader aan te vullen heeft toen eenen buitengewonen maatregel noodig o-emaakt waarover echter bij een meer eigenaardig gedeelte van dit Verslag gesproken zal worden'. Onder dit hoofd valt ten slotte nog te vermelden de aanstelling van eenen hoofdinspecteur en adjunct-hoofdinspecteur van finantien. De aanleiding hiertoe was de last van het opperbestuur om een naauwkeurig onderzoek in te stellen omtrent de gesteldheid van elke suikerfabriek, ten einde in de gelegenheid te geraken om de grondslagen van het suikerstelsel te herzien. Bij ontstentenis van ambtenaren aan welke dit uitgebreid en langdurig onderzoek konde worden opgedragen, is bepaald, dat met hetzelve belast zoude° worden een hoofd-ambtenaar, aan wien zou worden toegevoegd een deskundig persoon, geschikt om hem, zoo noodig, te vervangen, en beiden uit den aard hunner betrekking in meerdere of mindere mate bekend met de behandeling van beschrijvingen als onderwerpelijk verlangd worden, en met de werking van het stelsel van cultures en de inrigting van het binnenlandsch bestuur. Tevens is bepaald dat deze ambtenaren de titels zullen hebben van hoofdinspecteur en van adjunct-hoofdinspecteur van finantien, terwijl zij verder zullen worden bijgestaan door zoodanig personeel van landmeters, teekenaars en schrijvers, als zij noodig mogten oordeeleu.
I I . MUNTSTELSEL EN GELDSOMLOOP.
Het tijdvak van overgang voor het Indisch muntwezen, bij publicatie van 4 February 1846 aangebroken, heeft ook gedurende 1853 voortgeduurd. Op Java zijn in dezen jaarkring in de werking van het recepissen-stelsel geene bezwaren van belang ondervonden. Dit was echter wel het geval met enkele der buitenbezittingen, waar in de binnenlanden, bij eenigzins belangrijke betalingen niets anders dan hard zilver gewild is. Van Macassar wordt bovendien berigt, dat daar veel kopergeld aangevoerd werd ; eene muntsoort, ten gevolge van het verbod, vervat in Staats6lad\s4>l, n°. 1,' niet voor uitvoer naar Java geschikt, 's Lands kas hield echter aldaar aan het beginsel vast, om geene hoogere betalingen in die munt aan te nemen dan van ƒ 5, en hierdoor ondervond men er, volgens opgave, gestadig gebrek aan gangbaar betaalmiddel. De invoer van goederen en producten (zoo luidt datzelfde berigt verder) oneindig grooter zijnde dan de uitvoer, ontbreekt alzoo den handel de gelegenheid tot remises en heeft er tevens eene rentelooze ophooping van koperen munt plaats. Het Indische Bestuur zag echter in, dat, zonder het recepissen-stelsel in deszelfs voornaamste beginsel aan te tasten, geen vervoer van kopergeld naar Java vergund, noch de aanneming van hetzelve in betaling voor hoogere sommen bij's lands sassen te Macassar toegestaan kon worden, en daartoe strekkende verzoeken werden dan ook van de hand gewezen. Naar mate de uitvoering van de Indische muntwet voortgaat, zullen deze moeielijkheden, naar men vertrouwen mag, van zelf ophouden.
Eecepissen.
Het geldelijk bedrag der op 1 Januarij 1853 aangemaakte recepissen beliep eene s°m van ƒ 31,736,800
waarvan aan versletene door eene commissie vernietigd was voor eene som van 595,715
ƒ 31,141,085
Gedurende 1853 zijn voor de uitgifte gereed g e m a a k t . . . . 1,762,000
ƒ 33,903,085
en daarentegen aan versletene vernietigd voor eene som van. . 403,200
zoodat onder ultimo December 1853 eene som van . . . . ƒ 32,499,885 aan deze biljetten in omloop en voorradig was.
"Van dit bedrag was werkelijk uitgegeven 24,300,000
gelijk aan het cijfer van 1 Januarij 1853, zijnde gedurende 1853 geen gebruik gemaakt van de magtiging, verleend bij art. 2 van het besluit van 20 Junij 1853, n°. 1, om tegen afzondering van Spaansche matten nog één millioen gulden aan recepissen in wandeling te brengen. Mitsdien moet zich bij het einde van 1853 nog onder bewaring van de daartoe aangewezene commissie bevonden hebben voor een bedrag van 8,199,885 waarvoor geene geldswaarde was gedeponeerd.
7*
— 100 —
Tot waarborg van de uitgegevene • 24,300,000
was op ultimo December 1853 afgezonderd:
aan zilver ƒ 8,113,029
aan koper 15,543,636
terwijl zich in de depots aan recepissen, tijdelijk daarin gelegd tegen opname van koper, bevond . 333,335 23,990,000
en alzoo " ƒ 310,000
te weinig, welke minderheid een gevolg was van bevolene docli op meergemeld tijdstip nog niet ten uitvoer gelegde mutatien bij sommige depots op Java en de buitenbezittingen.
Van de uitgegevene ƒ 24,300,000
bevonden zich toen in 's lands kassen f 5,732,053
in de depots 333,335 f 6,065,388
zoodat voor een beloop van . . . . ' . ƒ 18,234,612
buiten 's lands kassen onder de gemeente in omloop was. Omtrent dit betaalmiddel valt voorts nog het volgende te vermelden:
a. Gelijk overal de misdaad van vervalsching of namaking van munt of geldwaardig papier gepleegd wordt, is dit in Indie ook niet achtergebleven. Langzamerhand was onder de inlandsche bevolking eene zekere hoeveelheid valsche recepissen in omloop gekomen, waarvan het geldelijk bedrag in het midden van 1853 geschat werd op ruim ƒ 5000. Op voorstel van de Algemeene Eekenkamer en van den directeur-generaal van finantien heeft de Indische Kegering gemeend, hoezeer tot geene inwisseling derzelve tegen echte verpligt zijnde, de inlandsehe bevolking, waarvan het meerendeel de kenteekenen van vervalsching geacht wordt bezwaarlijk te kunnen onderscheiden, in dezen geene schade te moeten doen lijden, en zulks te minder omdat het bekend bedrag van zoo geringe beteekenis was. Mitsdien werd magtiging verleend, onder zekere beperkende bepalingen, om de valsche recepissen van de serie van ƒ 1 en ƒ 5 bij 's lands kassen tegen echte te verwisselen ; doch is later geen gevolg gegeven aan het voorstel om dezen maatregel uit te breiden tot de serie van ƒ 10, terwijl het hoofddoel was de geringe klasse der bevolking, onder welke zelden zoo veel geld schuilt, voor schade te vrijwaren. Die beschikking heeft echter bij het opperbestuur in Nederland geenen bijval gevonden, op grond dat daaruit zoude kunnen voortvloeijen eene verflaauwing der algemeene waakzaamheid, welke een ieder moet nopen zich voor schade te hoeden. Dienvolgens is de bedoelde magtiging in 1853 weder ingetrokken voor zooveel de toekomst betreft.
b. Herhaaldelijk komen verzoeken bij het Gouvernement in om uitkeering der waarde van halve doorgesneden recepissen, waarvan de wederhelften verloren zijn geraakt. Vroeger werd, na oproeping in de courant van de mogelijke houders dier wederhelften, bij niet-aanbieding derzelve binnen den tijd van een jaar, aan de verzoekers de volle waarde uitgekeerd, behoudens borgtogt voor het geval dat de wederhelften later mogten worden aangeboden. Van zoodanige beschikkingen is geen bezwaar ondervonden, tot dat zich in 1852
— 101 —
het geval voordeed, dat recepissen werden aangeboden, bestaande uit twee helften van verschillende nommers, waarvan de wederhelften door andere personen om uitkeering der volle waarde waren ingediend. De directeur-generaal van finantien stelde voor om voor eiken halven recepis de helft der waarde uit te keeren, waardoor geene schade kon worden geleden; maar dit oneigenaardig denkbeeld moest buiten gevolg blijven, omdat het regt op verwisseling van dit muntpapier en de verpligting daartoe van de zijde van het Gouvernement als volstrekt ondeelbaar moesten beschouwd worden. Evenmin konden , bij de onzekerheid, wie bij overgang de meest regtmatige bezitter der doorgesnedene halve recepissen is, eene gunstige beschikking in het bedoelde geval genomen worden, weshalve in die zaak is verklaard, dat het Gouvernement zich ongehouden acht tot de inwisseling van opzettelijk verminkte papieren betaalmiddelen. Deze beschikking, in strijd met vroegere in gelijke zaken genomen, was het noodwendig gevolg der opgedane ondervinding van de onmogelijkheid om met de inwisseling van halve recepissen voort te gaan, zonder de belangen van sommigen te krenken. De oorzaak der doorsnijding van dit papieren betaalmiddel schijnt te liggen in beweerd gemis aan geschikte gelegenheid tot remises anders dan met de post, en in wantrouwen op die wijze van overzending van geldswaarden. Door het verleenen van kaswissels, dan en wanneer de stand van's lands kassen zulks toelaat, tracht het Bestuur de gelegenheid tot remises zooveel mogelijk te bevorderen. (Het bedrag daarvan was blijkens § 4 hieronder in 1853/8,661,723.) Voor het overige is aan het publiek bij art. 9 en 23 van het reglement voor de brieven- en wagenpost op het eiland Java {Staatsblad 1823, n°. 3) het middel aan de hand gegeven om zich te verzekeren, dat brieven, waarin om de eene of andere reden bijzonder belang wordt gesteld, met zorg bij de postkantoren worden behandeld en, in geval van vermissing, het onderzoek gemakkelijk worde gemaakt. Die hiervan geen gebruik verkiest te maken, heeft aan zich zelven te wijten dat hij schade lijdt. In verband met deze beschouwing en het beginsel, dat de Staat niet aansprakelijk is voor verliezen door het gebruik van de post geleden, is tot regel aangenomen, geen acht te slaan op vordering tot vergoeding bij vermissing van met de post verzondene geldswaarden, wanneer de bepalingen, vervat in art. 9 en 23 van het zoo even genoemde reglement, niet zijn nageleefd.
Koperen munt.
Blijkens het Verslag van 1852 was onder ultimo van dat jaar bij'slands kassen in duiten (de gulden berekend tegen 120 duiten) aanwezig:
afgezonderd voor recepissen / 16,252,336 in kas 3,862,336
/ 20,114,846
Bij het einde ven 1853 was:
afgezonderd / 15,543,636 in kas 4,490,763 : . 20,034,399
en dus minder op ultimo 1853 ƒ 80,447
Voor nadere opgaven zie onder IV. Staat der kassen.
— 102
Even als vroeger heeft men ook in dit jaar gebruik gemaakt van de door het Gouvernement verleende bevoegdheid om dààr en wanneer zulks noodig was, kopergeld uit de depots te ligten, tegen gelijktijdige nederlegging in dezelve van een evenredig bedrag aan recepissen. Op sommige tijdstippen, tijdens de inlevering der producten, zijn de mutatien vrij sterk geweest, zoodat onder ultimo Junij, Augustus en September onder andere respectivelijk voor de sommen van / 1,221,363, ƒ 1,270,800 en/1,297,275 aan koper uit de depots genomen was, hetwelk echter na afloop van den oogst, onder ultimo 1853, was teruggebragt tot een cijfer van ƒ 333,335, gelijk hiervoren werd vermeld.
Gouden en zilveren munt.
Onder ultimo December 1853 was aan gouden en zilveren munt in 's lands kassen aanwezig ƒ 2,092,569
afgezonderd voor recepissen 8,113,029
ƒ 10,205,598
of te zamen ƒ 1,639,860 meer dan op het gelijke tijdstip van 1852.
Van 1°. Jantiary tot ultimo 1853 zijn te Batavia verkocht 920,000 Spaansche matten, welke te zamen hebben opgebragt de som van ƒ 2,430,106.40; dat is gemiddeld /2."/,2o (/2.64). Met laatstgemeld tijdstip is de verkoop van deze muntspecie gestaakt, in verband met de behoefte voor Banka en de onzekerheid van nieuwen aanvoer uit Nederland. Onder dit hoofd kan mede worden aangehaald de publicatie van 2 October 1853 {Staatsblad n'. 80), waarbij tot 31 December 1855 in geheel Nederlandsen Indie de uitvoer van gouden en zilveren munt, mitsgaders ongemunt goud en zilver, Japansche kobangs en stofgoud daaronder begrepen, is vrijgesteld van de betaling van uitgaande regten.
103 —
bc ta S3
a co
a
P.
«*H O o
O ^ä o co co 'S a
bo <!
s OD —H
T S a ta
- O
h O T S
bo a 3
<
-4 ? g O
CS 5 S3 si g «d
r~l % fn
o a 3
o a fin
a i3
i .a
! § ë
! i
! .§ | Ä
i ;
M î
'V
IH a 3 a r-S
CD s
P
I Z ?
aa
f-a
S
CO O CJ P
JE?
3 d ci *~3
cô
r—H
CO
0 0 l—f
CO
(—1
CO
oo
cô
GO r—1
CO i O 0 0 1—t
p*
CS
»
-t^ï
P t
1—1 »
"C
P t
-«-3 ft.
^
a
+â
P t
C *
»
O ft)
^
a
w
s
r H
S
C i
kO
S
o T-H
S
t s
Ï
«
o r-H
S
vS"
0 4
S
>? i n r—1 s"
„
1 Û
s
f-H f-H
S
0 4
S
«
o f-H S
i ^ t
s
o f-H
S
"»H
P
l O
»
C 4
»
£
l O
S
OD OO
S s
C 4 CO 0 4 0 4
S S
n
l O l O
S S
O i-H G4 C 4
S S
- # • *
s s
" s
r-H f-H
S S
^ CO C Ï
ft »
^? t — i a r-\ © Ï
» &
-s *
i O l O
a »
O o r-H f-H
5 i Si
^ P XQ
» S>
S S
^ O i O r H r—1 & &
*f-i CS
r H
S
3 p t
" r -ra P t
Ss
p
^ &
CO o f-H
S »
^ O i O r H (53 &' &
„
ifi l O
» &
„
ia eo r H ( M
£> ^
^ &
S s
^ o xa • r-H i-H
a &
i-H
&
^: i—i
»
"C 03 P H
CC ft.
P
£
^
bD a
T 3 a o
"H o a > TS 45 a a es so > »o CO * Ö f-H J S 'S S
CD O Q 'O .s
3
t * >
a
'E, o CD r
a a a a o I H
P H O
a (D ' O o bc
d
en cß 'S.
O CD I a CD
P H O
• w a a Fl a
CD T S a o bD
3 S
s u CD 1» 'S
c a a a CD «H CD
O , O
a a a a CD T S 3 o SD
4 * a a a s CD T S a o O
a a S
B CD M CD t» -T3 esa
c 3 a
M
— 104 —
In het "Verslag van 1852 is vermeld, dat de Javasche Bank in de maand Maart van dat jaar was belast met de afgifte van gouvernements-wissels op het Ministerie van Kolonien tegen den koers van den dag, mits niet lager dan 95 per cent, doch dat de Bank gedurende dat jaar meende geene wissels tot een hooger cijfer dan 95 per cent te moeten afgeven. Ook in het eerste gedeelte van het jaar 1853 bleef deze regeling en die koersbepaling voortduren. Ten gevolge van een besluit van 30 Junij werd de directie der Bank van deze opdragt ontheven en daarentegen bepaald, dat de aanvragen om wissels, voortaan betaalbaar te stellen op 6 maanden na dagteekening in stede van op 6 maanden nazigt, weder als vroeger bij den directeur-generaal van finantien zouden geschieden; dat na ontvangst der aanvragen, zoo spoedig mogelijk, door den GouverneurGeneraal de koers zou worden bepaald, waartegen op dat tijdstip gouvernementswissels zouden worden afgegeven; en dat alle aanvragen tot dien koers en daar beneden, doch in geen geval lager dan'tegen den koers van 95 per cent, tegen den vastgestelden koers zouden worden toegestaan. Deze maatregel beantwoordde niet aan de verwachting; want ofschoon de koers reeds in het begin van Augustus op pari werd gesteld en daarop gedurenden den verderen loop van dit jaar bepaald bleef, waren de aanvragen zoo onbeduidend, dat in het tweede halfjaar slechts ƒ 136,559.54 en in het geheele jaar/2,352,070.83 kon worden afgegeven.
I I I . JAVASCHE BANK.
Ter bevordering van het doel om het reservefonds te brengen op 50 per cent van het ingelegde kapitaal, overeenkomstig art. 73 van haar octrooi en reglement, is bij besluit van 17 December 1853, n°. 7, aan de Bank vergund, „dit reserve„ fonds te beleggen in inschrijving in de grootboeken der nationale schuld, hetzij „op de originele inschrijvingen zelve, hetzij op de certificaten daarvan uitgegeven „en bij de directie der Bank geviseerd, in schuldbrieven ten laste van Neder„ landsch Indie in hypotheken ingeschreven, onder de voorwaarden en voorzorgen, „bedoeld bij besluit van 7 Januarij 1852, n°. 1 (Staatsblad n°. 4), en in actiën „van de Bank, aangekocht voor of beneden de waarde, op de laatste balans „daaraan toegekend, van welk een en ander de renten of uitdeelingen der Bank „ zullen worden opgenomen." Wat de verrigtingen der Bank, gedurende het boekjaar 18,3/M (het 26ste) betreft, wordt uit het ter algemeene vergadering van deelhebbers op 18 April 1854 ingediende verslag het volgende medegedeeld.
Voordeelen.
Escompto's ƒ 180,188.49 Beleeningen 57,970.25 Deposito's, credieten enz 18,648.90 Buitengewone beleeningen 7,652.00
ƒ 264,459.64 Revisien voor onderscheidene commissien. . . 26,991.64 Pakhuishunr (zuiver) 6,142.00 Winst op ingekochte effecten 1,700.00 Ingekomen van reeds afgevoerde faillite boedels 3,500.00
Transporteren . . ƒ 302,793.28
— 105 —
Per transport . . ƒ 302,793.28 Renten op het reservefonds 4,464.33 Onverdeelde winst van vroegere jaren. . . . 411.43 Totaal voordeelen , . ƒ 307,669.04
Lasten.
Vaste onkosten aan het personeel der Bank. . / 47,921.00 Wisselvallige onkosten der bank en agentschappen 23,178.00 Gratificatien aan de Nederlandsche Handelmaatschappij, wegens het bijhouden der registers van de Bank-aandeelen in Nederland . . . . . . 600.00 Afschrijving op gebouwen en meubilair . . . 921.06 Afschrijving op hopelooze schulden 1,006.28 Totaal uitgaven . . / 73,626.34
Zoodat het voordeelig saldo bedraagt ƒ 234,042.70 waarvan echter moet worden afgetrokken eene gratificatie van . . 3,000.00 verleend aan de weduwe van. den agent der Bank te Soerabaija F. W. Gervers Zoodat zuiver aan voordeel is betaald / 231,042.70
Van deze som moet een derde, ad ƒ 77,014.23 volgens art. 73 van het octrooi, strekken tot aanvulling van het reservefonds, hetwelk bij de sluiting van het 25ste boekjaar een saldo aanwees van , 264,877.96
en derhalve thans gestegen is tot . , . . ƒ 341,892.19 terwijl de overige twee derde gedeelten of ƒ 154,028.47, na aftrek (om in geene breuken te vervallen) van/28:47, welke op het volgende boekjaar zijn omschreven, aan de deelhebbers in de Bank zijn uitbetaald met ƒ 38:50 per actie of 7'/10 per cent. Bij vergelijk met 185%3 zijn de operatien der Bank gedurende het 26ste boekjaar (1853/54). e n bij gevolg ook de behaalde winsten, van minder belang geweest, hetgeen, naar het verslag, een gevolg is van verschillende omstandigheden, welke op den handel nadeelig hebben teruggewerkt. Immers werd in 18sy53 eene winst behaald van ƒ 293,117.40 en in 1 8 % slechts 231,042.70
Nadeelig verschil . . ƒ 62,074.70
Maar desniettemin kunnen de uitkomsten van dit laatste boekjaar geenszins ongunstig genoemd worden, vermits eene uitkeering van V/w per cent, ongerekend den vooruitgang van het reservefonds, integendeel een bevredigend resultaat oplevert. Intusschen mag er niet op gerekend worden, dat de voordeelen op den duur het cijfer van het 26ste boekjaar zullen bereiken. Daaronder zijn toch, even als
— 106 —
buitengewone operatien, die niet of niet altijd zullen tcrugkeeren, en wel de volgende :
Renten op gouvernements-beleeningen ƒ 45,196.00
„ „ buitengewone „ 5,807.00
„ „ afgescheepte goederen enz 20,763.00
Aan gelden binnengekomen van reeds afgeschrevene massa's. . 3,500.00
„ voorschotten op Spaansche matten 18,648.90
„ winsten op ingekochte effecten 1,700.00
Te zamen . . / 95,614.90
welke som, als van buitengewonen aard zijnde, van het totaal der voordeeleu moet worden afgescheiden om eene zuivere berekening te maken van de resultaten der gewone operatien. Daarentegen is het te verwachten, dat, naar mate het vertrouwen in deze instelling zich meer en meer vestigt en de handel zich uitbreidt, de gewone operatien in dezelfde mate zullen toenemen, zoodat de instandhouding en goede werking der Bank, immers voor alsnog, geen redelijken twijfel toelaten. Het getal der in omloop gebragte bankactien bedraagt voortdurend 4000 stuks van ƒ500 elke, of te zamen ƒ 2,000,000, terwijl aan bankbiljetten in wandeling is voor eene som van ƒ 3,901,000, waaronder/52,000 aan oud papier.
Overigens was de staat van zaken op 31 Maart 1854, als volgt:
Bebet.
Aan gebouwen en mobilair Aan specie in de kassen. Aan recepissen in de kassen Aan beleeningen en voorschotten op specie . . Aan acceptatien in portefeuille Aan diverse debiteuren .
Totaal.
/ 82,700.00 231,148.00
3,379,918.58
1,335,200.00
2,500,426.88 201,575.22
ƒ 7,730,968.68
Credit.
Per kapitaal „ reservefonds . . . Winst 18M/M (onverdeeld) Aan bankbiljetten in omloop Aan onafgehaalde dividenden Aan diverse crediteuren.
Totaal.
/2,000,000.00 264,877.96 235,042.70
3,901,000.00
10,696.50 1,320,351.52
ƒ 7,730,968.68
— 107 —
IV. STAAT DER KASSEN IN INDIE.
In 's Lands kassen (dus buiten de depots) was op het eind van elk quartaal van 1853, met inbegrip van de gelden onderweg, aanwezig:
Ultimo Maart 1853.
Op Java en Madura . „ de buitenbezittingen
Totaal. .
Gouden en zilveren munt.
/ 942,347 609,561
/1,551,908
Bank
papier.
/ 67,135
/ 67,135
Kece
pissen.
/3,001,438 1,370,304
/4,371,632
Koperen
munt.
/3,376,311 775,702
/4,152,013
Totaal.
ƒ 7,387,211 2,755,467
/10,142,678
Ultimo Junij 1852.
Op Java en Madura. . „ de buitenbezittingen
Totaal. .
/1,097,170 559,968
/1,657,138
ƒ 196,275
/ 196,275
/4,091,333 1,837,786
/5,931,109
/3,777,664 686,306
/3,463,970
ƒ 8,163,433 3,084,060
/11,346,493
Ultimo September 1853.
Op Java en Madura. . „ de buitenbezittingen
Totaal. .
ƒ 453,593 645,190
/1,098,783
/ 56,775
f 56,775
/3,131,990 1,583,448
/4,705,438
/3,861,557 608,558
/3,470,115
/ 6,493,915 3,837,196
/ 9,331,111
Ultimo December 1853.
Op Java en Madura. . „ de buitenbezittingen
Totaal. .
/1,184,018 908,551
/3,092,569
ƒ 60,350
f 60,250
/3,835,856 1,896,197
/5,733,053
/3,911,850 578,913
/4,490,763
/ 8,991,974 3,383,661
/12,375,635
— 108 —
Blijkens het vorig Verslag was op ultimo 1852 aanwezig:
Op Java eii Madura. . „ de buitenbezittingen
Totaal op uit. 1852. Op uit. 1853, als vroeger
f Meerder Op uit. 1853 i ,,. , C Minder.
Gouden en zilveren munt.
/ 986,511 679,108
/1,665,619 2,092,569
/ 426,950
»j
Bank
papier.
/ 125,250
f 125,250 60,250
)3 / 65,000
Bece
pissen.
/4,613,624 1,622,156
/6,235,780 5,732,053
is f 503,727
Koperen
munt.
/3,239,948 622,562
/3,862,510 4,490,763
/ 628,253;
" /
Totaal.
/ 8,965,333 2,923,826
/11,889,159 12,375,635
Meerder f 486,476
De Indische kas werd gedurende 1853 aangevuld als volgt:
door wissels op het Departement van Kolomen tot een bedrag van ƒ 2,352,070 ; door stortingen van de Factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij voor / 400,000; uit Nederland gedurende 1853 aan zilveren specie ontvangen en bij de kas verhandeld (ongerekend eene som van ƒ 100,000 in December aangekomen, welke eerst in Januarij 1854 kon worden ingenomen) ƒ 5,254,000, waarvan ƒ 4,154,000 op de dienst van 1852, en de overige ƒ 1,100,000 op de dienst van 1853; bij de Javasche bank tegen beleening opgenomen eene som van ƒ 600,000. Daarentegen was van het bedrag van / 1,000,000, aan rentegevende promessen in 1852 uitgegeven (en in het vorig Verslag vermeld onder het hoofd Muntstelsel en geldsomloop), onder ultimo December 1853 ingewisseld ƒ 999,500. Wanneer de kassen zulks toelieten is (zoo als boven onder het hoofd Geldsomloop werd aangestipt) aan particulieren, even als vroeger, vergund, door middel derzelve gelden over te maken, waarvan de gezamenlijke som heeft bedragen ƒ 9,661,723, terwijl, afgescheiden hiervan, aan de hoofden van gewestelijk bestuur op de buitenbezittingen de bevoegdheid is verstrekt, om op 's lands kassen op Java wissels af te geven, hetgeen geschiedt is tot een bedrag van / 1,030,000.
V. ALGEMEENE BOEKEN.
De algemeene boeken van Nederlandsch Indie over 1851 zijn in de maand October 1853 afgesloten.
VI. BEGKOOTING.
Ten opzigte van de begrooting en derzelver uitkomsten over 1853 wordt verwezen naar de hierbij gevoegde staten litt. L. M. N. O.
VII. LANDSGEBOUTVEN EN "WATEBSTAAT.
Dat de directeur der producten en civiele magazijnen is ontheven van de intendentie over 's lands gebouwen en werken, en daarmede belast is geworden een
— 109 —
chef van den waterstaat en 's lands civiele werken, regtstreeks ondergeschikt aan den Gouverneur-Generaal, is onder de rubriek „ Algemeen beheer " van dit hoofddeel reeds vermeld. Voortdurend werd in Indie het gemis gevoeld van een voldoend aantal wetenschappelijk opgeleide personen voor het vak van ingenieur, zoodat het doen van opnamen voor noodige waterwerken, onder andere in de residentie Banjoemaas, de verbetering der haven van Samarang en Passoeroean enz. tot betere tijden moest worden uitgesteld. De door de aanstelling van een wetenschappelijk hoofd gedane eerste schrede zal nog door andere moeten gevolgd worden alvorens vruchten te kunnen afwerpen. Meer bijzonder wordt hiermede bedoeld de practische resultaten, waarover eerst aan de toekomst een oordeel zal vergund zijn. Terstond is echter uit dien maatregel het goede gevolg voortgevloeid van meer eenheid en stelselmatigheid in de behandeling van zaken tot bouwdepartement en waterstaat betrekking hebbende. Daardoor toch is de mogelijkheid ontstaan der handhaving van het beginsel, om geene waterstaatswerken meer te doen aanvangen dan na onderzoek van zoodanige ambtenaren, als met het oppertoezigt over dergelijke werken belast zijn, in overeenstemming met art. 32 van het reglement op het binnenlandsch bestuur en dat der finantien {Staatsblad 1819, n°. 16), welke bepaling, zoolang het beheer van den waterstaat als bijzaak aan de directie der producten en civiele magazijnen opgedragen was, eene doode letter moest blijven tot schade voor den Staat en de bevolking, welker middelen en krachten zeer dikwijls zijn aangewend voor de uitvoering van min doelmatige plannen. Het aanwezen van eenen deskundigen chef heeft tevens de gelegenheid gegeven om bij eene doeltreffende verdeeling van de beschikbare ambtenaren, overeenkomstig hunne respective bekwaamheden en eigenschappen, ondanks de beperktheid van dat personeel, van hunne diensten meer partij te trekken, waardoor het onder andere mogelijk s geworden om het leggen van eenen stroomleider aan de monding der Solo-rivieri, vroeger aan de militaire genie opgedragen, bij verschil van meening over de wijze van uitvoering van dit werk, onder het eigenaardig toezigt van de civiele genie terug te brengen. Zoo werd evenzeer reeds in 1853 het nut ondervonden eener deskundige leiding van het personeel der ingenieurs, die tot dusver , meest ieder op zich zelven en dus naar eigene inzigten, gewerkt en daardoor menigmaal aanleiding gegeven hadden tot onvermijdelijke afwijking van door het Gouvernement genomene beschikkingen met opzigt tot de uitvoering van werken en van de daarvoor voorhanden middelejn. Het hier bedoelde geval betrof eene al te groote voortvarendheid in de uitvoer ng der waterwerken in de residentie Soerabaija, waardoor van 's lands kas in den loop van het jaar grooter offers gevergd zouden worden dan berekend was en de toestand derzelve, in verband met andere behoeften, gedoogde. In dergelijke handelingen, hier het gevolg van overdreven dienstijver, moest voorh een meestal berust worden bij gemis van het gevoelen van eenen zaakkundigen beoordeelaar, uit vreeze dat staking der werkzaamheden schade mögt te weegebrengen, als anderzins. Thans zal het Gouvernement daarentegen beter bij magtn zijn, zoowel overhaasting te beteugelen, als traagheid te straffen. Ee en ander in aanmerking nemende, kan derhalve gezegd worden, dat de gunstige uitkomsten van den maatregel zich al dadelijk laten gevoelen, in grooteren waarborg tegen verspillen van geld, tijd en werkkrachten, en in het vooruitzigt dat, zoodra het personeel in getal sterkte en bekwaamheden aan de behoefte zal beantwoorden, deze diensttak op regelmatigen voet zal worden beheerd. Een in Nederland genomen maatregel, waarvan het denkbeeld vroeger van Indie is uitgegaan, zal bij welslagen mede bij dragen tot uitbreiding der bouw- en waterbouwkundige kennis in Indie. Bij Koninklijk.besluit van 20 Januarij 1853, n°. 44, zijn aan de kweekelingen van de Delftsche academie, die aldaar een'diploma hebben erlangd van burgerlijk ingenieur en daarenboven een voldoend examen hebben afgelegd in de kundigheden vereischt voor eene benoeming tot Oost-Indisch ambtenaar der 2de klasse, bepaalde buitengewone voordeelen toegezegd bij hunne uitzending derwaarts in laatstgenoemde betrekking.
— 110 —
Als algemeene beginselen, welke intusschen geene dadelijke wijziging brengen in de administratieve bepalingen van het bouwdepartement worden hief aangeteekend :
de hierboven vermelde regel bij besluit van 22 September 1853, n°. 11, aangenomen, dat geene waterstaatswerken meer mogen aangevangen worden dan na een onderzoek van het deskundig hoofd van het departement ;
art. 1 van het besluit van 12 Julij 1853, n°. 4 {Staatsblad n°. 58), houdende wijziging van art. 39 der instructie voor de rooimeesters te Batavia {Staatsblad 1825. n°. 7);
het bepaalde bij besluit van 30 September 1853, n°. 2 {Staatsblad n°. 79), dat in den regel voor 's lands werken geene steenen noch pannen van andere afmetingen mogen worden gebezigd, dan die omschreven bij Staatsblad 1838, n°. 21;
het bij besluit van 18 October 1853, n°. 7 {Staatsblad n°. 90,) vastgestelde betrekkelijk het onderhouden en schoonhouden van de bazaars en de daarop staande loodsen, en de handhaving der politie op de bazaars op Java;
het besluit van 26 Januarij 1852, n°. 6, niet vermeld bij het Yerslag van dat jaar, en welks 1ste artikel bepaalt, dat voortaan jaarlijks, uiterlijk op den 15den October, aan het Gouvernement zal worden ingediend een algemeene staat of voordragt van de in het daarop volgende jaar uit te voeren werken, behoorende tot het civiel bouwdepartement en den waterstaat;
het besluit van 6 Januarij, 1853, n°. 1, waarbij bepaald is, dat, te beginnen met de begrooting van uitgaven van 1854, de uitvoering der werken, behoorende tot de cultures, zullen worden voorgedragen, zoo als ten aanzien van de werken, behoorende tot het civiel bouwdepartement en den waterstaat, vastgesteld is bij art. 1 van het besluit van 26 Januarij 1852, n°. 6; evenwel met dien verstande, dat de daarbij bedoelde algemeene voordragt of aanvrage, uiterlijk op den 15den September van elk jaar aan het Gouvernement zal worden ingediend, om vóór den 15den October, voorafgaande aan het begrootingsjaar, te worden gearresteerd. Onder de beschikkingen van meer specialen of localen aard, tot het bouwdepartement in betrekking staande, verdienen welligt de genomene maatregelen omtrent de verkrijging van werkvolk te Soerabaija hier vermeld te worden. De belangrijke maritieme en waterstaatswerken, in die residentie ondernomen, hebben eene behoefte aan werkvolk doen ontstaan, waarin niet altijd zonder tusschenkomst der Kegering kon worden voorzien. Sedert 1848 hebben de pogingen van wege het Bestuur immer gestrekt om zooveel mogelijk slechts vrije arbeiders te bezigen, waarin men aanvankelijk vrij wel geslaagd is. Later is met ditzelfde doel getracht, door engagementen voor een zeker tijdvak, met eenige bepaalde voordeelen, het verleenen van voorschotten als anderzins, de werving van vrij werkvolk aan te moedigen, ten einde aldus zekerheid te erlangen, dat door tijdelijk gebrek aan koelies geen stilstand in de werkzaamheden wierd ondervonden. Gedurende 1853 is intusschen de noodzakelijkheid gebleken om in zekeren zin en voor bepaalde werken, den wensch om het stelsel van vrijen arbeid zooveel mogelijk door te zetten, gedeeltelijk ter zijde te stellen. Om die residentie voor onvermijdelijken watersnood te beveiligen en de bevolking zoowel als het Gouvernement voor de daaruit gevreesde rampen te vrijwaren, was het noodig zeer belangrijke waterstaatswerken in betrekkelijk korten tijd tot stand te brengen, waartoe de ongestoorde beschikking gevorderd werd over een vrij aanzienlijk aantal koelies. Terwijl niet met genoegzame zekerheid gerekend kon worden op de verkrijging van het noodige aantal vrije arbeiders, is voor deze meer bijzonder in het belang der bevolking dienende werken als beginsel aangenomen:
1°. dat tot het onderhouden of verbeteren van reeds daargestelde werken kon worden ingeroepen de medewerking der bevolking door het presteren van kosteloozen koelie-arbeid;
— Ill —
2°. dat de uitvoering van nieuw daar te stellen werken zal kunnen geschieden met behulp der inlandsche bevolking tegen eene hoofdelijke betaling van 15 duiten daags, of, bij aardewerken, van 30 duiten per kubieke el geleverd werk; een en ander behoudens de bijdragen van het Gouvernement, bestaande in het instellen van een wetenschappelijk onderzoek, het opmaken der plannen, het behartigen van het opzigt van de materialen en van de ambachtslieden;
3°. dat eenige werken, waarvan de noodzakelijkheid is ontstaan door de minder doelmatige ligging van de sluis bij Melieriep, geheel in vrijen arbeid zullen worden uitgevoerd.
Tot de belangrijkste der werkzaamheden van het bouwdepartement en den waterstaat mag gerekend worden te behooren :
1°. De stroomleider aan de monding der Solo-rivier. Dit werk heeft ten doel om den modder en het zand, welke de Solo-rivier in zee ontlast, in stede van oostelijk langs fort Brfprins, ten noorden van hare monding te leiden en die rivier alzoo langs Java's wal om de west in zee te doen stroomen. Hierdoor zou het vaarwater langs genoemd fort, hetwelk door aanslibbing langzamerhand onbruikbaar werd, voor schepen van eenigen diepgang behouden blijven. De uitvoering van dit werk zou geschieden door de militaire genie. Volgens het toen aangenomen project zou een stroomleider worden daargesteld, bestaande uit eenen in breuksteen te storten dam, zich uitstrekkende van af den regter of zuidelijken oever der rivier tot aan den alleen bij laag getij zigtbaren linker oever, waarin echter p. m. 100 Nederlandsche ellen van dien oever eene coupure of opening zou moeten worden gehouden voor de vaart; terwijl door de aan den linker oever gelegene zandbank eene geul zouden uitgebaggerd worden om het opgestuwde water in de rivier eene gemakkelijke leiding om de noord te geven en het begin daar te stellen voor de nieuw beoogde riviermonding. In den aanvang van 1853 werden bij de uitvoering tegenspoeden en moeijelijkheden ondervonden, waaruit eene afwijking van het primitive plan moest voortvloeijen. Mitsdien werd eene nadere deskundige commissie benoemd, welke, na onderzoek, van gevoelen was, dat in stede van eenen dam met coupure, een onafgebroken dam moest worden aangelegd, zich uitstrekkende in eene noordelijke rigting van af het hooge terrein aan den zuidelijken oever, door de bedding der rivier, tot op plus minus 2000 ellen ver in Straat Madura, en dat gelijktijdig de geul door de zandbank, welke de nieuwe monding zoude daarstellen, dieper en breeder moest worden uitgebaggerd. Uit het verslag der commissie was gebleken, dat bij het aanvankelijke project de natuurkrachten te gering waren geschat en dat, bij aanneming van haar gevoelen, van de reeds bewerkstelligde steenstorting een inhoud van 15,544.54 kubiek ellen ten voordeele van het nieuwe werk zoude komen, terwijl bovendien de uitgebaggerde 20,000 kubiek Nederlandsche ellen bij verder uitstel weder zouden aanslibben. Onder deze omstandigheden bleef er geene keus over en heeft het Bestuur zich, om den toegang over zee naar Soerabaija van om de west te behouden, het in het belang van scheepvaart en verdediging gevraagde nieuwe offer moeten getroosten. Het project der Commissie, begroot op eene uitgaaf van ƒ 310,000, werd alzoo aangenomen en de verdere leiding der zaak aan het eigenaardig toezigt van de civiele genie teruggegeven. Hoezeer onder ultimo 1853 dit belangrijk werk nog niet ten einde was gebragt, liet het zich echter, bij de voortvarendheid, welke in de uitvoering aan den dag gelegd werd, vooruitzien dat het binnen weinige maanden deszelfs voltooijing zoude naderen.
2°. De uitdieping der rivier Krambangan te Soerabaija. Deze rivier, even boven Soerabaija uit de Kaliemaas ontspringende, liep in vroegeren tijd langs het geheele westelijke bewoonde gedeelte der stad en voerde
— 112
in haren loop het water en de onreinheden uit de zich in dezelve uitstortende goten en riolen mede. Langzamerhand is hare bedding echter aangeslijkt en ontving zij nog slechts bij zeer hoogen waterstand water uit de Kaliemaas. Het gevolg daarvan is geweest, dat de gemeenschap tusschen de verschillende gouvernements-etablissementen langs de Krambangan verhinderd was en dat zich in dezelve gedurende een groot deel van het jaar ophoopten al de onreinheden, die door de riolen en goten in die rivier worden afgevoerd, hetgeen eenen verderfelijken invloed uitoefende op de gezondheid van de bewoners der omliggende huizen en etablissementen. Van alle zijden werd op verbetering in dezen aangedrongen, waartoe reeds in 1852 magtiging is verleend door het aannemen van een project voor de uitdieping en het reveteren van de Krambangan onder een door den tegenwoordigen chef van den waterstaat (toenmaals genie-officier) aangegeven profiel. Onder ultimo 1853 was dit werk deszelfs voltooijing nabij.
3°. De buitengewone waterstaatswerken in de residentie Soerabaija. In het Verslag van 1852 is melding gemaakt van de noodig geoordeelde werken om een belangrijk gedeelte der residentie Soerabaija, hetwelk nu jaarlijks blootgesteld is aan overstroomingen van de Kedirie-rivier, daarvoor te vrijwaren en aldus te beveiligen voor de onheilen van hongersnood, dood en verwoesting, welke het gevolg van die overstroomingen kunnen zijn. Deze werken bestaan in:
a. eene overlaatsluis te Porrong, welke onder ultimo 1853 het moeijelijkste werk te boven was, zoodat de oplevering van hetzelve in 1855 te wachten is en daarvan in de west-moesson van dat jaar op 1856 gebruik zal kunnen gemaakt worden.
b. eenen overlaat op den regter oever der Soerabaija-rivier, beneden de brug van Wonokromo. De uitvoering van dit werk is aanvankelijk gestuit door den onwil van de eigenaren van het land Djagir, waarop het sluiswerk moet liggen, over hetwelk het daarmede in verbinding staande afvoerkanaal moet loopen, zoodat reeds het voornemen bestond eene andere wijze van waterloozing te beproeven. Het is echter in 1853 gelukt op minnelijken voet den afstand te verkrijgen van de benoodigde gronden. Van die omstandigheid is partij getrokken om, hoezeer nog geen plan en begrooting van kosten waren vastgesteld, terstond met de werkzaamheden aan te vangen, met het gevolg dat nog in dit jaar een belangrijk gedeelte van het werk-etablissement is verrezen en de plaats voor de sluis en de rigting van het kanaal zijn afgebakend.
c. eenen stuwdam met de daaraan verbondene irrigatie-sluizen boven dezelve, in de Porrong-rivier beneden Meliriep. Aan deze werken is gedurende 1853 veel arbeid verrigt, zonder dat echter de juiste mate daarvan kan worden opgegeven. Die arbeid zou met meer spoed kunnen worden voortgezet, zoodra de uit Nederland aangevraagde stoomhei in werking zou zijn. Voor dit werk zijn, met zeer gelukkig gevolg, plaatselijke steensoorten aangebakken van zoodanige hoedanigheid, dat het kostbaar verbruik van Europesche metselsteenen kan worden vermeden.
d. een irrigatie-kanaal langs de Porrong-rivier, mede strekkende tot verlegging van de mondingen der Mangitan-rivier. Van dit kanaal is eene lengte van 500 Nederlandsche ellen geheel voltooid en mag het er voor gehouden worden, dat het in 1854 grooter voortgang zal hebben, vermits de meeste arbeid aan de Porrong-rivier is verrigt en het Mangitan-kanaal deszelfs voltooijing nabij is.
— 113 —
e. eene verbetering van de dijken der Porrong-rivier. Beeds in het laatst van 1852 en het begin van 1353 is deze verbetering, bestaande in eene verhooging der dijken, met kostelooze medewerking der bevolking grootendeels tot stand gebragt, hoewel die dijken toen nog niet hadden bereikt het voorgestelde normale profiel, noodig om zoowel tegen doorbraken verzekerd te zijn als den arbeid der bevolking voor het jaarlijksche onderhoud te verligten. Met dit werk is de noodige voortgang gemaakt, zoodat weldra, in verband met de overige werken, alle gevaar van doorbraak geweken zal zijn.
ƒ. eene penant-verlaatsluis te Gedek, tot afsluiting van den riviertak van dien naam. De plannen en begrootingen van kosten voor dit werk waren onder ultimo 1853 nog niet vastgesteld, maar desniettemin was met de werkzaamheden een aanvang gemaakt om het beschikbare personeel en werkvolk, dat niet voor het kanaal van Porrong kon worden gebruikt, nuttig bezig te houden en het daarheen te dirigeren, om alle onderdeelen van het groote geheel gelijktijdig gereed te hebben.
g. eene penantsluis aan de monding van den Gedongsoro, welke onder ultimo 1853 nog geen begin van executie had ondervonden. Bij zamenvatting dezer onderdeelen, hier aangeteekend om een denkbeeld te geven van den belangrijken omvang der bewuste waterwerken in de residentie Soerabaija, kan gezegd worden, dat uit de bij de Kegering ingekomene stukken de overtuiging is verkregen, dat de arbeid aan dezelve gedurende 1853 is voortgezet met eene meer dan gewone krachtsinspanning en voortvarendheid, en dat, vooral na de genomen maatregelen omtrent de voorziening in de behoefte aan werkvolk, hiervoren omschreven, mag vertrouwd worden op eene voltooijing, zoo spoedig als de middelen, welke het Bestuur in Indie ten dienste staan, zullen toelaten. Die maatregelen, waarmede in het bijzonder bedoeld wordt dat slechts een gedeelte der werken in vrijen arbeid zal worden uitgevoerd, doch dat overigens de medewerking der bevolking, door het verleenen van kosteloozen of met slechts 15 duiten daags betaalden koelie-arbeid, zal worden ingeroepen, zullen tevens ten gevolge hebben, dat de voltooijing dezer werken bij lange na niet zal vorderen het cijfer van uitgaven, waarop ze volgens het stelsel van geheel vrijen arbeid zouden zijn te staan gekomen. Yan den aanvang tot ultimo December 1853 is aan deze werken reeds besteed :
aan geld ƒ 409,849:536
„ materialen . . . . 30,972: 68»
ƒ 440,822: 02
4°. de vernieuwing der beschoeijing van de oevers der Kaliemaas te Soerabaija. Die beschoeijing is in zoodanig slechten toestand, dat de vaart op de rivier daardoor bezwaar ondervindt en, zonder maatregelen van voorziening, het tijdstip met rassche schreden nadert, dat de rivierboorden tot derzelver natuurlijken toestand zullen zijn vervallen en van de daarlangs loopende wegen slechts een onbruikbaar gedeelte zal overblijven. Voor een belangrijke zee- en handelsplaats, gelijk Soerabaija, kan zoodanige staat van zaken niet langer gedoogd worden en moest de systematische vernieuwing der beschoeijing dan ook als een onvermijdelijk en voor uitstel onvatbaar werk aangemerkt worden. De omvang van dit werk is echter zóó groot, dat er een geruim aantal jaren noodig zal zijn om het te beëindigen. Immers strekt de staat van verval, van af de uiteinden in zee tot aan de roode brug in de stad, zich uit over eene lengte van 7000 strekkende ellen (de beide oevers bijeengeteld), terwijl, in verband met de overige belangrijke werken te Soerabaija, gedurende de eerste drie jaren bezwaarlijk meer dan 400 ellen kunnen
1853. 8
— 114 —
IS
worden voltooid en eerst later, na voltooijing van het maritiem. etablissement, de arbeid aan de beschoeijing met meer kracht zal kunnen worden voortgezet. Het door den chef van den waterstaat ingediende project is goedgekeurd en, met aanteekening dat het werk zooveel doenlijk binnen de eerste twaalf jaren moet worden tot stand gebragt, magtiging verleend om daarmede terstond aan te vangen aan de regter of westerkade, en wel te rekenen van af het in aanbouw zijnde maritiem etablissement opwaarts gaande, vermits aldaar van de beschoeijing bijkans niet meer overig is en zoolang deze niet vernieuwd is, niet kan worden overgegaan tot het daarstellen van eenen weg, om eene regtstreeksche communicatie tusschen de stad en gemeld etablissement te verkrijgen. Gedurende 1853 en 1854 zijn tot dat einde gelden beschikbaar gesteld.
5°. de verbetering van de haven en de los- en laadplaats te Tagal. Het lossen en beladen der schepen heeft alhier ten allentijde vele zwarigheden opgeleverd. Behalve in het algemeen karakter van de noordkust van Java, alwaar de° schepen veelal niet dan op merkelijken afstand uit den wal kunnen ankeren, is de oorzaak van die bezwaren hoofdzakelijk gelegen in de plaatselijke gesteldheid, welke medebrengt, dat zelfs kleinere vaartuigen (praauwen) het ondiepe en vlak afloopende strand niet genoeg kunnen naderen. Goederen en producten moeten dien ten gevolge altijd een goed eind wegs door het water gedragen worden door koelies. . Dat deze wijze van lossing en afscheping bezwarend, kostbaar en gevaarlijk is op eene plaats als Tagal, alwaar, behalve eene beduidende opbrengst van gouvernementsproducten, een niet onaanzienlijke consumtie- en uitvoerhandel gedreven wordt, behoeft geene breede uiteenzetting, — en wanneer hierbij gevoegd wordt, dat bij den minsten harden wind te Tagal eene hevige branding staat, welke_ alle gemeenschap met de reede belet, zal het onnoodig zijn de noodzakelijkheid te betoogen om, zoo in het directe belang van het Gouvernement als algemeen in dat van handel en scheepvaart, verbetering aan te brengen. Ook hier, hoelang de behoefte reeds gevoeld was, had de zaak echter tot dusverre schipbreuk geleden op de beperktheid der middelen, welke het Indisch Bestuur, zoo in geld als personeel ten dienste stonden. Na een deskundig onderzoek werden in 1843, op dien grond de gedane voorstellen in advies gehouden, tot dat aan de verbetering der havens te Samarang, Passoeroean en Bezoekie zouden zijn gevolg gegeven. Later hebben de voortdurend ondervondene bezwaren, waaruit dikwerf, en m den westmoesson soms weken lang, stilstand van handel en ophooping van produkten voortvloeiden, aanleiding gegeven, de zaak in nadere overweging te nemen, en is alstoen de overtuiging verkregen, dat aan geen verder uitstel gedacht mögt worden. . , . Tot de gevorderde uitlegging der zeehoofden aan de haven van Tagal is derhalve besloten, overeenkomstig een door den toenmaligen hoofdingenieur van den waterstaat en 's lands gebouwen gemaakt project. Met de uitvoering van dit werk, waarvoor gedurende 1852 de materialen (hoofdzakelijk koraalsteen) waren verzameld, is in 1853 een aanvang gemaakt.
6°. De uitdieping der Padangsche rivier. Bezwaren van gelijken aard als te Tagal schijnen ook reeds sedert 1829 te Padang ondervonden, te zijn in de lossing en belading der schepen en evenzeer is •wegens de hooge kosten tot dusver eene duurzame verbetering achterwege gebleven. De groote rivier aldaar is bij de monding zóó ondiep geworden, dat bij tijden de praauwen en laadbooten niet verder kunnen komen dan op de_ hoogte van het raadhuis, alwaar zich eene bank heeft gevormd, waarop veeltijds met meer dan twee voet water staat. Deze ondiepte slibt meer en meer aan en daarvan moet het natuurlijk gevolg wezen, dat de gouvernements- en handelsgoederen, welke nu vóór de pakhuizen «orden gelost en geladen, naar de monding van de rivier zullen moeten vervoerd
— 115 —
worden, om aldaar met veel bezwaar, wegens den gloeijenden bodem der rivier op die hoogte, in en uit de praauwen te worden gebragt. In 1850 is, zonder dat een project of begrooting van kosten voor dit werk was vastgesteld, een aanvang gemaakt met de noodige voorzieningen en is men daarmede in 1851 en 1852 voortgegaan. In 1853 werd een project ontvangen tot verbetering en uitdieping van de monding der Padangsche rivier, en in verband daarmede, van de zich daarin ontlastende Kaliematie. Hoezeer dit project, wegens onderscheidene daarop gevallene aanmerkingen van technischen aard, niet vatbaar was voor dadelijke aanneming, is echter, bij de geblekene noodzakelijkheid van het werk, magtiging verleend om hetzelve inmiddels voort te zetten, ten einde geen tijd te verliezen en verdere aanslibbing te voorkomen.
7°. De daarstelling van zes steenen pakhuizen tot opschuring van producten te Tjilatjap. Tijdens de bestemming van Tjilatjap tot regtstreeksche afscheepsplaats van producten voor de Europesche markt, zijn aldaar houten pakhuizen daargesteld, welke aan onderhoud jaarlijks meer en meer kosten en waarvan de inrigting bovendien in menig opzigt veel te wenschen overlaat. Althans zijn uit Nederland meermalen klagten ingekomen "over de slechte hoedanigheid der van daar ontvangene koffij, welke ten deele aan den onvoldoenden staat der pakhuizen wordt toegeschreven. Mitsdien is magtiging verleend om de zes producten-pakhuizen in steen te vernieuwen, met aanschrijving om het mogelijke aan te wenden ten einde nog in 1853 tot de voltooijing van een tweetal dier pakhuizen te geraken.
8°. De opdamming der rivier Toentang in de residentie Samarang. Omtrent dit werk, welks doel in het Verslag van 1852 is vermeld, kan hier worden volstaan met de aanteekening dat daarmede gedurende 1853 is voortgegaan. Bij dezelfde gelegenheid is met een enkel woord gesproken van een ingesteld onderzoek over de mogelijkheid om ook de rivier Tangoelangien op te dammen, zonder dat evenwel gewag is gemaakt van den uitslag van dat onderzoek, waaromtrent trouwens onder ultimo 1852 nog geene beslissing was genomen. Het is gebleken dat tegen de opdamming van die rivier onoverkomelijke hinderpalen bestaan, maar tevens, dat het voorgestelde doel, het aanleggen van eene binnenlandsche gemeenschap te water van de grenzen van Japara tot aan de hoofdplaats Samarang, ook zonder zoodanige opdamming zoude kunnen worden bereikt. Het daarstellen dier gemeenschap, thans alleen over land en over zee bestaande, prijst zich zelf genoegzaam aan door het belang dat er voor den binnenlandschen handel en bijzonder ook voor den afvoer van gouvernementsproducten uit de residentie Japara in gelegen is om eenen minder kostbaren en bezwarenden en zekerder weg te bezitten dan nu aangetroffen wordt. Tegen de daarstelling van een bevaarbaar kanaal doen zich echter voor alsnog andere bedenkingen en wel van finantielen aard voor, daar dit werk minstens te staan zoude komen op eene uitgaaf van 3'/a ton gouds. In verband tot andere meer onvermijdelijke behoeften, was het Bestuur niet bij magte dit geldelijk offer te brengen voor eene zaak, die wel als wenschelijk maar niet als dringend noodzakelijk werd voorgesteld, zoodat dezelve tot betere tijden zal moeten blijven rusten.
9°. De uitdieping der rivier Kandoeroean te Cheribon. Een der takken van deze rivier, welke door de Chinesche en Arabische kampen der hoofdplaats loopt, is in den laatsten tijd zoodanig aangeslibt, dat de laadbooten en kleine handelsvaartuigen, ja zelfs de scheepsloepen, de rivier niet kunnen in- of uitvaren dan bij hoog watergetij. Dan loopt het zeewater ver genoeg naar binnen om de kleine vaartuigen vlot te maken. De steeds toenemende handel ondervindt door dit beletsel groot ongerief. De afscheep van gouvernements-producten wordt daardoor veelmalen vertraagd, ook de gezondheidstoestand der bevolking lijdt onder de verpestende dampen, die bij laag getij uit deze alsdan geheel drooge rivier opstijgen.
8*
— 116 —
Bij deskundig onderzoek is gebleken, dat er geene andere middelen bestaan om dit veelzijdig ongemak uit den weg te ruimen, dan door den watervloed naar dezen rivierarm te vermeerderen en hem door uitdieping tot aan zee te zuiveren. De Regering heeft daarom, op voorstel van het gewestelijk bestuur, magtiging verleend om gedurende het jaar 1854 den noordertak van deze rivier gedeeltelijk te doen afsluiten. Daardoor zal een meer geregelde waterafvoer in den zuidertak worden bevorderd. Door uitbaggering kan dan de noodzakelijke diepte aan dezen riviertak worden teruggegeven.
10°. De herstelling der landsgebouwen te Banda, welke door de aardbevingen van November en December 1852 geleden hebben. Tot het opnemen der aangerigte schade, waarvan geen enkel gebouw is vrijgebleven, is zoo spoedig mogelijk een deskundig persoon naar Banda gezonden, die tevens het opzigt over de herstelling zal voeren. Te o-elijkertijd is een voldoend aantal bekwame metselaars en timmerlieden tot dat einde geëngageerd, en last gegeven om de noodige materialen derwaarts te bestemmen. Onder ultimo December 1853 was ter zake bij het Gouvernement niets naders bekend. Behalve deze afzonderlijk opgenoemde werken, meestal tot den waterstaat betrekking hebbende, wordt verder de aandacht gevestigd op de volgende gedurende 1853 door de civiele genie ondernomen, voortgezette of ten uitvoer gebragte werken, als:
Pakhuizen.
Pakhuis-etablissement te Bantan. (Voortzetting.) Marine-pakhuizen te Batavia. (Verbetering.) Graan- en ijzermagazijn te Batavia. (Verbetering.) Tweede suikerpakhuis te Samarang. (Voortzetting.) Provisiepakhuis te Sibogha. (Vernieuwing.) Bijstpakhuis te Jeboes. Twee zoutpakhuizen in Cheribon. Zes idem „ Samarang.
Kantoren, geldkamers enz.
Tweede archiefkamer bij de bureaux der Algemeene rekenkamer. Inrigtingen tot geldkamers van de localen in het paleis te Weltevreden, vroeger tot postkantoor gebezigd. Tweede geldkamer te Passoeroean. Besidentiekantoor en geldkamer te Bezoekie. Recherchekantoor te Probolingo. (Herstelling.) Eesidentiekantoor met geldkamer op Bawean.
Ambtenaarswoningen en andere gebouwen.
Woning voor den havenmeester te Anjer. (Voortzetting.) Woning voor den postcommies te Weltevreden. Woning voor den postopzigter te Weltevreden. Woning voor den 2den onderwijzer bij de 1ste lagere school te Weltevreden :(Vernieuwing en herstelling,) Diakoniehuis op Molenvliet. (Vergrooting der tot schoollocaal gebezigd wordende pendoppo.) Kazerne voor de pradjoerits te Poerwakarta. Controleurswoning te Brebes (Tagal). (Vernieuwing.)
— 117 —
Schoollocaal te Pekalongan. Locaal voor de 3 de lagere school te Samarang. (Voortzetting.) School en onderwijzerswoning te Banjoemaas. Controleurswoning te Banjoemaas. Schoollocaal te Madioen. Controleurswoning te Berbek. (Kedirie). (Herstelling.) Bijgebouwen bij de gouverneurswoning te Batoegadja (Amboina.) Gouvernementshuis binnen het fort Victoria aldaar. (Herstelling.) Gouvernementswoning te Macassar. (Voortzetting der vernieuwing en verbetering.) Administrateurswoning te Batoeroesak. (Banka.) (Voltooijing.)
Gevangenissen, hospitalen.
Gevangenis te Pandeglang. (Bantam.) Gevangenis te Kangkas Betong. (Bantam.) Stadsverband en gevangenis te Batavia. (Vergrooting.) Gevangenis te Pekalongan. (Herstelling.) Gevangenis te Temanggong. (Kadoe.) (Voortzetting.) Gevangenis te Bandjarnegara. (Banjoemaas.) (Voortzetting.) Gevangenis te Trengalek. (Kedirie.) Gevangenis te Toeban. (Rembang.) Gevangenis met cipiers-woning op Bawean. Gevangenis te Pradjikan. (Bezoekie). Kettinggangers-kwartier te Sibogha. (Sumatra's Westkust). (Vernieuwing.)
Bruggen, waterstaatswerken enz.
Brug over de stadsbuitengracht buiten de Utrechtsche poort (Batavia). Twee steenen bruggen op den weg van de groote en kleine Batoe-Toelies (Buitenzorg). Diverse bruggen langs den postweg van Pekalongan tot Oeloedjamie. (Voleindiging.) Brug over de Pahissan (Pekalongan). Brug over de rivier Koetoe (Samarang). Drie steenen bruggen in de afdeeling Tjilatjap. Brug over de Djerik en eene over de Tambak. (Banjoemaas), Drie bruggen in de residentie Eembang. Brug over de rivier Anak (Soerabaija). Brug te Pagirian (Soerabaija.) Brug te Porrong (Passoeroean). Brug over de Pantjoran (Bezoekie). Brug bij het hospitaal te Padang. Verleggen van den grooten postweg tusschen Soemedang en Karang bambong. (Voortzetting.) Herstelling van den weg langs de rivier Batoe-Gantong en daarmede in verband staande waterwerken (Amboina). Boring eener artesische put te Macassar. Uitdiepen van het kanaal te Karang Antoe (Bantam) en het aanleggen van twee hoofden aan deszelfs monding. Bescboeijing der rivier te Pekalongan. VIII. VERVOEBWEZEN.
§ 1. Binnenlandscli.
a. B e h e e r .
Het algemeen beheer over de openbare wegen, bruggen, rivieren, kanalen , sluizen, waterkeeringen, dijken enz. tot dusver, krachtens het reglement op het beheey
— 118 —
en toezigt van den waterstaat en 's lands gebouwen {Staatsblad 1829, n°. 21), berustende bij den directeur der producten en civiele magazijnen, is, bij de benoeming van eenen afzonderlijken, regtstreeks aan den Gouverneur-Generaal ondergeschikten chef van den waterstaat en 's lands civiele werken, dadelijk op dezen overgegaan. Daarvan bleven evenwel voor 's hands uitgezonderd de wegen, rivieren enz., buiten het district der stad en voorsteden va • Batavia, in de afdeeling der Ommelanden, en in Buitenzorg, waarvan het algemeen beheer nog altijd, krachtens \m van art. 2 der resolutie van 16 April 1831, n°. 23 {Staatsblad n°. 27), was opgedragen aan eene commis'sie voor de bruggen en wegen. De omstandigheid, dat het landbezit in deze streken veelal uit handen van Europeanen overgaat in die van Chinezen en het alzoo bezwaarlijk wordt de commissie zamen te stellen overeenkomstig de voorschriften, heeft evenwel in overweging doen nemen, de onderwerpelijk bestaande afwijking van art. 31 van het reglement op het binnenlandsch bestuur en dat der fmantien op Java {Staatsblad 1819, n°. 16) te doen ophouden en den chef van den waterstaat ook hier met het algemeen beheer te belasten. In het toezigt en dagelijksch beheer is gedurende 1853 geene organieke verandering gekomen, hoezeer de wenschelijkheid was voorgesteld om te doen ophouden de uitzondering bij art. 1 van gezegd reglement voor Batavia gemaakt, waar de hoofdingenieur in stede van het gewestelijk bestuur met dit toezigt belast is. Dit punt was echter onder ultimo December 1853 nog onbeslist.
b. W e g e n , r i v i e r en enz.
Door de Indische Regering toestemmend geantwoord zijnde op de vraag, of het algemeen belang niet medebragt eene loslating van het in 1846 door het opperbestuur aangenomen beginsel, dat het aanleggen van spoorwegen in Indie niet zou worden overgelaten aan particulieren, maar geschieden zoude door het Gouvernement, is daaruit voortgevloeid het Koninklijk besluit van 31 October 1852, lit. H 22
{Staatsblad 1853, n°. 4), houdende bepalingen omtrent het verleenen van concessie tot den aanleg van spoorwegen in Nederlandsen Indie. Tijdens de ontvangst van dat besluit was bij het Indische Gouvernement aanhangig een verzoek van particulieren, om concessie tot"den aanleg van een transportweg tusschen Batavia en Buitenzorg, voor den overvoer van producten als anderzins, door middel van een leuningspoor. Reeds in 1851 (zie het Verslag over dat jaar, pag. 105) had het Gouvernement een ontwerp van zoodanig transportmiddel ontvangen, waarmede de ontwerper op een particulier landgoed een proeve zoude nemen. Die proef schijnt geen plaats te hebben gevonden; althans is van den uitslag niets bekend geworden. In overeenstemming met het Koninklijk besluit van 31 October 1852, lit. H23., is aan de verzoekers te kennen gegeven, dat het bij art. 2 van dit besluit voorgeschreven onderzoek zal geschieden, zoodra zij hebben bewezen de middelen te bezitten tot den aanleg van hunnen geprojecteerden spoorweg benoodigd, en dat, wanneer dezelve dan mögt blijken nuttig en uitvoerlijk te zijn, het Gouvernement genegen zal worden bevonden tot regeling der voorwaarden, waaronder de concessie zal kunnen worden verleend. Onder ultimo 1853 was de zaak nog op dezelfde hoogte. Intusschen was (zoo als hiervoren onder het hoofd „Grondgebied" § 2 is aangeteekend) door eenen officier der genie eene opname en waterpassing' tot stand gebragt tusschen Batavia en Buitenzorg, als een gevolg van een vroeger ter sprake gekomen plan tot het aanleggen van eenen spoorweg tusschen beide genoemde plaatsen. Die opname leverde een gunstig uitzigt op voor de uitvoerbaarheid van den spoorweg. Bij het Gouvernement is in den aanvang van 1853 mede ingekomen een verzoek om concessie tot het aanleggen van eenen spoorweg tusschen Bawean en Samarang, geschikt tot het vervoer van producten in met trekbeesten bespannen wagens.
— 119 —
De voorwaarden, waaronder die concessie gevraagd werd, waren echter geheel afwijkende van de door het opperbestuur voorschrevene beginselen, wordende niet alleen verstrekking van werklieden, maar ook begunstigingen verlangd, nederkomende op geschenken uit 's lands kas en daarenboven waarborgen van kapitaal en interest, waardoor de onderneming, in stede van eene particuliere, inderdaad eene gouvernements-zaak zoude worden. Op dien grond is aan de verzoekers te kennen gegeven, dat concessie tot aanleg van spoorwegen alleen verleend kan worden op de voorwaarden van het Koninklijk besluit van 31 October 1851, lit. EP., en dat hun verzoek, zoo als het ligt, niet kan strekken tot grondslag van eenige onderhandeling. Omtrent den aanleg van wegen zijn voorts twee beschikkingen van algemeenen aard te vermelden. De eerste betreft de Westkust van Sumatra, waarop, m het belang van het ontworpen stelsel van verdediging aldaar, van toepassing' is verklaard {Staatsblad 1853, n°. 35) het bij Staatsblad 1835, n°. 1.5, voor Java bepaalde, dat zonder schriftelijke magtiging van den Gouverneur-Generaal voortaan pene nieuwe communicatie-wegen hoegenaamd aangelegd, noch oude paden of bijwegen in njdbaren staat gebragt mogen worden. De tweede betreft den aanleg van karrewegen op Java. Ofschoon bij art 83 van het reglement op het binnenlandsche bestuur en dat der finantien op Java {Staatsblad 1819, n°. 16) aan de residenten is verboden, om eigener autoriteit belangrijke verbeteringen of nieuwe werken aan te leggen, hetzij al ot met ten koste van den lande," schijnt de bedoeling daarvan niet overal duidelijk begrepen te zijn. Althans heeft men zich door de aangehaalde bepaling niet laten weerhouden om tusschen Madioen en Ponorogo door verbreeding van den rijweg een karreweg aan te leggen. Aangezien zoodanig ongemagtigd gebruik van de diensten der bevolking niet kan worden toegelaten, is in 1853 een algemeen verbod tegen de daarstelling van karrewegen, zonder vooraf verkregene autorisatie van het Gouvernement, uitgevaardigd. Overgaande tot de mededeeling van hetgeen met opzigt tot wegen en rivieren in de onderscheidene gewesten, gedurende 1853 verhandeld is, wordt hieronder het belangrijkste aangeteekend.
BATAVIA.
De staat der wegen in deze residentie heeft gedurende een aantal jaren veel te wenschen overgelaten. Gebrek aan gestadig toezigt en voldoende middelen, met eene beperkte beschikking over de inlandsche bevolking, geheel op particulieren grond gevestigd^, mogen daartoe hebben bijgedragen; nu het departement van den waterstaat en 's Lands civiele werken eene betere en zelfstandige inrigting heeft verkregen, is het te verwachten, dat achtervolgelijk zal worden gedaan wat noodig is, gelijk onder andere reeds het geval is geweest met de wegen en bruggen in de Ommelanden. Onder de verbeteringen, welke, ondanks de zoo even aangehaalde min gunstige omstandigheden, reeds "hebben plaats gevonden, mogen genoemd worden:
a. het leggen eener baan en het verharden van dezelve, op den weg tusschen de buurten Parapattan en Djambatan Serrong, nabij Tandabang;
b. de herstelling van den weg van af de rivier Krokot, over het Molenvliet door Sawah-Bezaar, tot aan de brug over de rivier Goenong-Saharie;
c. de verbetering van den karreweg van af den vierden paal tot voorbij Meester Cornelis bij Eawa Banka, welke nu geheel met wadas verhard en met grind overdekt is, zoodat de karren in den westmoesson niet meer over den grooten postweg behoeven te gaan;
d. de ophooging en verharding van den grooten postweg naar Krawang, met het doel om voor te komen, dat dezelve in den westmoesson overstroomd worde;
— 120 —
e. de maatregel om het onderhoud van den grooten ooster- of heerenweo- van Batavia naar Buitenzorg, van af den vierden paal nabij de brug bij de Kampong Kwitang tot aan den kruisweg, nabij de onderschoutswoning te Meester Cornells, bij wijze van proeve voor rekening van den lande te nemen. Tot dezen maatregel is overgegaan op grond dat het gebruik van den weg belangrijk is toegenomen door de splitsing van eenige in de nabijheid van Batavia gelegene landerijen, den aanbouw van Europesche woonhuizen, de daaruit gevolgde oplossing van kampongs der inlandsche bevolking en de vestiging van een aanzienlijk garnizoen te Meester Cornelis. Het blijft ondertusschen voorloopig eene proef, vermits het Bestuur, ondanks deze omstandigheden, niet heeft willen opheffen de verpligting van onderhoud van dien weg, krachtens eene overeenkomst van 18 April 1817 rustende op de eigenaren der langs en in de nabijheid van dien weg gelegene landen. Een daartoe strekkend verzoek is afgewezen.
ƒ. de verbetering der oevers van en daarstelling van kaaimuren langs de rivieren ;
ff. de uitdieping der Bekassische rivier, waarmede ijverig is voortgegaan, zoodat het te verwachten was dat, wanneer de bandjers niet te menigvuldig zijn, dat werk in 1854 zou afloopen;
k de zuivering van de rivier Tjitaroem, welke, voor zoover zij door de Bataviasche ommelanden loopt, thans geheel vrij van boomstammen is.
PREANGER REGENTTSCHAPPEN.
Op voorstel van den resident der Preanger regentschappen werd in 1852 een officier der genie belast met een grondig plaatselijk onderzoek naar de uitvoerbaarheid van eenige door hem resident aangegevene plannen, tot verbetering van het transport van Bandong naar Tjikao. Dit onderzoek is in 1853 afgeloopen. De daartoe aan te wenden maatregelen bestaan in:
a. het aanleggen van een karreweg van Soekabieroes, in de vlakte van Bandong, over den post ïjimahie, over Padajongan en Moeara Tjisoman, tot kampong Tjerie, aan den linkeroever van de rivier Tjitaroem, uitmakende een afstand van 28 palen;
b. het inrigten van den pedattie-weg van Bandong naar de post Tjimahie, tot een karreweg (afstand 5 palen);
c. het inrigten van den pedattie-weg van Tjitjalengka naar Kantja Malakka, in de vlakte van Bandong, tot karreweg (afstand 7 palen):
d. het bevaarbaar maken van de rivier Tjitaroem, in de vlakte van Bandong, van Bantja Malakka tot Soekabiroes (afstand 38 palen);
e. het bevaarbaar maken van de rivier Tjisangkoei, in de vlakte van Bandong, van Bandjaran tot aan hare monding in de Tjitaroem (afstand 4 palen).
Onder ultimo 1853 was de zaak nog niet tot beslissing gekomen.
In 1852 is bij wijze van proeve een aanvang gemaakt met het afgraven der moeijelijke aanhoogte, genaamd Tandjakan Polo, op den grooten postweg bij Soemedang. Daardoor is het gebleken, dat het rotsachtig gedeelte van dezen postweg zeer goed verbeterd kan worden, zoodat aan eene verlegging niet behoeft te worden gedacht. Voor de geheele verbetering van den Tandjakan Polo slechts eene luttele nitgaaf noodig zijnde, is daartoe in 1853 magtiging gevraagd.
— 121 —
SAMARANG.
Opzigtelijk deze residentie kan, wat de middelen van gemeenschap aangaat, alleen de aandacht gevestigd worden op de hangbrug over de Kaliekoetoe, nitmakende de grensscheiding met Pekalongan, welke onder ultimo December 1853 hare voltooijing naderde. De postweg naar de rivier is wegens het leggen dezer brug, voor welke een geschikt punt moest worden uitgezocht, met ongeveer één paal verlengd.
SOEBABAXJA.
Hetgeen in 1853 is voorgevallen met betrekking tot de verbetering der waterwegen in deze residentie, wordt aangetroffen onder de rubriek „ Landsgebouwen en waterstaat."
BANJOEMAAS.
Voor het in orde brengen van den belangrijken transportweg uit Zuid-Bagelen naar Tjilatjap, van af de rivier Tedjoe, op de grens van Bagelen, tot digt bij den post Sampang, is eene som van ƒ 23,000, beschikbaar gesteld, waarvan in 1852 /12,250 verwerkt is. Deze weg, welke in zeer slechten staat verkeerde, zoude vermoedelijk in 1854 geheel gereed zijn. Bij het aanwezen van bevaarbare rivieren en goede transportwegen schijnt overigens het vervoer van producten, hoezeer volgens de in 1853 werkende contracten nog kostbaar, in de residentie Banjoemaas geene overwegende bezwaren te ontmoeten. Daarentegen wordt voortdurend het gemis gevoeld van eene betere gemeenschap met het noorderstrand, over Kalierang en Mergasarie naar Tagal.
BAGELEN.
Op voorstel van het gewestelijk bestuur is magtiging verleend om eenen nieuwen communicatie-weg te doen aanleggen tusschen Wonosobo en Diëng, langs de rivier Serajoe. Deze nieuwe weg zal boven den thans bestaanden moeijelijken en voor de bevolking zeer bezwarenden weg, het gerief aanbrengen dat circa tien palen met den wagen kunnen bereden en daarbij nog twee palen gewonnen worden. Het terrein voor den nieuwen weg is de vlakte langs de rivier Serajoe aan den voet der bergruggen, ongeveer 2 palen oostwaarts van den ouden weg. Het is zacht glooijend, niet zeer steenachtig en gemakkelijk te onderhouden. De gezamenlijke bevolking van het district Kalie Allang heeft verklaard, dat zij het als eene weldaad zou beschouwen, wanneer deze nieuwe weg wierd tot stand gebragt. Zij heeft zelve aangeboden allen arbeid kosteloos te verrigten. Dit aanbod is aangenomen, maar tevens zijn maatregelen genomen om te zorgen dat de arbeid steeds geëvenredigd blijve aan de krachten der bevolking.
KADOE.
Het bruggewerk over de rivier Progo bij Temanggong was, met uitzondering van eenig gering metselwerk aan de zijwanden der hoofden, onder ultimo 1853 beëindigd, zoodat de passage over de nieuwe brug is opengesteld.
MADIOEN.
Door het Bestuur is last gegeven om den eigener autoriteit aangelegden karre
— 122
weg tusschen Madioen en Ponorogo, waarover in den aanhef dezer paragraaph gesproken is, te doen vervallen, op grond dat bij het weinige gebruik, dat van den rijweg gemaakt wordt, deze kan dienen voor het vervoer van producten, de karreweg mitsdien niet onvermijdelijk en daartegen het onderhoud bezwarend voor de bevolking moet beschouwd worden.
PATJITAN.
Deze afdecling heeft vooral behoefte aan verbetering der transportwegen. Door het gewestelijk bestuur is in 1853 een minimum breedte van acht voeten voor de toekomst als beginsel aangenomen, zijnde die breedte voldoende voor twee beladene draagpaarden, om elkander ongehinderd en zonder ontzadeling voorbij te gaan. Tot verkrijging van die breedte is in 1853 een aanvang gemaakt en zal dezelve , zonder overspanning van de krachten der bevolking, voor al de wegen in 1855 zijn verkregen. De verbindingswegen met andere gewesten laten in de afdeeling Patjitan ook veel te wenschen over, wegens het moeijelijk terrein waarover zij loopen, als anderzins. Een eerste stap tot verbetering is de verleende magtiging om den weg tusschen Patjitan en Slaoeng, in de residentie Madioen, door de bevolking kosteloos te doen verleggen. Hierdoor wordt een belangrijke omweg uitgewonnen en zal het hoogste punt van den nieuwen weg ongeveer 300 voeten lager zijn dan van den ouden.
"WESTKUST VAN SUMATRA.
Eene groote verbetering in de binnenlandsche gemeenschap is gedurende 1853 tot stand gekomen door het verleggen van den weg van Ajer Bangies naar Eau, welke landschappen door een moeijelijk en hoog gebergte van elkander gescheiden zijn. Het transport van goederen en producten langs den ouden weg was zoo bezwarend, dat de binnenlandsche handel, in stede van uit de natuurlijke bron, Ajer-Bangies, gevoed werd uit de oostelijke landschappen en de bevolking een gedeelte van het koffij-product verwaarloosde en wegwierp, om van het vervoer vrij te blijven. Het is gelukt eene nieuwe rigting voor dezen weg te vinden langs de lage hellingen van den bergketen, zooveel mogelijk den loop der rivieren volgende. De nieuwe weg is in deze rigting daargesteld en geeft tot uitslag:
1°. dat de afvoer van koffij van Eau naar Ajer Bangies gedeeltelijk met karren en gedeeltelijk met paarden kan geschieden, terwijl dit product vroeger op eenen afstand van ruim 90 palen door menschen moest gedragen worden;
2°. dat het koffij-product daardoor bijna eensklaps van 300 tot 1000 pikols is gerezen;
3". dat het zout van Ajer Bangies voor Pautëe (district Eau) kan worden getransporteerd, zoodat geen aanvoer uit de oostelijke landschappen meer noodig en dit eerste levensartikel nu voor ƒ 8 de pikolmaat verkrijgbaar is, hetgeen voordeelig werkt op het debiet;
4°. dat de binnenlandsche handel en gemeenschap met Ajer Bangies aanmerkelijk zijn toegenomen.
Verder is gedurende 1853 een sleepweg aangelegd te Padang Pandjang, alwaar door het daar gevestigde kampement veel hout verbruikt wordt. Deze weg, door vrije arbeiders gemaakt, heeft aan het oogmerk beantwoord, zoodat de aanvoer van hout aldaar thans weinig of geen bezwaar meer ondervindt.
— 123 —
In het algemeen is door de ambtenaren ter Westkust van Sumatra in de laatste jaren veel gedaan tot verbetering' der middelen van gemeenschap, speciaal in de Padangsche bovenlanden. Hoezeer niet alles in 1853 maar gedeeltelijk in de voorgaande jaren is aangevangen of voltooid, dient hier toch melding gemaakt te worden van het nieuw aanleggen van eenen karreweg van Fort van der Capellen naar Boea en Tandjong Ampaloe, over eenen afstand van 32 palen ; van het gedeeltelijk verleggen en vernieuwen van den weg van Port de Koek tot Palembajang, welke nu geheel is ingerigt voor het transport met karren en draagvee, van het aanleggen van eenen transportweg, uit de kom van het meer van Manindjoe, tot op het plateau van Matoea, over een steil gebergte van circa 3000 voeten hoog; van het aanleggen van eenen karreweg tusschen Alahan Pandjang en de XIII Kotta's, lang 25 palen, en in verbinding staande met den transportweg van Soepajang ; van het voor transport inrigten van den weg door de kloof van Batang Singalang, voor alsnog de eenige bruikbare verbindingslinie tusschen de boven- en benedenlanden. De gesteldheid van de Westkust van Sumatra eigent zich weinig voor het benuttigen van de anders nog al aanzienlijke waterwegen, welke voor het meerendeel een zeer sterk verval hebben. Waar dezelve bruikbaar zijn, worden ze echter voor het transport benuttigd en als zoodanig zijn noemenswaardig:
de rivier van Solok, uitwaterende in het meer van Singkara en gedurende eenige palen bevaarbaar;
het meer van Singkara, circa 15 palen lang op 6 palen breedte;
de rivier van Natal, van Tapoes tot aan zee, nagenoeg 12 palen;
de rivier van Loemoet tot aan Djaga Djaga, in de baai van Tapanolie, bijna 15 palen afstand;
de rivier van Singkel, welke op eenen afstand van 30 à 40 palen stroomopwaarts bevaarbaar is;
en de Padangsche rivier, omtrent de uitdieping waarvan wordt verwezen tot hetgeen dienaangaande onder „Waterstaat" is vermeld.
PALEMBANG.
De groote weg, die van Lorok over Moeara Emin naar Lahat en van daar naar Tebing Tingie loopt, is op de meeste plaatsen gedurende 1853 tot op 24 voeten verbreed. Tevens is last gegeven om langs de oevers der rivieren, van doesson op doesson, wegen aan te leggen van 6 à 8 voeten, echter zonder steenen of grind, hetgeen zonder overspanning van de krachten der bevolking niet mogelijk, en aangezien aldaar geene voertuigen bestaan, niet noodzakelijk is. Een nieuwe weg is in 1853 gemaakt door de marga Adjie (Kommering-oeloe) naar de Eanau-distrieten, welke evenwel nog veel verbetering behoeft. De belangrijkste middelen van gemeenschap in de binnenlanden en met de hoofdplaats dezer residentie zijn de rivieren. Gedurende 1853 is aan het schoonmaken derzelve veel gewerkt, en onder andere het bovengedeelte van de Moesie en van de Klingie van het overhangende geboomte gezuiverd.
BANKA.
Volgens het jaarlijksch verslag dezer residentie bevinden de wegen, waarvan het onderhoud aan de bevolking is opgedragen, zich sedert 1851 in goeden staat.
— 124 —
MACASSAR.
De eenige zoogenaamde groote weg in de noorder-districten is die, welke Macassar met de zuidergrens van Tanette verbindt. Van dien weg zijn echter slechts overblijfselen aanwezig, aantoonende dat er voorheen een goede weg geweest is, terwijl de vroeger aangewende pogingen om dien weder in bruikbaren staat te brengen, zijn mislukt. Na gehouden overleg met de regenten is, ondanks de moeijelijkheden verbonden aan zulke werken bij eene weinig tot arbeid genegene bevolking, door het gewestelijk bestuur besloten, om den weg te doen herstellen en in orde te houden, waarmede terstond met goed gevolg een aanvang is gemaakt, zoodat met grond op de wèlslaging mag gerekend worden. Deze weg is over Maros tot aan de grens van Tanette 45 palen lang. Ook in de zuider-districten bestaat een weg van vroegeren tijd, dien men heeft laten vervallen. Het gewestelijk bestuur zal beproeven ook dezen te doen herstellen, terwijl de Koning van Tello is aangespoord, den weg, welke door zijn gebied loopt, in behoorlijken staat te doen brengen.
MENADO.
Alle wegen in de Menahassa zijn kosteloos door de bevolking daargesteld en worden door dezelve, bij wijze van heeredienst, onderhouden. Het onderhoud der wegen ter hoofdplaats Menado geschiedt daarentegen sedert 1°. Januarij 1852 ten laste van het Gouvernement. In den loop van 1853 is aangevangen en voortgegaan met het maken van de volgende nieuwe wegen, als:
van Kembes tot Tondano, als voortzetting van den tweeden grooten weg van Menado naar laatstgenoemde plaats;
van Parepeij naar Leijlim, over eenen afstand van vier palen, en zulks op verzoek van de bevolking van het district Kakas, met het doel om dezelve en die van Langowan te doen deelen in de voordeelen aan den afvoer van koffij verbonden ;
_ van Amoerang naar het bergdistrict Tonsawang, hetwelk tot dusverre zeer moeijelijk te genaken was. Deze weg zal over eenen afstand van nagenoeg negen palen loopen en het transport van producten, die vroeger gedragen werden, met karren mogelijk maken.
c. B e p a l i n g e n o m t r e n t h e t b i n n e n l a n d s c h v e r v o e r , in v e r b a n d m e t de b e l a n g e n d e r i n l a n d s c h e b e v o l k i n g .
„De inlandsche bevolking — zegt art. 100 van het regeringsreglement van 1836 — is verpligt om tegen de op hoog gezag geregelde betaling, de personen en goederen van reizigers over land te vervoeren. „De diensten, welke van haar in dat opzigt gevergd worden, zijn tweeledig en bestaan :
„ 1°. in het verschaffen van voertuigen en van trek- en draagvee;
„2°. in het presteren van persoonlijke dienst, door goederen te dragen of voertuigen te trekken of voort te duwen."
• De bij 2°. bedoelde dienst wordt in den regel niet gevorderd, waar die bij 1°. omschreven verkrijgbaar is, en de maatregelen van het Indisch Bestuur hebben te allen tijd gestrekt om de toepassing van dit beginsel te bevorderen.
— 125 —
Gedurende 1853 is op dien weg voortgegaan. Tot bevestiging hiervan kan gewezen worden op den aanleg van geschikte karrewegen, het bevaarbaar maken van rivieren en het daarstellen van kanalen, de beperking der heerediensten, de aangewende pogingen in 't belang van den veestapel, als anderzins. Deze punten worden gedeeltelijk onder andere rubrieken van het Verslag behandeld, zoodat hier alleen melding behoeft gemaakt te worden van die beschikkingen, welke meer direct op het gebruik van koelies invloed hebben en leiden om het gebruik niet in misbruik te doen ontaarden, maar daarentegen zooveel mogelijk te beperken. Onder zoodanige mag de aandacht gevestigd worden :
1°. op het besluit van 15 Februarij 1853, n°. 9, waarbij het militair departement is aangeschreven om de noodige bevelen te geven tot vermindering van het vervoer van militaire goederen over land naar Patjitan, Banjoemaas, Tjilatjap, Gombong, Ngawie, Soerakarta, Klatten en Bojolalie, en zulks door zooveel doenlijk gebruik te doen maken van de bestaande waterwegen, en overigens door het houden van uitbestedingen;
2°. op het bepaalde bij besluit van 21 Maart 1853, n°. 3 {Staatsblad n°. 20), dat bij aanvragen van koelies voor reizende ambtenaren of militairen, of voor het vervoeren van goederen, door de civiele en militaire autoriteiten moet worden opgegeven , voor welke personen of goederen de koelies noodig zijn. Deze bepaling heeft inzonderheid ten doel de mogelijkheid daar te stellen, om na te gaan dat alleen dââr, waar andere transportmiddelen ontbreken, en niet anders dan voor bevoegde personen, koelies zullen worden verstrekt.
3°. op het bepaalde bij besluit van 19 Junij 1853, n". 1 {Staatsblad n°. 51), dat voor transporten van gouvernementsgoederen, per kar en door paarden getrokken, in de residentie Batavia en de afdeeling Buitenzorg voor iedere kar zal worden te goed gedaan 25'/2 duit per paal. "Vroeger bedroeg, krachtens Staatsblad 1831, n". 33, die betaling slechts 15 cents per paal, waarvoor, sedert de ongeschikte pedatties meer en meer door karren van betere constructie zijn vervangen, geene karren meer konden verkregen worden, met dat gevolg dat het transport door koelies toenam.
4°. op het besluit van 28 Julij 1853, n°. 2 {Staatsblad n°. 63), bepalende, dat door het Gouvernement aan particulieren verstrekte koelies en transportmiddelen slechts mogen worden gebezigd voor de einden waartoe zij worden verstrekt, en dat zij in elk geval voor den tijd welken zij verpligt worden op de plaats der verstrekking, of waar hunne dienst verlangd werd te blijven, zullen worden betaald met het volle loon, onverschillig of van hen arbeid wordt gevergd of niet. Zullende het echter vrij staan, de koelies of transportmiddelen terug te zenden, wanneer daarvan geen gebruik wordt gemaakt, onder betaling van een door het plaatselijk bestuur vast te stellen reisgeld voor den heen- en terugtogt.
5°. op de handhaving der bepalingen betrekkelijk het gebruik van karren of boerenwagens op de wegen in de residentie Batavia en de afdeeling Buitenzorg getrokken of voortgeduwd door menschen (vervat in het besluit van 26 Maart 1844, n°. 3, Staatsblad n°. 8). In den loop van 1853 is de intrekking of wijziging dezer bepalingen ter sprake gebragt, op grond dat dezelve in zekeren zin de industrie aan banden leggen, door den arbeider te verhinderen zich te verbinden om, tegen betaling van hooger loon, meer en zwaarder werk te verrigten. Het Indisch Bestuur heeft echter gemeend aan de inlandsche bevolking niet te kunnen onthouden de bescherming tegen onbedachtzame overeenkomsten en misbruik van hare gewilligheid, welke in, die bepalingen ten grondslag ligt, en mitsdien aan de voortdurende uitvoering derzelve de hand gehouden.
— 126 —
d. V e r v o e r v a n p e r s o n e n .
In de bestaande regelingen betrekkelijk het vervoer van personen is gedurende 1853 geene verandering gekomen, behoudens het bepaalde bij Staatsblad n°. 78, inet wijziging van art. 17 van het reglement op de reis- en verblijfkosten der officieren (Staatsblad 1828, n°. 41), „dat het aan officieren-inspecteurs verboden is, op reis personen, tot hun gezin behoorende, mede te nemen zonder speciale magtiging van den Gouverneur-Generaal." De aandacht gevallen zijnde op de eigenaardige opdragt van de regeling der binnenweegsche posterijen aan de directie der producten en civiele magazijnen, terwijl dezelve in verband staan tot de dienstpligtigheid der inlandsche bevolking, zoo is thans daarmede belast geworden de directeur der cultures, tot wiens werkkring zij behooren. Als tot het vervoer van personen in betrekking staande, wordt hier nog melding gemaakt van de besluiten:
1°. van 10 October 1853, n°. 2 (Staatsblad n°. 85), waarbij op in dienst reizende officieren van toepassing verklaard worden de bepalingen betreffende de verpligting van reizende ambtenaren, met betrekking tot 's lands herbergen;
2°. van 4 December 1853, n°. 3 (Staatsblad n°. 97), bepalende dat art. 47 van het reglement op de brieven- en wagenpost op Java (Staatsblad 1823, n°. 2) en de besluiten van 19 April 1838, n°. 14, en 10 October 1853, n°. 2, niet van toepassing zullen zijn, wanneer de ambtenaren of officieren hunnen intrek nemen in particuliere herbergen. De motieven tot deze beschikkingen geleid hebbende zijn duidelijk genoeg, zoodat het bijna overbodig is aan te teekenen, dat het billijk en rationeel is voorgekomen, ook de in dienst reizende officieren, in het genot van reis- en verblijfkosten of daggelden, te doen medewerken tot instandhouding der van gouvernementwege daargestelde herbergen, en dat het daarentegen als eene wenschelijke zaak moet worden beschouwd, het ontstaan en bestaan van herbergen zonder bescherming of subsidie van het Gouvernement te bevorderen.
e. V e r v o e r v a n g o e d e r e n .
In het Verslag van 1852 is medegedeeld, dat, als proeve, de uitbestedingen voor den overvoer van producten en zout tweeledig zouden plaats hebben:
1°. Onder toekenning van eene spillage op het zout, te berekenen tot vijf ten honderd;
2°. zonder spillagie.
Het is nader gebleken, dat uit dezen maatregel nadeelen voor den lande kunnen voortvloeijen, vermits daardoor aan de aannemers de gelegenheid wordt gegeven om de spillage van twee verschillende perceelen geheel of grootendeels te doen komen ten laste van dat perceel waarop zekere spillagie wordt toegekend, en alzoo te ontduiken de vergoeding van het te kort komende op het perceel, zonder spillagie aangenomen. Terwijl dit misbruik moet leiden om de proef niet voort te zetten, kwam weder ter sprake, of de overvoer der producten in het algemeen met of zonder spillagie moet worden aanbesteed. Het laatste is voorgekomen meer te zijn in het belang van den lande, hetwelk op deze wijze verbonden wordt aan dat der aannemers, die het transportloon zoodanig zullen berekenen, dat zij voor onvermijdelijke verliezen gedekt zijn. Mitsdien is magtiging verleend om voortaan de uitbestedingen voor het vervoer van zout, en zooveel mogelijk van alle andere producten, over zee, en zoo nood ig ook over land, te doen plaats hebben zonder toekenning van spillage.
— 127 —
Gedurende het jaar 1853 is door verschillende omstandigheden gedeeltelijk de werkino- verhinderd van de aangegane overeenkomsten voor het vervoer van producten en zout met ijzeren laadbooten en stoomslepers, waarvan bij het Verslag van 1852 als eene verbetering van het transportwezen is melding gemaakt.
Die overeenkomsten betreffen:
a. den afvoer der gouvernements-producten uit de Preanger regentschappen en Krawang van Tjikao over Moeara Gembong naar Batavia, en den opvoer van zout van Pakkies naar Tjikao. Niet vóór de maand December 1853 heeft de aannemer zijn materieel in de vaart gebragt en bij de eerste reize met zijnen stoomsleper Tjikao niet kunnen bereiken; hetgeen door hem geweten wordt aan den onbevaarbaren toestand der Tjitaroem. Daaromtrent is van gouvernementwege een deskundig onderzoek ingesteld, waarvan de uitslag onder ultimo 1853 nog niet bekend was. In den afvoer van producten, waartoe inmiddels gebruikt is het aanwezige transportmaterieel, is echter geene vertraging ondervonden.
b. den afvoer van gouvernements-producten uit de Preanger regentschappen en Cheribon van Bandjer naar Tjilatjap, en den opvoer van zout van laatstgemelde plaats naar Bandjar. Het voor dit transport gesloten contract moest eerst in 1854 in werking treden, zoodat de afvoer in 1853 op den ouden voet heeft plaats gehad; hetgeen hier wordt aangeteekend, omdat uit het Verslag van 1852 het tegendeel zou kunnen worden afgeleid. Aanvankelijk liet het zich intusschen aanzien, dat ook in 1854 nog geene ijzeren laadbooten, gesleept door een stoomvaartuig, zouden worden gebezigd, waarin door den aannemer bezwaar werd gezien. De mededeeling van hetgeen hieromtrent te zeggen valt, betreft evenwel niet den in dit Verslag beschreven jaarkring.
c. den afvoer van al de gouvernements-producten uit de residentie Madioen van de onderscheidene binnenlandsche pakhuizen over land naar Madioen en Ngawie en van daar langs de Madioensche en Solosche rivieren naar Soerabaija, benevens den opvoer van zout van Grissee naar Madioen en Ngawie. Het gebruik van stoomslepers is in dit contract niet terstond verbindend gemaakt, doch kan later door het Gouvernement gevorderd worden, zoodra het dit uitvoerbaar en noodig mögt achten. Het voordeel voor den lande uit het contract voortvloeiende bestaat alzoo vooreerst hoofdzakelijk in het gebruik van ijzeren laadbooten. Tusschen het oogenblik van het sluiten van het contract (27 January 1852) en het tijdstip waarop het in werking moest treden (1 Julij 1852), bleef den aannemer echter geene genoegzame tijdruimte om zich tijdig van het noodige materieel, dat uit Nederland moest ontboden worden, te voorzien. Het gevolg daarvan is geweest eene opstapeling van producten uit den oogst van 1852, welke op het transport gedurende 1853 niet zonder invloed is gebleven. Om den afvoer te bespoedigen is uit dien hoofde den aannemer vergund, voor het vervoer gedeeltelijk gebruik te maken van houten vaartuigen, mits dat de daaraan verbondene onkosten geheel voor zijne rekening blijven, en met dien verstande dat de vergunning zich slechts bepale tot de producten uit den oogst van 1852.
d. den afvoer van de gouvernements-producten uit de residentie Kedirie naar Soerabaija, en den opvoer van zout van Grissee naar Kedirie. Het vervoer langs de Kedirie-rivier heeft in 1853 moeijelijkheden opgeleverd, welke door den aannemer werden toegeschreven aan de in het Soerabaijasche ondernomen werken tot verkrijging eener betere waterverdeeling, en meer bijzonder aan de afdamming van den riviertak Gedek. Een ingesteld onderzoek heeft doen zien, dat de ondervondene belemmeringen
— 128 —
slechts voor een gedeelte daaraan kunnen geweten worden en verder het gevolg zijn van eene min doelmatige inrigting der vervoermiddelen. In verband met een en ander is de overtuiging verkregen, dat om eenen geregelden afvoer te verzekeren, eene tijdelijke afwijking van het contract moet worden toegelaten, en dat onder de tegenwoordige omstandigheden de aannemer zonder schade niet kon vervoeren tegen het bij contract bedongen loon. Dien ten gevolge is met hem eene nadere schikking getroffen, ten effecte , dat de afvoer der producten uit de oogsten van 1852 en 1853 en de opvoer van het in dien tijd voor Kedirie benoodigde zout zouden geschieden met gewone middelen, zonder aanwending van stoom en des noods met houten Javasche praauwen, met het voornemen om de uitvoering van het contract in zijn geheel te vorderen, zoodra de bevaarbaarheid der Kedirie-rivier dit zou toelaten.
Van de volgende feiten, tot het vervoer van goederen betrekking hebbende, zal eene mededeeling in het onderwerpelijk verslag verder niet ongepast geoordeeld worden. Onder de meest belangrijke transport-contracten op Java behoort dat voor den afvoer van producten en goederen uit de residentien Bagelen en Banjoemaas naar Tjilatjap, en den opvoer van het voor die gewesten benoodigde zout. Sedert eene reeks van jaren is dit transport in handen gebleven, direct of indirect, van den aanvankelijken contractant. Telkens als het ten einde liep deinsde men terug voor het houden eener openbare uitbesteding, uit vreeze van in de toekomst bezwaren te zullen ontmoeten welke, zoolang de tegenwoordige ondernemer gewerkt had, nooit waren ondervonden. De daadzaak, dat hij het noodige zeer uitgebreide materieel beschikbaar had en een ander het zich niet zoo spoedig en volledig zoude kunnen aanschaffen ; de overtuiging van zijne soliditeit en geschiktheid schijnen er toe geleid te hebben om bij elke expiratie van het contract, op nieuw de mededinging uit te sluiten. Het gevolg daarvan is geweest, dat de hier bedoelde transport-onderneming wel te allen tijde goed gewerkt heeft, maar tevens voor 's lands kas eene kostbare zaak is geweest en gebleven. Met ultimo 1854 zou de bestaande overeenkomst weder ten einde loopen en reeds in 1853 kwamen van den aannemer verzoeken in, strekkende om die met hem voor een volgend tijdvak te verlengen. Ook nu weder werden de tot dusver aangenomene gronden te berde gebragt om tegen te houden, dat de openbare mededinging wierd te hulp geroepen, waaraan eehter door het Indisch Bestuur niet is toegegeven, uit aanmerking hoofdzakelijk dat, zoo de omvang der zaak groot is, ook de daaruit te trekken voordeelen naar evenredigheid beduidend zullen wezen en het niet aannemelijk is te achten, dat voortdurend slechts bij een enkel persoon de vereisehte soliditeit en geschiktheid zou zijn aan te treffen. Derhalve is magtiging verleend om voor deze transportzaak over de jaren 1855 tot en met 1859 eene openbare uitbesteding te houden, van welke echter, uit een politiek oogpunt, vreemde Oosterlingen zijn uitgesloten, ten einde de Chinezen te beletten langs dezen weg in de binnenlanden te dringen. De uitslag van dezen maatregel is geweest, dat het Gouvernement in die vijf jaren ruim 5 ton gouds zal besparen op de vroegere .aannemingsprijzen. In de laatste jaren is veel gedaan tot verbetering van het transportwezen ter Westkust van Sumatra, hetwelk voorheen zeer bezwarend voor de bevolking was en bij gevolg nadeelig terugwerkte op de uitbreiding der koffij-cultuur in het bijzonder, en de welvaart en ontwikkeling in het algemeen. Gedurende 1853 zijn aldaar twee contracten tot stand gekomen, welke den afvoer van het koffijproduct naar Padang en'den overvoer van zout en goederen tusschen verschillende plaatsen verzekeren. Het eene betreft de trajecten tusschen Padang en Kajoe Tanam, en Kajoe Tanam en Padang Pandjang, welke tot dusver in twee afzonderlijke perceelen gesplitst waren, maar thans tot ééne onderneming zijn zamengetrokken, die alle gewenschte waarborgen van wèlslaging aanbiedt.
— 129 —
Het tweede verzekert den overvoer van de gouvernements-koffij van Manindjoe naar Padang, en door beide is thans, zelfs bij eene aanmerkelijke uitbreiding der productie, in het geregeld transport voorzien. De contracten loopen beide over een tijdvak van vijf jaren.
ƒ. V e r v o e r v a n b r i e v e n .
De dienst bij het postkantoor te Batavia kon, sedert de correspondentie met de overlandpost aanmerkelijk was toegenomen, niet meer naar behooren worden waargenomen door het beschikbaar personeel. In afwachting eener geheele reorganisatie zijn in December 1853, bij wijze van tijdelijken maatregel, in te gaan met 1 Januarij 1854, schikkingen gemaakt om daarin te voorzien. In hoever deze voorziening voortdurend als voldoende en onvermijdelijk is te beschouwen zal de toekomst moeten leeren; — aanvankelijk is daardoor de dienst van het hoofdkantoor van Nederlandsch Indie, waar alle brieven die uit Nederland en vreemde landen komen ontvangen worden, verzekerd. Wat het administratieve gedeelte der brievenposterij aangaat, wordt verwezen naar de rubriek „Muntstelsel en geldsomloop" met opzigt tot de daar vermelde aanbeveling om, bij de verzending van brieven, geldswaarden inhoudende, of waarin bijzonder belang gesteld wordt, op te volgen het voorgeschrevene bij de artt. 9 en 23 van het reglement voor de brieven- en wagenpost op het eiland Java (Staatsblad 1823 n°. 3). Verder werd door den directeur der producten en civiele magazijnen, op last van het Gouvernement, tot explicatie van art. 10 § a van gezegd reglement, in de Javasche Courant bekend gemaakt, dat van de betaling van port alleen vrijgesteld zijn en derhalve onder dienst-couvert mogen worden verzonden de brieven, die door de in de aangehaalde paragraaph genoemde autoriteiten worden geschreven aan personen, die ambtshalve met hen in betrekking staan, en mitsdien alle aan particulieren gerigte of over bijzonder belangen handelende brieven aan de betaling van het gewone portgeld onderworpen zijn. Volgens thans ontvangene opgaven heeft het aantal der op Java en Madura ontvangene en verzondene brieven bedragen:
in 1853 416,222 en 410,682 „ 1852 399,944 „ 407,714
dus meer in 1853 16,278 en 2,968
Het cijfer voor 1852 stemt niet overeen met hetgeen in het Verslag over dat jaar, volgens de toen ontvangene opgaven, werd meegedeeld. Bij gebreke van nadere toelichting is dit verschil thans niet op te helderen. De ontvangsten der brievenposterij op Java en Madura beliepen:
in 1852 ƒ 221,892: 64% in 1853 217,339: 60
minder in 1853 ƒ 4,553: 04%
Van de reizen van den uit Nederland gezonden ambtenaar ten dienste van het postwezen, tot het doen van onderzoekingen als voorbereiding voor eene nieuwe regeling van dit onderwerp, waarvan in het vorig Verslag melding werd gemaakt, was op het einde van 1853 het rapport nog niet ontvangen,
1853. 9
— 130 —
§ 2. Over zee tusschen deelen van Nederlandsch Indie.
Omtrent de scheepvaart in liet algemeen wordt gehandeld onder het hoofd ..Nijverheid." . , _, In 1853 is magtiging verleend tot daarstellmg, voor rekening van den lande, van een stoomvaartuig, bestemd om te allen tijde de gemeenschap te onderhouden lunchen den wal, de reede van Batavia en het eiland Onrust. Aan zoodanig vaartuig werd sedert geruimen tijd behoefte gevoeld, dewijl bij eenigzins zwaren wind de hevige branding op de bank voor de rivier alle gemeenschap met roeivaartuigen belet. . _ De kosten waren begroot op/37,225, en het vaartuig werd onder opzigt van den hoofdingenieur voor het stoomwezen gebouwd op de particuliere werf van Browne fr Co. te Dassoon (Rembang.) Het zal staan onder beheer van den administrateur van het buitenpraauwen- oi tiuniaveer te Batavia, en dienstbaar zijn tot het vervoeren van personen naar en van de reede van Batavia en van en naar het eiland Onrust, tegen heffing van een vrachtloon, terwijl ook de tjunia-praauwen, zoo noodig, daarmede zullen worden gesleept. ,. ü In het Versla» van 1852 is medegedeeld, dat de maatschappij onder directie van den heer Cores de Vries reeds eene proefvaart had aangevangen tusschen Batavia, Benkoelen en Padang en tusschen Batavia, Macassar en de Molukken. Gedurende het jaar 1853 ontstonden moeijelijkheden tusschen het Indische Bestuur en die onderneming, op welke bij het einde van dat jaar eene regterlijke beslissing stond te worden ingeroepen, en ten gevolge waarvan de vroeger voorgenomen definitieve overeenkomst, voor den tijd van vijfjaren, toen nog met tot stand kon komen. Om inmiddels geene stremming in de vaart te brengen, besloot het Indisch .Bestuur dat, hangende het te voeren geding, gebruik zou worden gemaakt van het aanbod van den heer de Fries, om de postpaketten met zijne schepen te verzenden en daarmede ook, wanneer het Gouvernement zulks m zijn belang zal achten, passagiers en goederen te doen overvoeren, tegen de door hem gevorderde sommen en voorwaarden. . Behalve de onderneming, aan welker hoofd de heer de Fries als directeur staat, was echter ook nog aanwezig, en in 1853 voor vijf jaren verlengd, eene andere stoomboot-onderneming, namelijk de Nederlandsch-Indische Stoomboot-maatschappij. Deze had tot dusver bijna uitsluitend haar bestaan gevonden in de vaart langs de noordkust van Java, doch had in minder groote voordeelen weldra de gevolgen ondervonden der mededinging van de stoomschepen van den heer Cores de Fries ; en had daarom die vaart tijdelijk opgegeven. Bekend o-eworden met de verwikkelingen tusschen het Indisch Bestuur en dezen, bood zij zich toen aan om met het Gouvernement in onderhandeling te treden voor het onderhouden van eene geregelde stoomvaart op de noordkust van Java of elders in den Indischen Archipel, en den overvoer van gouvernements-passagiers, goederen en brieven. . . . . Op grond van de met den heer de Fries aangegane verbindtemssen is het aanbod om te dezer zake bepaaldelijk overeen te komen, afgewezen, doch aan de maatschappij te kennen gegeven, dat indien zij een stoomschip in de vaart wilde brengen langs de noordkust van Java of elders, het Gouvernement met verphgt of g°enegen was om aan iemand boven' de maatschappij eenige voorkeur te geven voor° het vervoer van passagiers en goederen, en alzoo ook van de schepen der maatschappij niet minder dan van die van anderen zoude gebruik maken, mits bij goede behandeling en tegen redelijke prijzen. Ofschoon van zeer specialen aard, zal het welligt niet onbelangrijk zijn, hiermede te vermelden en op te nemen een met 1°. Januarij 1853 in werking gekomen Tarief van passage- en vrachtgelden, welke ah maxima hunnen worden betaald voor den overvoer van gouvernements-passagiers en goederen met particuliere stoomschepen langs de noordkust van Java.
— 131 —
Dit tarief is van den volgenden inhoud :
A. Passagegelden.
I. PASSAGIERS DER IsTE KLASSE, met één bediende en % koijang bagage vrij.
Van Batavia naar Samarang en tusschenliggende plaatsen, en omgekeerd / 80.00
Idem naar Soerabaija, en omgekeerd 120.00 Van Samarang naar Soerabaija en tusschenliggende plaatsen, en omgekeerd 80.00
Kinderen beneden de 15 jaren de helft. Idem „ „ 2 „ vrij.
II. PASSAGIERS DER 2DE KLASSE.
a. Civiele ambtenaren beneden de / 1 0 0 gulden (een Underd gulden) tradement 'smaands; militaire geëmploijeerden der 4sde, 5de en 6de klasse; onderadjudanten, kadets en élèves, met een bediende en >4 koijang bagage vrij.
Van Batavia naar Samarang en tusschenliggende plaatsen, en omgekeerd f 40.00
Idem naar Soerabaija, en omgekeerd dO.00 Van Samarang naar Soerabaija en tusschenliggende plaatsen, en omgekeerd 40.00
Kinderen beneden de 15 jaren de helft. Idem „ „ 2 „ vrij.
b. Europesclie en Amboinesche onderofficieren en soldaten.
Van Batavia naar Samarang en tusschenliggende plaatsen, en omgekeerd 15.00
Idem naar Soerabaija, en omgekeerd 2 3- 6 0
Van Samarang naar Soerabaija en tusschenliggende plaatsen, en omgekeerd 15.00
c. Inlandsche onderofficieren en soldaten.
Van Batavia naar Samarang en tusschenliggende plaatsen, en omgekeerd 8.00 Idem naar Soerabaija, en omgekeerd.
Van Samarang naar Soerabaija en tusschenliggende plaatsen, en omgekeerd 8.00
d. Europesche vrouwen van onderofficieren en soldaten.
Van Batavia naar Samarang en tusschenliggende plaatsen, en omgekeerd 12.00 Idem naar Soerabaija, en omgekeerd
Van Samarang naar Soerabaija en tusschenliggende plaatsen, en omgekeerd. 12.00
e. Europesche kinderen beneden de 15 jaren.
Van Batavia naar Samarang en tusschenliggende plaatsen, en omgekeerd 6.00
— 132 —
Idem naar Soerabaija, en omgekeerd / 9-°" Van Samarang naar Soerabaija en tussehenliggende plaatsen, en omgekeerd 6.00
Europesche kinderen beneden de twee jaren vrij.
f. Inlandsche vrouwen.
Van Batavia naar Samarang en tussehenliggende plaatsen, en omgekeerd 4.00 Idem naar Soerabaija, en omgekeerd 6.00 Van Samarang naar Soerabaija en tussehenliggende plaatsen, en omgekeerd 4.00
g. Inlandsche kinderen beneden de 15 jaren.
Van Batavia naar Samarang en tussehenliggende plaatsen, en omgekeerd 2.00
Idem naar Soerabaija, en omgekeerd 3.00 Van Samarang naar Soerabaija en tussehenliggende plaatsen, en omgekeerd 2.00
Inlandsche kinderen beneden de twee jaren vrij.
h. Inlandsche gezanten.
Van Batavia naar Samarang en tussehenliggende plaatsen, en omgekeerd ƒ 50.00
Idem naar Soerabaija, en omgekeerd 75.00 Van Samarang naar Soerabaija en tussehenliggende plaatsen, en omgekeerd 50.00
i. Bedienden van inlandsche gezanten.
Van Batavia naar Samarang en tussehenliggende plaatsen, en omgekeerd 10.00
Idem naar Soerabaija, en omgekeerd 15.00 Van Samarang naar Soerabaija en tussehenliggende plaatsen, en omgekeerd 10.00
k. Chinesche of inlandsche bannelingen.
Van Batavia naar Samarang en tussehenliggende plaatsen, en omgekeerd 6.00
Idem naar Soerabaija, en omgekeerd 9-00 Van Samarang naar Soerabaij a en tussehenliggende plaatsen, en omgekeerd 6.00
(NOTA. Onder vorenstaande passagegelden is begrepen het .verschuldigde voor de tafel en dranken en voor de bij het tarief toegestane bagage. De voeding van de passagiers der verschillende klassen zal toebereid moeten verstrekt worden, overeenkomstig het gouvernements-besluit van den 8sten April 1842, n°. 12, en het tarief van rantsoenen n'. 18. Voor de vrouwen van de passagiers der 1ste en 2de klasse, onder welke laatsten alleen worden verstaan de vrouwen van civiele ambtenaren beneden de f 100 (een honderd gulden) tractement 'smaands, militaire geëmploijeerden der éde, hde en 6de Mause, onder-adjudanten, kadets en élevés, zal dezelfde passage worden betaald als voor de mannen, onverschillig of zij met hare echtgenooten dan wel alleen reizen. Voor kinderen zal dezelfde passage betaald worden, onverschillig of zij met hunne ouders reizen dan wel alleen. De passagiers der 2de klasse, voor zooveel betreft de civiele ambtenaren beneden de / 1 0 0 (een honderd gulden) tractement 'smaands, militaire geëmploijeerden der
— 133 —
Me, hde en 6de klasse, onder-adjudanten, /cadets en élèves zullen op gelijken voet behandeld worden als de passagiers der 1ste klasse. De troepen zullen zooveel mogelijk onder dek gelogeerd worden. Voor eiken bediende die meer mögt worden overgevoerd zullen dezelfde passagegelden worden te goed gedaan als voor eenen Chineschen of inlandschen banneling, sub § Je hiervoren vastgesteld.)
B. Vraehtgoederen.
Voor den overvoer van alle gouvernementsgoederen zal worden betaald per koijang:
Van Batavia naar Samarang en tusschenliggende plaatsen, en omgekeerd ƒ 12.00
Idem naar Soerabaija, en omgekeerd 1 8- 0 0
Van Samarang naar Soerabaija en tusschenliggende plaatsen, en omgekeerd 12.00
Met uitzondering van de navolgende goederen, waarvoor de hierna te noemen vrachten zullen kunnen worden te goed gedaan, als:
,T i i-i i . . . f 8.00 Vogelnestjes per pikol •> Opium (Bengaalsche) per kist 8- 0 0
Idem (Turksche) per pikol 8- 0 0
T ,. ., , 2.00 Indigo per pikol Specie % per cent.
Geldswaarde, waaronder bedoeld wordt papiergeld door het Gouvernement uitgegeven en ook bankpapier % per cent.
_ , . , / 20.00 Paarden per stuk
De passagegelden, bij dit tarief bepaald, zijn over het algemeen minder gesteld dan bil de overige tarieven, waartoe aanleiding was gevonden in de vermindering der passao-e- en vrachtgelden voor particulieren, welke de concurrentie in de stoomvaart lan°s de noordkust van Java reeds ten gevolge had gehad. . - » ' . De staking van die vaart door de Nederlandsch-Indische Stoomboot-maa schappij in het beo-in van 1853 had die concurrentie echter voor het oogenbhk doen ophouden, met het gevolg dat de heer de Vries ongenegen was om zich aan het bovenbedoeld tarief te onderwerpen. -/ ,. > , . „ Ook door de Nederlandsch-Indische Stoomboot-maatschappij, aan wier beoordeeling dat tarief later werd onderworpen, werden aanvankelijk daartegen eemge bedenkingen gemaakt,- doch na de weigering van het Gouvernement om tot eene verhooging der passage- en vrachtgelden over te gaan, heeft zij met het tanef genoegen genomen en te kennen gegeven, dat zij vermeende hierdoor te voldoen aan de door het Gouvernement gestelde voorwaarde om billijke prijzen te vorderen en alsnu te mogen rekenen op eene ruime uitlegging van de toezegging, dat ook van hare schepen gebruik zou worden gemaakt, in welke verwachting haar stoomschip Koningin der Nederlanden uit de wateren van Australie is teruggeroepen. Het gemelde tarief is nader ook voor 1854 van kracht verklaard.
Tot een overzigt van hetgeen voor den overvoer van gouvernements-passagiers goederen en gelden in de verschillende deelen van den Indischen archipel too dusver werd bepaald, kan strekken de volgende opgave van de jaren I M / , 1842 en 1852:
134
- a
* O i OS CO
os * o t o Cn
| _ j O "co t o V- 1
I—1
OS
OS CO t a
t o
^ - 3 O O
t o CO rf*^—i CK 'S, J-J "co CO
o CK X 00 t o t o OS v t o CK
_tO v co s° "en
* • CO s» tf* ep JOÏ
"en 0 0 10
CO
1 — < S OD 0 0 S1
" u * p—1
* •
UT t o
S i oo
t * * "to »o p OD t o
?
» o " «d D ? p CL, g . g CD Et! * * » » I 1
B CD • 0°. _. a> . . Ö S » CD
t-j CT"
CD £}.' 2 CD
CD i
i-J CO CO
i—J OD oo
cO o OO
CT t O
t o 1—1 CO
0» jf>
t o OO "to o o
CO CO ~ 3
"oo o o
C n
j — 1
" o o o
t o
"oo o cn CO h - '
00 "to -~3 _o o CO
OT *• CTT CX '*-• 00
«
Van tinge Mad
S e p , P B CD
03 CT*
p B < CT" . P CD CS CD M
>—<
" t - 1
OD *. >->
"r-J OD t o
t o * 0 CO *.
1—1 "co OD *»
uCO
oo - d
Crt "co «71 OD
CT j e *
o o
co o co "co t o ü t
1—i co to " o CO I f *
OD sa
"co S OD bo o
h- 1 O CO "oo ~a 5° OD **
H J —a p i "co t o oo Ö *
5*
a S 8» ï S f l p c u ^ . CD *
C T - 1 » • S. g • Sg
. CD O N C Et' ""* . 1 p
05
"co CO OO
J-" *to t o oo
t o
"OD «o co
1—i 'w» - a H J
CO "co CO o
OD
"h-* tf* l i t
C n OO
O O
J—' " o CO ^OD
"co O o
J—1 "co ** »o "oo h-1 ÜT
1—' 1 * * M "*• o t o
CO OD
H-' - a 00 "--a - 3 t - J O - a
t o OO 0 0
h-i OD O» ** O
o o. a o << 5" g ^ 3 » S c _ , S CD XT^ s s s f - u r o n Q
ene pla n Mad andere en . .
o 3 S. *Ö p m
t o "co OD t o
08
"en CO —a
CTt
*--3 CO OD
5° "óo
en
h-» J 3 5
"OD M O
h-J J—1 "oo en I—'
J—1
"h-* - 3
" b » O C n S H-' V OO œ " o o o S»
oo S ' at
-~3 o o s t o CO J—1
en t o - a t o 1 * * N> CO OO CO
"en CO t o bo oo S CO I f * CO
OD ~ 3 I—1
o o
H-1
CO CO
h-1
oo 1 * * Î0
h - ' OO en »
oo CO t o
1—" CO
t o
I—" CO CK t o
"
t—1
0 0 CO
oo
t o
I—1
CO o r t o
CO CO t o *
CO £ t o
h- 1 oo CK t o
o < CD
CD <i o O ES CD p j »T CD F ^ Ö
CA CO E» CS. CD* • i • o S i ^ OO. CD W O
erde ; oijang
s- 'S CD C U CD i-t CD S3
Overge Bedra
CJO, «s o / — \ CD o a O C i j g »
gelden, inaal).
I
cri S
p
Cu to a
vrach edrag.
OO. CD
CD S
— 135 —
Uit vorenstaande aantooning blijkt, dat terwijl de hoeveelheid koijangs» cederen, welke van Java naar de buitenbezittingen en omgekeerd zijn overgevoerd, sedert 1 2 aanmerkelijk is toegenomen, daarentegen de vervoer van de eene naar de andere plaats op Java en Madura in 1852 minder is geweest dan vroeger. S L A t z i i opgemerkt, dat de regtstreeksehe afscheep van producten voor de NedeÏandsche"markt langzamerhand tot meerdere havens van Java is uitgebreid en b f t v ö t het vervoer langs de kust naar de hoofdplaatsen moest vermmderen Overigens worden hier, als met dit onderwerp in het algemeen m verband staande,"nog aangeteekend de volgende beschikkingen:
a het besluit van 17 Maart 1853, n°. 3 {Staatsblad! rfV 18) betreffende de voedinïïelden aan boord van oorlogsschepen voor inlandsche hoofden, gezanten
rend voor 's Eijks schatkist. , Mitsdien zijn die voorschriften aangevuld en verbeterd.
b. het contract voor den overvoer van zout naar de zuidkust van Java en den terugvoer van producten naar de noordkust. n q 9 n n n »«.,, den lande
\ : t Z % h i " ^ a a n z i e n l i j k e en voor zoodanige onderneming berekende
^ S f ^ ^ Z S ^ , A e n d é g de geheele Indische k u s t v a a r t ^ bevSdt in handen van Arabieren en Chinezen. Hunne schepen zrjn ovex:W alg m"en ongeschikt voor de aan vele gevaren onderhevige v a a r t j t a p J j g ^ U K U kust, hetgeen onder andere bevestigd wordt door het tot dat het verschijnen van
Ä t f e aannemers weigerden mede te L g e n i j . J - J « « * £ kansen op, en is, ter vermijding van moeijelijkheden, besloten het met hen aan gegaan contract voor den tijd van drie jaren te verlengen.
, de bevolene maatregelen om de op de buitenbezittingen benoodigde steenkolen t t s t r e ï s van Bandjermassin te doen aanvoeren op de daartoe meesgescbkte SsUppen! met vermijding zooveel mogelijk van aanvoeren van Soerabarja.
ƒ. "Vervoer v a n b r i e v e n .
n A , M hnnfd is alleen te vermelden dat voor de verzending naar Samarang Onder dit hoofd > a' l e e n f J f ^ ^ , d e residentien in het middengedeelte van lava g e i l e n " g S Î Ï Ï 7^85 Tede i r u i k is gemaakt van de particuliere stoomichepfn welkeg de noordkust van Java bevaren en Samarang aandoen en d g W eene benoSjke expeditie van brieven en pakketten naar en van het eiland Blitong hef noodde is verligt; wordende voor het overbrengen derzelve naar en van het Ï i h a A r i - ^ W p o « . varend pakketschip door den adsistent-resident van Blitong een vaartuig bij de Lucipara-eilandeu gestationeerd.
§ 3. Tusschen Nederlandsen Indie en het moederland.
a. L a n g s d e n g e w o n e n weg.
In het model-contract voor den overvoer naar Nederland van ^ ^ " g ^ der tweede klasse, en in de voorschriften voor cle scheepsgezagvoeidei* daaitoe
— 136 —
betrekkelijk (Staatsblad 1851 n°. 56), zijn eenige wijzigingen gebragt, daarin bestaande, dat die militaire passagiers, indien het schip te Hellevoetsluis of te Brouwershaven mögt binnenvallen, onder geen voorwendsel hoegenaamd aldaar mogen worden ontscheept maar aan boord moeten blijven tot dat het schip te Kotterdam zal zijn aangekomen, terwijl het bedrag der ten behoeve dier militairen aan den gezagvoerder ter hand gestelde twee maanden soldij, hetwelk door dezen aan den plaatselijken kommandant der zeehaven, alwaar het schip zal zijn binnengevallen, moet. worden overgegeven, in het geval dat de aankomst te Hellevoetsluit'of Brouwershaven mögt zijn, moet worden afgegeven aan den kommandant te Eotterdam (Staatsblad 1853, n°. 3). Door het opperbestuur is bepaald (Staatsblad 1853, n°. 23), dat de kweekelingen der Koninklijke academie te Delft, die aldaar het diploma hebben erlangd van burgerlijk ingenieur en daarenboven een voldoend examen hebben afgelegd in de kundigheden, welke vereischt worden tot eene benoeming als ambtenaar der 2de klasse voor ^Nederlandsen Indie, onder andere voordeelen bij hunne uitzending, ook zullen genieten vrij transport naar Indie voor rekening van den lande, als passagiers der 1ste klasse op de gewone voorwaarden.
Gedurende 1853 zijn over zee ontvangen en verzonden: 1748 en 4051 brieven.
In 1852 bedroegen deze getallen 1842 „ 6429
minder in 1853 g4 e n 2378
b. L a n g s d e n z o o g e n a a m d e n o v e r l a n d w e g .
Ten gevolge van de daarstelling eener veertiendaagsche gemeenschap tusschen Europa en Singapore, is in het begin van 1853 tusschen laatstgenoemde plaats en Batavia eene halfmaandelijksche stoomvaart van gouvernementswege geopend voor het overbrengen der brievenmalen, vice versa. Behalve het reeds tusschen Batavia en Singapore als pakketschip varende oorlogsstoomschip, is voor deze dienst gebezigd het stoomvaartuig Java, behoorende aan de Nederlandsch-Indische Stoomboot-maatschappij, hetwelk tot dat einde van 1 Mei 1853 voor den tijd van één jaar is ingehuurd. Terwijl met deze maatschappij reeds ter zake was overeengekomen, heeft de heer W. Cores de Fries aangeboden , eene der tot zijne onderneming behoorende stoombooten, tegen billijke vergoeding, voor deze dienst te bestemmen. Daaraan kon echter, nadat reeds met anderen was overeengekomen, niet worden voldaan, ook omdat de dienst voor zijne stoomschepen naar Padang, Macassar en de Molukken reeds zwaar was te noemen en, indien daaraan nog wierd verbonden de vaart op Singapore, gegronde vrees voor stagnatie zou ontstaan. Bij het ter zake met de gemelde maatschappij gesloten contract is onder andere overeengekomen, dat het Gouvernement zal kunnen beschikken over tien plaatsen voor passagiers der 1ste klasse en zeventig koijangs scheepsruimte voor passagiers der 2de klasse of goederen, de passagiers der 2de klasse gerekend tegen een volwassen persoon per koijang, en dat voor het transport van die passagiers en goederen zullen worden voldaan de vrachten, welke de directie der Stoomboot-maatschappij voor den overvoer van particuliere personen en goederen vordert, mits die vrachten niet te boven gaan die, welke bij de tarieven voor de gouvernementspakketvaart zijn of zullen worden bepaald. In het geheel zijn gedurende 1853 langs den zoogenaamden overlandweg naar Europa verzonden 64,015 brieven.
In 1852 bedroeg het getal daarvan 62,853 „
dus meer in 1853 . . 1,162
— 137 —
Gemiddeld werden in 1853 maandelijks naar Europa verzonden :
over Marseille 3,816 brieven. „ Southampton 135 „ „ Triest 1,384 , „
Het getal der per landpost uit Europa ontvangene brieven bedroeg: in 1853 . 40,585 in 1852 36,225
dus meer in 1853 . . 4,360 „
I X . , VOORZIENING IN DE MATEBIELE BEHOEFTEN VAN HET BEHEER.
§ 1. Boor uitzending uit Nederland.
Blijkens het Verslag van 1852 bedroeg de geldswaarde der voor de dienst van dat jaar uit Nederland geëischte goederen eene som van . . . ƒ 2,189,685:1035
gedurende 1853 bedroeg dit 2,224,805: 91
meer in 1853 ƒ 35,119:107s
§ 2. Gouvemements-inrigtingen in Indie.
In vorige verslagen werd onder deze rubriek gehandeld over:
's Lands-drukkerij.
Het beheer daarvan leverde in 1853 niets meldingswaardig op.
Stoom- en andere werktuigkundige inrigtingen, en wel speciaal de fabriek voor de Marine, het stoomwezen en de nijverheid te Soerabaija.
Hieromtrent is thans gehandeld onder „Inrigtingen tot de zeemagt betrekkelijk," en onder „Nijverheid."
De artillerie-constructiewinkel.
Hiervan het noodige medegedeeld bij „Inrigtingen tot het leger betrekkelijk."
De gouvernements-steenkolenmijnen in de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo.
Zie thans onder het hoofd „Mijnbouw."
De houtbosschen.
Zie onder „Landbouw."
De houtzaagmolens, houtstapelplaatsen en pakhuizen.
Deze drie onderwerpen hebben gedurende 1853 geen stof tot mededeelingen opgeleverd.
—.138 —
X. BRONNEN VAN INKOMSTEN.
§ 1. Belastingen in het algemeen.
In 1853 zijn bij besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indie van 23 September n". 2 (Staatsblad n. 77) van alle belastingen vrijgesteld de bevolking en hoofden van de zoogenaamde perdikan-dessa's, mitsgaders die dessavolkeren en hoofden, welke uitsluitend bestemd zijn ter bewaking van de graven der voorouders van Vorsten, regenten en andere inlandsohe grooten, of van tempels en andere in de oogen der inlandsche bevolking geheiligde plaatsen. Tot deze beschikking is overgegaan op grond :
dat voor de perdikan-dessa's de vrijstelling behoort te worden beschouwd als een bewijs van achting voor de priesters, die zich met de instandhouding van priesterscholen belasten ;
dat voor de overige hiervoren aangewezene dessa-volkeren en hoofden in de vrijstelling van landrente, bedoeld bij art. 26 van het besluit van Commissarissen Generaal van 4 Januarij 1819, n°. 1 (Staatsblad n°. 5), meer moet worden gezien eene erkenning van een algemeen werkend beginsel dan eene bepaalde uitzondering : en dat daarom dit beginsel behoort te worden uitgestrekt tot alle belastingen.
§ 2. Verpachte belastingen en monopolien.
De gewone middelen op Java en Madura voor 1853 verpacht, krachtens de publicatie van 6 November 1852 (Staatsblad n°. 73), hebben, met uitzondering van de amfioenpacht, opgebragt ƒ 1,979,712.00 en op de buitenbezittingen 331,200.60
Te zamen . . ƒ 2,310,912.60 Over 1852 was verkregen 2,165,587.00
en dus in 1853 meer ƒ 145,325.60
Bij publicatie van 16 October 1853 is vastgesteld een reglement voor de verpachting van 'stands middelen op Java en Madura, hetwelk te vinden is onder n°. 86 van het Staatsblad van dat jaar. Dit reglement is met 1". Januarij 1854 in werking gekomen. De voorwaarden, waaronder de gewone of kleine middelen voor 1854 op Java en Madura zouden worden verpacht, zijn mede vastgesteld bij eene publicatie van 16 October 1853, in het Staatsblad van dat jaar te vinden onder n°. 88. De opiumpacht op Java en Madura over 1853, opgeveild naar de voorwaarden, vastgesteld bij publicatie van 31 October 1852 (Staatsblad n°. 71), heeft opgebragt:
aan pachtschat ƒ 1,697,340.00 „ opium 40,860 kattiesa/100 4,086,000.00 „ 7,085'/2 „ „ 25 177,137.60
/ 5,960,477.60 Op de buitenbezittingen 637,070.00
Te zamen . . ƒ 6,597,547.60 en in 1852 was te zamen verkregen 6.070.595.00
Alzoo meer in 1853 . . / 526,952.60 Waarvan echter moeten worden afgetrokken de kosten van inkoop van 3022'/2 katties amfioen, die in ] 853 meer aan de pachters zijn verstrekt dan in 1852, bedragende p. m 45,337.00
Voordeelig verschil met 1852 . . / 481,615.60
— 139 —
Het getal verkoopplaatsen voor opium op Java en Madura is, krachtens art. 2 van het reglement in Staatsblad 1847, n°. 42, door den directeur der middelen en domeinen voor 1853 gesteld op 2360 of 47 minder dan in 1852. Het Indisch Bestuur laat op de bovenstaande mededeelingen deze opmerkingen volgen -.
„Zoo hieruit niet kan worden afgeleid, dat het gebruik van dit verderfelijke heulsap onder de bevolking afneemt, het tegendeel is evenmin met grond aan te nemen uit de meerdere verstrekking van opium welke in 1853 heeft plaats gehad. „ Bij de onzekerheid omtrent de mate van den smokkelhandel, welke in opium gedreven wordt, is met geen schijn van juistheid een oordeel ter zake mogelijk. De geschiedenis der laatste jaren toont het voortdurend bestaan van eenen uitgebreiden sluikhandel in amfioen aan. In 1852 en 1853 is het Bestuur op het spoor gekomen van zeer belangrijke sluikerijen in Kembang, Passoeroean en Batavia , welke het bewijs hebben geleverd van eene zich over onderscheidene gewesten van Java uitstrekkende zamenspanning van vermogende en invloedhebbende Chinezen , gesteund door omgekochte inlandscbe ambtenaren. „Tegen deze ontdekte enkele feiten staan intusschen waarschijnlijk een aantal fraudes over, die verborgen bleven. De sluikhandel in opium biedt te aanzienlijke voordeelen aan en de middelen, welke het Gouvernement ten dienste staan om dien tegen te gaan, zijn noodwendig te beperkt, om met eenigen grond te mogen rekenen op eene duurzame verhindering van den verboden invoer. „Als een middel om den smokkelhandel te belemmeren, is de invoer van opium in entrepôt op Java en Madura, krachtens het voorkomende in de Staatsbladen van 1841, nis. 35 en 42, en van 1849, n°. 3, bepaald verboden. „ Ware het doel bereikt, dan zou de verstrekking van opium aan de pachters van gouvernementswege moeten zijn toegenomen. Dit is echter niet geschied, zijnde bij de verpachtingen van 1833—1841 (tijdvak van vrijen aanvoer) door de pachters aangenomen een debiet van gemiddeld 42,943 katties 'sjaars; en in de daarop volgende negen jaren (bij verboden aanvoer) gemiddeld 'sjaars bedongen 42,761 katties. „ Evenmin schijnt de sluiting of openstelling der entrepôts eenen overwegenden invloed te hebben uitgeoefend op het pachtcijfer van dit middel, hetwelk in 1833 bedroeg ƒ 4,727,858.00 achtereenvolgens is vooruitgegaan met 3,838,822.00
en in 1841 beliep ƒ 8,566,680.00
gevende (bij vrijheid van handel) eene rijzing in negen jaren van bijna 100 per cent.
„Gedurende den tijd van verboden aanvoer is mede stijging waargenomen, doch slechts tot 1846, toen de opbrengst ƒ 9,361.800 was, die sedert jaarlijks is achteruitgegaan. „Uit deze cijfers laat zich de gevolgtrekking maken, dat het cijfer van den pachtschat en van de hoeveelheid opium, welke door het Gouvernement wordt verstrekt, afhankelijk is van andere omstandigheden, die daarop grooter invloed hebben dan de toelating of het verbod van den aanvoer in entrepôt. „ Aan dat verbod zijn intusschen groote bezwaren voor den Archipel-handel verbonden. Door hetzelve wordt de handelaar van Java verwijderd, naar Singapore gedreven en bij gevolg Nederlandsch Indie verstoken van de voordeelen van den handel in andere artikelen, die met het vervoer van opium gewoonlijk gecombineerd werd."
Dit heeft dan ook het Indisch Bestuur in het laatst van 1853 geleid tot het verzoeken van 's Konings magtiging ten einde de entrepôts op Java weder voor den opslag van opium open te stellen. De daarop gevolgde toestemmende beschikking behoort tot een volgend verslag. In het stelsel van opium-verpachting is gedurende 1853 geene wijziging gebragt,
— 140 —
alleen werd een nieuw reglement vastgesteld, dat met 1°. Januarij 1854 in werking is getreden en te vinden is onder n°. 87 van het Staatsblad van 1853. De voorwaarden, waarop het regt van verkoop van opium in het klein op Java en Madura in 1854 zoude worden verpacht, zijn bekend gemaakt bij de publicatie van 16 October 1853 {Staatsblad n°. 89). In 1853 is de goedkeuring des Konings in Indie ontvangen op de beschikking vermeld bij n°. 73 van het Staatsblad van 1851, waarbij de belasting en de pacht der bazaars en warongs op Java, gerekend van 1". Januarij 1852, worden afgeschaft, met uitzondering voorloopig van die in de residentien Batavia en Preanger regentschappen en in de afdeelingen Buitenzorg, Krawang, Madura, Sumanap en Pemakassan, en met bepaling dat, ten aanzien van de in Djokjokarta gelegen zoogenaamde heilige bazaars Passer Gedeh en Imagerie, voorloopig geenerlei verandering zal worden gemaakt. Gelijktijdig werd magtiging ontvangen om de bazaarbelasting in de afdeeling Krawang af te schaffen. Van die magtiging is terstond gebruik gemaakt, zoo als blijkt uit de publicatie van 2 Junij 1853, opgenomen in het Staatsblad onder n*. 44. Zoowel voor Krawang als voor het overige gedeelte van Java, waar de bazaarbelasting is afgeschaft, waren alsnu maatregelen van voorziening noodig omtrent het onderhouden en schoonhouden van de bazaars en daarop staande loodsen, zoomede omtrent de handhaving der politie op dezelve. Deze maatregelen zijn genomen bij besluit van 18 October 1853, n°. 7 {Staatsblad n°. 90), zoo als reeds onder de rubriek „ Landsgebouwen en waterstaat" vermeld is. Ten aanzien van de buitenbezittingen wordt hier aangeteekend, dat bij de pachtvoorwaarden voor Menado is bedongen vrijstelling van marktgeregtigheid voor padie en rijst, doch dat overigens, zoo min daar als op Ternate, voor 's hands gevolg is gegeven aan het denkbeeld om de belasting op bazaars en warongs af te schaffen, op grond dat dezelve in die gewesten niet drukkende wordt beschouwd en de zaak alzoo van geene urgentie is.
§ 3. unverpackte belastingen.
a. B e l a s t i n g e n in a r b e i d o p g e b r a g t .
Door het Indisch Bestuur wordt hbij voortduring alles gedaan wat, behoudens andere belangen, strekken kan om den op de bevolking drukkenden last der heeredienstpligtigheid te verminderen en daarentegen het beginsel van vrijen arbeid aan te moedigen. Daartoe hebben in 1853 gestrekt de volgende maatregelen:
1°. het besluit van 26 Januarij 1853, n°. 4, bepalende dat voortaan in de behoefte aan gras voor de postpaarden, de paarden der djaijangs-sekars en de ossen der politie in de residentie Soerabaija, hetwelk tot dusver bij wijze van heeredienst door de bevolking was geleverd, zal worden voorzien door aanneming na openbare uitbesteding;
2°. het besluit van 15 February 1853, n°. 8 {Staatsblad n°. 9), tot regeling van de heerediensten;
3°. het besluit van 15 Pebruarij 1853, n°. 9, waarbij het militair departement is aangeschreven om de noodige bevelen te geven tot vermindering van het vervoer van militaire goederen over land naar Patjitan, Banjoemaas, ïjilatjap, Gombong, Ngawie, Soerakarta, Klatten en Bojolalie, door zooveel doenlijk gebruik te doeu maken van de bestaande waterwegen, en overigens door het houden van aanbestedingen, en zulks ten einde voor de betrokkene bevolking verligting te brengen in de te dier zake van haar tot dusverre gevorderde heerediensten;
— 141 —
4°. het besluit van 21 Maart 1853, n°. 3 {Staatsblad n°. 20), houdende dat bij het aanvragen van koelies voor reizende ambtenaren of militairen, of voor het vervoeren van goederen, door de civiele en militaire autoriteiten moet worden opgegeven voor welke personen of goederen de koelies noodig zijn;
5°. het besluit van 17 April 1853, n°. 2, waarbij, krachtens 'sKonings magtiging, is bepaald, dat in de residentie Soerabaija, tot vervanging van even zoovele heeredienst-pligtigen, bij de gouvernements-posterijen zullen worden in dienst gesteld drie en dertig staljongens, tegen een loon van ƒ 6 'smaands ieder;
6°. het besluit van 27 Mei 1853, n°. 2, bepalende:
a. dat, bij wijze van proef, voor de werkzaamheden bij de verschillende takken van openbare dienst ter hoofdplaats Samarang voortaan, zooveel mogelijk, gebruik zal worden gemaakt van vrijwillige koelies, en dat alleen bij gebrek aan een genoegzaam getal vrijwillige arbeiders zal kunnen .worden overgegaan om de bedoelde werkzaamheden, bij wijze van heerediensten, door de inlandsche bevolking, te doen verrigten;
b. dat aan de aldus gebezigd wordende vrijwillige koelies voor iederen arbeid, zonder onderscheid, zal worden toegekend een loon van 25 duiten daags; met magtiging op den resident van Samarang om het loon van 25 duiten voor de vrijwillige koelies zelfs op 30 duiten te brengen, wanneer de ondervinding daarvan de noodzakelijkheid mögt aantoonen, en met last om in geen geval de tegemoetkoming voor gedwongenen arbeid te verhoogen;
c. dat door het bepaalde bij § b hierboven als vervallen moet worden beschouwd het tarief van koelieloonen, gearresteerd bij besluit van 10 Mei 1838, n°. 6;
7°. het besluit van 28 Julij 1853, n". 2 (Staatsblad n°. 63), eene bepaling inhoudende met betrekking tot het gebruik van door het Gouvernement aan particulieren verstrekte koelies en transportmiddelen;
8°. Het besluit van 27 September 1853, n°. 2, waarbij is goedgekeurd de door den resident van Banka genomene beschikking, dat de inlandsche bevolking van dit gewest tot het verleenen van tandoediensten, tegen betaling van 2% duit per koelie per paal, verpligt zal zijn uitsluitend voqr ambtenaren, officieren, zieke soldaten en andere in 's lands dienst reizende personen, doch dat die verpligting ophoudt voor particuliere personen, reizigers of handelaren, die, willen zij op hunne togten gedragen worden, gehouden zullen zijn, tot dat einde vrijwillige overeenkomsten" met kampongbewoners aan te gaan en zulks behoudens instandhouding van de toezegging vervat in art. 3 § c van het besluit van 15 Maart 1852, n°. 1, om aan de ondernemers van Blitong en hunne ondergeschikten voor de reis over den landweg van Toboalie naar Muntok gewone transportmiddelen te verstrekken, waaraan voortdurend zal worden voldaan tegen betaling der koelieloonen, die voor particulieren worden vastgesteld op 10 duiten voor iederen koelie per paal, zoowel tot het dragen van personen, als van bagage en goederen;
9°. het besluit van 15 October 1853, n°. 14, bij art. 1 waarvan is bepaald, dat op de afscheepplaatsen op Java tot het laden en lossen van schepen voortaan vrije werklieden zullen worden gebezigd, zoodra zulks zonder ongerief te veroorzaken zal kunnen geschieden, en dat alleen bij gebrek aan een genoegzaam getal vrijwillige arbeiders zal kunnen worden overgegaan, om de bedoelde werkzaamheden bij wijze van heeredienst door de inlandsche bevolking te doen verrigten; zullende na afloop van het jaar 1854 geene andere dan vrije koelies tot de bedoelde einden mogen worden gebezigd, tenzij daartoe, op voorstel van de betrokkene autoriteiten, door den Gouvernenr-Generaal magtiging zij verleend;
10°. de missive van den algemeenen secretaris van 28 November 1853, n". 2408,
— 142 —
houdende last om de verstrekking van vrouwen en kinderen, voor den arbeid bij de koffij-pelmolens in de Preanger regentschappen, welke nimmer in de bedoelingen der Eegering heeft gelegen, van af 1 Januarij 1854 te staken, kunnende het werk, dat door vrouwen en kinderen kan geschieden, blijkens verkregene ondervinding, vrijwillig op taak worden verrigt;
11°. het besluit van 28 November 1853, n°. 2, waarbij:
a. aan de hoofden van gewestelijk bestuur op Java is te kennen gegeven, dat het Gouvernement wenscht, de erven, behoorende bij de woningen bewoond door de hoofden van gewestelijk bestuur, beperkt te zien tot het voegzame en noodzakelijke, niet te boven gaande eene oppervlakte van 8 bouws van 500 vierkante roeden, met last om het noodige te verrigten dat die erven, voor zooveel die thans eene grootere oppervlakte mogten beslaan, binnen die grenzen worden teruggebragt; dan wel om dienaangaande te berigten, wanneer daartegen onoverkomelijke hinderpalen mogten bestaan;
h. is bepaald, dat voor onderhoud der erven, behoorende bij de woningen bewoond door de hoofden van gewestelijk bestuur, voor zooverre die aanwezig zijn, zullen kunnen worden te werk gesteld tot dwangarbeid veroordeelde inlanders en daarmede gelijkgestelde personen, het getal van twaalf niet te boven gaande; en dat in geen geval voor dien arbeid kunnen worden opgeroepen of gebezigd heeredienstpligtigen ;
12°. het besluit van 9 December 1853, n°. 1, bepalende dat voortaan voor den arbeid bij de marine-pakhuizen te Soerabaija geene koelies in heeredienst meer zullen worden verstrekt en die arbeid mitsdien zal moeten worden verrigt door vrije arbeiders, tegen een te gelijker tijd vastgesteld loon en dus zonder medewerking van het Europeesch of inlandsch bestuur. Zoo deze beschikkingen de strekking hebben, om de inlandsche bevolking van eiken niet-onvermijdelijken dwang te ontheffen, van eenen anderen kant is er intusschen geen bezwaar in gezien, van haar diensten zonder of tegen geringe betaling te vergen, dââr waar derzelver arbeid meer onmiddellijk geschiedde tot ontwikkeling van eigen welvaart. Zoo is voor het onderhoud of de verbetering van eenige waterstaatswerken in de residentie Soerabaija de medewerking van de inlandsche bevolking ingeroepen door het vorderen van kosteloozen koelie-arbeid, en wordt voor de daarstelling van andere werken in diezelfde residentie slechts eene hoofdelijke betaling van 15 duiten daags te goed gedaan, of bij aardewerken van 30 duiten per kubieke el geleverd werk, en is zij verder bij besluit van 18 October 1853, n°. 7, belast met het onderhouden en schoonhouden der bazaars en van de daarop staande loodsen, bij wijze van heerediensten. Omtrent beide zaken wordt verwezen naar de rubriek „Landsgelouwen en waterstaat", waar zij uitvoerig beschreven zijn.
b. B e l a s t i n g e n in g e l d o p g e b r a g t .
Van deze zullen, in de volgorde der begrooting, slechts die worden genoemd, waaromtrent voor 1853 iets meer of min belangrijks valt te vermelden.
IN- EN UITGAANDE REGTEN.
Wat dit onderwerp betreft, kunnen de volgende beschikkingen hier aangeteekend worden:
1°. het besluit van 24 Januarij 1853, n°. 10, waarbij in Indie aanteekening is gehouden van de beschouwingen van den Minister van Kolonien omtrent de toe
— 143 —
passing van de publicatie van 29 Julij 1851 (Staatsblad n". 41), voor zooveel betreft de daarbij bepaalde betaling van verminderde inkomende regten, of geheele vrijstelling voor gedeelten van werktuigen, toestellen en gereedschappen ten dienste van landbouw enz.; hoofdzakelijk inhoudende, dat onder die gedeelten slechts kunnen verstaan worden die stukken, welke door hunnen vorm en hunne bewerking klaarblijkelijk bestemd zijn om een deel uit te maken van de bedoelde voorwerpen.
2°. het besluit van 24 Februarij 1853, n°. 3, waarbij de directeur der middelen en domeinen is gemagtigd om, bij wijze van explicatie van het tarief n°. 6 van uitgaande regten (Staatsblad 1837, n°. 57), de betrokkene ambtenaren van het tol-departement aan te schrijven om voortaan alle bruine suiker zonder onderscheid te beschouwen als geschikt voor de Europesche markt, met verklaring tevens dat de suikers, welke niet onder de eerste soort kunnen worden gerangschikt ; met betrekking tot de regten behooren tot de tweede soort;
3°. het besluit van 19 Maart 1853 n°. 11, bepalende dat, te rekenen van 1 Julij 1854, wordt afgeschaft het territoriaal regt, dat, krachtens het besluit van den Commissaris-Generaal van 11 October 1833, n". 310, en het besluit van 26 Maart 1844, n°. 25, wordt geheven op de koffij van Sumatra bij den uitvoer van Padang, met voorbehond nogtans om die belasting, wanneer zulks raadzaam wordt geacht, op nieuw in te voeren, waarvan bij tijds kennis zal worden gegeven aan den handel;
4°. het besluit van 24 April 1853, n°. 7, waarbij, met ampliatie van het besluit van 19 Maart 1853, n°. 11, is bepaald, dat de daarbij bedoelde afschaffing van het territoriaal regt op de koffij van Sumatra niet van toepassing zal zijn op de koffij, welke vóór ultimo Junij 1853 op gouvernements-veilingen is of zal worden verkocht, zoodat daarop bij den uitvoer, ook na 1 Julij 1853, het territoriaal regt zal worden geheven;
5°. het besluit van 5 Junij 1853, n". 11, waar bij art 1 er in is berust, dat te Padang (Sumatra's Westkust), in afwijking van het bepaalde bij besluit van 26 Maart 1854, n°. 25, voor territoriale belasting bij den uitvoer van koffij slechts is geheven ƒ 2 (twee gulden) per pikol; en bij art. 2 magtiging is verleend om met de heffing van een territoriaal regt ad ƒ 2 (twee gulden) per pikol voort te gaan op de koffij, welke voor ultimo Junij 1853 reeds op de gouvernements-veilingen is of zal worden verkocht.
6°. de publicatie van 19 April 1853 (Staatsblad n°. 29), bepalende de borgstelling, ook voor andere artikelen als koffij en suiker, ter zake van verhoogde regten voor uitvoeren verschuldigd, wanneer die artikelen in den vreemde en niet in Nederland worden ingevoerd;
7°. het besluit van 4 Junij 1853, n°. 5, houdende bepaling:
Art. 1. Dat te rekenen van 1 Julij 1853 wordt afgeschaft het territoriaal regt, dat krachtens het besluit van den Commissaris-Generaal van 14 October 1833, n°. 369, wordt geheven op de koffij en peper bij den uitvoer te Benkoelen, met voorbehoud nogtans om die belasting, wanneer zulks raadzaam wordt geacht, op nieuw in te voeren, waarvan bij tijds kennis zal worden gegeven aan den handel.
Art 2. Dat de bij art. 1 bedoelde afschaffing niet van toepassing zal zijn, op de koffij en peper, welke vóór ultimo Junij op gouvernements-veilingen is of zal worden verkocht, zoodat daarop bij den uitvoer, ook na 1 Julij, het territoriaal regt zal worden geheven.
8°. het besluit van 24 Junij 1853. n°. 1 (Staatsblad n°. 53), omtrent de berekening van inkomende regten in het algemeen, met betrekking tot voorwerpen behoorende onder kramerijen;
/
144 —
9°. de publicatie van 24 Junij 1853 {Staatsblad n". 54), inhoudende de additionele overeenkomst op de tusschen Nederland en de Vereenigde Staten van NoordAmerika bestaande handels- en scheepvaartverdragen, krachtens welke (onder andere) dezelve schepen voor de berekening van in- en uitgaande regten in Nederlandsch Indie met Nederlandsche zijn gelijkgesteld:
10°. de publicatie van 2 October 1853 {Staatsblad n°. 80), houdende tijdelijke opheffing van het regt op den uitvoer van muntspecien; en
11°. de publicatie van 5 November 1853 {Staatsblad n°. 92), waarbij de schepen van het groot hertogdom Toskane zijn gelijkgesteld met Nederlandsche schepen, met betrekking tot de regten aan deze toegekend.
Haven-, ankerage- en loodsgelden.
p Bij de resolutie van 16 December 1819, n°. 18 {Staatsblad n°. 84) zijn alle inlandsche vaartuigen, op de inlandsche wijze getuigd en met inlandsehe roeren voorzien, de Chinesche, Siamsehe en dergelijke daaronder begrepen, toebehoorende aan inlandsche volkeren, waarmede het Nederlandsch Gouvernement in o-eene vijandschap is, en voorts alle vaartuigen, op de Buropesche wijze getuig°d toebehoorende aan inlandsche vorsten, waarmede de Nederlandsche Kegering in dadelijk verband staat, met Nederlandsche schepen gelijkgesteld voor de heffing van inkomende en uitgaande regten op Java en Madura. Het is voorgekomen met den vrijzinnigen geest der tegenwoordige Nederlandsche scheepvaartwetgeving overeen te stemmen, deze gelijkstelling uit te strekken tot de heffing van haven-; ankerage- en loodsgelden, hetgeen bepaald is bij de publicatie van 9 November 1853 {Staatsblad n°. 93).
Collatérale successien.
De belasting op erfenissen en legaten verkregen door Europeanen of met dezen gelijkgestelde personen worden in Indie geheven krachtens de ordonnantie op het regt van successie en overgang in Nederlandsch lndie, gearresteerd bij pnblicatie van 24 February 1836 {Staatsblad n°. 17). J P
Art. 36 van die ordonnantie stelt van de betaling van successieregt vrij al wat geërfd en verkregen wordt in de regte lijn. Voorheen is dien ten gevolge vrij gesteld al wat m de regte lijn geërfd of verkregen werd ten gevolge van geboorte m wettig huwelijk ontstaan of door een huwelijk gewettigd. Volgens art 291 in verband met art. 280, 863 segg. van het Burgerlijk Wetboek, is echter het natuurlijk erkend kind, wat de bloedverwantschap betreft tot den vader in dezelfde betrekking als uit een wettig huwelijk geboren kind. Bij uitlegging'van gemeld art. 36 is mitsdien aan de ontvangers dezer belasting medegedeeld, dat hetzelve van de betaling yan successieregt vrijstelt, niet alleen al wat door wettige of gewettigde, maar ook al wat door natuurlijke erkende kinderen van hunnen vader en moeder geërfd wordt. Eene vraag van den directeur der middelen en domeinen over de toepasselijkheid dezer bepaling op Chinezen en andere vreemde Oosterlingen is toestemmend beantwoord, voor het geval dat dezen zich vrijwillig zullen hebben onderworpen aan de Buropesche wettelijke bepalingen, bedoeld hij art. 13 der algemeene bepalingen van wetgeving De heffing van het coUateraal van onchristenen, bedoeld in de ordonnantie van Lentemaand 1810, geschiedde voorheen door de secretarissen van wees-en boedelmeesteren Daaruit zyn evenwel meermalen bezwaren ontstaan, die het wenschelijk doen achten de betrekking van secretaris dier collégien af te scheiden van die van ontvanger van het collateraal van onchristenen, ook ten einde, in geval van reclames van de zijde der beschuldigden, in de boedelkamers een onpartijdig ligchaam ter raadpleging te vinden. Mitsdien is bepaald, dat de heffing der belasting niet meer door de gemelde secretarissen zal geschieden, doch aan andere ambtenaren
— 145 —
opgedragen worden {Staatsblad 1853, h": 43), Omtrent overtredingen der ordonnantie van 6 Lentemaand 1810 zie de volgende rubriek.
Boeten en confiscatien.
de^ol^nd?" 1 0 8 6 1 1 r a k e n d e b 0 e t e n e n c o n f i s c a t i e n z iJ n i n 1 8 53 vermeerderd met
a bij besluit van 15 Maart 1853, n°. 7 {Staatsblad n°. 16), waarbii ziin in^e trokken en buiten werking gesteld alle bepalingen waarbij aandeden in boeten °en conüscat.en zijn toegekend aan de commissien tot ondersteuning van behoeftig Gunstenenen aan de armen; °
b het besluit van 8 Julij 1853, n°. 13 {Staatsblad n°. 57), bepalende dat de boeten en confiscatien, volgende uit overtreding van de belasting op alle legaten en collatérale successien bedoeld in de ordonnantie van 3 Lentemaand 1810* ten bate van den lande blijven;
v J ' l h t elhf-f V H L 1 5 JuliJ 1 8 5 3> n°- 1 (Staatsblad n°. 59), waarbij, ten vervolge van het besluit van 15 Maart 1852, n°. 21, de verdeeling is bepaald der boeten, voortspruitende uit overtreding van het verbod op den invoer en het bezit van opium op Bhtong;
d. het besluit van 18 September 1853, n°. 5 {Staatsblad n°. 73), houdende wijziging m de verordeningen omtrent het toekomen aan ambtenaren van aandeelen m boeten en confiscatien.
Landelijke inkomsten.
De generale aanslag van de vier middelen der zoogenaamde landelijke inkomsten bedroeg voor 1853 op Java:
ongebouwde eigendommen ƒ 8 742 910- 54 gebouwde eigendommen (belasting op het bedrijf). . 567,749: 20 tuinen en nipa-bosschen 25 94J. 335
vischvijvers . 175,306: 34
ƒ 9,511,907: 24* Hiervan is ontvangen 9,501,297: 275
zoodat onaangezuiverd bleef ƒ 10,609:117
welk gering bedrag ten gevolge van onvermogen, overlijden enz. niet geïnd is kunnen worden.
De vijf ten honderd, waarmede in het jaar 1852 de aanslag der landrente verhoogd werd om 's lands kas eenigzins te gemoet te komen voor het gemis der inkomsten van de bazaar-verpachtingen, is in het jaar 1853 niet meer ingevorderd, •^en opzettelijk onderzoek naar de werking dezer verhooging ingesteld heeft doen zien dat daaruit vele moeijelijkheden geboren werden en dat de toepassing zeer ongelijk was. Bij besluit van den 24.sten Januarij 1853,.n°. 3, werd derhalve die percentsgewijze vermeerdering afgeschaft. In weerwil daarvan heeft het cijfer der belasting van 1853 dat van het vorige jaar met / 182,676:76 overtroffen, ten gevolge van den meer voordeeligen padie-oogst in 1853. Onder het ovengenoemde edrag van /8,742,910 : 54 zijn niet beerepen de vrijgestelde landrenten, uitmakende 1853.
— 146
eene som van / 411,449:29, waarin alleen de residenten Kedirie en Madioen deelen voor ƒ 210,277 en f 144,886:104. De verordeningen, die bij publicatie van den 16den December 1851 (Staatsblad n". 75) voor den aanslag van de belasting op het bedrijf gemaakt werden en reeds in het jaar 1852 goede vruchten droegen, hebben, zoo als te verwachten was, het cijfer der belasting in 1853 nog aanzienlijk doen stijgen. De aanslag was:
in 1851 / 259,686:40 „ 1852 548,164:43 „ 1853 567,749:20
Sommige bepalingen bleken evenwel hier en daar nog verschillend toegepast te zijn, zoodat het wenschelijk was, in het algemeen omtrent deze belasting eenige nadere voorschriften te geven, waartoe eerlang een voorstel zou worden gedaan. Op de buitenbezittingen heeft de landrente opgebragt in 1853:
te Menado en Gorontalo /' 86,833: 205
„ Macassar 61,184: 50 „ Palembang 296,298: 33
Te zamen . . ƒ 444,315:103" In 1852 bedroeg het gezamenlijk cijfer 392,378: 985
dus meer in 1853 . . ƒ 51,937: 05
Onder de som van ƒ 86,833:20', voor Menado en Gorontalo genoemd, is niet begrepen een verschuldigd bedrag van ƒ 5039 : 119 in rijst voldaan. In de Menahassa (Menado) rustte vroeger, krachtens een besluit van 8 September 1850, n°. 10, op de bevolking de verpligting om tegen bepaalde geringe prijzen rijst en gemoeitiedraad en, voor zooveel het district Ponosahan betreft, goud aan het Gouvernement te leveren, ten gevolge van de in vroegeren tijd en laatstelijk in 1810, met hunne hoofden geslotene overeenkomsten. Deze verpligting is opgeheven en vervangen door de heffing van een jaarlijksch contingent in geld, des noods betaalbaar in producten.
Belasting op paarden en rijtuigen.
Het reglement voor de belasting op paarden en rijtuigen (Staatsblad 1851, n°. 63) is bij publicatie van 1 Pebruarij 1853 (Staatsblad n°. 6) zoodanig gewijzigd of aangevuld, dat de bij art. 3 van hetzelve vastgestelde belasting ten opzigte van karrepaarden slechts behoeft betaald te worden tot en met het getal van tien, en mitsdien geene belasting verschuldigd is voor de karrepaarden, welke boven dat getal worden aangehouden.
Belasting op de slaven.
Deze heeft opgebragt in 1853:
Op Java en Madura / 6,511:114 „ de buitenbezittingen 4,365: 60
f 10,877: 54 In 1852 13,866: 00
Minder in 1853. • ; . • ƒ 2,988: 66
Een verblijdend gevolg van toenemende emancipatie.
— 147 —
§ 4. OnverpacMe monopolie».
a. Z o u t m o n o p o l i e .
De aanmaak van zout is voor 1853 gesteld op een minimum van 26,000 koijangs, te verdeelen als volgt:
T a n a r a 1,500 koijangs. Pakkies ] ; 5 0o Grissee 7,000 Boender 2,000 Sumanap 14,000
26,000 koijangs.
De weersgesteldheid is voor den aanmaak bijzonder gunstig geweest, zoodat het is mogen gelukken het gestelde minimum te overschrijden met 9769 koijangs. Die weersgesteldheid heeft ook op de hoedanigheid eenen gunstigen invloed uitgeoefend. Gedurende 1853 is op Java en Madura verkocht eene hoeveelheid van 18,569 koijangs 324/3a pikol zout, tot eene waarde van ƒ 4,169,016:48%. In 1852 bedroeg het debiet 17,738 koijangs 192% pikol zout, en is het debiet alzoo in 1853 vooruitgegaan met 830 koijangs 144/82 pikol. De prijsverhooging tot ƒ 7 en ƒ 8 voor de pikolmaat, welke bij de afschaffing der belasting op bazaars en warongs voor 1852 is vastgesteld, werd ook gedurende 1853 behouden. Tot dusver had die verhooging geen blijkbaren nadeeligen invloed op den afzet van zout gehad. Het meer of minder debiet is echter afhankelijk van zoo veel verschillende oorzaken, dat daaruit niet terstond mag worden besloten tot definitieve vasthouding aan de hoogere prijzen. Daarom bestond het voornemen om de zaak voorloopig nog als proeve gedurende een paar jaren voort te zetten, waarin te minder bezwaar werd gezien bij de voorloopige goede uitkomst en bij de omstandigheid dat de vermeerdering van het getal binnenlandsche zoutverkooppakhuizen, waarmede de maatregel der verhooging gepaard ging, langzamerhand haar beslag verkreeg. In den loop van 1853 werden de volgende hoeveelheden zout naar de buitenbezittingen uitgevoerd :
voor gouvernements-rekening. . . 2301/2 koijangs; „ particuliere „ . . . 2775'/2 „
te zamen 5077 koijangs.
Onder ultimo December 1853 bedroeg de voorraad zout op Java en Madura :
oud zout : nieuw zout :
in de hoofddepôts . . 44,906 koijangs 27 pikols, 35,773 koijangs 01 piko » » verkooppakhuizen 11,953 „ 24 „ — —
Te zamen 56,860 koijangs 21 pikols, 35,773 koijangs 01 pikoj
92,633 koijang 22 pikols.
— 148 —
h. V e r k o o p v a n v o g e l n e s t j e s .
De verkoop van vogelnestjes heeft aan het Gouvernement opgeleverd :
in 1853 / 53,326: — „ 1853 174,878:96
gevende een nadeelig verschil over 1853 van ƒ 121,552:96
De lage prijzen, waarvoor dit artikel in 1853 verkoopbaar was, worden toegeschreven aan den tegenwoordigen oorlog in China en de ruime toevoer van vogelnestjes, welke aldaar schijnt te hebben plaats gehad. Voorheen werden de nesten, afkomstig uit de holen van Karang Bolang (Bagelen), ter bereiding en sortering gezonden naar Soerakarta. Behalve de kosten van transport, waren daaraan beduidende verliezen wegens tekortkomsten verbonden. Daarom is het denkbeeld geopperd, de bereiding en sortering eenvoudiger te doen geschieden op de plaats van herkomst. Eene daarmede genomene proef is uitnemend goed geslaagd, zijnde voor de te Karang Bolang bereide nesten bij de veilingen zelfs betere prijzen behaald dan voor die welke te Solo waren bereid. Alzoo is besloten den maatregel te bestendigen.
c. H a n d e l m e t J a p a n .
Ten opzigte van den handel met Japan zijn, ten einde zooveel mogelijk alle aanleidingen tot moeijelijkheden met de Japansche regering te vermijden, vastgesteld eene nieuwe instructie voor de gezagvoerders der schepen welke door het Gouvernement daarheen worden gezonden, en een nieuw model van charte-partij voor den inhuur dezer schepen.
Over de tiumijnen van Banka wordt gehandeld onder het hoofd „ Mijnbouw."
M. Personele verordeningen omtrent alle landsdienaren in Indie.
Ten aanzien van de voorziening in de behoefte aan ambtenaren voor de Indische dienst werden gedurende dit jaar onderscheidene beschikkingen genomen. Daartoe hebben in de eerste plaats betrekking de wijzigingen van het programma bij de Koninklijke academie te Delft gevolgd wordende voor de opleiding van Indische ambtenaren, vastgesteld door den Minister van Binnenlandsche Zaken na overleg met den Minister van Koloniën, onder dagteekening van 29 December 1852, en in het Indisch Staatsblad van 1853 opgenomen onder n°. 15. Volgens die wijzigingen zullen de doctoren in de regten, die eene plaatsing verlangen als ambtenaar der eerste klasse, bij het examen tevens bewijzen kunnen geven van bekwaamheid in de landmeetkunde en waterpassing, en zal van die bekwaamheid in het diploma worden melding gemaakt. Ten aanzien van de ambtenaren der tweede klasse is daarbij het volgende bepaald :
a. Zij die zich op de Koninklijke academie te Delft de bekwaamheden willen eigen maken, volgens het tweede gedeelte van art. 1 van het Koninklijk besluit van 6 December 1842, n°. 59, gevorderd van ambtenaren der tweede klasse, zullen daar onderwijs ontvangen in de volgende vakken:
1. de Javaansche taal; 2. de Maleische taal;
3. de land- en volkenkunde van Nederlandsch Indie; 4. het Mohammedaansche regt, inlandsche wetten ; 5. de Nederlandsche taal, stijl en letterkunde;
— 149 —
6. de Fransche, Biigelsche en Hoogduitsche taal- en Jetterkunde; 7. stelkunde tot aan de vergelijkingen van de tweede magt; 8. de meetkunde der vlakken en ligchainen; 9. de platte-driehoeksmeting; 10. de beginselen der beschrijvende meetkunde;
11. de praetische landmeetkunde en waterpassing; 12. de proefondervindelijke natuurkunde;
13. de beginselen der natuurlijke historie; 14. de algemeene scheikunde en de toepassing op landbouw en fabriekwezen;
15. de praetische bouwkunde; 16. de beginselen der waterbouwkunde; 17. de algemeene en vaderlandsohe geschiedenis;
18. de aardrijkskunde; 19. De maatschappelike huishoudkunde;
20. het Italiaansch boekhouden;
21. het handteekenen ;
b. de lessen in deze verschillende vakken zullen verdeeld worden over vier jaren;
c. de examina in deze verschillende vakken zullen achtereenvolgens door de leeraren der academie, volgens de bestaande reglementen, worden afgenomen. Het eind-examen, door eene bijzondere commissie af te nemen, zal voor allen loopen over:
de Javaansche taal;
de Maleische taal;
de land- en volkenkunde van Nederlandsch Indie, het Mohammedaansehe regt en de inlandsche wetten;
de Nederlandsche taal, stijl en letterkunde;
de praetische landmeetkunde en waterpassing, en daarenboven, naar verkiezing van den examinandus:
of over de algemeene scheikunde en de toepassing dier wetenschap op landbouw en fabriekwezen, óf over de praetische bouwkunde en de beginselen der waterbouwkunde. In het uit te reiken diploma zal de bijzondere aard van het examen worden uitgedrukt.
Eene tweede beschikking betrekkelijk de opleiding van ambtenaren , in Nederland genomen, is die, vervat in het Koninklijk besluit van 20 Jauuarij 1853, n. 44 {Indisch Staatsblad n°. 23, luidende:
. „De kweekelingen der Koninklijke academie te Delft, die aldaar het diploma „hebben erlangd van burgerlijk ingenieur en daarenboven een voldoend examen „hebben afgelegd in de kundigheden, welke vereischt worden tot eene benoeming „als ambtenaar der 2de klasse voor Nederlandsch Indie, zullen, bij hunne uitzen„ding in de laatstgemelde betrekking, de navolgende voordeelen genieten, als:
„ a. vrij transport als passagier der eerste klasse op de gewone voorwaarden ;
„b. eene gratificatie van / 4 0 0 voor uitrusting:
— 150 —
„c. eene som van ƒ 800 als voorschot, om, na aankomst in In die, uit hun „aldaar te verdienen tractement in termijnen te worden terugbetaald. De uitga„ven, welke hieruit voortvloeijen, komen ten laste der koloniale kas." De instandhouding der bepalingen omtrent de rangschikking der ambtenaren ging echter tevens gepaard, met de geneigdheid om in zoodanige gevallen, waar die bepalingen alsnog mogten blijken retroactiviteit te hebben uitgeoefend, van dezelve, mits op aannemelijke gronden en niet uit persoonlijke gunst, dispensatie te verleenen. In verband met deze zienswijze werd magtiging verleend, zes ambtenaren te beschouwen het radicaal van de tweede klasse te bezitten, zonder van een diploma der Delftsche academie voorzien te zijn. In 1853 zijn, na afgelegd examen in Nederland, tot ambtenaar van de eerste klasse voor de indische dienst aangesteld zeven kweekelingen van de Delftsche academie, en is tevens magtiging verleend om te beschouwen dat radicaal te bezitten drie personen, reeds bij de regterlijke dienst in Indie werkzaam. Van de oprigting der Delftsche academie af tot en met 1852 bedroeg het getal uitgezonden ambtenaren der 1ste klasse 32. Van de tweede klasse waren tot en met 1852 uitgezonden 29 ambtenaren, die allen, meerendeels bij het binnenlandsch bestuur, zijn geplaatst. In 1853 zijn 12 kweekelingen dier academie benoemd tot ambtenaren der tweede klasse, waaronder een, die tevens was doctor in de natuurlijke wijsbegeerte, en een ander, in het bezit van een diploma van civiel ingenieur. Tot ambtenaren der derde klasse zijn in 1853 in Nederland aangesteld zes personen, en is tevens magtiging verleend om te beschouwen als het radicaal der derde klasse bezittende 108 personen, reeds in Indie aanwezig. Een getal ambtenaren der tweede klasse, overeenkomende met het bovenvermeld cijfer der tot dusver uit Nederland uitgezondenen, was ver van voldoende voor de jaarlijksche behoefte, en deze behoefte werd in den loop van 1853 nog vermeerderd door de uitbreiding van het personeel bij de landelijke inkomsten en cultures op Java, waarvan boven in dit Verslag onder het hoofd „ Geldelijk beheer " melding is gemaakt. Door gebrek aan een voldoend getal ambtenaren van de eerste of tweede klasse, zoude de werking van dien maatregel welligt tot een verwijderd tijdstip vertraagd zijn geworden. Tot dien maatregel was intusschen op grond van erkende noodzakelijkheid besloten, en de zaak uit dat oogpunt beschouwende, meende het Indisch Bestuur het belang van de dienst te moeten stellen boven den wensch om niet af te wijken van de verordeningen opzigtelijk het radicaal, die medebrengen dat bij het binnenlandsch bestuur en in 't bijzonder bij de landelijke inkomsten en cultures geen anderen dan ambtenaren van de 1ste of 2de klasse geplaatst mogen worden. Bij gevolg werd een getal van zeventien reeds in dienst zijnde jongelieden en anderen, aan wie algemeene geschiktheid voor Lands dienst werd toegekend (het onvermijdelijk cijfer om de opene plaatsen te bezetten), onder nadere goedkeuring des Konings, gesteld ter beschikking van den directeur der cultures, ten einde bij het binnenlandsch bestuur en bepaaldelijk bij de landelijke inkomsten en cultures op Java te worden geplaatst, met het uitzigt, dat zij aan het opperbestuur zouden worden voorgedragen om te worden beschouwd als bezittende het radicaal van ambtenaar der tweede klasse, nadat zij:
a. behoorlijk zouden hebben afgelegd het examen, bedoeld bij de Staatsbladen. 1839, n . 38 en 1844, n°. 35, voor zoover zij dit nog niet mogten hebben gedaan •
b. gedurende één jaar bewijzen van geschiktheid zouden hebben gegeven om bij de landelijke inkomsten en cultures werkzaam te zijn; en dat zij, na voldaan te hebben aan deze voorwaarden en nadat de van het opperbestuur gevraagde magtiging zou zijn verkregen, zouden worden benoemd tot controleurs.
oQp deze afwijking van het bepaalde bij de Staatsbladen 1843, n°. 12, en 1847, n°. 11, is door het Indisch Bestuur de goedkeuring des Konings gevraagd. Zij
^ • • • • • • • • • • • • I H P i H W H H P H H ^ H B ^ B I ^ H
— 151 —
werd nog vóór het einde van 1853 verkregen, met de vereischte magtiging om
t, de voorgedragen personen, behoudens stipte naleving van de gestelde voorwaarden, hierboven onder a en b omschreven, te beschouwen als bezittende het radicaal van ambtenaar der tweede klasse, doch met aanbeveling tevens om den buitengewonen maatregel, althans voor Java, niet te herhalen, waartoe de aanleidende oorzaak trouwens zoude zijn weggenomen door de aanstelling in 1853 van 19 ambtenaren, afkomstig van de Delftsche academie (7 van de 1ste en 12 van de 2de klasse.)
In voldoening hiervan is bepaald dat althans vooreerst:
1". geene voortzetting of uitbreiding zal worden gegeven aan den bedoelden maatregel.
2°. In verband hiermede, geene toelating meer zal worden verleend tot het doen der examina, bedoeld bij Staatsbladen 1839, n°. 38, en 1844, n°. 35, en van deze beschikking openlijke aankondiging gedaan in de Javasche Courant. Middelerwijl was het noodig geweest, om dezelfde reden, namelijk gebrek aan ambtenaren van de 1ste en 2de klasse, voor Sumatra tot gelijke maatregelen over te gaan als voor Java was geschied, ten einde den geregelden gang der dienst niet te stremmen. Daarin werd minder bezwaar gezien, uit aanmerking van het verschil van omstandigheden op Java en Sumatra, vooral wanneer de maatregel wordt toegepast op ambtenaren, die reeds eenigen tijd bij het binnenlandsch bestuur op laatstgenoemd eiland zijn werkzaam geweest en derhalve in de kennis van taal, land en volk, plaatselijk eeue bedrevenheid kunnen hebben erlangd, die elders niet wel te verkrijgen is. De wijze van uitvoering van deze maatregelen voor Sumatra behoort tot een volgend verslag.
-*4
Voor de binnenlandsche verloven van civiele ambtenaren en officieren van het sedentaire zeewezen, is krachtens magtiging van het opperbestuur vastgesteld en in werking gebragt een reglement, te vinden in het Staatsblad van 1853, n°. 47, en bij besluit van 22 Julij 1853, n°. 8 {Staatsblad n°. 62), mede van toepassing verklaard op de militaire ambtenaren.
Naar aanleiding van een voorgekomen geval, dat een koloniaal ambtenaar, met verlof in Nederland aanwezig, aldaar verkozen werd tot lid der Staten-Generaal, is door den Koning bepaald {Indisch Staatsblad h°. 49), dat aan de zoodanigen, gedurende den tijd welken zij zitting kunnen nemen, zal worden verleend een verlof uit 's lands dienst, buiten bezwaar der koloniale fondsen, met dien verstande evenwel, dat wanneer zoodanig koloniaal ambtenaar in het genot van verloftractement mögt zijn, met de uitbetaling daarvan zal worden voortgegaan tot de expiratie van het tijdvak, waarover het verloflracteinent hem reeds verzekerd was.
N. Nijverheid.
I. LANDBOUW, HOUTBOSSCHEN, VEETEELT.
§ 1. Java en Madura.
a. L a n d b o u w .
1°. Op de gronden gebleven ter beschikking van de inlandsche bevolking.
4De volgende opgaven, waarbij de cultuur der rijst als de voornaamste tot grondslag is genomen, geven een overzigt van de landbouwende bevolking van geheel
i
— 152 —
Java, met uitzondering van Batavia, Buitenzorg, Soerakarta en Djokjokarta, en van de uitkomsten van den landbouw gedurende 1853, op de gronden ter beschikking der bevolking gebleven:
Getal dessa's en kampongs met velden voor den landbouw. . . 33,725 Zonder velden 2,041
Getal landbouwende huisgezinnen 1,231,273 Getal zielen van die huisgezinnen niet opgegeven, maar bij vergelijking met opgegeven totaal huisgezinnen en zielen, omstreeks . . 5,800,000 Hoeveelheid ontgoDnen bouwlanden, zonder eenige uitzondering in bouws 1,872,615
Uitgestrektheid welke hiervan door de bevolking voor het Gouvernement beplant is, in bouws 61,138% Uitgestrektheid velden geheel onbeplant gebleven, in bouws . . 137,340 Uitgestrektheid velden door de bevolking voor eigen cultuur beplant, in bouws 1,674,235%
Opbrengst der velden door de bevolking voor eigen cultuur beplant, in pikols padie, werkelijk geoogst of bij schatting. . . . . . . . 28,916,839% Dooreen per bouw . . . . 17"/ 1 ' > 100
Gemiddelde marktprijs van den pikol padie:
a. hoogste marktprijs ƒ 1: 89 6. laagste idem . • 1: 96 Uitgestrektheid nieuw ontgonnen sawa velden, in bouws . . . . 14,187
Het bedrag der landrenten en andere zoogenaamde landelijke inkomsten, van de bevolking in 1853 gevorderd, is vermeld onder het hoofd „ Geldelijk belieer" afdeeling X. Ten aanzien der uitkomsten in de verschillende residentien afzonderlijk wordt het volgende aangeteekend. De velden in de residentien Preanger Eegentschappen en Passoeroean en in de afdeelingen Banjoewangie en Patjitan hebben het meest of gemiddeld 306,/10O, 2891/10O, S^'/ioo e n 2618/;0O pikols padie per bouw opgeleverd; de oogst is het geringst geweest in de residentien Japara, Eembang en Samarang, waar gemiddeld niet meer dan 77,0,,, 87ioo en 9e3/100 pikols zijn verkregen. De prijzen der padie zijn het hoogst geweest in Patjitan, Kedirie en Tagal, namelijk ƒ 4:92, /4:29 en ƒ4:03 per pikol, en het laagst in de Preanger regentschappen, Passoeroean en Banjoemaas, waar men niet meer dan ƒ 1:87, / 1:115 en ƒ 1:80 per pikol betaalde. De belangrijkste vermeerdering van rijstvelden heeft plaats gehad in de residentien Samarang, Cheribon en Soerabaija, namelijk tot eene uitgestrektheid van 3382, 1614 en 1763% bouws. De uitgestrektheid geheel onbeplant gebleven velden is het grootste geweest in de residentien Samarang, Japara, Cheribon, Banjoemaas en Madioen, ten bedrage van 26,011, 14,904, 13,186, 12,135 en 12,079 bouws. De directeur der cultures, uit wiens verslag al deze cijfers zijn genomen, doet echter tevens opmerken, dat men met het trekken van resultaten uit de cijfers, die voor het geoogste padie-product worden opgegeven, over het algemeen nog omzigtig dient te zijn, en ze niet behoort te beschouwen als een juisten maatstaf tot berekening van de voedingsmiddelen in verband tot het getal der bevolking. Het is, zegt hij, eene zoo ingewortelde gewoonte bij vele inlandsclie hoofden en ook bij de bevolking om, welligt uit vrees voor verhooging van den aanslag der landrente, de rijstproductie meerder op te geven dan zij werkelijk is, dat men
— 153 —
alleen door jaarlijks herhaald wordende proeven er toe komen zal, met de werkelijke opbrengst der velden van nabij bekend te worden. Uit eene vergelijking der uitkomsten van 1883 met die van 1852 blijkt dat, volgens de ontvangene opgaven, in de onderscheidene residentien (met uitzondering altijd der vroeger genoemde) vermeerderd is:
het getal landbouwende huisgezinnen met 31,291 de uitgestrektheid sawa- en tagalvelden, jaarlijks beplant kunnende worden, in bouws 12,584
de uitgestrektheid wisselvallige, van den regen afhankelijke velden, in bouws. 5,142 de uitgestrektheid velden door de bevolking voor eigen cultuur gebruikt, in bouws 50,085
en dat verminderd is :
de uitgestrektheid velden door de bevolking voor het Gouvernement beplant, in bouws , . . 125 de uitgestrektheid velden geheel onbeplant gebleven, in bouws . . . 32,132
Voorts blijkt, dat over geheel Java in 1853 3,773,661 pikols padie meer zouden zijn geoogst ; dat de gemiddelde opbrengst per bouw een voordeelig verschil gaf van l'Viooj e n dat in 1853 de hoogste marktprijs van de padie gemiddeld 15 duiten meer, en de laagste 2 duiten minder dan in 1852 was. Uit een en ander is, volgens den directeur, de gevolgtrekking af te leiden, dat de rijstcultuur wèl behartigd wordt en in verhouding tot vroegere jaren weder eene aanmerkelijke schrede vooruitgegaan is. Het heeft ook dit jaar niet aan zorg ontbroken, om de geschiktste soorten voor bibiet (zaad-padie) aan te houden, en om, waar behoefte bestond aan goede bibiet, door ontbiedingen van elders daarin te voorzien. In sommige streken had de bevolking door mislukking van den oogst gebrek daaraan, en is van gouvernementswege tot den aankoop het noodige geld verstrekt. Ook het planten van tweede gewassen, waarmede de welvaart der bevolking in zoo naauw verband staat, wordt alom door het Bestuur aangemoedigd en nagegaan. De duizende bouws, die met aardvruchten en andere levensartikelen beplant worden, dragen veel bij pm de voedingsmiddelen in ruimen voorraad en gemakkelijk verkrijgbaar te doen zijn, terwijl de verbouwing van kapas (katoen) en andere grondstoffen niet alleen het handelsvertier bevordert, maar ook den inlander in de gelegenheid stelt om zich op eene goedkoope wijze kleeding en andere benoodigdheden te verschaffen. Op vele plaatsen, zegt de directeur, is de bevolking door de opbrengst der tweede gewassen ruim in staat hare landrente te voldoen, zonder daartoe noodig te hebben een gedeelte van het padie-product te gelde te maken. Het ontbolsteren der padie geschiedt nog overal, waar de bevolking haar product zelve verwerkt, uit de hand met een stamper. Behalve eenige in het jaar 1852 in de Preanger regentschappen met vergunningvan den resident aldaar, door Europesche ondernemers opgerigte pelmolens, was in al de overige hier bedoelde gedeelten van Java slechts één etablissement van dien aard in werking. Met uitzondering van enkele plaatsen, waar men door schraalheid van de gronden in dit jaar is begonnen meststoffen te verzamelen, heeft er in de hier bedoelde gedeelten van Java geen geregelde kunstmatige bemesting van het bouwland plaats, en wordt daaraan ook door de bevolking de behoefte niet gevoeld. De vruchtbare slib, die jaarlijks door rivieren en leidingen naar de velden gevoerd wordt en daarop blijft, brengt zeer veel toe tot behoud der producerende kracht van den grond. Daarbij is het overal gebruikelijk, het vee dagelijks in de velden te doen weiden, waardoor van zelf veel dierlijke meststof aangebragt wordt. Ook de gewoonte om de zeer lange padie-stoppels op het veld te verbranden of met den grond om te ploegen, draagt tot instandhouding der vruchtbaarheid bij.
\
— 154 —
Op sawa's die nabij do indigofabrieken gelegen zijn, worden dikwijls de afgetrokken indigobladeren tot bemesting van den grond gebruikt.
Klapper-aanplantingen.
Blijkens de ondervolgende anntooning is het aantal klapperboomen gedurende het jaar 1853 met ruim een millioen vermeerderd. De hoofden van gewestelijk beheer beijveren zich bij voortduring, de teelt daarvan zooveel mogelijk aan te moedigen. Alleen in de residentie Soerabaija zijn in 1853 door de bevolking ruim 400,000 boomen aangeplant. Bij de gouvernements-aanplantingen te Japara, waarvan in het vorig Verslag melding werd gemaakt, heeft men er zich toe bepaald om de niet goed opkomende of gestorvene boomen met een gelijk getal nieuwe te verwisselen. Het plaatselijk bestuur acht het voor alsnog niet wenschelijk de aanplanting daar te vergrooten, vermits de beschikbaar gestelde gronden voor de teelt van den klapper niet bijzonder geschikt zijn en de bevolking met deze gouvernements-aanplanting weinig ingenomen is. Op Java bestaan, zoo als ook reeds in het vorig Verslag is vermeld, nog geene op groote schaal ingerigte olieslagerijen, ofschoon enkele residentien daarvoor eene zeer geschikte gelegenheid bezitten. De juiste productie van olie is niet op te geven, maar wordt geacht toenemend te zijn. Sedert dat de aanvoer van olie van Balie minder en de hoedanigheid slechter wordt, is de navraag naar goede olie grooter en staat de op Java gefabriceerde in den handel van ƒ 2 tot ƒ 3 per ton hooger genoteerd dan gene. De klapperboom heeft op Java veel te lijden van de badjings (eekhorens), bidjoe klapa (groote torren) en van de kalongs (vliegende vossen), en hoewel men zich beijvert om het meest schadelijk dier, het eekhorentje, uit te roeijen, zoo slaagt men daarin niet overal; in eenige residentien is de opbrengst voornamelijk door de schade, die dit diertje veroorzaakt heeft, aanmerkelijk minder geweest dan in 1852. De gemiddelde prijs van de 100 stuks noten was ƒ 3.77. Die van de olie is moeijelijk gemiddeld op te geven : op de hoofdplaatsen Soerabaija en Samarang werd voor de olie per pikol besteed ƒ 25 tot ƒ 30. Te Soerabaija en Samarang worden van de eilanden Balie, Saleijer en Sumbawa jaarlijks nog altijd een vrij aanzienlijk getal noten aangevoerd ; klapperolie werd in 1853 minder van die plaatsen aangebragt dan in 1852. In de Preanger regentschappen maakt men tegenwoordig veel werk van het fabricaat van olie, welke voor het meerendeel naar Buitenzorg en Batavia wordt uitgevoerd. In de residentien Bembang en Bezoekie is de uitvoer van noten in 1853 aanzienlijk geweest, voornamelijk naar Samarang, Soerabaija en Sumanap. De residentie Bagelen voorzag in dit jaar weder in de behoefte aan olie in de omliggende residentien en voornamelijk in Samarang. De handel in dit artikel is in deze residentie zeer aanzienlijk en de toeneming daarvan is te voorzien, dewijl de bevolking, meer tijd tot harer beschikking hebbende, zich nog meer op het maken van klapperolie zal toeleggen. Ook in de residentie Bantam legt de bevolking van het zuidelijk gedeelte zich meer dan vroeger op het maken van olie toe. Zij vindt voor hare waar eene gereede markt, wordende er van Serang veel olie naar de Lampongs uitgevoerd. De handel in olie was evenwel in 1853 het levendigste in de residentien Soerabaija en Bagelen. De staat der klapperteelt over 1853 blijkt uit de volgende
— 155 —
a «s
s
el3 s -s
s ta
•os I ß
35 S
«3 CU
« 1
«* o
V .
o
*»«
S
«3
• S <<ä Ci
Sa ?§ o »S o "S « i£ 'U l'.«
*iè "Ci g «3
« -S -s s •a
§ Ë
° p p.-s
o
ht eu
P-, cd
CO I H CU CL, O H
CS 3
CD
o
"o
S H CD
"o 'S,
CO M 0 m O O i—i
co o r-, T^t s, i a
CO 1C3
0 3 S soo
co o e 1 co
co
tä co • * 1 CM
c o l d
CM O O CM e * CM
i-H O O
« C O ^
oi co m ^ o Ï O O m c— £-. co s r »
O O lO CO O g o Ätr— CO io co a i v " «,-H
C S ^ C O C O C O C O i r a i O C O
CM CS ~co co
« r-1 r H
CO C S H O
F—t 1 — *
«3 r H i—*
1
!
e—
co
03 S § ^ r-i 1T5 *-i CO Cu p, t
-* a
CD
cd CD « P bD .
<j
. — 1
cö o
(D faß S3 O
i CD 5 ""Ö
Vru
drage
i r a ua co >ra o eo
Q
^ i | > H 0 1 > H O O ' f ^ H W c o i c s a s o CD CO ^ CO ï > i > M O
C O t O ^ C O ^ N C f J O CM -sf O CO US 0 = CO ira r H OS CO CO CM CO - ^
» i H o cn ^ ^ TJI H * - ^ co CO O (M CO »o eo - ^ ^ co o • * H o o o " o i ' a i ' c n ^ " CO Cï CO M O CO O t - CM CM CO
CM CO —1 rH CO C— CO O O CO CO CO (M O H o o i c o c n t - t ^ CM CO CO" o T ^ <M" Co" e
C D H J x M ^ r i H H H H « C O
C 0 O 3 C J 5 C — C O C — • J O C O - ^ O S C M ' f l C O C O t - I X W t - C O C O - ^ C ^ ^ O C O C O C O ^ l O H i f i O
O S C O C O - T < C O C O C O C O t — C M O S O C O C M O C — l a c O r H C O o O C M CO OS C— CM CO CO CM " * l O t *
r H r H ,—i
O i C O - ^ C J C O C O ' ^ H r J I C O O O Q O t - C O Q O ^ C O O C O C O
C M C O W C O C M l O r H C O C M c O Ö
t D O ï J > O i - * t J i O « i n - * -cF - # »O C— r~' CM r H CM C—
W C D i f l Q O O > # ^ û O O H i r i O C O C O O i C O - H H H J H C M Ç O T f c O ^ C O O l C O ^ C O H H co" os o " ira" co co" c-^ CM" io" co" ^ ' • H H O O I O O C O O C O C O O O C O CO W3 H • * C M r H H CO
OS CO CO
<TÏ i a co
CM r H
1 1
!
o
, • ! " H * PQ
O
.#£ P o -*-ï
G cc O i
br;
•3 P CU
O t — C O C M r H C M i r a O S C O O l O C — r H O O O S C O C — C O C M i O r H H ^ i O
CO Ä i-O CO t C M C O C O CO CO CO l O r—t F—1 r~\
C O C O C O C D T f c D ^ ^ c o C M a o i r a t — • * c o c o î o c o i o û o c o i o o î o :
O c M C O r H C O r H - ^ C — CO CM CO r H
C M C — i r a c o c o o o c o o i r a c M c o r H r H CO i—1 >t5 H O l CO « î H O S H l O O ' ^ ' D C O ^ a î O i H ' ^
C O C O i O H t O C O c O - t J l i O C O t i O O c M f M r H C O C O C O H H i O C O ira r H r H r H
o i r a o s i r a o ï r - i c o o c o c o c o • ^ C D O l l O M O J ^ C O C B O S O Ö C O O i r a c M C O O C O i O C M O ' S T h
CO CD CO t > H H H • * H î O r H QO CM " ^ r H r H r H
CO CO CO
CO ^ p »fi i—T
i n CO CO
0 0 CO
H - ,
fi
h - , GO
1
s
O i
CD CC
C H I - I c es : s » 3 S f3 TS « -S ed CD '"^ hD .
bD 1 - 1
N C« £ o e
cd <
l—i
•i£ H
bD C O (-S
- i H3 -a a
Vru
C O C O C M l O C O r H O i r a O r — I C — C O O i - H ^ C D O O C O C M O C M l O C D t O S C O C O H N O t C O W H ^ O ^ C O N C O ^ l O N O O i c D H C O J u O c D C O O i Q i O O i C O H m ^ O
N C D ^ « 0 5 ^ H C 5 0 0 5 Q M © O O H C O i O H i > H H ^ C D C O C O C O C O i O t O M t f l C i C O î O C O C O C A - ^ C ï CO H C O C O C O C M l O H H c — l O C O i — t CO CO r—1 CO i ß l O
I I r H " r H " I—t
» O C O t X ^ H O O H C O ^ t f l O i H C O C O C O O i G S l C O H t f l ^ O , i | O O C 0 0 0 1 C D H Ç O C D C O « i C l i > C O W O O l H i C O i O W C O ^ C O C D C O C a H i O C O C O
S à r H C — r H i o C O C — O O C D - ^ C O l O C M C O C — l O i O C O ^ l O e M C O p H O i O C i O r H O S C — " * C O C O C — O CO ^ O C O W H H l ^ H ^ O ^ t r H r H r H CM C— CO +1
C O C O C O i O C — O S i O O O ^ C f t C — » O O S C M O ^ r H O M > n c o c o t - c o c î O t j i c o i n i f l « c o c o i o O î t > o OS CO 0 1 t > O C — C O O H P O C — O O l O û O O ï O ï O ^
« " * CD i - f C O C O C O C O O C O i r a C O C — C— C— C O C — 0 3 . C O C M C O r H C O C M C O C — O S i r a i r a C M H H c a O G ^ C O C O C — l O f f i O î H H H H C Î C O C O ^ H C O H H r H C - C M -H
CO as CO
t s 'S"
r-1
1
— 156 —
2°. Cultures ingevoerd op hoog gezag of ten gevolge van overeenkomsten door het Gouvernement met particuliere ondernemers aangegaan.
Koffij-cultuur.
De oogst van 1853 is het voordeeligst geweest in de residentien Passoeroean en Bezoekie, waar gemiddeld 126 en 144 boomen een pikol koffij hebben afgeworpen, en het minst voordeelig in de volgende afdeelingen en residentien, waar een pikol is verkregen:
te Buitenzorg van 2,314 boomen; „ Banjoemaas ,, 1,115 „ „ Kembang „ 908 „ Cheribon „ 865
Eene vergelijking der uitkomsten van de jaren 1852 en 1853 doet zien:
1°. dat in 1853 minder dan in het vorige jaar aanwezig waren 4,636,878 vruchtdragende boomen;
2°. dat in 1853 minder dan in 1852 zijn verkregen 190,401, of met inbegrip van meer-bevindingen bij het ledig vallen der pakhuizen, die insgelijks in het vorig jaar meer bedroegen dan in dit jaar, 194,190 pikols;
3°. dat in 1853 gemiddeld van 328 vruchtdragende boomen een pikolis verkregen; terwijl in 1852 262 boomen een pikol hebben opgeleverd;
4°. dat de transportkosten tot in de strand- of afscheeppakhuizen in 1853 hebben bedragen ƒ 673,786:112, nederkomende op 118 duiten per pikol, en in 1852 /954,996:33, of gemiddeld ƒ 1:10 per pikol;
5° dat de koffij in 1853 aan het Gouvernement gemiddeld op 9% duit per pikol minder is te staan gekomen dan in '1852.
De voorspellingen omtrent den ungünstigen koffijoogst van het jaar 1853 zijn bewaarheid geworden. Alleen in de residentie Bantam en in de afdeelingen Krawang en Banjoewangie is de oogst iets voordeeliger geweest dan in het vorige jaar; in de andere residentien was hij opmerkelijk minder. In de meeste residentien van Java bestaat gebrek aan vruchtbare gronden tot uitbreiding of verwisseling der koffij-aanplantingen. De residentien Preanger regentschappen , Samarang, Passoeroean, Bezoekie en Kadoe maken hierop eene uitzondering. Dit gebrek is van lieverlede toegenomen naar mate er geen acht op is geslagen om de gronden van afgeschreven koffijtuinen een aantal jaren braak te laten liggen , ten einde later op nieuw met koffij te kunnen beplant worden. De aandacht der autoriteiten is daarop thans gevestigd. Aan deze omstandigheid is het ook loe te schrijven, dat in de meeste residentien koffij-aanplantingen worden aangetroffen welke, tot groot ongerief der bevolking, ver van de dessa's verwijderd zijn moeten worden aangelegd. In het jaar 1853 is eene koffij-aaiiplanting bevolen van 14,894,228 boomen, waarvan tot inboeting 9,876,304 en tot uitbreiding 5,017,924. Zoowel omtrent de keus van den grond als omtrent het gebruik van gezonde, krachtvolle plantjes zijn de meeste voorzorgen genomen. De oogst van 1853 is zeer ongunstig uitgevallen, als hebbende 190,401 pikols minder bedragen dan die van 1852, welke reeds als zeer onvoordeelig werd aangemerkt. Bijzondere oorzaken hiervoor op te geven is moeijelijk. De ondervinding leert
— 157 —
echter dat langdurige droogten in de goede moesson, vooral in de hoogere bergstreken de zekerste voorteekenen zijn van een buitengewoon grooten koffijoogst in het daarop volgende jaar, en dat daarentegen veelvuldige regens in dat jaargetijde het voortbrengen der koffijbloesems verhinderen en den boom in stede daarvan meer groeikraeht doen ontwikkelen. Met uitzondering van eenige klagten van de Handelmaatschappij omtrent eene partij van 3847 pikols koffij, afkomstig uit de Preanger regentschappen, luidden de berigten omtrent de qualiteit gunstig. Tot verbetering der Preanger-koffij werden verschillende maatregelen genomen. De machinerien van de Braziliaansche koffij-etablissementen Patjit en Malabar hebben, na eene inspectie van den honorairen inspecteur der cultures Biar i , eenige veranderingen ondergaan. Tevens zijn proeven genomen met de oprigting van droogkamers, ten einde de koffij op eene kunstmatige wijze spoediger te droogen en alzoo de nadeelen te voorkomen die bij de gewone droogerij in een vochtig en regenachtig klimaat worden te weeg gebragt. . Ook zijn de residenten aangeschreven om steeds een naauwgezet toezigt te doen houden, dat geene andere dan goed gedroogde en bewerkte koffij worde afgevoerd. De proef, genomen met de oprigting van koffij-etablissementen voor de faeulatieve levering van het product in de roode schie en bereiding op de gewone wijze, niet aan de verwachting beantwoord hebbende (zoo als in het vorig Verslag reeds is vermeld), is die levering bijna overal weder ingetrokken, omdat de bevolking zich daarvan afkeerig betoonde en de voorkeur gaf aan de levering van het drooge product, aangezien zij alsdan op eens meer geld in handen krijgt. Een speciaal onderzoek heeft echter de bewering bevestigd, dat in meest alle residentien de tegenwoordig gevolgde bereidingswijze in de dessa's zeer gebrekkig plaats heeft en dat daardoor veel koffij verloren gaat, terwijl de groote afstand der tuinen van de woningen der planters voor de bevolking bezwarend is. In de residentie Tagal alleen wordt daarin door de bevolking uit eigen vrijen wil op eene zeer doeltreffende wijze voorzien door de oprigting van droogschuren in de koffijtuinen, voorzien van droogbakken, handpelmolens en al wat verder voor de bereiding wordt vereischt. Elk huisgezin verzamelt, bewaakt en bewerkt in die etablissementen zijn eigen product en vervoert het naar de pakhuizen. Gewoonlijk bezitten twee huisgezinnen één bamboezen droogbak, voorzien van twee boven elkander geplaatste laden. Deze individuele wijze van behandeling van het product, waardoor koffij van superieure hoedanigheid wordt verkregen, is zeer aan te bevelen, maar zal, zoo men meent, in andere residentien waarschijnlijk niet uit eio-en beweging gevolgd worden, omdat de Javaan, gehecht en vasthoudend aan eigen begrippen en gewoonten, wars is van elke verandering; ongeacht deze minder arbeid eu meer voordeel ten gevolge zal hebben, en zelfs een aantal inlandsche hoofden mede dat vooroordeel bezitten. Uit dien hoofde zal beproefd worden om die wijze van oogsten en bereiding door tusschenkomst van het Gouvernement in werking te brengen, bijaldien plaatselijke omstandigheden zulks niet verhinderen. In de Preanger regentschappen hebben in oude koffijtuinen doelmatige uitkappingen van koffij- en dadapboomen met gunstig gevolg plaats gehad. Tuinen, die sedert jaren bijna geen product afwierpen, zijn daardoor vruchtgevend geworden. In de residentien Kadoe en Preanger regentschappen heeft men in 1853 getracht, oude aanplantingen door bemesting te verbeteren, doch, naar het schijnt, zonder o-unstigen utislag. Ook omtrent de bemesting van schrale tuinen is het oordeel niet o-unstig: zij wordt voor de bevolking drukkend geacht en beter hield men het er voor op zulke gronden geene koffij te planten.
De boomen in de residentie Kadoe, die door eene in vroegere jaren verkeerdelijk aangewende bemesting kwijnden, begonnen zich thans eerst te herstellen. Ter voorkoming van verbastering, welke men meent bij den koffijboom in sommige oorden op Java te bespeuren, heeft het Gouvernement eenig zaad van Mokka-koffij laten ontbieden. Door de slechte hoedanigheid van het zaad zijn de daarmede genomene proeven in het algemeen mislukt. In den proeftuin van den heer Tromberg alleen zijn eenige plantjes opgekomen. Zooveel mogelijk wordt voorzien in de gewenschté vermeerdering der binnen
— 158 —
landsche inkooppakhuizen, waardoor de afstanden, waarop men vroeger verpligt was koffij te vervoeren, worden verkort. In de residentie Passaroean waren drie nieuwe pakhuizen voltooid ; te Soerabaija zouden insgelijks nieuwe worden opgerigt. De snuitkevers; welke in 1852 bij de binnenlandsche pakhuizen in de residentie Banjoemaas in de koffijboomen zijn aangetroffen, hebben zich in 1853 niet of weinig vertoond; alleen te Tjilatjap is bij kleine partijen inferieure of bedorven koffij waargenomen. In de transporten van de binnenlandsche naar de strandpakhuizen is, met enkele uitzonderingen, vooruitgang en verbetering te bespeuren. De kosten hebben in 1853 op nieuw eene vermindering ondergaan. Alleen in de afdeelingen Krawang en Patjitan en in de Preanger regentschappen geschieden de koffijtransporten naar de strandpakhuizen door tusschenkomst der bevolking: in alle overige residenten hebben zij bij aannememing plaats. De wegen worden zooveel mogelijk in bruikbaren en de rivieren in bevaarbaren staat gehouden. De proef om de producten door middel van ijzeren platbodem-vaartuigen te vervoeren is niet gunstig uitgevallen, zoo als onder het hoofd „ Vervoerwezen" breeder is uiteengezet.
De volgende staat bevat de uitkomsten van den koffijoogst in 1853.
In
1853
Getal
vruchtdragende
koffijboomen,
van welke
geoogst is.
223,438,341
Verkregen
hoeveelheid
in
pikols.
686,499 (*)
Gezamenlijke kosten van de koffij aan het Gouvernement geleverd.
Guldens van 120 duiten.
ƒ 6,312,931
Gemiddelde prijs waarop de pikol koffij vanlOOkatties aan het Gouvernement te staan komt, berekend over de ontvangene hoeveelheden tot aan de afscheeppakhuizen.
Guldens van 120 duiten.
ƒ 9:24
Gedurende dit jaar was de opbrengst van de in Nederland geveilde koffij per pikol.
Nederl. courant.
Bruto.
ƒ 36.66'/10
Netto.
ƒ 28.95%,
(*) Waaronder 2491 pikols meer bevonden, bij het ledigvallen der pakhuizen.
Suikercultuur.
Ten aanzien van de gronden valt niets bijzonders op te merken. Men beijverde zich overal om de beste, dat zijn die welke uit ligte klei en zand bestaan, voor de suikerteelt uit te kiezen. In Soerabaija wordt op drie verschillende soorten van gronden geplant:
1°. op alluviale, waarop jaarlijks door middel van waterleiding slijk en zand kan worden gebragt. Deze zijn de vruchtbaarste en bij den inlander bekend onder den naam van tanah tarabang ;
2°. op zwarte Heigronden, tanah besaar, en
3°. op ziltachtige, die laag en in de nabijheid der zee gelegen zijn, tanah asien.
De beide laatste gebruikt men bij gebrek aan betere. De oogst van dit jaar heeft op nieuw bewezen, dat er in de residentien Madioen en Kedirie zeer goede gronden voor de suikerteelt zijn. De in de residentie Tagal genomene proef met het wijder uiteenplanten, namelijk op 2 voeten in de rij en 4 voeten bij de rij, heeft goede uitkomsten opgeleverd. De resident verklaarde, dat op die wijze de arbeid van den planter aanmerkelijk wordt verligt en de fabrikant een ruimer product verkrijgt. In den regel wordt anders op ll/a en 3 voet geplant.
— 159 —
Ten einde nimmer gebrek te ondervinden aan de vereischte hoeveelheid bibiet; heeft men in de residentie Soerabaija kweekbeddingen (dederans) doen aanleggen. Omtrent de soorten van suikerriet deelt de directeur der cultures het volgende mede uit de opgaven der residenten. In de residentie Tagal plant men twee variëteiten van suikerriet, het zoogenaamde Japara-riet en het awoe. Het laatste geeft het meeste product. „Pekalongan gebruikt het Passoeroeansche, Eappoh- en Japara-riet. „ Samarang geeft de voorkeur aan het Japara-riet, ofschoon tot dusver aldaar in gebruik waren verschillende variëteiten, onder de namen njamplong, malam, awoe, keong en wit riet. „Rembang plant Japara-riet. „Soerabaija verkiest mede het Japara-riet, hoewel daaronder vermengd zijn: het Japara-Balie, het Japara-Bima, het njamplong, het awoe, het galga, het malam. „Passoeroean geeft op als de meest gewilde soorten: njamplong, Japara-Balie en Japara-Bima. „Bezoekie noemt slechts het Japara en awoe. „Kedirie wil geene andere verscheidenheid dan Eappoh. „ Madioen wen seht alle variëteiten te beproeven. „Banjoemaas werkt met awoe, malam en met Japara-riet. „Men moet bij deze opsomming van namen wel in het oog houden, dat iedere benaming geene afzonderlijke soort aanwijst. „ Gerustelijk kan men, zegt hij, aannemen, dat op Java slechts ééne suikerrietsport bekend is, met velerlei schakeringen, naar den verschillenden aard van klimaat en grond." De heer Iromberg beijverde zich bij voortduring in den proeftuin te Genteng zoowel om de verhouding en standvastigheid der suikerrietsoorten en haar productief vermogen onder een verschillend klimaat te toetsen en de chemische zamenstelling van elke soort te bepalen, als om den invloed van bemesting, plantwijdte, ouderdom en tijd van aanplanting te leeren kennen. De weersgesteldheid was over het geheel gedurende 1853 gunstig. Alleen in de residentie Tagal viel wat te veel regen voor de jonge aanplanting; zoomede te Soerabaija, terwijl in de residentie Japara daarentegen langdurige droogte heerschte, waardoor het inboeten werd bemoeijelijkt. Ook in Kedirie klaagde men over te veel nattig weder gedurende het drooge jaargetijde, hetgeen de onafgebrokene vermaling van het riet dikwijls belemmerde. De oogst bedroeg over geheel Java 37,602 pikols meer dan in 1852. De residentie Japara behaalde een minder product van 15,194.18 pikols, naardien in 1853 eene uitgestrektheid van 449 bouws minder is aangeplant geworden. In de residentie Passoeroean ging in het algemeen de productie achteruit: een gevolg van de aldaar vernieuwde overeenkomsten, waarbij de aanplantingen hier en daar aanmerkelijk zijn verminderd en meer in overeenstemming gebragt met de krachten der bevolking, en bovendien betere standmonsters werden bedongen. Al de overige suikerresidentien namen in productie meer of minder toe. Over de qualiteit der suiker werden geene bijzondere klagten van den handel in Nederland vernomen. Het product echter van de Tagalsche stoomfabrieken schijnt van slechte hoedanigheid te blijven. Het transport van het suikerriet naar de fabrieken en van de suiker naar 's lands pakhuizen had plaats zonder moeijelijkheden, hetzij op overeenkomsten met de bevolking, waar de gelegenheid daartoe bestaat, hetzij met behulp van het Gouvernement. Ten opzigte van de bereidingswijze bij de onderscheidene fabrieken bragt het jaar 1853 geringe veranderingen aan. Meer algemeen openbaarde zich echter de zucht om de qualiteit van het fabricaat door de aanschaffing van verbeterde toestellen te verhoogen. De suikerfabrikanten in Passoeroean hebben, met uitzondering van twee, in 1853 nog op de oude Chinesche wijze, met open vuren, gewerkt, doch allen die zich bij contract verbonden hebben nieuwe machinerien te bezigen, zouden den oogst van 1854 daarmede vermalen, behalve twee contractanten, die wegens geldelijke ongelegenheid daarin waren verhinderd geworden. In verband met de voorschriften, gegeven in Staatsblad 1852, n°. 20, draag!,
— 160
het stoomwezen zorg, dat de machinerien behoorlijk worden opgerigt, zoo noodig vernieuwd en steeds voorzien zijn van de vereisehte veiligheidskleppen. In den jaargang 1853 van het Natuurkundig tijdschrift voor Nederlandsch Indie is geplaatst het oordeel van den hoogleeraar G. J. Mulder over de verslagen van de heeren Fromberg en Diard, betrekkelijk de wijze van suikerbereiding, volgens het Meisen's procédé. (Zie het Verslag van 1851.) Dit oordeel komt in korte woorden hierop neder:
dat alleen deskundigen eenig goed resultaat van deze methode te wachten hebben ;
dat zij afwisselend goede en min goede uitkomsten heeft gegeven, al naar mate deskundigen of niet-deskundigen dezelve hebben toegepast;
dat bij het behoorlijk inachtnemen van de vereisehte voorzorgen inderdaad een meer kristalliseerbare en witte suiker naar deze methode verkregen wordt;
dat echter de voordeelen voor rietsuiker voor alsnog niet zoo guustig zijn, als Meisen ze aanvankelijk had opgegeven.
Van eene andere wijze van bereiding, het procédé van den heer Neufvüle c. s., is nog geen afdoend resultaat bekend. De proeven, daarmede in de residentie Soerabaija genomen, werden met toestemming van het Gouvernement voortgezet. Volgens het oordeel van den agricultuur-chemist dr. Fromberg, moet dit procédé, met zorg toegepast voordeelige uitkomsten geven, bijaldien met goed rietsap wordt gewerkt. Onder de afdeeling I van het hoofd „Geldelijk beheer" is reeds vermeld de instelling van eene commissie tot bet doen van een onderzoek omtrent de gesteldheid van elke suikerfabriek. De benoeming had eerst plaats bij besluit van 8 December 1853 en de uitslag van het onderzoek kan derhalve eerst bij een later verslag blijken. Wat de betaling betreft door de suikerrietplanters in de onderscheidene residentien genoten, kan worden aangeteekend, dat deze gedurende 1853 de hoogste was in de residentien Tagal, Bezoekie en Passoeroean, namelijk voor de bouw/106:12, ƒ 102:49 en /97:88, en de laagste in de residentien Banjoemaas, Bembang en Pekalongan, namelijk ƒ 51:33, ƒ 57:94 en /64:60; gemiddeld was de betaling per bouw ƒ 85:38%, voor ieder huisgezin ƒ 22:47. Het gezamenlijk bedrag der door de planters genoten betaling was ƒ 3,586,602:77 ; het bedrag der door hen verschuldigde landrente ƒ 2,678,493:15. Eene vergelijking der uitkomsten van 1852 en 1853 doet zien:
1°. dat het getal suiker-etablissementen met 3 is toegenomen;
2°. dat de productie in 1853 meer heeft bedragen dan in 1852 37,602 pikols;
3°. dat het loon der suikerrietplanters in 1853 met/ 3:94 per bouw is vermeerderd ;
4°. dat de gezamenlijke kosten der suiker in 1853/112,018 meer hebben bedragen ;
5°. dat in 1853 5737 pikols suiker meer aan liet Gouvernement zijn geleverd dan in het vorige jaar; en
6°. dat in 1853 3,865 pikols suiker meer ter beschikking van de fabrikanten zijn gelaten.
— 161 —
De uitkomsten van 1853 zijn de volgende:
In
1853
d
«S "3 m O
100
Uitgestrektheid der suikervelden van welke gesneden is.
Bouws van 500 vierk. roeden.
42,034%
Werkelijk van de velden verkregen suiker.
Pikols.
1,411,295
Hoeveelheid suiker aan het Gouvernement geleverd.
Pikols.
941,751
Gezamenlijke kosten van deze suiker.
Guldens van 120 duiten.
/9,250,032
Gemiddelde prijs waarop de pikol suiker aan het Gouvernement te staan komt.
Guldens van 120 duiten.
ƒ 9:99
Hoeveelheid suiker dieter beschikking van de fabrikanten is gebleven.
Pikols.
469,544
Gedurende dit jaar was de opbrengst der in Nederland geveilde suiker per pikol.
Nederl. courant.
Bruto.
/17.48%,
Netto.
/11.47%
Indigo-cultuur.
De uitputting der gronden, waarop indigo heeft gestaan, wordt overal waargenomen , en hoe langer hoe meer wordt de noodzakelijkheid erkend om die uitputting door aanwending van vergane dierlijke en plantaardige meststoffen te herstellen. In de residentie Bagelen wordt dit met goed gevolg gedaan; in de Preanger regentschappen en Banjoemaas daarentegen zijn de uitkomsten minder gunstig geweest, waarvan als oorzaak wordt opgegeven gebrek aan genoegzame zaakkennis, of wel dat de bemesting te laat gewerkt heeft, of ook dat de verkregen uitkomsten niet met de noodige naauwgezetheid zijn gadegeslagen. Volgens eene door den chemist van der Pant gedane proefnemingen, zijn de gronden in de afdeelingen Probolingo en Banjoemaas nog zeer rijk aan organische stoffen, daar zij in de eerstgemelde 13 tot 14 per cent, in laatstgemelde slechts 11 per cent daarvan, maar daarentegen eene groote hoeveelheid oplosbare zouten bevatten, zoodat de gronden in deze afdeelingen voorkwamen nog geene bemesting te vorderen. Uit de bevinding van dien chemist volgt mede, dat met het aanwenden van meststoffen de meeste omzigtigheid moet worden in acht genomen, ten einde de bevolking met geen nntteloozen arbeid te bezwaren, hetgeen ter bevordering dezer cultuur een eerste vereischte is, daar in alle resi dentien, met uitzondering van Bagelen, de bevolking met die cultuur niet is ingenomen. In 1853 heeft de aanplant van indigo eene vermindering ondergaan van 149 bouws. In al de residentien, behalve Cheribon, ir, de weersgesteldheid ongunstig geweest: aanhoudende droogte heeft steeds geheerscht van 1 Julij tot den aanvang van November, waardoor circa 200 bouws in Bagelen zijn uitgestorven. Alhoewel de indigo-aanplantingen in 1853, zoo als gezegd is, slechts met 149 bouws zijn verminderd, heeft de oogst, hoofdzakelijk ten gevolge der droogte, 1004 pikols minder opgebragt dan in 1852. Behalve uit de residentien Preanger regentschappen en Kadoe, luiden de berigten omtrent de qualiteit van den indigo gunstig. Ook uit Nederland zijn dienaangaande van den handel geene klagten gehoord. In Pekalongan zijn drie fabrieken en in Madioen ééne fabriek ingetrokken; in de residentie Bagelen is eene fabriek aangebouwd. Behalve in Pekalongan en Banjoemaas bevinden zich de fabrieken in goeden staat en worden zij geregeld onderhouden. In de eerstgenoemde residentie heeft het onderhoud der fabrieken zich vroeger slechts bepaald tot het allernoodzakelijkste, en zulks ter besparing van zware lasten voor de bevolking bij eenen niet voordeeligen oogst; ten gevolge daarvan laat de toestand der fabrieken aldaar veel te wenschen over. Hierin wordt thans op de minst drukkende wijze voorzien door het verleenen van voorschotten, welke achtereenvolgens bij kleine gedeelten van de indigo-betalingen worden gekort.
1853. 11
— 162 —
De vermindering der aanplantingen, ten gevolge van eene vermeerdering van het getal plantende huisgezinnen voor elke beplante bouw en de verhooging van den prijs voor het geleverde product, hebben in de residentie Bagelen voordeelige uitkomsten opgeleverd, zijnde aldaar in 1852 van eene aanplanting van 6997 bouws eene hoeveelheid van 390,597 pond indigo en alzoo 55% pond per bouw verkregen ; in 1848 werd een gelijk product geoogst van 11,04(5 bouws, en dus slechts 36 pond per bouw verkregen. De uitkomsten van 1853 met die van 1852 vergelijkende, ziet men:
1°. dat het getal fabrieken in 1853 is verminderd met drie;
2°. dat in 1853 149 bouws minder zijn gesneden dan in 1852;
3°. dat het cijfer der indigo plantende huisgezinnen in 1853 is verminderd met 6033;
4°. dat in 1853 1004 pikols (125,521% ponden) minder zijn verkregen dan in 1852 ;
5°. dat in 1853 een bouw 6y3 pond minder heeft opgeleverd dan in 1852;
6°. dat de gemiddelde betaling in 1853 per huisgezin ƒ 0:73 meer heeft bedragen dan in 1852;
7°. dat in 1853 de indigo ƒ0.40 per pond meer heeft gekost dan in 1852.
De uitkomsten van deze cultuur waren als volgt:
In
1853
.2
Cd
O
365
Uitgestrektheid der indigovelden op welke gesneden is.
Bouws van 500 vierk. roeden.
18,683
Ver
kregen
indigo.
Pikols.
5,387
Gezamenlijke kosten van den indigo aan het Gouvernement geleverd.
Guldens van 120 duiten.
ƒ 1,370,655.70%
Gemiddelde prijs waarop een Amsterd. pond indigo aan het Gouvernement te staan komt.
Guldens van 120 duiten.
/ 2 : 4
Gedurende dit jaar was de opbrengst van den in Nederland geveilden indigo per pikol.
Nederl. courant.
Bruto.
/626.08%,
Netto.
/473.16%,
Thee-cultuur.
In de residentie Bagelen zijn de gronden der oude theetuinen en de heesters uitgeput. Deze omstandigheid heeft het in 1853 noodzakelijk doen worden 150 bouws te verwisselen, terwijl in vroegere jaren voor verwisseling niet meer dan 50 à 60 bouws werden noodig geacht. De nieuwe aanplant geschiedde in de nabijheid van Wonosobo op het terrein genaamd Bedako, waar tot dusverre nog geene theetuinen waren aangelegd. De aanplantingen zijn gedurende het jaar 1853 verminderd met 460,168 heesters, voornamelijk door de intrekking van de onderneming Herwijnen in de afdeeling Buitenzorg. (Zie het vorig Verslag.) In de Preanger regentschappen werden aangeplant 338,000 heesters, in de residentie Bagelen 1,000,000. De jonge aanplantingen staan weelderig en belooven een goed product.
— 163 —
In Bagelen, waar de cultuur zonder tusschenkomst van contractanten plaatsheeft, werden vroeger op één bouw slechts aangeplant 4500 heesters; de ondervinding heeft echter geleerd, dat op dezelfde uitgestrektheid meer dan het dubbele getal heesters kan worden geplant zonder hunne ontwikkeling te benadeelen en zonder dat het voor ontginning, beplanting en onderhoud meer uitgaven na zich'sleept. Ten gevolge hiervan zou het aantal theeheesters in 1854 aanmerkelijk vermeerderd worden. De oogst van 1853 bedroeg 267,173 ponden meer dan in het voorgaande jaar, en die van 1854 zou vermoedelijk nog stijgen. Bij vergelijking der onderscheidene residentien en afdeelingen blijkt, dat in de Preanger regentschappen van het minste aantal, 8 heesters, en in de afdeeling Krawang van het grootste aantal, 10 heesters, één pond thee is verkregen ; terwijl daartoe in de afdeeling Buitenzorg en in de residentie Cheribon en Bagelen noodig waren 11, 10 en 12 heesters. De bestaande bepaling dat de fabrikanten zonder bemoeijenis van het Bestuur zeiven in de behoefte aan arbeiders moeten voorzien, leverde ook in 1853 geen bezwaar op. De vroeger vermelde met L. Weher te Tjogrek, afdeeling Buitenzorg, bestaande overeenkomst voor de eindbereiding, sortering en afpakking voor de Europesche markt van de Buitenzorgsche en Krawangsche theeën, zou met ultimo December ten einde loopen. Vermits het behoud van het etablissement wenschelijk werd geacht, werd de overeenkomst voor den tijd van drie jaren verlengd. Behoudens eenige kleine wijzigingen, door de veranderde omstandigheden noodig geacht, is zij op dezelfde leest geschoeid als de vroegere. In het algemeen is deze cultuur in 1853 geweest, zoo als ook reeds in het Verslag van 1851 voor dat en vroegere jaren werd aangeteekend, voordeelig voor de contractanten doch hoogst nadeelig voor het Gouvernement.
De uitkomsten waren als volgt:
In
1853
Getal
fabrie
ken.
25
Uitgestrektheid der theetuinen in bouws van 500 vierk. roeden.
2,698'/2
Verkregen
thee.
Amsterd. ponden.
1,317,668
Gezamenlijke
kosten
der thee
Guldens van 120 duiten.
ƒ 995,191
Gemiddelde prijs waarop de pikol thee het Gouvernement te staan komt.
Guldens van 1.20 duiten.
ƒ 0 :90
Gedurende dit jaar was de opbreng9t van de in Nederland geveilde thee in pikols.
Nederl. courant.
Bruto.
/I04.529/10
Netto.
/71.04%
Kaneelcultuur.
De uitkomsten dezer cultuur waren in 1853 niet zoo gunstig als in 1852, doch veel beter dan in 1851. Daar de cultuur zeer in den smaak valt van de bevolking, bestaat er in de residentien Bantam, Bagelen, en Banjoemaas nog altijd gelegenheid tot uitbreiding. De aanplantingen zijn alom in goeden staat en worden behoorlijk onderhouden. Het keuren der boomen geschiedt, onder toezigt van de controleurs bij de landelijke inkomsten en cultures, door de opzieners en mandoors voor de kaneelcultuur in dienst. De sleehtsoortige boomen worden uitgeroeid en door betere vervangen. De bewerking der kaneel-oli e-stokerij en heeft in 1853 geene verandering ondergaan. In de afdeeling Krawang is gedurende dit tijdvak verkregen eene hoeveelheid van 3iy)6 Amst. ponden, kostende ƒ 6:10 het pond.
li*
— 164 —
In Bagelen is van 1916 Nederl. pond afval verkregen 119/,« Amst. pond olie. Een scheikundig onderzoek in Indie van de olie, uit de bladeren van den kaneelboom getrokken, reeds in een vorig jaar aangevangen, is in 1853 afgeloopen. „De hoedanigheid — zegt de berigtgever — waarop voornamelijk voor de kaneel-olie als koopwaar moet gelet worden, zijn reuk, smaak en eenigermate ook de kleur. „De reuk der olie van de bladeren is niet gelijk aan die van den kaneelbast. Gene heeft eenen duidelijken bijreuk naar kruidnagelen. „De smaak is nog veel meer verschillend. Als men van beide soorten van kaneel-olie één of twee droppels, door middel van een weinig alcohol, in water oplost, dan heeft de oplossing van de gewone olie eenen zoetachtigen kaneelsmaak, de andere daarentegen is dadelijk heet, peperachtig, zonder merkbaren smaak naar kaneel. „Ten aanzien van de kleur komen beide daarin overeen, dat zij versch gestookt zeer lichtgeel zijn, maar na geruimen tijd, ook in geheel gevulde en gesloten flessen, zelfs buiten dadelijken invloed van het daglicht, hooger en eindelijk zelfs bruinachtig-geel worden." Hieruit zou, meende men, volgen, dat voor alle gebruik, waarbij de reuk het hoofddoel is, de olie van de bladeren welligt in den handel zal kunnen worden aangenomen; maar dat de smaak een beletsel is tegen verdere uitbreiding. „ Op grond hiervan — zoo vervolgt de directeur der culture^ — is het waarschijnlijk^ dat de olie van kaneelbladeren een nog geringeren prijs zou halen dan de gewone, van Java afkomstige kaneel-olie, en men mag alzoo betwijfelen, of zij, indien de handel ze wil aannemen, aan de bereidingskosten evenredige voordeelen zal kunnen afwerpen." Of die verwachting juist was, zal later moeten blijken.
De uitkomsten der kaneelcultuur waren;
In
1853
Getal
kaneel
inrig
tingen.
40
Uitge
strektheid
der kaneel
tuinen in
bouws van
500 vierk.
roeden.
1,874%
Verkregen
kaneel
buiten den
afval.
Amsterd. ponden.
174,188
Verkoop
bare
afval.
Amsterd. ponden.
10,094
Gezamenlijke
kosten van het
kaneel.
Guldens van 120 duiten.
ƒ 106,784
Gemiddelde prijs waarop de pikol kaneel het Gouvernement te staan komt, de verkoopbare afval mede gererekend.
Duiten.
ƒ 0:69%
Gedurende dit jaar was de opbrengst van het in Nederland geveilde kaneel per pikol.
Nederl. courant.
Bruto.
ƒ 88.97yl0
Netto.
/71,42%,
Nopalcultuur en cochenilleteelt.
De uitkomsten der cochenilleteelt waren in 1853 niet bijzonder gunstig, voornamelijk bij de particuliere onderneming in de residentie Cheribon, waar, ten gevolge van het overlijden van den contractant en de daardoor veroorzaakte veronachtzaming der administratie, in 1853 geen product aan het Gouvernement is geleverd. Evenwel bestond het vooruitzigt dat in deze residentie de resultaten van den oogst van 1854 gunstiger zouden zijn, aangezien ter plaatse waar vroeger die onderneming werkte, thans met eene andere onderneming tot datzelfde einde eene overeenkomst was gesloten. In de residentie Japara, waar de nopalcultuur en Cochenilleteelt mede aan de particuliere industrie is overgelaten, is gedurende het jaar 1853 aan de nopal-aan
165
plantingen veel schade toegebragt door de zoogenaamde otteng-otteng. De contractant heeft echter aan de levering aan het Gouvernement, waartoe hij tot voldoening van rrenotene kapitale voorschotten verpligt is, behoorlijk voldaan. In de residentie Bezoekie heeft de oogst 19,006 ponden minder bedragen dan in het jaar 1852, en 38,000 ponden minder dan waarop hij aanvankelijk geraamd was. Deze ono-nnstige uitkomst moet voornamelijk worden toegeschreven aan het uitsterven van een groot gedeelte der cochenille-insecten, ten gevolge van de menigvuldige en buitengewoon zware regens, welke gedurende de maanden Maart en April in dit gewest en bepaaldelijk in de afdeeling Bondowosso gevallen zijn. Echter zijn ter zake onverwijld de vereischte maatregelen voor den volgenden oogst genomen, waaronder het ontbieden uit de afdeeling Banjoewangie van 100 pond levende moeder-insecten. De afdeeling Banjoewangie, waar men in 1853 uit hoofde van gebrek aan bannelingen, voor deze cultuur afgezonderd, genoodzaakt is geweest, gedurende eenige maanden kampongvolk in dienst te nemen, heeft niettemin het gunstigste resultaat opgeleverd. De in deze afdeeling op last der Regering genomene proeve met het bevolken van pi. m. 300.000 ongedekte nopalplanten en het aanleggen door bannelingen te Soekaradja van 25 à 30 bouws sawavelden, heeft in alle opzigten aan de verwachting beantwoord. ^ Van de vier nopaltuinen aldaar is alleen één tuin, beplant met 89,72o nopals, volgens de oude wijze gedekt geworden, terwijl de overige drie tuinen, beplant met 180,554 nopals, ongedekt zijn behandeld. De gedekte tuin heeft afgeworpen gemiddeld één pond natte cochenille van 4 planten; in de ongedekte is verkregen gemiddeld één pond natte cochenille van 3 en 2 planten. Van de op deze wijze plaats gehad hebbende aanplantingen zijn verkregen 28,075 ponden cochenille, of, bij een nagenoeg gelijk getal bevolkte nopals, 3686 ponden meer dan in 1852, toen de geheele aanplanting op de oude wijze, dat is gedekt, is behandeld. Bovendien is gedurende dat tijdvak aan materialen voor het dekken der op de oude>ijze behandelde nopal-aanplantingen slechts verbruikt eene som van ƒ 1775: 24 terwijl in 1852 tot datzelfde einde is beschikt over eene som van/5277: 5, hetgeen alzoo voor 1853 een voordeelig verschil aanwijst van ƒ 3502:101. Met uitzondering van de planten welke gedekt zijn geworden, hebben de nopals weinig geleden en is van de ongedekte planten eene generatie gewonnen. Het cochenille-product was in 1853 van eene goede qualiteit. De uitkomsten der cultuur waren als volgt:
In
1853
Getal
cochenil
le inrig
tingen.
5
Uitge
strektheid der
nopal-aan
plantingen in
bouws van
500 vierk.
roeden.
346%
Verkregen
cochenille.
Amsterd. ponden.
79,075
Gezamenlijke kosten der cochenille aan het Gouvernement geleverd.
Guldens van 120 duiten.
/ 55,374
Gemiddelde prijs waarop een pond cochenille aan het Gouvernement te staan komt.
Guldens van 120 duiten.
ƒ 1: 51
Gedurende dit jaar was de opbrengst der in Nederland geveilde cochenille per pikol.
Nederl. courant.
Bruto.
/323.90%,
Netto.
/•289.00%
Tabakscultuur.
De tabakscultuur heeft gedurende het jaar 1853 over het algemeen weder betere resultaten opgeleverd dan in het vorige.
— 166 —
Voor 1853 zijn 2167% bows van 500 vierk. Ehijnl. roeden met tabak benlant geworden, geoogst werd er van 2150% bouws, zijnde 17% bouws mislukt ?
Ten gevolge van het bijzonder goed slagen van den oogst, vooral in de residentie Kembang, heeft h l e r e n d g e | j r e k ^ r u i m t e £ • resident s? ^d on:07Ä' v™ ohter' zonder bemiddeling *» h e t >W a ï Met het dekken der schuren door pannen wordt allerwegen voortgegaan Een fabrikant heef thans opgerigt twee gebouwen, welke voor het bootste ** dee te van steen zijn te zamen gesteld en daardoor minder vatbaar voof brand Bijzondere ongelukken van brand als anderzins zijn in 1853 niet v o o r S f e n De soorten van bibiet (zaad) zijn in de onderscheidene tabakpZ e°nde resi
kooltebak!6 • M e e S t a l e C h t e r g e b r u i k t m e n d e «»genaaj* Havanna of
• lB% di! ° n d e, r n e m i ng i n de residentie Japara wordt Manillezaad gebruikt en ook inlandschc tabakssoorten, genaamd djienten sembawa en semboong me atie Zoo als reeds lnerboven is gezegd, was de oogst in 1853 zeer^unstig namelijk o06o pikols meer dan die van 1852, geheel bereid voor de Europe ehe m S met uitzondering van 700 pikols uit den oogst van een fabrikant L T e restentê Japara, dae zijn product voor de binnenlandsehe consumtie en voovhet Rendeel tot den aanmaak van sigaren gebruikt meerenaeel
eeleZnZrïV^À85? iï?Lïe tabakplantende bevolking gezamenlijk genoten eene som van / m , 2 o 3 of/15554 meer dan in 1852. Hieronder is niet berekend remen^TetÄi9;3de3; 48 °f « T ? ^ f Mfc 5° ^ ^XXt^nZ" vaTeen conÏLant in^ p a a n i ?i a nV *2 U l t S e s t r e k t h e i d v a n 200 bouws, ten behoeve van een contractant in de residentie Samarang; welke aanplant even als in vn.W S S i 2bevïjtÏS VrtVOlk "*» d^100n h e i -o;te er npla aats mhe Vb 0bS
leMmg uit d be elt gToenttg. S t r e k e n " " ^ " * » t e W M k ^ t e l d a a n d e " a t e
/ S a Ä "'ff w d o o r d e n f a b » k ^ t slechts gerestitueerd een bedrag van L t S ^ ï i i i r:?uld gde plantioon> berekend ^»* < * * ™<£ nei gouvernement merop heeft verloren eene som van f 23 762- 68 hu£ezin 0 nin e l18T g U " e r e n d e > h e e f t ^cler bij de tabakscultuur ingedeeld Ä i ^ / o f o 3 g^ddeld genoten eene betaling van ƒ 13:22%, of/ 5:72% "De m i l l ,hoofdzakel.IJb e e n gevolg van den rijkeren oogst. J 2\^:^vtl V 0 0 r Z l e n z i c h; r T O O r h e t ™ « d e e l zonder tusschenkomst van net plaatselijk bestuur, van vrijwillig werkvolk
nieteengook wel etof1o n gH i S/ 5 \ ™ ^ ^ *** d ^ M e e r b e d — n « • à 15 duiten p ä d?g Ulten daagS; Vr0UWen en kinderen o n t ™ S e n s l e < ^ 10 « ï d A h W i e n tl' k 0 e l i e S V a n ngebet Bestuur werden verstrekt, faar 1853 t n . 1 r ^ f ? . . d a S l o ° n v a» " duiten, is bij den aanvang van he per dal aan T don,' W Ä ^ alS ï s u i k e r f a b»k a»ten, voortaan 25 duiten het Tl hem U ? ,het B e S t U U r V e r s t r e k t e w^klieden zou behooren te betalen; huren HiithHn h — ' T m ^ k ' t eS e n m i n d e r lo™ vrijwilligers in t binnen de t â S S L Ï ^ " * ^ . f 3 1 ^ t e ziJn> waarschijnlijk omdat"het werk m L h b Ï Ï h ï f geev b m t e n S e w o n e ^spanning vereiseht en het sorteren S n b e t a £ van " ? ; d ° ° r Vr0UWen e n k i n d«e» kan worden verrigt, die tegen betaling van 6 a 8 duiten m genoegzaam aantal verkrijgbaar zijn
verklei s ecUd°eÏ a C t a n t e n' ** " ° g ^ ^ " t e i n Ä Ä » g - - „ e r sten 4 o ^ i t . ^ V r 0 e g e r e, °°SstJaren' ziJ« wederom suppletoire overeenkomhet^Gouve nemen t ^ 7 l e V e r m g Van h e t S e h e e l e Produet tegen taxatie aan de vrne beschikking " ^ ^ u T ^ Z e k e r «S**1*» d e r 8 c h a î d5 l a t e r i s °™ voor T b e h o o r S T ^ 1 " 1 ^ V e r J e e n d' 0 n d e r «****& van borgstelling S l Ä Ä B ^ S . S r * V a n e t V e r S C h u l d i g d e * » plantloonen,°genoteS
d u M ^ W ^ Z Ï ^ f iS,?eni s u P P I e t ° r OTereenkomst getroffen voor den verderen Ïantei tahak il T \ h™ä™de o n der andere de bepaling, dat voor den geplanten tabak, ter uitgestrektheid van 50 bouws, een vast loon zal worden betaald
— 167 —
van ƒ 105 per bouw, onverschillig of de tabak geslaagd of (buiten toedoen des planters, ter beoordeeling van het bestuur) mislukt is. Met eenen anderen fabrikant is tot eene verlenging van contract overgegaan, waarbij hem is verleend vrije beschikking over het geheele product, onder jaarlijksche borgstelling voor de restitutie der verschuldigde geldsommen wegens plantloon , aflossing der kapitale schuld enz., tegen opheffing der verpligting voor het Gouvernement tot het verstrekken van voorschotten voor dagelijksche uitgaven ten behoeve der onderneming. Dezelfde voorwaarden, doch zonder verlenging van den tijd van duur, zijn nog aan eenen anderen fabrikant toegestaan. Voor den oogst van 1853 hebben dus alle tabaksfabrikanten de vrije beschikking over hun geheel product gehad. De vrije cultuur voor de inlandsche markt is in 1853 weder belangrijk geweest en wordt verondersteld van jaar tot jaar te zullen toenemen, aangezien zij kan worden gerangschikt onder die, voor welke de inlandsche bevolking in sommige residentien bijzonder gestemd is. Ook de vrije cultuur voor de Europesche markt is in 1853 toegenomen, ten gevolge van het toenemend vertrouwen op de Europesche fabrikanten en de betere betaling die de bevolking van dezen, bij vergelijking met de Chinesche opkoopers, ontvangt. Met eene enkele uitzondering kan gezegd worden, dat de tabaksondernemingen in 1853 over het algemeen in gunstige omstandigheden verkeerden. Ten gevolge van betere regeling der werkzaamheden en belooning, iu evenredigheid van het geleverde werk, hebben van Keverde de bezwaren, aan de tabakscultuur voor de bevolking verbonden, opgehouden, en belooft zij dan ook in vervolg van tijd voor alle betrokkene partijen voordeelig te zullen worden.
De uitkomsten der tabakscultuur, voor zij met tüsschenkomst van het Bestuur plaats had, waren:
In
1853
Getal tabaksondernemingen.
17
Uitgestrektheid der tabaksvelden van welke geoogst is.
Bouws van 500 vierk. roeden.
2,150%
Opbrengst.
Pikols.
25,229
Hoeveelheid tabak bereid voor de Europesche markt.
Pikols.
24,529
Genoten betaling door de tabakplantende huisgezinnen.
Guldens van 120 duiten.
ƒ 206,254
Pepercultuur.
De uitkomsten der pepercultuur waren in 1853 weder, als in 1852, bijzonder ongunstig, tot verklaring waarvan echter thans bijzonder wordt gewezen op de omstandigheid dat de peperrank, even als de koffijboom, slechts om de 3 of 4 jaar eenen rijken oogst oplevert. De aanplantingen* hebben zich hoofdzakelijk bepaald tot voltallighouding van het aanwezig getal peperranken. Voor eiken geleverden pikol peper is aan de planters uitbetaald ƒ 5 ; eene betaling die bij de slechte resultaten dezer cultuur niet zeer loonend is. De vooruitzigten voor den volgenden oogst waren echter gunstiger.
— 168 —
De uitkomsten van 1853 waren als volst:
In
1853
Aanwezig
getal peperranken.
Vrucht
dragende.
894,339
Jonge.
569,442
Geleverde
hoeveel
heid.
Pikols.
1,044
Gezamenlijke kosten der aan het Gouvernement geleverde peper.
Guldens van 120 duiten.
f 6,716
Gemiddelde prijs waarop de pikol peper aan het Gouvernement te staan komt.
Guldens van 120 duiten.
ƒ 6:32%
Gedurende dit jaar was de opbrengst der in Nederland geveilde peper per pikol.
Nederl. courant.
Bruto.
/27.01%
Netto.
/•18.91%0
3° Landbouw op woeste gronden door het Gouvernement verhuurd.
Onder de tot dusver opgegeven cultures zijn niet begrepen die welke zonder tusschenkomst van of verpligte levering aan het Gouvernement door particulieren geheel voor eigen rekening worden gedreven op gronden, hun door het Gouvernement afgestaan, tegen beding van eenen huurscbat in geld of product. Bij gebreke van beter wordt hier de ondervolgende staat medegedeeld, waarbij in het oog moet worden gehouden, dat de daar vermelde opbrengst in 1853, ook van die residentien en afdeelingen voor welke een bepaald cijfer is ingevuld, slechts de uitkomst van onvolledige opgaven is, en voorts dat van een gedeelte dezer perceelen in 1853 volgens contract nog geen huurschat verschuldigd was.
Kesidentie
of
afdeeling.
Krawang Cheribon Tagal. . . Pekalongan. Samarang . Japara . . Soerabaija . Passoeroean
Banjoemaas.
Te zamen
à CD
O ?-. CD P i
"cC
cc <
5 5 1 2 22 1 3 3
1
43
Bepaalde uitgestrektheid der perceelen in bouws.
3,119 1,208 422 9,122 10,446 409% 4,160 4,858%
1,200
30,945
Opbrengst
in
1853.
27,656 pikols suiker 24% pik. suiker p. bouw a niet opgegeven. 24,775 pikols koffij. niet opgegeven. niet opgegeven. 5,195 pikols padie 9,700 „ suiker 700 „ tabak 8,153 „ koffij 88,500 stuks djagong niet opgegeven.
Bedrag door de huurders aan het Gouvernement betaald voor de gebezigde werklieden, à ƒ 3:60 per man.
/ 4,622: 60
350: 00
37: 40
ƒ 5,009:100
Bedrag van den huurschat
in 1853 opgebragt.
In geld.
ƒ 1,504:60
6,110:00 2,616:38
3,300:00 5,033:52
/18,564:30
In product.
553 pikols suiker ],2362%«,pik. id.
ö30/,«, pik. koffij
SSS'y.oopik. id.
«%»pik. id.
l,789%o pik. suiker 901-/I00 „ koffij
Deze onderneming ging in 1853 geheel te niet.
— 169 —
4°. Op particuliere landen.
Hieromtrent zijn slechts de volgende opgaven ontvangen:
G E W E S T E N .
Te zamen . .
Uitgestrektheid der landen in bouws van 500 vierk.roed.
32,000
a 390,947 b 413,336 382,400 384,000 20,824 1,608*%
7,155«%«
1,632,271*%
Bevolking.
24,169
a 292,743 b 300,812 98,600 58,346 12,393 8,115 32,799
827,977
Aangeslagen
waarde voor de
verponding.
ƒ 1,150,000 a 9,819,150 9,807,550 2,300,000 1,923,974 1,782,725 70,000 1,653,000
/ 28,506,399
a. Het verschil van Batavia met vroegere opgaven is niet toegelicht.
b. "Waaronder 3942 bouws en 6005 zielen van het domein Bloeboer.
Hiervan bezitten:
De inlanders en andere Oosterlingen
Uitgestrektheid der landen in bouws van 500 vierk.roed.
1,259,068% 327,18715%0 48,074%, 3,942
1,632,271»%
Bevolking.
503,924 259,087 58,961 6,005
827,977
Aangeslagen
waarde voor de
verponding.
ƒ 17,902,624 8,662,900 1,940,875 »*
ƒ 28,506,399
— 170 —
5°. Op verhuurde landen in Soerakarta en Djokjokarta.
Omtrent deze zijn over 1853 de volgende opgaven ontvangen:
Soerakarta. . Djokjokarta .
Uitgestrektheid der landen.
Bouws van 500 vierk. roeden.
37,661'/12 14,995%
_ _ _
GEMIDDELDE JAABLIJKSCHE OPBREN
Koffij.
Pikols.
52,497 20
Suiker.
Pikols.
34,620
Indigo.
Amsterd. ponden.
4,000 270,108
Cochenille
Amsterd. ponden.
1,450
ÏST.
Tabak.
Pikols.
12,500
6. H o u t b o s s c h e n .
De overtuiging van de schadelijkheid eener houtveiling op eisch en van de wenscbelijkheid om dat stelsel door een ander te vervangen, ten einde tevens ook in de allerwege bij particuliere bestaande groote behoefte aan hout te kunnen voorzien, hebben in 1853 ten gevolge gehad het vaststellen der onderstaande bepalingen:
1°. dat aankappingen slechts zullen plaats vinden verbonden met evenredige aanplantingen, onder het bestuur van gouvernements ambtenaren;
2°. dat inmiddels zal worden overgegaan tot aankapping van hout, verbonden met evenredige aanplantingen en gevolgd door openbare veilingen, vooral in de binnenlanden waar zulks plaats vinden kan; en wel voor rekening van den lande, door middel der dessa-bewoners, onder het toezigt van gouvernements-ambtenaren;
_ 3°. dat overeenkomsten kunnen worden aangegaan met particulieren tot aankapping van hout uit gouvernements-djatie-bosschen, onder zoodanig beding, ten aanzien van evenredige aanplanting, onderhoud van het plantsoen als anderzins, hetwelk waarborg oplevert, dat die overeenkomsten tot exploitatie, niet tot uitroeijing van diezelfde bosschen leiden zullen. In verband hiermede waren van verschillende plaatselijke autoriteiten voorstellen ontvangen, waarop bij het eind van het jaar niet was beschikt, en werd met een particulier onderhandeld over het aangaan eener overeenkomst voor de exploitatie gedurende tien jaren van 15 vierkante palen' houtbosschen, gelegen in het district Lingkir. De voornaamste en thans voor 's lands dienst belangrijkste bosschen worden in de residentien Bembang en Madioen aangetroffen. De blandongs (verpligte diensten in de bosschen, zie het Verslag van 1849) zijn daar nog in werking, en de afvoer van hout, voor 's lands werken benoodigd, geschiedt langs de Solo-rivier naar de stapelplaats Bedanten, in de residentie Soerabaija. In de bosschen van Bembang zijn gedurende 1853 aangekapt 15,407 stuks houtwerken, waarvan 658 stuks voor het atelier te Ngareng, ter gezamenlijke waarde van ƒ 241,032,_ volgens tariefprijs; in 1852 waren de baten ƒ 190,284, zoodat zij met 50,748 zijn vooruitgegaan. De uitgaven hebben daarentegen ook ƒ 1644 : 67 meer bedragen dan in 1852, hetgeen moet worden toegeschreven aan vermeerdering van personeel en verhooging van tractementen; terwijl een gedeelte der kosten, gevallen op de verzending van 1850, onder de uitgaven van 1853 zijn gebragt. , Het personeel in de residentie Bembang werd vermeerderd met twee élèves die zich, onder de leiding van den daar aanwezigen adsistent der 1ste klasse, voor de boschwerkzaamheden moeten bekwamen. Eene algemeene nieuwe regeling van de
— 171 —
boschwerkzaamheden en van het personeel, met het toezigt belast, werd echter wenschelijk beschouwd. In den loop van dit jaar is ook uit deze residentie eene belangrijke hoeveelheid houtwerken afgeleverd, ten behoeve van een in Nederland te bouwen stoomschip; en aan de firma Browne 8f Cf., te Dassoon, is vergunning verleend om in de opengestelde bosschen van de districten Sedan en Pamottan, met eigen middelen en zonder tusschenkomst van het plaatselijk bestuur, de houtwerken aan te kappen, benoodigd tot vervaardiging van het voor Onrust bestemd drijvend droogdok, waarvan onder het hoofd: „Inrigtingen tot de zeemagt betrekkelijk" melding is gemaakt. In de residentie Madioen zijn door de blandongs gedurende 1853 gekapt 10,000 stuks balken en dolken. De aankap geschiedt in de bosschen van Tjaboeran perceelsgewijze; in de afdeeling Ngawie wordt meest in de bosschen aan de noordzijde van de Solo-rivier gekapt, omdat aldaar het zware hout groeit en de afvoer de minste bezwaren oplevert. Ook in het regentschap Demak (residentie Samarang) is een gedeelte der bevolking bij de blandongs ingedeeld en belast met den aankap van houtwerken voor plaatselijke behoefte en voor de waterwerken in de rivier ïoentang; de houtwerken ten dienste der geniewerken worden aangekapt door een aannemer geheel buiten bemoeijenis van het Bestuur. In de particuliere behoeften der residentie Samarang, en zelfs van Batavia, wordt gedeeltelijk voorzien door eenen aannemer, aan wien eene uitgestrektheid van 16 vierkante palen boschgrond ter exploitatie op contract is toegestaan, onder gehoudenis van kostelooze levering van een vijfde gedeelte aan het Gouvernement en wederbeplanting van het uitgekapte terrein. Door dien aannemer zijn in 1853 gekapt en vervoerd 17,375 balken en dolken en 600 planken, waarvan 's Gouvernements aandeel is geweest 3475 balken en 120 planken. Het stelsel van aankap bij perceelen wordt door hem gevolgd. In de residentien Soerabaija en Bezoekie hebben de voor gouvemements-rekening aldaar gedane houtveilingen goede uitkomsten opgeleverd; aan particulieren werd hierdoor de gelegenheid gegeven om zich buiten de stapelplaatsen, ook op de te Modjokarto en te Probolingo gehouden wordende periodieke veilingen van hout te voorzien. Ter bevordering van dezen aankap wordt jaarlijks eene som van ƒ 5000 aan den adsistent-resident van Modjokerto verstrekt, om aan de kappers en slepers 4/5 van de tariefwaarde in verschot te kunnen uitbetalen. In de residentien Japara, Banjoemaas, Pekalongan en de Preanger regentschappen wordt alleen voor plaatselijke behoefte, ten dienste der dammen, bruggen enz., gekapt. Over het algemeen is men dan ook weder in 1853 bij de aankappingen met spaarzaamheid te werk gegaan. Sedert de van gouvernementswege vastgestelde beperkende bepalingen, schijnt de aanvraag van de fabrikanten aanmerkelijk verminderd te zijn, waaruit zou zijn af te leiden, wat meermalen is beweerd, dat men vroeger vrij roekeloos met het verbruik van djatiehout aan de fabrieken is te werk gegaan. De houtwerken voor die ondernemingen worden nu door eigen ingehuurd volk en trekvee, na bekomen licentien, gekapt en vervoerd; de betaling van het hout regelt zich naar de voorwaarden bij de contrasten bedongen. Voor het toezigt over dien houtkap wordt mede eene belooning van den aannemer gevorderd. In Japara heeft in 1853 een vrij belangrijke handel van klein hout plaats gevonden, meerendeels uit den afval van gekapte balken of van vroeger gevelde, doch niet weggesleepte houtwerken. De aanplant van jonge djatie-boomen, en wel van zoodanige soorten als bekend zijn voor hare deugzaamheid, wordt steeds bevolen. De voorschriften om langs wegen, bij bruggen, wachten en pakhuizen, zonder benadeeling van andere belangen, deugdzame houtwerken aan te planten, worden in die residentien, waar het doelmatige van deze wijze van planten blijkt, nageleefd; de Begering heeft het raadzaam geoordeeld, de al of niet opvolging dier voorschriften aan het beleid der hoofden van het gewestelijk bestuur over te laten. In de residentien Japara, Samarang, Tagal, Pekalongan, Kedirie, Kadoe, Ba
— 172 —
gelen en Banjoemaas, en in de af deelingen Patjitan en Krawang, zijn meer ofmin belangrijke aanplantingen gedaan, voor welke verwezen wordt naar den ondervolgenden staat:
RESIDENTIEN.
Krawang . . Cheribon . . Tagal . . .
Pekalongan . Samarang . .
Japara. . . Eembang . . Soerabaija. . Passoeroean . Bezoekie . .
Banjoewangie Patjitan . . Kedirie . . Madioen . . Kadoe . . . Bagelen . .
Banjoemaas .
Te zatnen .
CO M t> <n co O -O 3 O
S H CO '-a "3 -^» co O
72 3 202
124 58
154 337 62 65 5
33
33 41 6
33 26
33
1155
UITGESTKEKTHEID IN VIERKANTE PALEN.
Bevattende geheel of grootendeeels djattie-hout.
22% 28 165
31% 213
47% 939 122
27%, 34 V /60
M 240 195%
33
1%
33
2068%,,
Bevattende een gedeelte djattie-, doch meestal ander hout.
14% 14 242
19% 188
37% 506 152 1 10
n
33 137 22%
33
33
33
1343%
Bevattende in het geheel of bijna geen djattie-hout.
189%
33 665
73% 177 31 a 555 26
4
33
33 298 4
33
33
33
2022%
GETAL JONGE BOOMEN , IN 1 8 5 3 AANGEPLANT.
co
.1 § B Ö co co o S a bO es CO O
21,196
33 56,721 12,596
33 60,280
j? „ 40,710 28,000
33 »
33
33 2,000 113,555 47,466
382,524
Minder geregelde of bijna oude bosschen.
3i
069,877 3,149 54,523 36,320
33
33 „
33 37,342 32,000
33 24,849 120,086 145,949
524,095
Te
zamen.
21,196
126,598 15,745
54,523 96,600
33
40,710 28,000
33 37,342 32,000
33 26,849 233,641 193,415
906,619
Aanmerkingen.
O Langs de wegen en wachthuizen .
a Niet opgegeven.
c. V e e t e e l t .
De staat van den veestapel was gedurende dit jaar niet ongunstig. Na aftrek van verminderingen door slagting, sterfte en uitvoer, welke laatste echter onbeduidend is, bedroeg de veestapel op geheel Java (met uitzondering van Batavia, Soerakarta en Djokjokarta) op ultimo December 1853: 1,516,690 stuks buffels, 555,244 „ rundvee, en 377,714 „ paarden; dat is: : 21,045 stuks buffels, 6,178 „ rundvee, en 5,393 „ paarden meer dan op ultimo December 1852.
— 173 —
Hoeveel de invoer van buiten Java bedroeg wordt niet opgegeven; alleen wordt vermeld dat te Soerabaija 1007 paarden van Sandelhout-eiland (Soemba), Macassar," Bima en Sumbawa werden ingevoerd ; dat van diezelfde streken invoer van paarden te Samarang plaats had, en dat te Soerabaija en Samarang mede van Balie rundvee werd aangebragt.
Geslagt werden: 88,115 stuks buffels, en 48,632 „ rundvee; de sterfte bedroeg:
49,171 stuks buffels, 15,311 „ rundvee, en 23,390 paarden.
Ziekten van epizootischen aard heerschten slechts in enkele streken, met name in de afdeelingen Japara, Toeban, Bodjonegoro, Grissee en in het district Tjaroeban (residentie Madioen), doch waren in het algemeen niet hevig of van korten duur. De droes echter woedde in 1853 vrij sterk, zoo men meent ten gevolge van de langdurige droogte, waardoor op vele plaatsen gebrek aan goed drinkwater ontstond. In de Preanger regentschappen werd door het plaatselijk bestuur en door daar gevestigde Europeanen eene proef genomen om door het aanleggen van paardenen rundermarkten en het houden van wedrennen op Europesche wijze, iets in het belang der veefokkerijen te verrigten. De uitslag van deze proeve heeft echter, wat het eerste punt aangaat, niet aan de verwachting beantwoord. Op de markt van den 31sten October en lsten November werden slechts gebragt 118 paarden, 136 buffels en 8 koeijen, waarvan werden verkocht 21 paarden en 38 buffels, terwijl voor de koeijen geen enkele kooper werd gevonden. De wedrennen daarentegen hadden eene menigte bezoekers en men zag daar een groot aantal paarden, waaronder vele van schoonen bouw. Ook enkele meer algemeene beschikkingen werden in dit jaar ten aanzien van het vee, gedeeltelijk bij uitbreiding van vroegere, door het Iudisch Bestuur genomen. Alvorens die mede te deelen, zal het dus welligt niet onbelangrijk zijn, tot een overzigt van hetgeen sedert 1816 door dat Bestuur niet alleen, maar ook door het opperbestuur hier te lande tot verbetering van het ras en tot vermeerdering der trek- en lastdieren is gedaan, de volgende bijzonderheden, getrokken uit eene, reeds eenige jaren geleden, in Indie vervaardigde nota, hier in te lasschen. De aangewende pogingen betroffen de vier volgende hoofdpunten, als:
1°. Verbetering van het paardenras. Tot dat einde zijn in der tijd stoeterijen aangelegd van uitgezochte paarden, ontboden van de verschillende eilanden inden Indischen Archipel en ook uit Europa. Later zijn van gouvernementswege keurhengsten in de verschillende residentien gestationeerd, en werd de bevolking in de gelegenheid gesteld, hare merrien door die hengsten te laten dekken. Beiden deze maatregelen hebben echter weinig aan het doel beantwoord en zijn dien ten gevolge opgegeven. Met hetzelfde doel, en welligt niet zonder goed gevolg, zijn bepalingen gemaakt nopens de hoedanigheid van de paarden, die gebruikt mogen worden voor het vervoeren van goederen tusschen Batavia en Buitenzorg. Nog is in behandeling geweest een meeromvattend voorstel, om namelijk de volgende bepalingen tot stuiting der verdere verbastering van het paardenras uit te vaardigen :
het doen bezigen van merriepaarden en ruinen voor de posterijen, in stede van daartoe uitsluitend hengsten te gebruiken;
— 174 —
het verbieden der verstrekking van postpaarden voor te zware rijtuigen;
_ het verbod om voor transporten gebruik te maken van paarden beneden de vier jaren; van merrien in eenen blijkbaar zwangeren staat; van gedrukte of kreupele paarden; van draagzadels van geene behoorlijke constructie;
voorts de bepaling, dat de paarden met geen hooger gewigt dan 200 Amsterdamsche ponden zouden mogen worden beladen;
en eindelijk eene jaarlijksche keur van alle hengsten en het snijden van alle die te klem of gebrekkig werden bevonden.
Hieraan is echter geen gevolg gegeven, omdat men van meening was dat de resultaten van deze maatregelen niet zouden opwegen tegen de moeilijkheden aan de invoering verbonden. J
2 Vermeerdering van de buffels en hoeieesten. Ten einde de vermindering der buflels en koebeesten tegen te gaan en de vermeerdering van die dieren te bevorderen, werden in 1828 koeijen van plaatsen buiten Java overgevoerd en werden vroeger en later verbodsbepalingen uitgevaardigd tegen het slagten van wijfjesbuffels en van koenen, dle .nog voor de voortteling bekwaam zijn, alsmede van wijf. jeskalveren en voorts van witte buffels, hetzij mannetjes of wijfjes, die nog tot den arbeid gebruikt kunnen worden, en tegen het uitvoeren van buffels en koeijen uit de Preanger regentschappen. J
3°. Invoer van kameelen. In het jaar 1841 zijn, op last van het opperbestuur, te Tenenffe aangekocht en naar Java verzonden 40 kameelen, ten einde eene proef te nemen, of die dieren op Java konden worden gebezigd voor het transportwezen en of zij aldaar konden aarden. l ' De genomen proeven doen zien, dat die dieren voor het gebruik op Java niet bijzonder geschikt waren, aangezien zij op lange afstanden slechts betrekkelijk geringe lasten konden vervoeren, terwijl zij niet konden worden gebezigd, wanneer
wordIn\etkken g ^ ""** " * ^ * ^ ^ ^ "*"* ° f ^ D u t k™ Bovendien schijnt het dat zij op Java niet kunnen aarden, daar van de aangebragte kameelen m een tijdsverloop van 3 jaren slechts één is in leven gebleven f °i u ' W el k e a a n d e n over™er, het onderhoud enz. verbonden zijn geweest, hebben eene nadere proefneming niet wenschelijk doen toeschijnen.
4°. Invoer van ezeh. Hiervan zijn van het jaar 1843 tot 1845 801 stuks naar Java verscheept. De uitslag van de genomene proeven nopens hun vermogen om lasten te vervoeren is met gunstig geweest. Het scheen te blijken, dat de ezel op Java om eenen tamelijk verren afstand af te leggen, slechts met zeer weinig (volgens opgave met V pikol) beladen kon worden, en dat hem de hitte spoedig afmat po2e0erd0mtrent V 0° r t t e l i nS ran d i t d i « op Java is meerendeel ongunstig gerap
Daarenboven is de sterfte buitengewoon groot geweest, als in een tijdvak van circa twee jaren p. m. 600 van de 801. Dit gaf aanleiding dat het Indisch Bestuur in Augustus 1845 verzocht met de uitzending van ezels niet voort te gaan.
w P l e K n t 0 t \ T r U i t h e t t b 0 v e n s t a a n d e is ontleend, is destijds gezonden aan de gewestelijke besturen op Java, met verzoek om, na deskundigen te hebben geraadpleegd, te dienen van cons.deratien en advies op de vraag, welke maatregelen vermLrndèrenWÜ a a n S e w e n d o m ^ t getal goede trek- en lastdieren op Java te
Als een gevolg dezer aanschrijving is eene groote menigte voorstellen ontvangen,
— 175 —
welke echter zóó uiteenloopend waren, dat zij aanvankelijk tot geen bepaald resultaat hebben geleid. Dat intusschen de veestapel op Java in het algemeen en niet slechts, zoo als boven reeds is gebleken, over één of meer jaren toeneemt, mag, ook al verdienen de ontvangene opgaven voor elk jaar in het bijzonder geen onbepaald vertrouwen, toch veilig worden opgemaakt uit het volgende overzigt, loopende over de jaren 1837—1853, en betreffende, als vroeger, geheel Java, met uitzondering van de residentien Batavia, Soerakarta en Djokjokarta.
Onder
ultimo
1837
1838
1839
1840
1841
1842
1843
1844
1845
1846
1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
AANWEZIG GETAL.
Buffels.
1,046,834
1,120,658
1,178,735
1,271,620
1,324,623
1,361,253
1,393,940
1,431,119
1,459,613
1,491,157
1,491,358
1,490,262
1,440,062
1,425,252
1,458,566
1,495,645
1,516,690
Eundvee.
340,125
360,063
372,007
399,375
431,357
451,235
478,060
495,869
530,783
549,386
541,513
529,768
522,083
530,017
533,027
549,066
555,244
Paarden.
221,150
234,229
351,429
270,600
291,578
306,529
326,896
331,999
345,648
349,283
353,370
359,891
365,369
363,705
367,660
372,321
277,714
Of echter de vermeerdering, ook al mögt zij zoo groot zijn, gelijken tred heeft gehouden met de steeds aangroeijende behoefte, zou met grond kunnen worden betwijfeld, en de aanwending van afdoende krachtige pogingen blijft dus voorzeker wenschelijk. Tegenover dien wensch stond evenwel bij de jongste overwegingen omtrent dit onderwerp, even als vroeger, de op ondervinding gegronde vrees, dat ze niet aan de verwachting zouden beantwoorden zoolang de inlandsche bevolking blijft op haren tegenwoordigen trap van ontwikkeling en zoolang de middelen om de door het Gouvernement in 't belang der zaak te geven voorschriften algemeen te doen naleven, zoo beperkt blijven als uit den aard der zaak het geval is. Voor alsnog meende het Indisch Bestuur daarom zich te moeten bepalen tot eenige beschikkingen van huishoudelijken aard. Het verbod op den uitvoer van buffels en koebeesten uit de Preanger regentschappen , scheen in algemeenen zin meer kwaad dan goed te hebben gedaan en werd daarom bij art. 1 van het besluit van 17 September 1853, n°. 7 (Staatsblad n. 72), opgeheven, maar daarentegen werd bij art. 2 van datzelfde besluit den hoofden van gewestelijk bestuur aanbevolen:
— 176 —
a. om ten strengste te handhaven de bij de Staatsbladen van 1828, n°, 6, en 1836, n". 43, daargestelde bepalingen tegen het slagten van wijfjesbuffels en koeijen, welke nog voor de voortteling geschikt zijn, alsmede van wijfjeskalveren en van witte buffels, hetzij mannetjes of wijfjes, welke nog tot den arbeid gebruikt kunnen worden;
b. om zooveel mogelijk door aanbeveling tegen te gaan, dat voor transporten worde gebruik gemaakt : van paarden beneden de vier jaren; van merrien in blijkbaar bezetten staat, of zoogende merrien; van zieke en gedrukte paarden, of de zoodanige welke kreupel loopen; van draagzadels, welke niet van behoorlijke constructie zijn, en voorts toe te zien, dat de paarden met geen hooger gewigt dan 200 Amsterdamsche ponden worden beladen; van zieke of vermagerde koebeesten en buffels; van den buffel op steenachtigen grond, waartoe bij voorkeur paarden en ossen te bezigen zijn.
§ 2. Btiitenbezittingen.
Omtrent landbouw, houtbosschen en veeteelt in de bezittingen buiten Java en Madura zijn de volgende opgaven ontvangen.
1°. GOUVERNEMENT VAN SUMATRA'S WESTKOST.
Rijst. Hoewel de padie meestal geplant wordt op velden die niet geregeld van water kunnen worden voorzien, heeft de oogst in 1853 toch de vrij aanzienlijke hoeveelheid van 4,542,611 pikols opleverd. De Sumatrasche rijst is, zoo als reeds vroeger werd medegedeeld, niet duurzaam en daarom in den handel weinig gewild; men gaat echter voort met de invoering van eene betere soort en verwacht daarvan goede uitkomsten.
Tweede gewassen. Het planten van tweede gewassen is hier niet gebruikelijk.
Koffij. De ondervinding heeft geleerd, dat kleine tuinen, in de nabijheid van de woningen der planters, of groote aanplantingen op boschgronden, naar inlandsche wijze aangelegd, betere uitkomsten opleveren dan groote geregelde tuinen. Zoo het schijnt heeft de Malijer in dezen een afkeer van alle regelmaat, die hij als eene kwelling beschouwt. Liever plant hij hier en daar op plekken, die hij zelf uitkiest en op eigen manier bewerkt. De pagger-koffij (op Sumatra, koppie dapoer), wordt over het geheel goed onderhouden en geoogst, alhoewel daarover geene controle bestaat. Gedurende het jaar 1853 werden geplant:
1,229,888 koffijboomen in geregelde tuinen; 4,333,923 „ „ bosschen; 6,740,064 „ „ kampongs.
Dit geschiedde zonder bijzondere aansporing. Onder ultimo December waren aanwezig 52,410,282 boomen. Van 1848 tot 1853 steeg de productie van 56,246 tot 119,420 pikols. De qualiteit van het product staat gelijk met de Java-koffij, die men in den handel met goed ordinair aanduidt.
Tabak. In de Padangsche Bovenlanden heeft men met zeer goeden uitslag proeven met tabakszaad van Java genomen.
— 177 —
Cassia. Van deze kaneelsoort zijn in 1853 uitgevoerd 6470 pikols, waarvan de prijs nagenoeg / 1 0 à ƒ 12 per pikol bedraagt.
Peper. De pepercultuur vermindert steeds en is volgens de meening van het gewestelijk bestuur niet voor opbeuring vatbaar, omdat de Sumatraan er niet mede ingenomen is. Voortaan zal deze teelt aan den vrijen wil der bevolking worden overgelaten.
Noienmuscaat. Priaman en Padang leveren eenige notenboomen op. Het product daarvan wordt thans gezegd met de foelie tegen 1 duit per noot aan de handelaren te worden verkocht. In de opgaven van het vorige jaar werd eene opbrengst van 1000 noten berekend aan de eigenaren een voordeel van ƒ 3 'sjaars op te leveren.
Gambier. Van de gambier wordt veel werk gemaakt in de afdeeling Lima-poeloehkotta. In het jaar 1853 zijn circa 5000 pikols gambier in den handel omgezet, die op de plaats van productie eene waarde" hebben van / 1 0 tot ƒ 11 den pikol.
Djatie-liout. Men tracht met goed gevolg den djatie-boom op Sumatra over te brengen. De aangelegde stapelplaats ter yoorziening in de behoefte van hout voor civiele en militaire gebouwen heeft aan de verwachting beantwoord. In 1853 is te Pandang Pandjang een sleepweg gemaakt die insgelijks zeer voldoet.
Veeteelt. Blijkens eene telling in 1852 gedaan zoude de veestapel bestaan uit:
paarden 18,137 stuks buffels 154,900 „ runderen 84,958 „ geiten 21,520 „ varkens 9,832 „
Op de naauwkeurigheid van deze cijfers is weinig te vertrouwen, doch de rijkdom in vee kan vrij hoog worden geschat, en het vermoeden bestaat dat de vermeerdering aanmerkelijk is. In het belang der transporten staat de paardenfokkerij meer bijzonder onder toezigt van het Bestuur. Aan de leden der bevolking, die de vermeerdering van het paardenras behartigd hebben, worden geldpremien uitgereikt. Deze maatregel heeft gunstig gewerkt. De in- of uitvoer van vee is niet belangrijk.
2°. BENKOELEN.
Rijst. De rijstcultuur is in dit jaar goed uitgevallen; de marktprijs was van / 5 tot ƒ 6 per pikol. Men plant de rijst op drooge velden of moerasgronden. Sawa's zijn niet in gebruik, omdat de bevolking geene waterleidingen weet aan te leggen. De afdeeling Mokko Mokko maakt echter hierop eene gunstige uitzondering. Het product is geheel slechts voldoende voor de consumtie. Alleen de straks genoemde afdeeling heeft p. m. 600 pikols uitgevoerd.
Peper. Ten gevolge van de in dit jaar plaats gehad hebbende. onlusten ia.de Ommelanden van Benkoelen, in de afdeeling Seloema, de choleraziekte, invallen van rooverbenden uit het Palembangsohe gebied, den bekenden tegenzin der bevolking tegen deze cultuur en gebrek aan behoorlijk toezigt, ging de peperteeltin 1853 achteruit; de. oogst was slechts 3027 pikols, dat is 1578 pikols minder dan in 1852.
Kofßj- In de afdeelingen Lais en Kroë is de sedert 1845 vervallene koffijcultuur weder beproefd. Het resultaat daarvan kan nog niet worden opgegeven.
1853. 12
— 178 —
Specerijen, 's Lands specerijtuin te Permatan Daim gaat langzamerhand te niet. Gemiddeld over de drie laatste jaren heeft die tuin opgebragt ƒ 313:42 'sjaars. Het bestuur was voornemens voorstellen te doen tot intrekking.
Bosschen. Het gebied van Benkoelen is rijk aan hout, bijzonder geschikt voor den huisbouw en den aanmaak van vaartuigen.
Veeteelt. De veeteelt is voor de bevolking een voornaam middel van bestaan. Buffels, schapen en geiten worden in groote menigte aangehouden; ook van pluimgedierte wordt veel werk gemaakt.
3". LAMPONGSCHE DISTBICTEN.
Hiervan zijn geene mededeelingen van eenig belang ontvangen.
4°. PALEMBANG.
Rijst- en tweede gewassen. De gronden in deze residentie zijn uitnemend geschik voor den rijstbouw. Even als op de Westkust is echter de soort van rijst minder goed en kan zij niet lang worden opgeschuurd. De prijs der rijst op de hoofdplaats bedroeg gemiddeld ƒ 4 voor de witte en ƒ3.60 voor de gewone soort per pikol; in de binnenlanden gemiddeld ƒ 3.50 voor de witte rijst en ƒ2.90 voor de gewone. Gedurende 1853 werden 7391 pikols uitgevoerd en 3238 pikols ingevoerd, zoodat de oogst meer heeft opgebragt dan de behoefte vorderde.
Katoen. Deze is de geliefkoosde cultuur van de bevolking. De geheele oogst kan bij benadering op 36,000 pikols worden geschat. Voor de ruwe katoen werd gemiddeld een prijs van ƒ 6.30 per pikol betaald. De goede soorten gelden somtijds ƒ7.
Koffij. In vroegere jaren is hier en daar koffij geplant, waarvan echter thans niet veel meer bestaat. Het Bestuur heeft, zonder bepaalden dwang, last gegeven, dat de nog aanwezige aanplantingen moeten onderhouden worden.
Suiker. Suikerriet wordt slechts voor eigen gebruik verbouwd. De soort van riet hier in zwang bevat weinig suikerdeelen. Eene belangrijke hoeveelheid areng-suiker wordt vervaardigd en uitgevoerd.
Indigo. Indigo wordt zelden aangetroffen en op enkele plaatsen slechts voor de consumtie aangekweekt. De gronden zijn voor deze cultuur niet geschikt. In vorige jaren heeft men indigofabrieken opgerigt, die aan de bevolking zeer veel nadeel hebben toegebragt.
Klapperioomen. Men vindt in de benedenlanden geene klapperboomen, omdat daar zekere worm den stam schijnt te verteren. Een dag varens de rivier op, ontwaart men voor het eerst klapperboomen in den omtrek der doessons. De meeste klapperolie wordt van Java en Siam ingevoerd.
Tabak. De Banau-tabak is beroemd en kost tot ƒ 80 den pikol. Jaarlijks worden p. m. 600 pikols uitgevoerd.
Peper. Deze voormaals, ten tijde der vorsten, zoo uitgebreide teelt is nu geheel vervallen; het plaatselijk bestuur had omtrent de pepercultuur een onderzoek ingesteld en zou na afloop daarvan voorstellen indienen om die weder te doen herleven.
— 179 —
Bosschen. De uitgestrekte bosschen leveren eene groote verscheidenheid van houtsoorten op, waaronder vele zeer gewilde, als ijzer- en timbesoehout.
Veeteelt. Karbouwen, geiten en pluimgedierte is het eenige vee, dat men hier aantreft.
Grondbezit. In sommige beneden-divisien, waar gebrek is aan gronden, bestaat individueel grondbezit. Op andere plaatsen neemt ieder een stuk gronds naar welgevallen, doch nimmer meer dan hij met zijn gezin verbouwen kan.
5°. BANKA
De landbouw staat hier op een lagen trap ; men legt de rijstvelden aan op hooge boschgronden, die slechts eens om de vijfjaren kunnen worden beplant. Proeven genomen met het aanleggen van sawa's aan laaggelegen rivier-oevers, zijn geheel mislukt. Evenzoo is de katoenteelt tot twee malen toe te vergeefs ondernomen. De rijstoogst in de verschillende districten kan jaarlijks worden geschat op p. m. 80,000 pikols.
Veeteelt. "Veeteelt bestaat niet: het onderhoud van vee is onmogelijk door gebrek aan gras.
6°. Eiouw.
De landbouw der Maleijers bepaalt zich tot de teelt van rijst voor de comsumtie, eenige klappers, pisang en groenten in tuintjes. De Chinezen verbouwen op groote schaal gambier en peper. Van de gambier gaat 3/4 naar Java en l/t naar Singapore. Van 1837 tot 1853 waren de prijzen van de gambier afwisselend van f 6 tot ƒ 13 per pikol. In 1853 gold zij ƒ 13. De peper geeft hier % tot 1 kattie per rank, draagt vrucht op een leeftijd van 2% à 3 jaar, naar gelang van de verzorging en de vruchtbaarheid van den grond Nagenoeg al de peper gaat naar Singapore; een klein gedeelte wordt naar Java. gezonden. De grondlast op de peper, een territoriaal regt van ƒ1.50 per pikol zwarte en ƒ 2 per pikol witte peper, bragt op / 33,780 recepis.
7°. WESTER-AFDEELING VAN BORNEO.
Geene opgaven ontvangen.
8°. ZUID- EN OOSTER-AFDEELING VAN BORNEO.
Op 's Gouvernements grondgebied bepaalt zich de landbouw tot de teelt van rijst, eenige aardvruchten en suikerriet. De productie van de rijst is niet toereikend voor het verbruik. De aanvoer van de Bovenlanden en van Java bedroeg in 1853 circa 5000 pikols. Men plant op verspreide en onbewerkte, in de bossen uitgekapte velden, die dikwerf overstroomd worden. Te Pagattan, eene Boeginesche kolonie in Tanahboemboe, treft men alleen goede sawa's aan.
Hout. Aan goede houtsoorten verschaffen de bosschen ruimen voorraad. In het bijzonder komt het ijzerhout in groote hoeveelheid voor.
12*
— 180 —
Veeteelt. De veeteeld is niet noemenswaard en de bodem er niet voor geschikt; voor het transport is het vee niet noodig, daar alles te water wordt vervoerd. Voor den landbouw wordt het vee niet gebruikt.
9°. GOUVERNEMENT VAM CELEBES EN ONDERHOOBIGHEDEN.
Rijst en tweede geicassen. Er wordt beproefd om eene waterleiding te maken van den waterval te Bontimoerong tot voorbij de hoofdplaats Maros, ten behoeve van den rijstbouw. De oogst kan, in aanmerking genomen de weinige zorg welke men aan de bewerking der gronden besteedt, als zeer ruim worden opgegeven. Eene hoeveelheid van 1200 katties padie geldt aan de monding der rivieren f16, verder landwaarts in ƒ 1 2 , en in de hoogere landdistricten, waar geene rivieren zijn, naauwelijks / 8. In de noorderdistrieten wordt veel padie uitgevoerd naar Saleijer en Mandhar. Van Balie zijn in 1853 aangevoerd 2133 koijangs rijst, als stapelproduct bestemd voor China en Singapore. Tweede gewassen worden niet aangeplant; alleen kweekt men hier een weinig djagong en tabak.
Koffij. In de afdeeling Boelekomba en Bonthain worden zeer goede gronden voor de koffijcultuur aangetroffen. Van de aldaar in het wild voorkomende koffijboomen worden 'sjaars p. m. 6000 pikols geoogst en uitgevoerd, waarvoor in den handel een prijs van ƒ 24 tot ƒ 27 per pikol wordt betaald. Wegens gebrek aan zorg gaat zeker de helft van het product verloren. De gezaghebber van Boelekomba en Bonthain is aangeschreven om, als een begin van stelselmatige invoering van de koffijcultuur, de aanplanting van paggerkoffij te beproeven, zoo als die elders plaats vindt. De qualiteit laat door gebrekkige bewerking veel te wenschen over.
Cassia. In de straks genoemde afdeeling groeit mede de zoogenaamde wilde kaneelboom (cassia lignea), waarvan welligt een tak van handel kan worden gemaakt. Het bestuur is hierop bedacht.
Klapperioomen. De klapperteelt wordt in iedere kampong behartigd voor zoover de behoefte aan noten strekt, doch de olie wordt alleen van het eiland Saleijer verkregen, waar groote klapperaanplantingen worden onderhouden. De prijzen van goede noten te Macassar zijn / 4 à ƒ 5 de honderd stuks. Het getal klapperboomen op het eiland Saleijer wordt geschat op 2 à 3 millioen. De concessie, in October 1852 aan een Europeschen ondernemer verleend om op Saleijer klapperolie te fabriceren, is tot dusver zonder eenig gevolg gebleven. Van dat eiland zijn in 1853 uitgevoerd 1,500,000 noten en 1593 pikols olie. Het bestuur heeft bevelen gegeven om de bevolking aan te sporen tot beter onderhoud der klapperboomen.
Veeteelt. De veeteelt is hier zeer achterlijk in vergelijking met andere landen. _ Het vroeger zoo beroemde paardenras vermindert steeds in aantal. Een eenigzins fraai paard heeft tegenwoordig de voor Indie hooge waarde van / 200 en meer. Het geldwaardig bedrag van den uitvoer van paarden, dat in 1848 nog ƒ 31,200 beliep, is in 1853 tot/15,170 gedaald.
MENADO.
Mjst. Eigenlijke sawavelden worden hier niet gevonden. Men plant veel rijst op hooge gronden en in de moerassige omgevingen der negorijen. Nogtans blijft sago het hoofdvoedsel.
— 181 —
De in 1851 uitgezondene ploegen, bestemd om aan de bevolking te verstrekken tegen betaling, zijn te zwaar bevonden voor het trekvee en liggen nog onverkocht in 's lands pakhuis. De Menahassasche rijst is kleiner van korrel dan de Javasche en gaat spoedig tot bederf over. Voor zooveel zulks is kunnen worden nagegaan, heeft de oogst in 1853 324,721 pikols padie opgeleverd. De prijs der rijst kan men stellen op ƒ 3.60 à ƒ 4.30 per pikol. Waterwerken ten dienste van den rijstbouw vindt men in het geheel niet.
Kofflj. De koffijoogst bedroeg in 1853 16,114 pikols, het hoogste tot dusver in de Menahassa bereikte cijfer. De oprigting van binnenlandsche pakhuizen en het toekennen van een billijk transportloon 7% duit per pikol voor eiken paal, hebben den lust voor de koffijcultuur bij de bevolking opgewekt, niettegenstaande deze maatregelen met eene vermindering van den leveringsprijs gepaard gingen. Ten bewijze dat gronden en klimaat in de Menahassa bijzonder gunstig zijn voor de koffij, kan strekken de omstandigheid, dat men aldaar nog eenen vruchtdragenden koffijboom aanwijst, die in het jaar 1796 geplant is. Gunstig heeft op deze cultuur gewerkt het gouvernementsbesluit van 26 September 1852, n°. 6, waarbij aan de hoofden een bedrag van 100 duiten voor eiken pikol als émolument wordt toegekend. De bevolking is tegen het gebruik van pelmolens.
Kakao. De kakao-cultuur is in de Menahassa sedert eenige jaren aanmerkelijk achteruitgegaan. Volgens verklaring van den resident is het moeijelijk te bepalen, aan welke oorzaken deze achteruitgang moet worden toegeschreven. Hij is het gevoelen van sommigen niet toegedaan, dat vulcanische uitbarstingen hier bijzondere aandacht zouden verdienen, omdat het vreemd voorkomt, dat daaronder ook andere, gewassen niet zouden hebben geleden. Zooveel is in dit geval zeker, dat de kakaoteelt in Menado kwijnt; immers terwijl in Zuid-Amerika een kakaoboom 'sjaars van 3 tot 7 ponden afwerpt, geeft hij hier een half kattie (% Amsterdamsch pond). De geheele oogst wordt geschat op hoogstens 700 pikols.
Koffovlas. Dit vlas, bereid uit eene wilde pisang-soort, welke op de Sangir eilanden in groote hoeveelheid groeit en ook in de Menahassa voorkomt, schijnt in den handel zeer gewild en kan een belangrijke tak van nijverheid werden. In den loop van 1853 zijn slechts enkele pikols bewerkt, die als proef aan de Eactorij der Nederlandsche Handel-maatschappij zijn verkocht voor ƒ 20 recepis per pikol; de kosten van aanmaak worden op niet meer dan ƒ 1 0 per pikol geschat.
Tabak. Het tabakszaad, door de directie der cultures naar Menado gezonden, is op verschillende plaatsen met goed gevolg geplant geworden.
Notenmuscaat. Enkele Europesche en daarmede gelijkstaande grondbezitters kweeken notenboomen aan in nabijheid van de hoofdplaats Menado, waarvan goede uitkomsten worden verwacht.
Bosschen. De Menahassa levert eene groote hoeveelheid en verscheidenheid van houtsoorten op.
Veeteelt. In 1853 waren aanwezig: paarden 3035, koeijen 2296, schapen 80, geiten 3442 en varkens 58,129 stuks. Het aantal paarden neemt steeds af. De ziekte, welke in de laatste jaren belangrijke sterfte heeft veroorzaakt, is echter in hevigheid veel verminderd. Het aantal koeijen is sterk toenemend. Ook het cijfer der'varkens, welke een hoofdbestanddeel van de voeding en den rijkdom van het volk uitmaken, is belangrijk toegenomen.
— 182 —
11°. TEB.NATE.
Sago. Dit hoofdvoedsel dezer gewesten komt hier in overvloed voor. De gemakkelijkheid, waarmede de bevolking het zich verschaft, is oorzaak dat de landbouw zeer weinig wordt beoefend. Een plan van een ingezeten alhier om de sago op te koopen en voor de Europesche markt te bereiden heeft schipbreuk geleden op de vrees van de Sultans, dat op die wijze te eeniger tijd gebrek aan voedsel mögt kunnen ontstaan. Op plaatsen waar geen sago-bosschen worden aangetroffen, voedt men zich met aard vruchten, djagong en pinang.
Specerijen. Vroeger bloeide op Ternate en omliggende eilanden de specerijteelt, doch thans is daar weinig meer van over. De resident acht het onraadzaam deze cultuur weder in het leven te roepen, vermits de tegenwoordige bewoners, bestaande uit Mohammedanen, Alfoeren en Papoeërs, daarmede bijna geheel onbekend en daarenboven niet geneigd zijn, aanplantingen aan te leggen en te verzorgen, waarvan eerst na verloop van 10 à 12 jaren de vruchten kunnen worden geplukt. Men vindt op Ternate, Almaheira en Tidore een gezamenlijk getal van p. m. 19,000 notenboomen, zoo in geregelde tuinen als in het wilde, waarvan de opbrengst naar Menado en Macassar wordt uitgevoerd tegen ƒ25 per pikol, terwijl de marktprijs op laatstgemelde plaatsen tot ƒ 50 klimt. Op de kust en eilanden van Nieuw-Guinea bestaat een aanzienlijke uitvoer van noten: p. m. 1500 pikols 'sjaars.
Rijst. Over de geheele residentie worden p. m. 500 koijangs rijst verbouwd. Het grootste gedeelte daarvan produceert het eiland Almeheira. De prijs der rijst voor de consumtie bedraagt gewoonlijk ƒ 8.40 den pikol; en de gouvernements-rijst voor de leverantie ƒ 8.20. Men plant de rijst in tuinen tusschen pisangboomen, kapas enz.
Koffij. Op Ternate, Batjan en Tidore groeijen, volgens de thans ontvangene opgaven, hier en daar verspreid 22,871 koffijboomen. De productie is niet te bepalen, omdat men de koffij bij kleine hoeveelheden van de hand zet, naar mate de inzameling geschiedt. Op het eiland Tidore is gelegeuheid om de koffij-cultuur uit te breiden. De resident heeft er pogingen toe aangewend, voor zoover de krachten der bevolking reiken.
Kapas. De kapas is eene zeer gewilde cultuur op het eiland Tidore. Men berekent dat aldaar aanwezig zijn 12,000 heesters. De opbrengst, die uit gebrek aan controle niet bekend is, wordt gebezigd tot eigen gebruik. Een gewigt van omstreeks een kattie geldt 28 tot 30 duiten. Deze cultuur is voor groote uitbreiding vatbaar, waarop het plaatselijk bestuur de aandacht gevestigd houdt.
Suiker. Hier en daar ontmoet men eenig suikerriet, dat zeer goed voortkomt. Op Batjan en Almaheira zijn uitmuntende gronden voor de suikercultuur. Voor houtgebrek bestaat geen vrees ; doch de wijze van aankap en betaling wordt gezegd eene betere regeling te vorderen.
12°. AMBOINA.
Kruidnagelen. Ofschoon de nagelcultuur in de laatste jaren zoo niet achteruitgegaan, dan toch nagenoeg op dezelfde hoogte gebleven is, bedroeg de oogst in 1853 343,209 pond of 33,913 meer dan in 1852. Er bestaat geeue gelegenheid voor uitbreiding, wegens gebrek aan geschikte gronden. Elk huisgezin moet, volgens de bestaande voorschriften, 40 tot 50 boomen aanplanten, doch bezit nog wel p. m. 60 boomen bovendien, zoo in als buiten de tuinen. Voor het pond wordt 30 duiten te goed gedaan. Het schijnt dat de trapsgewijze vermindering der cul
— 183 —
tuur sedert het begin dezer eeuw voor een groot deel moet toegeschreven worden aan mislukking van aanplantingen.
Notenmuscaat. De teelt van notenmuscaat, vóór 1827 gedwongen, werd bij een besluit van dat jaar {Staatsblad n°. 80) aan de bevolking zelve oYergelaten. Sedert ging zij nagenoeg geheel te niet. In den omtrek der baai van Amboina treft men echter nog eenige aanplantingen aan. Het geheele cijfer van uitvoer bedroeg slechts 108 pikols.
Sago. De sagobosschen op de eilanden Amboina, Saparoe, Haroeko en NoelaLout werpen, volgens de thans, in strijd met vroeger ontvangene opgaven, voldoend voedsel af voor de bevolking. Bij gebrek wordt sago verkregen van de eilanden Boeroe en Ceram. Opmerkelijk is het dat deze zoo hoogst nuttige boom door den Amboinees met de grootste onverschilligheid wordt behandeld. Het verbruik van sago kan gerekend worden op 1,980,128 toemang van 25 pond, het product van 99,006 boomen. Een Europeesch ondernemer heeft een fabriek in werking gebragt, ten einde de sago voor de Europesche markt te korrelen. Tot dusver heeft de zaak goede uitkomsten gegeven. De gouvernements-sagobosschen hebben ƒ2053 opgebragt.
Klapperboomen. In de laatste jaren is de klapperteelt zeer toegenomen. Onder ultimo December 1853 telde men:
231,265 vruchtdragende boomen; 213,003 jonge boomen;
te zamen 444,268 boomen.
Bijst. Alleen op het eiland Boeroe wordt rijst geplant, tot eene uitgestrektheid van 2000 vierkante roeden, en zulks onder het toezigt van het Gouvernement. Daarvan zijn verkresren 28,380 katties. De bevolking schijnt weinig geneigdheid voor deze cultuur aan den dag te leggen, zoodat aan uitbreiding wel niet zal te denken vallen. Op het eiland Ceram bestaan vrij belangrijke rijstaanplantingen op hoog gelegene gronden. Niettemin wordt de rijst aldaar slechts nu en dan bij feesten als lekkernij, nimmer als uitsluitend voedsel gehruikt. Het meerdere dan tot dat einde noodig is ruilt men tegen andere goederen. Gedurende 1853 werden 926 koijangs rijst ingevoerd voor de comsumtie der Europeanen en voor de inlandsche bevolking bij gelegenheid harer feesten. Het bestuur poogt zooveel mogelijk tot het planten van rijst aan te sporen.
Tabak. Door de Alfoeren wordt eene aanzienlijke hoeveelheid tabak aangekweekt. Men roemt zeer den tabak van Ceram en Boeroe.
Bosschen. Op de eilanden Amboina, Saparoea, Haroeko en Noesa-Laut zijn weinig bosschen meer, en de in het midden der vorige eeuw aangelegde djattieaanplantingen zijn verdwenen. Daarentegen bezitten de eilanden Ceram en Boeroe grooten rijkdom aan hout van allerlei soort; doch de afstand, de slechte middelen van transport en de moeijelijkheden der reis naar Amboina zijn de oorzaken, waardoor van dien rijkdom niet behoorlijk partij kan worden getrokken. Aan het voorgenomen onderzoek van den luitenant ter zee J. H. O. Jordens, omtrent de oprigting van eene houtvelling op het eiland Ceram (zie het vorig Verslag), is in 1853 geen verder gevolg gegeven. Den heer Jordens is intusschen vrijgelaten gebleven om, indien 'hij concessie mögt verlangen tot ontginning der bosschen voor eigen rekening, daartoe aanvrage te doen.
— 184 —
Veeteelt. Het grootste gedeelte van het aanwezige rundree is het eigendom van het Gouvernement en is in de verschillende negorijen verdeeld, tegen het genot door de bevolking van de helft der voordeelen. Het getal dezer runderen bedroeg onder ultimo December 1853 1459 stuks. Het getal aan particulieren toebehoorend was in 1853 vermeerderd en bedroeg 979 stuks. Schapen worden weinig aangefokt. Het getal paarden is zeer gering. Zij worden meest van buiten aangevoerd. Gras is er schaarsch. Onder de inlanders bestaat niet de minste zucht om zich op de veefokkerij toe te leggen.
13°. BANDA.
De opgaven omtrent deze residentie zijn over dit jaar minder volledig dan over het vorige, doch de berigten zijn gunstig. Niettegenstaande de verwoestingen, in 1852 door aardbevingen aangerigt, is de notenmuscaat-cultuur niet achteruitgegaan. De oogst bedroeg:
in 1853 . . 143,691 pd. goede foelie en gruis; in 1852 . . 135,475 „ „ „ „ „
dus meer . . 8,216
in 1853 . . 583,547 pd. middelbare, magere en gebroken noten; in 1852. . . 562,771 „ „ „ „
dus meer . . 20,776 „
Bosschen. Op het eiland Rozengain bestaan eenige djatie-aanplantingen, doch van weinig waarde volgens den resident : met uitzondering van enkele oude boomen niets dan kreupelhout, alleen bruikbaar voor ligte gebouwen.
14°. TIMOR.
^ Rijst. Gebrek aan water en gedurige oneenigheden tusschen de verschillende rijkjes staan hier aan de uitbreiding van den landbouw in den weg. Men wijdt geringe zorg aan de rijstcultuur; doch legt zich des te ijveriger toe op de teelt van djagong, die het voornaamste voedsel uitmaakt. In het jaar 1853 zijn 200 bouws sawavelden op 's Gouvernements grondgebied aangelegd, waarvan 4000 pikols padie zijn geoogst.
Koffij. Koffijboomen vindt men in de paggers en langs de woningen, voor eigen gebruik.
Suiker. Eene aanplanting van suikerriet ging eenige jaren geleden wegens gebrek aan geld en arbeiders te niet.
Katoen. Het telen van katoen is beproefd, doch heeft geen voldoend resultaat opgeleverd.
Tabak. Tabak schijnt de Timorées niet, of in geringe hoeveelheid te verbouwen en wordt aangevoerd van het eiland Savoe. Jaarlijks bedraagt die aanvoer p. m. 300 pikols. De prijs is / 3 5 den pikol.
Bosschen. De bosschen bevatten verscheidene soorten van goed timmerhout. In den omtrek van Koepang groeit de djatieboom, voor eenige jaren van Java overgebragt, tamelijk weelderig.
— 185 —
Veeteelt. Timor, Bottie, Savoe en Soemba zijn overvloedig van last- en slagtdieren voorzien. Op de Solor-eilanden en Ombaai vindt men alleen geiten. Het vee loopt meestal in het wild rond, zonder dat men zich aan deszelfs onderhoud gelegen laat liggen. Gedurende het jaar 1853 zijn 220 paarden uitgevoerd.
I I . MIJNBOUW.
§ 1. Banka.
Mögt de tinprodutie op Banka in 1852 in vergelijking met vroegere jaren gunstig genoemd worden, zij werd nog overtroffen door die van 1853. , Niettegenstaande de minder gunstige weersgesteldheid en kleine tegenspoeden als het instorten eener kollong in ééne mijn, en staking van den arbeid in eene
tweede, ten gevolge van verzet der mijnwerkers, en de intrekking van vijf andere mijnen, bereikte de opbrengst in 1853 eene vroeger nooit gekende, hoogte. De levering in 1853 bedroeg 86,618 pikols, waarvan evenwel moet worden afgetrokken de overgebleven tinerts van 1852, ten bedrage van 90% vrachten of . . . . 2,262 „
rest. . . . 84,356 pikols; doch waarbij moet worden geteld de onder ultimo December nog onversmolten gebleven erts van 1853, ten bedrage van 275% vrachten of 6,893
zoodat aan zuivere tin-produtie van 1853 is geweest . . . 91,249 pikols.
Tot deze meerdere productie heeft voornamelijk bijgedragen de ontwikkeling der mijndistricten Blinjoe en Marawang. De 247 mijnen, welke Banka bezit, hebben gedurende 1853 genoten:
aan verstrekkingen (levensmiddelen / 461,407:53* „ voorschotten (contanten) 299,045:375
„ uitkeeringen 441,234:55s
In het geheel. . . . ƒ 1,201,687:265
De mijnschulden bedroegen:
Onder ultimo 1852 ƒ 259,615:59 „ 1853 196,827:53
dus in 1853 minder dan in 1852 / 62,788:06 waaronder evenwel is begrepen eene som van. 59,017:77
welke in 1853 is afgeschreven, zoodat de schuld inderdaad is verminderd met . . , ƒ 3,770:49
De schuld van 1853 is verdeeld in:
/ 54,117:54 66,508:32 onzekere 't schuld, en 76,201:87 kwade ï 'tere >
Te zamen. . . / 196,827:53
— 186 —
De goede schuld is ruimschoots gewaarborgd door den onder ultimo December onversmolten gebleven tinerst; de onzekere rust grootendeels op mijnen, die tijdelijk in ongelegenheid zijn geraakt; de inning van een klein gedeelte dier schuld is slechts als twijfelachtig te beschouwen; de kwade moet daarentegen als geheel hopeloos beschouwd worden. Van de 14,450 onder ultimo December aanwezige Chinezen waren 7062 aan het mijnwerk verbonden. Uit China werden 95 nieuwelingen aangevoerd. Het van lieverlede ingeslopen misbruik, dat verschillende mijn-aandeelen bij wijze van speculatie in ééne hand vereenigd raken, waardoor voor den aandeelhouder de noodzakelijkheid bestaat om zich in het mijnwerk door koelies te doen vervangen, heeft aanleiding gegeven om den resident van Banka aan te schrijven, dat kwaad zooveel mogelijk tegen te gaan. In 1853 werden aan het Indisch Bestuur eenige toestellen gezonden tot het nemen eener proef met de tin-uitsmelting volgens de meer vermelde methode van den Delftschen hoogleeraar Bleekrode; enkele voorwerpen tot aanvulling dier toestellen moesten in In die zelf worden vervaardigd en waren op het einde van 1853 nog niet gereed. In dit jaar werd mede hier het noodige verrigt tot uitzending van balansen en gewigten, welke het Indisch Bestuur op voorstel van dr. J. H. Croockewit had aangevraagd tot het in practijk brengen van een door dezen aan te geven procédé, waardoor elk administrateur op Banka in weinige minuten tijds den aard van den erts en bij benadering het gehalte aan tin zou kennen.
§ 2. Blitong.
Door de concessionarissen waren aangelegd 19 tinmijnen, zijnde twee kollong-, vier koeliet-kollong en dertien koeliet-mijnen. Volgens het verslag van den adsistent-resident bedroeg de productie in 1852 67046/10O pikol, hetgeen voor een begin als zeer gunstig werd beschouwd. Overigens is bij dat verslag aangeteekend, dat -de kongsies op Blitong op gelijke wijze waren ingerigt als op Banka. De concessionarissen moesten echter/15 zilver betalen, terwijl het Gouvernement op Banka, blijkens het verslag van 1849, ƒ 13y3 zilver per pikol betaalde. Gemis aan geschikte mijnwerkers vertraagde de exploitatie.
§ 3. Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo.
Het personeel bij de mijn Oranje-Nassau te Pengaron bestond op ultimo December 1853, uit: 7 Europeeche geëmploijeerden ; 1 smidsbaas, inlander; 2 timmerlieden, id. 9 mandoors, id. 6 hospitaal-bedienden; 255 pandelingen voor het vervoer van kolen; 399 personen tot dwangarbeid of verbanning veroordeeld;
te zamen 679 man.
Voorstellen waren hangende tot vermeerdering van het Europesche personeel, door de aanstelling van kweekelingen, bestemd om tot voorlieden bij het mijnwezen te worden opgeleid. Voor het materiele der zaak is gedurende 1853 onder andere het volgende gedaan:
a. magtiging verleend tot dan aanbouw van een stoomvaartuig, geschikt tot het slepen der afvoerbooten voor steenkolen, waarvan de kosten zijn geraamd op /41,000 à/42,000.
— 187 —
Het vaartuig wordt gebouwd op de particuliere werf van Brouwne en C°. te Dassoon (Rembang); met de vervaardiging van stoom werktuigen en ketel is een aanvang gemaakt in de fabriek voor de marine, het stoomwezen en de nijverheid te Soerabaija;
5. aangevangen met de herstelling van het trekpad en het zuiveren der rivier van Martapoera tot Pengaron van boomstammen, waarvan de kosten zijn geraamd op ƒ 6380;
c. aangevangen met het graven eener geul ; boven het etablissement te Pengaron , tot afsnijding van eene door de rivier Riamkiwa gevormde bogt, die thans op den oever invalt en twee steenkolenloodsen met den daartusschen liggenden spoorweg dreigt te ontgronden, geraamd op ƒ 825;
d. aangevangen met het ophoogen en bevestigen van het moerassig terrein » waarop de steenkolenloodsen te Bandjermasin zijn geplaatst, geraamd op/1307 :89. Voor het vervoer der kolen waren nog 8 ijzeren landschouwen aangevraagd, tot welker aanmaak echter eerst na het jaar 1853 magtiging is verleend. De verbeteringen in de wijze van ontginning, door den ingenieur van het mijnwezen de Groot aangewezen, hadden een gunstig gevolg. Ofschoon de afvoer der kolen gedurende eenige maanden door lagen waterstand is vertraagd, zijn de werkzaamheden over het algemeen met volharding en ijver voortgezet. Het restant steenkolen buiten de mijnen van Pengaron bedroeg:
op 1 Januarij 1853 3180 ton. en op ultimo December 1853 4850% „
Verschil . . 1670% ton. Gedurende 1853 is van daar naar Bandjermasin verzonden. . 9809% „
zoodat in dit jaar aan steenkolen is uitgegeven eene hoeveelheid van 11,840 ton.
Op 1 Januarij 1853 bedroeg de restant-voorraad te Bandjermasin 4747UB%000 ton. In 185 3 is aldaar van Pengaron aangebragt eene hoeveelheid van V&W"0/^ ton= waarop echter eene minderheid boven de toegestane spillage is bevonden van . . . . . 1B7,06%000 „ 9651 /j,,,,, „
Geeft te zamen . . l\S9^,i3ywa) ton. De afleveringen bedroegen in 1853:
naar Java en elders, verzonden voor rekening van het Gouvernement, vrachtvrij voor overgevoerd zout lOBW™/^ ton,
tegen betaling van verschillende vrachten . 6208'®% verstrekt aan Zr. Ms. stoomschepen, stoompraauw, smederij enz 2374,%o verstrekt aan particulieren (waaronder 368159%Xiu ton ten behoeve van de Peninsular and Oriental steam navigation company) tegen betaling van ƒ 30 de ton 1115™%
/2000 il
/2000 11
/2000
/2000 »
zoodat de voorraad te Bandjermasin onder ultimo 1853 bedroeg 8598»'%™ „ 5801366 /M00 ton.
— 188 —
De opbrengst der mijnen beliep alzoo ruim 3700 ton meer dan in 1852, terwijl ruim 1200 ton meer in 1852 naar Bandjermasin is afgevoerd en desniettemin gemiddeld met 100 arbeiders minder is gewerkt. Met betrekking tot de uitgaven kan worden gezegd dat zij in verhouding tot de opbrengst verminderd zijn. De kosten der steenkolen-ontginning te Pengaron hebben gedurende 1853 bedragen / 111,847 waarvan moet worden afgetrokken, wegens vervoer der kolen van Bandjermasin naar elders ƒ 28,854
/ 82,993
Hierbij behooren echter nog gerekend te worden rente op kapitaal en onderscheidene betalingen, welke op Java voor de mijnen geschieden , gelijk onder andere voor den aanbouw van eenen stoomsleper. Daar deze uitgaven voor het oogenblik niet kunnen worden opgegeven, kunnen mede de kosten der kolen, per ton, over 1853 niet met eenige naauwkeurigheid berekend worden.
Tot ontginning van steenkolen-mijnen, op een ander terrein in de Zuid- en Oosterafdeeling, was reeds in 1852 eene concessie gevraagd door den heer Wijnmalen, naar aanleiding waarvan een onderzoek werd opgedragen aan den ingenieur de Groot. De uitslag van dit onderzoek bleek zeer bevredigend te zijn, en de directeur der middelen en domeinen werd dien ten gevolge gemagtigd om met den heer Wijnmalen tot het sluiten van eene overeenkomst te onderhandelen. Op het einde van 1853 was deze zaak nog hangende.
§ 4. Verdere opgaven betreffende den mijnbouw.
Java. Het vinden van steenkolen aan de Meeuwenbaai op Java gaf aanleiding tot het zenden derwaarts van den buitengewonen adspirant-ingenieur Aguosie Boachi. Voor 's hands kan daarvan alleen aangeteekend worden, dat het in het laatst van het jaar gehouden voorloopig onderzoek leidde tot het ontdekken van lagen steenkolen van geringe zwaarte en hoedanigheid. Het onderzoek naar steenkolen in de residentien Samarang en Kadoe, en van kwik in Demak (Samarang), waarvan melding is gemaakt in het vorig Verslag, deed zien, dat noch kolen, noch kwik in genoegzame hoeveelheid aanwezig waren om met vrucht ontginningen te openen. De mede daar vermelde onderzoekingen naar de zoutwerken te Koewoe, Mendikel en Tjirawak (residentie Samarang) hebben, volgens het ontvangen rapport, insgelijks niets bijzonders opgeleverd.
Gouvernement van Sumatra's Westkust. Nopens den uitslag van de onderzoekingen van den adspirant-ingenieur Huguenin, in de Padangsche Bovenlanden, mede vroeger vermeld, kan het volgende worden medegedeeld:
Voor zoover de kopererts-depôts bekend en onderzocht waren, zouden alleen die van Batoe Tiga en Penninggahan, wegens de hoedanigheid van den erts, voor ontginning in aanmerking kunnen komen. Het voorkomen van den erts gaf echter geen de minste zekerheid voor eene voldoende hoeveelheid, zoodat eene exploitatie uit dat oogpunt eene gewaagde onderneming scheen. Uit hoofde van het groote zwavel- en ijzergehalte zou de erts van Penninggahan eene moeijelijke en kostbare bewerking vorderen, en zoolang op Sumatra geene goede kolen gevonden worden, tot redelijken prijs verkrijgbaar, zou de uitsmelting aan de mijn alleen met houtskool kunnen geschieden, waartoe echter die streek geen genoegzaam hout oplevert. Het vervoer der ertsen naar zee, dat per as zou moeten plaats hebben, zou daarentegen weder veel te kostbaar zijn om er aan te kunnen denken ze naar eene smelterij, elders in Indie of in Europa, te verzenden.
— 189 —
Ook de ijzererts kon wegens gebrek aan brandstof en kostbaar vervoer volstrekt niet voor eene exploitatie in aanmerking worden gebragt. De gevonden kolen waren geheel onbruikbaar voor brandstof, en zouden, al waren zij ook daartoe geschikt, wegens de geringe zwaarte der laag de ontginning niet waard zijn. Te Boekiet Kandong waren ontdekt marmer en merger, die geschikt waren bevonden voor bouwmaterialen. In het district Alahan Pandjang waren ook door den officier van gezondheid Schwanenfeld, op last van het bestuur ter Westkust, mineralogische onderzoekingen gedaan, volgens welke onder andere de looderst aldaar, wegens zijn voorkomen en qualiteit, allezins voor eene ontginning aanbevelingswaardig zou zijn. Vooralsnog werd die ontginning onuitvoerlijk geacht, uithoofde van het zeer kostbaar vervoer, daar de afstand van zee meer dan 10 palen, over een moeijelijk bergachtig terrein, bedraagt.
Palembang. In de residentie Palembang werden steenkolen gevonden in de nabijheid van de doesson Balie Boekit. De adspirant-ingenieur Aquasie BoacM zou daaromtrent een onderzoek doen, zoodra dat aan de Meeuwenbaai was afgeloopen.
Biouw. In February 1853 berigtte de resident van Biouw dat de Onderkoning hem had kennis gegeven van eene door hem aan den heer A. N. van den Berg, zoon van den gewezen resident A. F. van. den Berg, verleende concessie tot exploitatie van tin- en andere mijnen op de Karimon-eilanden, en in April werd het ter zake gesloten contract aangeboden, dat door den heer van den Berg was ingediend, met verzoek om het ter goedkeuring en bekrachtiging aan het Gouvernement voor te leggen. De overwegingen waartoe deze zaak leidde waren op ultimo December 1853 nog niet geëindigd. De verdere bijzonderheden zullen dus eerst in een volgend verslag kunnen worden vermeld.
W est er-af deeling van Borneo. In het verslag van 1852 werd gewag gemaakt van eene door den resident der Wester-afdeeling van Borneo aangevangen briefwisseling nopens de goudmijnen in het Landaksche. Het gevolg hiervan was, dat een onderzoek daaromtrent werd bevolen. Het vinden van andere ertsen leidde verder tot het bevelen van onderzoekingen naar het aanwezen van kopererts in het gebergte Tampie, afdeeling Pontianak; van ijzer-, koper- en tinerst in Polo, afdeeling Sambas; van spiesglans-erts op de Karimata-eilanden ; van steenkolen in de landschappen Nanga Boenoet, Djongkong en Salimbouw; van tin-erts in Soekadana. Wegens politieke omstandigheden werd eerst gevolg gegeven aan het onderzoek naar steenkolen. Het reeds verrigte heeft doen zien, dat in al de genoemde landschappen kolen gevonden worden en dat Salimbouw de geschiktste plaats zal zijn om eene ontginning van kolen aan te vangen.
Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden. Het onderzoek naar steenkolen te Maros, waarvan het laatst gewag is gemaakt in het Verslag van 1852, had geen gunstige resultaten. Daaruit bleek namelijk, dat de kolen onbruikbaar waren, de koollagen geen reden gaven om eene ontginning aan te raden, en de geologische formatie niet die was waarin het aanwezen van tot ontginning geschikte koollagen mögt verondersteld worden. De onderzoekingen werden dan ook gestaakt.
Moluksche eilanden. In Julïj 1852 berigtte de gouverneur der Moluksche eilanden, dat op het eiland Ceram steenkolen gevonden waren, waarvan monsters door hem werden gezonden. Na den ingenieur de Groot te hebben gehoord, werd dien ten gevolge in Januarij 1853 aan dien ingenieur opgedragen om te zijner tijd een voorstel te doen tot het uitvoeren van een onderzoek; terwijl de gouverneur werd uitgenoodigd om inmiddels te trachten van de inlandsche hoofden inlichtingen te verkrijgen. In 1853 waren nog geene verdere berigten ontvangen. In het Verslag van 1852 is gezegd, dat bepaald was, dat een onderzoek naar
— 190 —
den mineralogischen rijkdom van Batjan zou worden ingesteld. Dit onderzoek werd in April 1853 opgedragen aan den ingenieur Schreuder, -die in Augustus daarmede een aanvang maakte. Zijne onderzoekingen waren op ultimo December nog niet afgeloopen.
Timor. Ook in het jaar 1853 kwam geene verandering in den stand der met den (sedert overleden) heer mr. A. G. Brouwer aangeknoopte en vroeger herhaaldelijk vermelde onderhandelingen over eene hem te verleenen concessie tot ontginning van kopermijnen op Timor. Alleen werd hem verlenging verleend tot Augustus 1855 van den termijn, binnen welken hij zou moeten aantoonen, dat het kapitaal, benoodigdtot de door hem gevraagde exploitatie, te zijner beschikking staat.
I I I . HANDEL EN SCHEEPVAAKT.
§ 1. Buitenlandsche en tusschen deelen van Indie.
Voor zooveel Java en Madura betreft wordt in de eerste plaats verwezen naar het gedrukte en reeds bij brief van 9 Maart 1855, lit. A, n". 3, aan de StatenGeneraal medegedeelde verslag, door den directeur der middelen en domeinen opgemaakt en van hetwelk ten overvloede hier nog een exemplaar wordt bijgevoegd. Zonder thans in reeds vroeger gemaakte vergelijkingen met vorige jaren te treden, zal men, om een overzigt te geven en latere vergelijkingen gemakkelijk te maken, hieronder de voornaamste cijfers omtrent de handelsbeweging van 1853 uit dat verslag overnemen. Van de buitenbezittingen zullen bij het volgend verslag vermoedelijk de tot dusver en ook ditmaal ontbrekende opgaven kunnen worden medegedeeld.
a. In- en u i t v o e r o p J a v a en M a d u r a en
b e t a a l d e r e g t e n .
De ondervolgende opgaven toonen aan:
1°. den invoer op Java en Madura in 1853, in het algemeen;
2°. den uitvoer, als boven;
3°. de landen van waar de invoer heeft plaats gehad;
4°. de landen naar welke de uitvoer heeft plaats gehad;
5°. voornaamste der van Europa, Amerika en de Kaap de Goede Hoop ingevoerde voortbrengselen ;
6°. de goederen met certificaat van Nederlandsche oorsprong en bewerking ingevoerd;
7°. de voornaamste der uitgevoerde producten;
8°. en 9°. de landen van herkomst en bestemming der schepen ;
10°. en 11°. de vlaggen der aangekomen en vertrokkene schepen;
12°. de ontvangene regten.
— 191
B C
• 1 g
CO J - , " S 03
M 03 bC
« a .2 •+? CC O o ce o?
Totaal aan koopman schappen
rtbreng3n van den tersohen chipel.
O — * CD ti o <K o < j
tbreng
n van
pan.
^ o; ca ° TS H s o ^
hn ^ a
Voortbren; seien van China, Manilla e Siam.
Voortbrengselen van de "VVest van Indie en Bengalen.
^ a „ § - § § 03 CO os _ _ O IH > O. f0 g.W -e a . -c co j .
1 Vooi sele Eu Ame; de K Goed
Q M
O >
1—1 la ta i—f
O o ft
Ö CU N
D Ü
ca ft
* • < O o fi
• ^ C O Q .—t ( M CO CD OT CO
OD O l CD O CD O o w o « o i o r-4 r H 'S
**P r—4 H CO CO OS O l l O C * osc-^t-T l O C CD CM CM OS r-f
O ï r CO CO CO t — CO C O ^ O 00' e^r cT • ^ OS CO i i o o e^ccTacf i—i
" S
t i e l O OS t OS co"t-" "1—1 r-H r—i CD co"
S
t — CO
CO
„ C O „ - t o " us
'S o CO Jro o ia „CO" r-T " ^ O O* «O i—T v,
3,109 4,577
"OO o
S, o - * oo CO CD O C O ^ O O
c o ^ c o ^ i o " ^ O 0 H * * i - ^ - ^ l CM" to" i—i S • • •
' CD * * £
»H
• • a
CO . a .a 03 03 r ö CO
n Nederland n andere lan n den Ooste:
> > >
r - l
i—1 Oi •* OO C i
r—f CO
CO CO CO
• * " o l O fff 's m t o o 0 0 "*_. c f CS! 'S ff! »O t
CO t — to" s
c— t o CO co" CO »o
'S
CO t — ya -#"
ia o f
' S
CO CO
t o
ï r ^ OO
i a
'S
i r as to a f
o_ o f
«S
Ï H CD O > •S
CD CD "3 o - 3 u cS p13 CC o
1 Û CD OS
0 0 CM o 0 0
o o o oo" ws r—1 icT
irs co OS o " t — CO
0 *
s
•»
o to oo" oo c*
I ß ff! coo fff CO »o fff
t * • ' n • « r - l
n Bengalen, vo> het Gouvern
rschen Archipe
« n 5
n Nederland rekening va: ment . . . D den Oost
CC! CO PS»
IrC * t r to to ff» "*
"
ï r ff! c— to" to ff! •#
£ ffl t— to" to ff! •"p'
«
«
R
, î-t CD s •
O
CD *
a * CO > •
M> a • 'a
03 •
03 ^ i * a . 03 S a o « I»- P
co o CD
O CO <M
*$•
S
CD OO Û 0
G* CD CD
S
ï r co
^ H CD co" CO s Os
r—T O O ^
r—T r—1 S
CO CO^
CD l O
s co l s *
CD CM 0 0 co"
co
"S ffi ff« o fff CO to r-T c«
" S ^ CO CO co a 03 OE
' A CO o
a 03 'S {/3 b i j a 03 ^ C o o
a co
CO
CO 03 ,o «S
CD CU ^ 3
CD O > ,g
CD n
« to CO tr- C35 ffi ff! t o co *o « O ' * CO c T ? t o CO i o
i—1 ff! ff! S
o O
03 T 3 03 O O
03
' O a 03
M S
erika en de i Indie en B lia en Siam
< >
es ï §•15 s ^ ff
^ 03 -a f d - o O a „ co S >
co t co -^ CO r—1 CO O l O O r-î 1—1
-i
• a
• 2 0. •-s c
OH P es i
s n
t ^ co CD CO f CO
C— CM r-H CD CD CO co rr0 0 s
C3 <u a P CD
' o ^
S 03 • a^3
a * os O ' C O B r^t 03
B S « 2 CO >
CO " r ; co ' M • O - 2
in
CO O to o CO ff! -t? •t?
' S
B 03 > O ^ 3
c°, CO
B 03 a ce
43 •u
B a To "S
»H CD >
— 192
H e
• ^ cd ?? ca
Tots
ener
BD
'otaal
aan
ecien
fcH o , 03
t • —. O fl ^3 cd «
o ca » , ca H g-g M co
Voortbrengselen van Europa, Amerika en de Kaap de Goede Hoop.
SP fi 2 > s -o _ S -s g % § 'S ^
Voortbrengselen van China, Manilla en Siam.
rengvan t van ie
len.
Voortb: seien de Wes Ind: en Benga
irbrengen van den terschen chipel.
X T ! " ' i O CD o -rf1
O 1 O H
ÎZJ
h-1
O O P
a CO »-t CD
cd ÇL,
h O o p
t * (M m •*# »—1 GO CO CO CO
O l " # OS C O r - t > I ß CO r-i
OS 0 0 O r—1
CC ^ e s C * CO CO I > « o co" co"i>r H C O O !—1 CO
'S
j—1 CO CO CO ^ O l ia o t—
O r—1 CS c— oo c—
^ • ^ CO CO 0 0 o c * W O ( M
i—T c o " c o " i—t O i—1 r—f CO
C * "
co »n co co es co 00^ CS 0 0 t - ^ c o " *a •*& — i o o T?)
•s
CS D * CO o co es C O O Î O es" •*?" co"
r—1
'S
l O o o o ï r O l e s CO C— O l r-r «o" co** CS T f
'K
^ O r—i l O CO CO
C O B O CO t - cTieT O C O l > w o c o
Oi <& •*&
<s • • •
p»
«D
. . fi CD
. CD O T3 g rö C CD H ( O ' W Ï-* I 1 » J co o "B £ 0 -e-I ir
CD ^ 2 fi •5- a _2 ft C 0 T 3 ^* U t-t
fi fi fi
• *
< — 1 1C5
CO CO o CO c« 'S cx as o a>" 1C5 t c*
S
( M CS! -* • * " C « CO
ia 0 4 S
CO co «o o " CO
csf s
^ 1
• * ( M
S
C— aa CM co" I O
s
CO ca CO
c
s
l O Oa o eo" r-1 "^ CM" 0 « S
I_l (D O > 'B
CD
I H
's CD
ca P H
ca ca " o H
• fi
CC M
CÜ
'a s-o o T)
' o CD
cc fi
t l O • * Oa ( M r-^
CM" t-" t * CO CM CO
C « p H •*
O
l O
• * _ o" o 0 0
t i a -* •* CM c e» «o C CO C * l O csT •c?
l O
• *
I T
eo i o
ft n
R
c—
CM
CM" i
C M
* CM" ^ 1
1 . • ~ ^ 1 . CD -*£ CD Si ^ G r v CD ,_ CD . t r S» . o s-e fi o g g o . > n ^ O - S > _ <D « 3 C J 3 n o u rt .
• = ö o « 2 CO f> . G - ^ ^ o c j <u b o « -fi "S G • .S « o ' 3
" * es <—> m • 1 g>g " fi
m fi o n w <U t , O CB ^ ^ 4 g t» « CS fi
to
l O o> CM o> <33
l—l
CM
• *
l O cT
i a
i a eo"
S
• *
• *
CO CO 1—( co" CO 'K
CO o
CO
CM~
S
•*p
• * CM
S
t
C35
C M co" ia i—i
'S
CO C3S CO
S i
( M
CO
I O "
C O
C O •*" co s , , CS CS 'o -•J
'a es
CD fi CD O
fi CD
"ÖD t » SD fi CD
O O !» .fi fi CS CC
CO CD - O
CD CD
r f i
CD O
'3
CD
C S CO J >
^ CK. o :
C O C O CM
I O C C C oo t - w; CO i
• * CD S
fi CD
' A bD fi • Q3 'S W n, '3 fi 'g » 3 a
^^ ^3 fi fi£ §
CD ' " ' CD •g G 3 » 8 B
^ « • fi •CD ^ -fi 'w t 3 O fi - . CC " * s»
• * C C C- c e » •>?
O l t ^ CC CM c:
CM
" ^ CS M ^ •^1 l O co" ejT CO 1Ä r—< i O
CO CO
C O
fi g
P*.2 fi-, U ca CD
O CQ 00 fi CD ce ^ 3 N o S a o • • CC > cS
B« « -o
• C
93
O •CD
CD • r - 0
«_s
ca ca ' M
. CD
CD
ca • . p
CD • a
CtT a »n 'H r\ o. S
p ;
CO I O CO
CM e» co
r H c* s * • fi CD
O ^£3
GO
ed bD ca
CD
- M ;fi* ' o fl CD CD fi CD a
a o M CD
193 —
co" o o n o"
'S
•* e» w est
CO CD O
Ni
M
O Cs • * co <* o
s "s
• *
1 — t CO
o fcCM
<JI CO CO m CM
r — 1 lO
CM CO lO Oi H O*
ta c— •*H GO C
p — 1 Ci CO
1 — 1
CO 00 Ci
1 — t o rH
GO CO oa CO t
o o T* l—l ^ o o CO Oi CO
CO CM zu Ci
CO m o CO o r-J
co Ci "cH oa r — 1 H
00 i-O t— trio TH
I — i CO CO m CO r-i
GO CO ^ CM 1—1 CM
CO
CO CO JO
-4H
CM CM <*
'S
o o o o
CS! O o est" CO s
'S
1-5
O C4 CO CD
OO t (—i CO
- * r-H csT icT
' S
i — 1 Cl CO l-H
CO CO OS r-H O rH
on CO Oi CO r
O O -H
r — 1 ~* CO
Ci t~ CO
CO CM
Ci
CO M w
^ CO^ CO csf co* ia r—I CO l O •Cfl CO C i I Q C Ï O E— lO OO
H3
" 'H T3 s
o <U
A l M .2 ia « CO o £3 CJ3 J2 •'
C CJ
r ^ « r H S » -S a w
0 _.
^ 0
»< .S
g CO s 3
a o
w
co
1863. 13
194
o H.
to m o ia
o «5 «s
10 o • * »o C VF co" o " co o ia co
'S 'S 'S
ft co
O Oä co co o _ O K
ia o r—i CO csT
e»
o
'S 'S
M o" CO
ft CC
'S 'S
H
TP r^ »o
H «O
G O
O
OT)
l O
C J i
co
o I Q
r—|
C O
co
) C
<T>
Cs»
C75 t o
i—1
£ • • -H o
H
o o -ff o
r H
CTS tN O GO 1—1
L — r—l TH
^
T-p
- * t
C O
G O
C i
co
C s t
O f )
I Q OT c*
cc
- H
O
Ü O
Q O
O «
C O o fr~
i - H
e
C O
t —
c
l - H
ï O
O ! 1
en ö bjo a
'S
o o
ei"
m era m ^ H tfi c*. to as t^1 VfT oo" O ^H
I
3
'S
-s
'a .5
'a
'a
a
*S
M
o
0 0
c^ -<* U 0
) û
t —
r—i
C O •* CS?
t o
o rM oa t o
H
-f a t™ r—i
o o •* t o
r M
O S
o oo i—t
r ! 1 TP
ï ^ •*
vfl
- r f
t o -*H O S
C O
C M
J O
C O
C M
r-H O
CO Q O l-H
CO -* • *
O »
O
1—1
r s
• *
00 -t* i—1
î o O
CO -H 0 * e *
o
C5 C i rH
"S
^ 3 H3 A )
-S J3 SP « g
CO
b0 » 3 a C3
C o a to
3 o c
3
O g
T3C
H3 o
ft .2
— 195 —
5°. De ingevoerde voortbrengselen van Europa, Amerika en de Kaap de Goede Hoop hebben hoofdzakelijk bestaan in:
Aardewerk en porcelein ƒ 178,138 Boeken, muziek en dito-instrumenten 136,961 Galanterien, modewaren en parfumerien 220,046 Glas- en kristalwerken 143,755 Koper en koperwerk 232,417 Kramerijen 157,995 Lakens en wollen stoffen 239,125 Lijnwaden en katoenen goederen 13,106,269 Meubelen 164,375 Provisien 783,663 Eijtuigen, leder- en zadelwerk 102,158 Schrijfbehoeften 126,287 Steenkolen • 331,899 Wijn en andere dranken 1,199,029 IJzer en dito-werk en machinerien 1,072,560 Zakken (koffij) 81,272
6°. Met certificaten van Nederlandsche oorsprong en bewerking zijn ingevoerd:
Aardewerk ƒ 16,087 Beenzwart 170 Blik en dito-werk 439 Boeken, muziek en dito-instrumenten 68,095 Glas- en kristal werk 62,238 Goud- en zilverwerk 9,214 Goud- en zilvergalon en militaire ornamenten. . . 6,257 Horologien en instrumenten 1,923 Kleedingstukken 7,402 Koperwerk 81,353 Kramerijen 6,021 Kurken 372 Lakens en wollen stoffen 95,911 Lood 3,048 Lijnwaden en katoenen goederen 7,298,454 Meubelen :. 39,917 Modewaren, galanterien en parfumerien 11,065 Provisien 458,983 Eijtuigen, leder- en zadelwerk 20,835 Scheepsbehoeften 16,136 Schrijfbehoeften 81,377 Speelkaarten ^ ° 0 6
Spermacetiekaarsen 795 Steenen (metsel-) 3,901 Tabak, snuif en sigaren 6,862 Vaatwerk 43,286 Verwwaren 51,883 Wapenen van weelde en jagtkruid 3,470 Wijn en andere dranken 610,767 IJzer en dito-werk en machinerien 522,098 Zakken (koffij-) 6 4> 9 9 8
Zijden stoffen 32 Diverse 3,019
Totaal . . ƒ 9,597,303 18«
7°.
— 196
DOOR WIEN
UITGEVOERD.
Door particulieren:
naar Nederland
naar andere landen
naar den Oostersehen Archipel
Totaal van den particulieren uitvoer . . . .
Naar Nederland door de Nederlandsche Handelmaatschappij in consignatie voor rekening van het Gouvernement
Totaal uitvoer.
Eijst.
Pikols.
114,197
146,102%
403,5797l0
663,878%
Koffij.
Pikols.
60,548%
111,253%
7,977%
179,773%
663,878%
839,800%
1,019,674%
Suiker.
Pikols.
463,193%
299,355%
34,337%
796,886%
971,346%
1,768,233%
Foelie.
Specerijen.
Nagelen.
Notf mus«
Pikols. Pikols. Pik«' !piols.
6 5 9 %
957,o
2 1 %
1 2 4 %
39« »
60S »
151 3» 7
776% 124% 1,15S >/
1,069%
1,846%
3,2fif5lw/
124% 4,41 $855*,
— 197 —
No*
mus«
Pik«
39*
60S
151
1,15«
3,2SJ
4,4l3
Tm.
pikol3.
Jï
»
87 A00
37 /100
, 3 5 l % n
Aoo
Indigo.
Ponden.
245,722%
98,732%
2,018%
346,473%
976,528%
1,323,002%
Kaneel.
Pikols.
2317,00
1327,00
19
3637,00
l;7197,oo
2,088%,
Cochenille.
Ponden.
51,070%
23,764
14,600
89,434%
51,528
140,962%
Peper
Pikols.
5,9677,00
6,8887,00
593'»/,oo
13,4497,00
1,5597,00
15,0097,00
Thee.
Pikols.
647,oo
657.00
SS
1307,00
13,3967,TO
13,5267,00
Tabak.
Pikols.
23,4907,oo
4,"/ * /100
12,2437,„„
35,788%,
SS
35,7387,„o
Noten zeep.
Pikols
}i
»
SS
S)
IS80/!»
13so/]00
Ylas.
Pikols.
SS
.')
SS
SS
7947,00
7947,00
— 198 —
De schepen in 1853 aangekomen, kwamen:
Schepen, lasten. van Nederland 83 24,125 „ elders in Europa 52 12,658'/,
Te zamen uit Europa . . 135 36,783% van Amerika 13 3,100 „ Algiers — —
„ de Kaap de Goede Hoop 6 1,100% „ de West van Indie 20 4,446% „ China, Siam en Manilla 56 13,552%4 „ Japan 1 459 „ Nieuw Holland 149 28,999%
„ den Oosterschen Archipel 1790 54,913%
Te zamen . . 2170 143,354'/,
9°. Vertrokken zijn:
Schepen. Lasten. Naar Nederland 250 72,552 „ elders in Europa 35 7,291%
Te zamen naar Europa . . 285 79,843% naar Amerika 12 4,142% „ de West van Indie 6 1,716% „ China, Siam en Manilla 22 3,739%
» Japan 1 459
„ Nieuw-Holland 45 7,333
„ den Oosterschen Archipel 1909 60,460%
Te zamen . . 2280 157.754%
Aangekomen schepen in 1853 onder
Nederlandsehe vlag:
van Nederland 83 schepen. „ andere plaatsen in Europa 21 » Algiers „ Amerika 6 „ de Kaap de Goede Hoop 3
Transporteren . . 113 schepen.
— 199 —
Per transport . . 113 schepen.
van de Golf van Perzie en de West van Indie . . . , . 9 „ „ China, Siam en Manilla 24 „
„ Japan 1 => „ Nieuw-Holland 69 » „ den Oosterschen Archipel 1670 „
Te zamen onder Nederlandsche en daarmede gelijkgestelde inlandsche vlaggen 1886 schepen. onder Engelsche vlag ' ' » „ Fransche „ 1* » „ Belgische ., 3 „ „ Hamburger „ 17 » „ Bremer „ 9 „ „ Pruissische „ 1 » „ Zweedsche „ 13 j> „ Eussische „ 1 » „ Deensche „ •> » „ Amerikaansche „ 28 „ „ Portugesche „ 3 „ „ Chinesche „ 1 » „ Siamsche „ 12 „ „ diverse Aziatische vlaggen 100 „
Te zamen . . 2170
Vertrokken schepen in 1853 onder
Nederlandsche vlag:
naar Nederland 208 schepen'
„ andere havens in Europa 1 » „ de Golf van Perzie en de West van Indie 1 »
„ China, Siam en Manilla 6 „
„ Japan ! » „ Nieuw-Holland 6 „ „ den Oosterschen Archipel 1815 »
Te zamen onder Nederlandsche en daarmede gelijkgestelde inlandsche vlaggen a 0 3 8 schepen. onder Engelsche vlag 8 5 » „ Eransche „ 1 3 »
Transporteren . . 2136 schepen.
— 200 —
Per transport . . 2136 schepen.
onder Belgische vlag 3
„ Hamburger ,, , . . IK
„ Bremer 1 9 „ Pruissische . . . . i
„ Zweedsche -10
„ Bussische , j
„ Deensche . . 9
** 33 „ Portugesche „ 3
„ Amerikaansche „ 33
„ Chinesche „ _ j
„ Siamsche . . . . . . . 19
„ diverse Aziatische vlaggen 52
Te zamen . . 2280 schepen.
12°. De ontvangen regten zijn geweest als volgt:
Inkomende regten f 4,270,845: 78s
uitgaande idem 2,583,816: 91 Entrepotidem 6 0 4 0 L 6 g
Overscheep- idem ! g g 8. gr.
W a a ^ e I d e n • 23,661: 25 Pakhuishuur 7 4 ) 7 6 3 : g 6
Oonsumtieregt op den tabak 64 318:113»
5 per cent additionele regten 345 555. 19s
Interest op verleende credieten 15598-50
Totaal . . ƒ 7,441,459:1185
Onder de inkomende en additionele regten is begrepen eene som van / 770,528: 315 op ingevoerde gambier.
Onder de uitgaande en additionele regten is begrepen eene som van ƒ 1,570,686: 945 fictieve regten op uitgevoerde gouvernements-producten.
Van de bovenstaande perceptie is wegens gewone terugbetaling gerestitueerd. . ƒ 102,050: 73
De fictieve regten op uitgevoerde gouvernements-producten hierboven vermeld. . . 1,570,686: 946
• 1,672,737: 47ä
Alzoo bij 's lands kas werkelijk ontvangen ƒ 5 768 722- 71
— 201 —
h. T o e s t a n d van de N e d e r l a n d s c h - I n d i s c h e scheepvaart en b e p a l i n g e n d i e n a a n g a a n d e .
Met opzigt tot de grootte en het aantal der in Nederlandsch Indie te huis behoorende schepen en vaartuigen wordt verwezen naar de lijst, onder lit. Q bij dit Verslag gevoegd. Gedurende 1853 zijn afgegeven 39 zeebrieven, als:
aan Europeanen 9 voor eene scheepsruimte van 678% last. „ Chinezen 13 „ „ „ ,, 1011% „ „ Arabieren 8 „ „ , 890% „ „ inlanders 9 „ „ „ „ 610% „
Te zamen 39 vaartuigen, metende 3190% last.
De vaartuigen waren:
5 brikken; 15 barken; 18 schoeners; 1 kotter.
Als boven 39 vaartuigen.
De particuliere stoomvloot bestond in 1853 uit de volgende schepen, gedeeltelijk niet in Nederlandsch Indie te huis behoorende en daarom voor dat gedeelte niet vermeld op de boven bedoelde lijst:
Java groot 269 last Koningin der Nederlanden „ 254 „ beide behoorende aan de Nederlandsch-Indische stoomboot-maatschappij, wier bestaan in 1853 voor den tijd van vijfjaren is verlengd. Ambon „ 183 „ Padang „ 181 „ Mahasser „ 175 „ Banda „ 1 0 6 „ alle behoorende aan eene Nederlandsche maatschappij, onder directie van den heer W. Cores de Vries. Zangen Lamongan „ 53% „ gevende te zamen zeven stoomvaartuigen, metende 1221% last.
Het verschijnsel, reeds vroeger herhaaldelijk opgemerkt, dat de Indische kustvaart allengs bijna geheel overging in handen van Arabieren en Chinezen, werd sedert meer en meer bevestigd, zoodanig dat in 1853 slechts weinige aanzienlijke Europesche reederijen meer bestonden en de vroeger bloeijende scheepstimmerwerven kwijnden. Niettemin zag het Bestuur zich op grond der bestaande bepalingen in den loop van 1853 herhaaldelijk verpligt zeebrieven te weigeren voor in den vreemde gebouwde schepen en aldus van de hand te wijzen de aangeboden middelen om de scheepvaart uit te breiden en te verbeteren. De overtuiging dat in het belang van de Indische kustvaart zoodra mogelijk geheel behoort te worden aangenomen de in Nederland gevolgde vrijgevige wetgeving op dit
— 202 —
punt, leidde dan ook het Indisch Bestuur tot het doen van daartoe strekkende voorstellen aan het opperbestuur, welker gevolg echter tot een volgend jaar behoort. Tot eene andere wijziging van bestaande bepalingen., mede van invloed op de vrije ontwikkeling der vaart, is door den Koning gedurende dit jaar magtiging verleend. Bij art 12 van het reglement op de zeebrieven en scheepspassen (Staatsblad 1818, n°. 59) was bepaald, dat schippers of gezagvoerders van eenig vaartuig, aan ingezetenen van Nederlandsen Indie toebehoorende, voor hetwelk een zeebrief'verkregen is, zich zullen moeten voorzien van een pas, geschreven op een bij ordonnantie {Staatsblad 1817, n*. 50) bepaald zegel, voor elke bijzondere reis door hen te doen. Sedert de gelijkstelling door de Nederlandsehe scheepvaartwetten van de Nederlandsche met de Nederlandsch-Indische schepen, werd deze bepaling ook op de eerstgenoemde toegepast. Vreemde schepen echter waren aan deze heffing niet onderworpen, zoodat de last uitsluitend op de Nederlandsehe en NederlandschIndische scheepvaart drukte. De opheffing van dien last kwam derhalve in alle opzigten wenschelijk voor en geschiedde, na bekomen magtiging, bij publicatie, opgenomen in het Staatsblad van 1853, n°. 96.
c. S c h e e p s b o u w .
Het aantal particuliere scheepstimmerwerven in 1853 op Java en Madura aanwezig bedroeg in de residentie Batavia negen, alle slechts bestemd voor den aanbouw van inlandsche vaartuigen; in de residentie Eembang twee, waarvan ééne te Dassoon vrij belangrijk is; en in de residentie Soerabaija drie voor den aanbouw en drie voor reparatie van zeevaartuigen.
§ 2. BinnenlandscJie handel,
a. Op J a v a en M a d u r a .
Omtrent dit onderwerp zijn de volgende genoegzaam algemeen gunstige opgaven getrokken uit de verslagen der hoofden van gewestelijk bestuur.
BANTAM.
De _ voornaamste handel van Bantam wordt gedreven tnsschen die residentie en Batavia en de Ommelanden, zoomede met de Lampongsche districten. Eene levendige vaart van allerlei inlandsche praauwen bestaat er tusschen die plaatsen, en de bedrijvigheid van den handel is het geheele jaar door zeer druk. Onder de artikelen van invoer komen hoofdzakelijk voor: gambier, tabak, kapas, katoenen, garens en lijnwaden. De voorwerpen van uitvoer zijn voornamelijk Bantamsche aardewerken, arengof Javasche suiker, rijst, klapper- en katjang-olie, vruchten en eindelijk gomelastiek of kollelet, van welk laatste alleen voor ƒ 105,000 als uitgevoerd voorkomt, waarvan echter een gedeelte werd aangevoerd uit de Lampongs. De plaatsen waar het meeste vertier in den handel bestaat zijn Tanara, Bantam en Laboean (Tjiringien). Aldaar bestaan Chinesche kampen, waar de handel meest door Chinezen wordt gedreven, die daardoor in eenen weigestelden toestand verkeeren. _ Aan den meer binnenlandschen handel geven de Chinezen in deze residentie zich niet over en weinig worden zij aldaar aangetroffen. De inlandsche producteurs zelven of andere inlandsche opkoopers uit hun midden brengen hunne producten naar de strandplaatsen en verkoopen of verruilen ze aldaar aan Chinesche of andere vreemde handelaren, terwijl de Bantammer over het algemeen genoeg vooruit is om dien handel te drijven. De binnenlandsche handel in lijnwaden en meer andere behoeften, die van buiten moeten worden aangebragt, is ook bijna uitsluitend in handen van inlandsche han
— 203
delaren, die de koopwaren van de handelaren aan de strandplaatsen weten te bekomen of ook regelregt van Batavia aan te schaffen. Allerwege op de hoofdplaatsen in de residentie en in de nabijheid van voorname kampongs, die aan de communicatie-wegen gelegen zijn, bestaan goede en vrij druk bezochte bazaars. Na het afschaffen der opbrengst van geregtigdheden op de bazaars en warongs, worden overal de bazaars veel drukker dan vroeger bezocht en wordt er veel grootere bedrijvigheid waargenomen, zonder dat evenwel kan worden bespeurd, dat daardoor de prijzen van de voorwerpen eene merkbare vermindering hebben ondergaan.
BATAVIA.
In deze residentie bestaan zestien particuliere bazaars, op welke het vertier groot is. Door een landeigenaar is het verzoek gedaau om een bazaar op zijn land te mogen oprigten. Aan hem is te kennen gegeven, dat het Gouvernement genegen is dit verzoek toe te staan, wanneer hij zich wil onderwerpen aan eenige hem bekend gemaakte voorwaarden.
BUITENZOKG.
De binnenlandsche handel heeft geene merkbare verandering ondergaan en is op dezelfde hoogte gebleven.
KBAWANG.
De hoofdplaatsen Krawang en Pamanoekan zijn om hare ligging de eenige plaatsen in deze afdeeling waar in den handel levendigheid wordt bespeurd. De handel bestaat voornamelijk in lijnwaden, chitzen, katoenen goederen, gebatikte kleedjes, gambier, ijzer en ijzerwerken, en meer andere artikelen van behoefte. De te Krawang woonachtig Chinesche handelaren zijn aldaar meester van den handel en vinden er uitsluitend hun bestaan in. De voor de binnenlanden benoodigde artikelen kunnen gedeeltelijk bij hen worden verkregen, door koop of ook wel door ruilhandel, waartoe rijst, olie, areng-suiker en tabak wordt aangebragt, welke artikelen weder naar Batavia worden afgevoerd. Te Pamanoekan, alwaar ook Chinezen gehuisvest zijn, komen nu en dan groote praauwen van oostelijk gelegen residentien met handels-artikelen, welke dan in de binnenlanden worden gesleten. In de afdeeling Krawang worden eigenlijke bazaars, waar op vastgestelde dagen allerlei koopwaren en artikelen van behoefte worden uitgestald of verkrijgbaar zijn, niet aangetroffen. De zoogenaamde bazaars bestaan alleen uit zoodanige buurten, waar de gezeten winkeliers of waronghouders verblijf houden en hunne koopwaren uitstallen. Deze buurten worden op de vastgestelde marktdagen alleen verlevendigd door den verkoop van buffels; andere goederen worden er gedurende die dagen weinig te koop gebragt.
PBEANGER REGENTSCHAPPEN.
De binnenlandsche handel wordt in dit gewest gedreven door Europeanen en Javanen. De inlanders leggen zich meer en meer toe op den handel. De invoer bestaat voornamelijk in ijzer, koper, lijnwaden, Javasche sarongs en hoofddoeken, lakens, zijden stoffen, gambier, witte suiker, Chinesche thee (in geringe hoeveelheid), paarden, gedroogden visch en vischkuit. De uitvoer bepaalt zich tot rijst, paarden, kapas (katoen), tabak, karbouwenhuiden, houtwerken van ligte soort, olie, aardappelen, kool en andere groenten. De invoer is afhankelijk van eenen goeden of minderen koffij- of rijstoogst. In
— 204 —
het begin van 1853 is getracht den uitvoer van buffelhuiden en horens voor de Europesche markt te bevorderen. Er bestaan geene eigenlijke marktplaatsen (bazaars), gelijk aan die op Java. Daarentegen vindt men op de hoofdplaatsen in sommige centraalpunten der districten geregeld aaneensluitende rijen van warongs, net gebouwd en meer en meer met pannen gedekt. Deze warongs worden door de eigenaren verhuurd van 1 tot 8 duiten per dag, naar gelang der waarde van de daarin uitgestalde goederen en de bouworde of uitgestrektheid der ingehuurde plaats.
CHEIUBON.
De binnenlandsche handel is in dit gewest in het algemeen in een zeer bloeijenden staat. Er zijn 32 marktplaatsen, waar steeds koop- en handelswaren van allerlei aard worden uitgestald, en die druk worden bezocht; bovendien zijn in de geheele residentie meer dan 3000 groote en kleine warongs, waardoor het verkeer in het klein zeer bevorderd wordt. Sedert de afschaffing van de bazaarpacht is de kleinhandel, door de inlandsche bevolking gedreven, zeer toegenomen.
TAGAL.
Van dit gewest valt niets bijzonders te vermelden.
PEKALONGAN.
De bazaars worden in dit gewest bij voortduring druk bezocht, doch sedert de intrekking der bazaarpacht worden ook vele waren langs de wegen verkocht, daar de verkoopers thans niet meer verpligt zijn hunne waren op vaste markten te brengen. Een voldoende voorraad van de eerste levensbehoeften en de gunstige oogst van het rijstgewas hebben veel vertier van producten opgeleverd.
SAMAEANG.
De binnenlandsche handel in deze residentie is in het algemeen toegenomen. De marktplaatsen worden druk bezocht en het vertier vermeerdert steeds.
JAPABA.
Ook in dit gewest is de binnenlandsche handel vrij levendig. Allerlei soort van aard- en veldvruchten, indigo, tabak, areng-suiker, garens enz. worden als handelsartikelen verkocht en vervoerd. Van elders worden ingevoerd: padie, rijst, tabak, gambier, lijnwaden, olie, aarde- en glaswerk, was, ijzer, lood, koper, tin, rotting enz.
BEMBANG.
Van deze residentie wordt gezegd, dat de handel op dezelfde hoogte is gebleven als in vorige jaren. De groothandelaren zijn hier de Chinezen, die in alles handelen wat betrekking heeft tot de behoeften van den inlander.
SOERABAIJA.
De binnenlandsche handel is over het algemeen toegenomen. De marktplaatsen,
— 205 —
vooral in de afdeelingen Modjokerto en Soerabaija worden zoo druk bezocht, dat de bazaarloodsen te klein zijn om alle menschen, die van heinde en verre derwaarts stroomen, te kunnen bevatten; vele koopers en verkoopers zijn dan ook verpligt, hunne handelszaken ten deele langs de groote wegen af te doen en aldaar hunne koopwaren uit te stallen. Het gevolg daarvan is dat de markten thans veel ruimer en beter van verschillende levensbehoeften en andere benoodigdheden voorzien zijn dan vroeger.
PASSOEKOEAN.
De binnenlandsche handel wordt voornamelijk door Chinezen, Maleijers en Arabieren gedreven. De voorwerpen waarin die handel in 1853 heeft bestaan zijn de volgende: rijst, klapper-, djarak- en katjang-olie, indigo, katoen, koffij, tamarinde, kasoemba, katella, djagong, oebie, kapok, kadelee, rotting, tabak, peper, atap, katjang, stroolappen, kurkuma, kalk en zwavel. Sedert de intrekking der bazaarpacht is het vertier en de welvaart onder de bevolking vermeerderd; er bestaat geen voorbeeld dat de markten immer te voren zoo druk zijn bezocht geworden als dit thans het geval is. Tot dusver zijn de prijzen der aldaar verkocht wordende artikelen niet gedaald.
BEZOEKIE.
Van dit gewest is niets bijzonders vermeld.
BANJOEWANGIE.
Handel en vertier zijn zeer toegenomen. De twee in deze afdeeling bestaande bazaars worden druk bezocht.
BANJOEMAAS.
De handel binnen deze residentie bepaalt zich voornamelijk tot de dagelijksche levensbehoeften, die op den bazaar worden gebragt, waaronder het zout, dat dooide Chinesche en inlandsche handelaren te Tjilatjap voor minderen prijs wordt opgekocht, een belangrijk artikel uitmaakt. De handel naar buiten bestaat in vee, hoofdzakelijk buffels, dat in groote hoeveelheid naar de residentie Bagelen en van daar naar Djokjokarta wordt uitgevoerd, en voorts in rijst, tabak voor de inlandsche markt, staartpeper, mangkoedoe (eene verwwortel), areng-suiker en kadjangmatten voor de Tagalsche suikerfabrieken, terwijl van Bagelen zeer veel klapperolie, van Tagal en Pekalongan gedroogde visch en van eerstgenoemde residentie en Soerakarta veel gebatikde kleedjes worden uitgevoerd. De uitvoer van tabak uit de geheele residentie wordt thans op omstreeks 3600 pikols 'sjaars, die van staartpeper op 800 pikols (à / 33:40 den pikol) geschat. De handel te Tjilatjap is nog steeds van zeer weinig beteekenis en bepaalt zich voornamelijk tot den uitvoer van eenige honderden pikols rijst en padie naar Batavia en Soerabaija, die echter ter eerstgemelde plaats, om hare minder goede hoedanigheid (want zij gaat spoedig tot bederf over), minder is gewild, zoo zelfs dat daarop, niettegenstaande de lage inkoopsprijzen, verlies moet zijn geleden. De bazaars zijn toegenomen, zoowel in getal als in belangrijkheid, ten gevolge der afschaffing van de bazaarpacht en den gunstigen rijstoogst, die den handel in dat product heeft verlevendigd.
BAGELEN.
De voortbrengselen der onderscheidene in deze residentie bestaande bedrijven en
— 206 —
takken van volkswelvaart, voornamelijk de weefsels, klapperolie, Javasche suiker en tabak, voeden en verlevendigen den binnenlandsohen handel. De olie wordt uitgevoerd naar Samarang, Kendal en'Banjoemaas; de Javasche suiker naar Kadoe, Samarang, Banjoemaas en Tagal; de gebadikte weefsels naar Kadoe en de Loeriksche weefsels naar Samarang, Djokjokarta, Soerakarta en Madioen. De invoerhandel bestaat uit kapas voor de weefsels, als retourvracht van de uitgevoerde olie en suiker; voorts uit Europesche en Chinesche manufacturen, ijzer, aardewerk enz. Door de weinige belemmeringen, die den handel in den weg staan, neemt hij in levendigheid aanhoudend toe.
KADOE.
De ingezetenen dezer residentie zijn niet handeldrijvend van aard ; intusschen zijn zij zeer goed bekend met de waarde van de producten, welke zij door hunnen arbeid van den grond verkrijgen. De Chinesche bevolking is handeldrijvend en doet omzettingen van verschillende goederen, naar gelang der behoeften voor de inlandsche markt, met welke zij goed bekend is. In 1853 zijn die omzettingen minder dan vroeger geweest, uit hoofde van den middelmatigen koffij-oost. De handel met den inlander is, volgens het oordeel van den resident, meer eene opkooping te noemen van producten. De tabak neemt hier eene eerste plaats in. Het vertier op de 105 in deze residentie bestaande bazaars, hetwelk reeds toenemend was in 1852, is in 1853 niet verminderd, integendeel ten gevolge van de opheffing der bazaarpacht beduidend blijven toenemen.
DJOKJOKABTA.
In deze residentie bestaan 100 groote en kleine marktplaatsen en 442 warongs. De kleinhandel heeft zich aanmerkelijk uitgebreid. Overal langs de wegen is levendig vertier, terwijl ook de handel met omliggende residentien zeer toeneemt, dat niet weinig bijdraagt tot gerief en tevredenheid der bevolking en tot meerderen prikkel om te produceren en van alles partij te trekken.
SOEEAKABTA.
In deze residentie bestaat een levendige handel zoo binnen 's lands als met de naburige residentien. De waterweg, dien de Solo-rivier tusschen Soerakarta en de residentie Soerabaija oplevert, is daartoe van veel nut. De marktplaatsen worden overal druk bezocht en nemen in uitgebreidheid en de warongs in talrijkheid toe. De prijzen der eerste levensbehoeften waren zeer laag.
MADIOEN.
De binnenlandsche handel is meest in handen van Chinezen ; het debiet aan lijnwaden is gering; de bevolking heeft daaraan weinig behoefte. De uitvoer bestaat meest in rijst en djarak.
PATJITAN.
De voornaamste handel is in handen der Chinezen, de houders van kapitalen en voorraden. De bazaars worden druk bezocht; de verkoop van aardvruchten en tweede gewassen was er belangrijk.
— 207 —
KEDIBIE.
Tusschen deze en de residentien Soerabaija, Madioen, Passoeroean, Eembang en Soerakarta bestaat een vrij levendige handel, die zich gedeeltelijk in handen der Chinezen bevindt. De artikelen van invoer bestaan uit: gebatikte kleedjes, inlandsche wapenen van weelde, sieraden, Europesehe lijnwaden, bewerkt en onbewerkt ijzer, staal, koperen benoodigdheden, aarde- en glaswerk, olie, gambier, Iederwerk en trassie. De voornaamste artikelen van uitvoer zijn: rijst, padie, tabak, kapas, ruwe katoen, klappernoten, bamboezen, aardewerk, kemirie, ketella en djarak. De bazaars hebben zieh door levendigheid en vertier gekenmerkt en er is nagenoeg alles wat de inlandsche huishouding behoeft te verkrijgen. Men heeft beproefd ook den openbaren verkoop van vee aan te wakkeren, doch is daarin tot dusverre niet kunnen slagen, daar de inlander aan den koop en verkoop in de dessa's de voorkeur blijft geven.
h. Op de b u i t e n b e z i t t i n g e n .
De opgaven dienaangaande ontvangen zijn weinige, doch zullen, zoo men hoopt, allengs vollediger worden, en worden daarom, zoo als zij zijn, medegedeeld.
GOTJVEKNEMENT VAN SÜMATEA'S WESTKUST.
De handelsbeweging van het jaar 1853 heeft die van het vorige jaar overtroffen. Marktplaatsen zijn in dat gewest voor het verspreiden van artikelen van levensbehoefte, lijnwaden, kramerijen, zout, soms ook van stofgoud, gouddraad enz. voldoende aanwezig. De handelsgeest, welke onder het Maleische volk heerscht maakt, dat zij in de Padangsehe Boven- en Benedenlanden druk bezocht worden. De prijzen der levensmiddelen zijn matig in de genoemde landen, duurder in de residentie Tapanoli.
BENKOELEN.
Geene opgaven ontvangen.
LAMPONGSCHE DISTBICTEN.
De handel is hier weinig anders dan ruilhandel; de vreemdelingen, die er komen, ruilen de producten van het land in tegen zout, kaïns, sarongs, lijnwaden, gambier, porselein, aardewerk, pannen, parangs enz. De producten van het land bestaan hoofdzakelijk in boomwol, trassie, hars, gomelastiek, rotting, vogelnestjes, koffij en peper. In de Lampongs vindt men geene bazaars of marktplaatsen; de eenige plaatsen waar een soortgelijk handelsverkeer bestaat zijn Telok Betong en Mangala, vooral de eerste plaats, als zijnde de zetel van het bestuur. De winkels aldaar zijn goed voorzien van artikelen van inlandsche weelde en behoeften voor dagelijksch gebruik.
PALEMBANG.
De handel in dit gewest is vrij levendig; handelsartikelen zijn: rijst, katoen, was, damar (hars), benzoin, getah-pertja, rotting en stofgoud. De vereenigingspunten van den handel in de binnenlanden zijn Moeara Koepiet, Moeara Blitie, Tebing Tingie, Lahat, Moeara Enim, Batoe-radja-ogan en Moeara Doea. De producten der hooger gelegene plaatsen worden gewoonlijk daar verza
— 208 —
meld en aan de Palembangsche handelaren verkocht, welke op die plaatsen ook een e verzameling hebben van de artikelen, welke gewoonlijk in de binnenlanden het liefst gewild zijn, als zout, ijzer, lijnwaden enz. De prijzen zijn door de bestaande concurrentie laag. De handel bezuiden de genoemde plaatsen wordt langs de doessons gedreven. Op de hoofdplaats bestaan twee marktplaatsen , waar niet alleen allerhande soort van levensmiddelen, maar ook lijnwaden, ijzerwerk, kramerijen enz. worden uitgestald.
BANKA.
De handel is hier van weinig beteekenis en ook niet voor uitbreiding vatbaar, uit hoofde van de gesteldheid van den grond, welke, met uitzondering van tin, geene andere artikelen voor den handel geschikt opbrengt. Alleen de hoofdplaats Muntok bezit eene markt.
BLITONG.
In dit gewest is weinig handel. Marktplaatsen zijn er niet.
BIOÜW.
Van dit gewest wordt alleen vermeld dat de handel aanmerkelijk is vooruitgegaan.
WE3TER-AFDEELING VAN BORNEO.
Geene opgaven.
ZUID- EN OOSTER-AFDEELING VAN BORNEO.
Marktplaatsen zijn, met uitzondering van een geringen bazaar te Pleijhain (TanahLaut), op 's Gouvernements gebied niet aanwezig. De prijzen der levensbehoeften zijn middelmatig.
GOUVERNEMENT VAN CELEBES EN ONDERHOOR1GHEDEN.
De handel wordt gezegd, over het algemeen te zijn vooruitgegaan. De voornaamste handelsartikelen zijn: gambier, wilde noten, karet, rotting, rijst, koffij, getah-pertja, katjang, agar-agar, paarlemoer, lijnwaden, garen, opium en koperwerken.
MENADO.
Van dit gewest wordt slechts berigt, dat de handel niet groot is en de marktplaatsen weinig bezocht worden.
TERNATE.
De handel was in 1853 flaauw. Te Ternate bestaat een bazaar, waar dagelijks overvloed van waren te koop gesteld wordt; het debiet bestaat voornamelijk in levensmiddelen.
— 209 —
AMBOINA.
De twee hier bestaande marktplaatsen werden druk bezocht en waren overvloede van levensmiddelen voorzien. De prijzen waren laag.
BANDA.
De handel is onbeduidend. Marktplaatsen bestaan er niet : alles wordt lan°-s de straten te koop aangeboden.
TIMOB.
Op Timor is Koepang de eenige marktplaats van belang. Op Eotti, Savoe en Soemba bestaan zij in het geheel niet. Op de Solor-eilanden wordt geregeld op alle strandplaatsen op vaste dagen markt gehouden. Deze .markten worden druk bezocht.
IV. ANDERE TAKKEN VAN NIJVERHEID.
Onder het hoofd „ Militair beheer" I. § 5, is gehandeld over de inrigtingen tot het leger betrekkelijk, en in II § 4 van hetzelfde hoofd over de inrigtingen betrekkelijk de zeemagt, met uitzondering slechts van ééne inrigting, die jn het vorig Verslag is vermeld onder het hoofd „Voorziening in de materiele behoeften van hel beheer, doch op de nijverheid in het algemeen van te grooten invloed is, om niet eigenaardiger onder dit hoofd te worden gerangschikt, namelijk : Be fabriek voor de marine, het stoomwezen en, de nijverheid te Soerabaija. Deze instelling bleef zich ook in 1853 ontwikkelen en neemt steeds in belangrijkheid toe. Zij heeft in dat jaar alleen aan ijzer 289 ton van verscheidene soorten verwerkt. Van hare vordering werd eene schoone proef gegeven door de vervaardiging in zijn geheel van eenen molen tot bewerking van rietsuiker, en door den spoed waarmede een ander belangrijk werk ten uitvoer werd gebragt, daar namelijk de uit Nederland gezonden deelen voor het oorlogsstoomschip de Admiraal van Kinsbergen in 3'/2 maand tijds zoo ver werden ineengezet, dat men het hol met de raderkasten kon te water laten. De nieuwe ijzer- en kopergieterijen laten thans weinig meer te wenschen over. Eerstgenoemde had veel en gewigtig werk, vooral in de maanden volgende op den werktijd der suiker- en tabaksfabrieken. Eene droogstoof is daar echter nog noodig. Eene ijzeren gietput, vervaardigd uit oude gesloopte stoomketels, was gereed om te worden ingezonken. In de beide smederijen is het werk zoo overvloedig, dat men veelal weinig meer dan het spoedvereischende kan afdoen. Hierin komt echter veel te gemoet de in bet vorig Verslag vermelde strooharaer, thans in volle werking, door welken dit atelier tot groote volkomenheid is gebragt en van de zwaarste tot de kleinste voorwerpen in den besten staat aflevert. De inlanders begrijpen dien toestel geheel en gaan er goed mede om. De uitgebreide ketelmakerij had, even als de andere nog niet genoemde werkplaatsen, steeds overvloedig te doen: in sommige.moest dikwijls des avonds worden doorgewerkt. Hoe groot de voorhanden middelen ook waren, schoten zij nog in menig opzigt te kort, en vooral werd ondervonden het bestaan van onevenredigheid in het werkvermogen der onderscheidene deelen van de fabriek. Tot aanvulling van het benoodigde en tot het wegnemen van dit gebrek in de verhouding zijn dan ook maatregelen genomen door ontbieding, regtstreeks uit Engeland, van nog 21 toestellen en gereedschappen, gezamenlijk ongeveer ƒ 25,000 kostende. Het aantal inlandsche kinderen bij de fabriek werkzaam is in dit jaar toegeno1853. , .
— 210 —
men; onder hen beginnen zich meer en meer geschikte ambachtslieden te ontwikkelen, en het schijnt dat hun afkeer van dezen stand allengs vermindert. De vorderingen der inlandsche werklieden zijn op den duur voldoende, en men heeft eenige meerdere bankwerkers kunnen oefenen. Smeden en ketelmakers zijn steeds in toereikend aantal en van voldoende bekwaamheid te verkrijgen ; doch daarentegen bleef voortduren het verloop onder de eenmaal geoefende koperslagers, en de moeijelijkheid om geschikt personeel, ook Europeanen, voor de model- en blokmakerij te bekomen, hetgeen dikwijls den loop der werkzaamheden drukte. Ook slaagde men er niet in, een voldoend getal timmerlieden voor het hier voorkomende fijnere werk te bekomen. In 299 werkdagen zijn 194,508 werklieden en 47,645 koelies gebezigd, of 650 en 159 gemiddeld per dag. Bij vergelijking met 1852 toont dit eene vermeerdering van den eersten en eene vermindering van de laatsten. Daarenboven zijn weder 31 tot dwangarbeid veroordeelden hier in dienst geweest voor het schoonhouden der werkplaatsen en het aanbrengen van steenkolen en water in de smederijen. In den loop van 1853 zijn in het geheel aangevraagd 356 bestellingen; l02 werden nog onafgedaan overgebragt van 1852, te zamen alzoo verhandeld 458 , waarvan 379 afliepen; 9 zijn weder af besteld en 70, als niet voltooid, na ultimo December overgegaan op het dienstjaar 1854.
De verdeeling was voor:
de oorlogsschepen 86 „ marinewerven en pakhuizen 77 het civiel departement 109 „ militair „ 6 den waterstaat 30 particulieren 140 de fabriek zelve 10
Totaal . . 458
De stand der lasten en baten wordt opgegeven te zijn geweest als volgt voor het jaar 1853 :
de lasten:
gedane betalingen ƒ 222,972 gebruikte materialen 21,881
Totaal . . ƒ 244,853
de baten-.
inkomsten van verschillenden aard. / 83,636 werkzaamheden en verstrekkingen voor den lande 170,175
Totaal • • / 253,811 Derhalve was er een gunstig saldo van . . . 8,958
Onder de lasten bevinden zich andermaal eenige posten, welke de voltooijing en verbetering der fabriek zelve tot onderwerp hadden.
— i l l —
Een andere tak van nijverheid, de aanmaak van zout, is, als behoorende tot de gouvernementsmonopolien, behandeld onder het hoofd „Bronnen van inkomsten."
Over de particuliere nijverheid, voor zoover zij onder n°. I, II en III van dit hoofddeel nog niet is vermeld, kunnen, bij gebreke van opgaven, geene nadere berigten worden medegedeeld. Alleen kan hier nog ten slotte worden gegeven eene opsomming van de gedurende het jaar 1853 door het Indisch Bestuur verleende
Octrooijen.
Deze waren de volgende:
1°. voor de invoering en verbetering van eene machine tot het vervaardigen van muur-, vloer- en andere steenen, als ook dakpannen, bloempotten en ander aardewerk
2°. voor de invoering van eene nieuwe soort van platte pannen met dubbele randen ;
3°. voor de uitvinding van eene wijze van bereiding van verschillende soorten van aarde, ten einde elk naar hare bijzondere hoedanigheid geschikt te worden om te dienen tot vervaardiging van steenen, dakpannen en andere aardewerken, en ook ten einde cement te vormen, dën bodem van min vruchtbare landen te verbeteren enz. De uitvinder hiervan, de heer Diard, stelde zijne uitvinding geheel kosteloos ter beschikking van het Gouvernement en de inlandsche bevolking.
4°. voor _ de uitvinding van eene verbeterde zamenstelling van eenen Chineschen oven, geschikt tot het bakken van steenen en alle soorten van aardewerk;
5°. voor de uitvinding eener wijze van vervaardiging van dakpannen met de hand, en van een toestel om aan de dakpannen dadelijk den gewilden vorm te geven;
6 . voor de uitvinding van een systeem van spoorwegen, waaraan eigen zijn steenen rails en raderen van eene bijzondere inrigting;
7°. voor de zuivering van oliën en wel voornamelijk van katjang-olie door onontvlambare en onschadelijke scheistoffen ;
8". voor de invoering van eene uitvinding bestaande in verbeteringen in de toestellen geschikt om de' vloeistoffen van andere stoffen, waarmede zij vereenigd waren, af te scheiden of te extraheren.
De Minider van Kolonien,
CHS. F. PAIIUD.
14*
ƒ
BIJLAGE Z,.
R A M I N G
BEU
ONTVANGSTEN EN UITGAYEN
VAN DE
I N D I S C H E A D M I N I S T R A T I E
OVER
18 5 3.
—**.<— .
ONTVANGSTEN EN UITGAVEN
IN
ONTVANGSTEN. 2U
HOOFDSTUK.
II.
O M S C IIR IJ V I N G.
Verpachtingen.
Hoofdgeld der Chinezen, Maleijers en Parnakans . Slagten van rundvee, buffels, schapen en geiten. Slagten van varkens . . . Vischinarkten en vischpachten Visscherijen en het regt om vischnetten te stellen . Arak en andere sterke dranken Verkoop van saguweer Inlandsche tabak Waijangs, bazars, warongs, groentekramen en winkels. Tolbruggen, sluisgelden, veren en overtoomen . .
Diverse kleine middelen Diverse kleine eilanden Vogelnestklippen Kleine lombard Arafioenpacht en verkoop van amfioen Licentien op de pho- en topho-spelen Niepa-hout en kreupelbosschen
Belastingen en inkomsten van
onderscheiden aard.
Inkomende en uitgaande regten, entrepôt en waaggelden 5 % additioneel regt Consumtieregt Belasting op den verkoop van tabak Haven-, ankeragie- en loodsgelden Klein-zegelregt . • Collatérale suecessien 's Heeren geregtigheid Belasting op goud 5 % op de particuliere bazars Tolpoorten en tollen IJkgelden Belasting op slaven Oorgeld der paarden en belasting op de rijtuigen .
Transporteren . .
BEDEAG.
20,740 449,570 1 55,738 203,360 145,428 228,886 8,2 1 0
90,840 189,333 68,028 33,568 8,220 66,231 317,580 6,872,358 308,846 25,920
ƒ 5,720,110 279,890 65,175 13,000 131,296 367,741 38,145 159,649 2,246 5,538 15,000 1,915 15,546 212,654
ƒ 7,027,905
215 UITGAVEN.
HOOFDSTUK.
I.
II.
III.
IV.
V.
OMSCHRIJVING.
Hooge regering.
Inkomsten van den Gouverneur-Generaal en kosten van deszelfs huis Kaad van Nederlandsen Indie Algemeene secretarie Eeiskosten
Departement van Justitie. .
Hooggeregtshof Hoog Militair Geregtshof Eaden van justitie Criminele en diverse justitiekosten (de landraden er onder begrepen)
Hooge en lagere collégien.
Algemeene Eekenkamer
Provinciaal bestuur en politie.
Provinciaal bestuur < Algemeene politie Districtspolitie Kruis- of residentie-praauwen Djaijang-sekars (inlandsche marechaussee) . Barissans of pradjoerits (plaatselijke corpsen) Gevangenen, kettinggangers en bannelingen Diverse uitgaven van politie
BEDEAG.
ƒ 170,667 151,300 163,000 60,090
ƒ 199,057 3,860 341,589
133,300
TOTAAL.
/ 543,867
/ 1,887,980 905,338 605,533 33,364 85,700 185,777 581,000 77,000
Eeredienst, kunsten en wetenschappen.
Kosten ter bevordering van kunsten en wetenschappen
Christelijke eeredienst Inlandsche „ Onderwijs of schoolwezen . . . Geneeskundige dienst en vaccine .
Transporteren
33,000
350,730
8,460
339,360
173,117 683,657
ƒ 6,444,601
ONTVANGSTEN. 216
HOOFDSTUK. O M S C H R IJ V I N G.
Per transport . .
Kecognitien of tributen van inlandsehe vorsten en andere Oosterlingen Venduregten
Belasting op het djattie- en ijzerhout Inkomsten van 's Landsdrukkerij Inkomsten der brievenposterij Inkomsten der paardenposterij Verponding Territoriale belasting op de koffij en peper . . . Verhuring van vogelnestklippen
Landelijke inkomsten en cultures.
Ongebouwde en gebouwde eigendommen en tuinen. Vischvijvers (tambaks)
Vertiening van landerijen en landerijen aan particulieren verhuurd of afgestaan Eestitutien van verleende voorschotten ter zake van landbouwkundige ondernemingen
Koophandel.
Handel met Japan . . Verkoop van koffij . . „ specerijen
BE DE AG.
ƒ 7,027,905
29,252 298,362 2,101 65,153 237,688 73,783 485,586 248,940 3,081
ƒ 9,766,580 183,424
103,042
264,031
ƒ
peper . . . . vogelnestjes . . houtwerken . . zout rijst areng-suiker . . diverse goederen, steenkolen. , .
Diverse buitengewone inkomsten.
Praauwenveren Waterleidingen
Transporteren
43,860 1,211,692 51,829 53,650 120,000 51,500 5,160,900 410,000 62,125 64,766 6,885
31,319 843
TOTAAL.
ƒ 8,689,856
/ 32,162 /34,715,991
- 217 — UITGAVEN.
HOOFDSTUK.
VI.
VII.
0 M S C H E IJ V I N G.
Per transport . .
Civiel bouw-deparlernent.
Civiele gebouwen en waterstaat (personeel) . . .
Verschillende inrigtmgen van waterleidingen, steenbakkerijen,' brandspuiten en transport-etablissementen.
Finanlien, cultures en koophandel.
A. Finaniien.
Beheer van 's Lands algemeene g e l d k a s s e n . . . .
„ „ 's Heeren geregtigheid en de collatérale
Civiele haveninrigtingen,en kosten op de ankeragiegelden Beheer der inkomende en uitgaande regten . . . Kosten op de ijking van maten en gewigten .
Beheer van 's Lands civiele pakhuizen, emballage en
B. Landbouw, landelijke inkomsten en cultures.
Landbouw, paardenstoeterijen en veefokkerijen .
Kosten op de landelijke inkomsten en andere grondlasten
„ „ „ „ houtwerken (bosschen). . . » koffij .
„ suiker
» » » indigo „ thee
Transporteren . .
BBDKAG.
131,066 834,574
14,548
314,436 240,599 25,344 25,100
1,830 92,313 358,025 972 10,710 416,331 103,764 55,488
238,880 22,570
42,098 1,301,458 392,952 73,415 243,577 9,022,641 368,865 8,671,881 1,294,170 833,156
/22,244,213
TOTAAL.
/ 6,444,601
980,188
1,906,362
ƒ 9,331,151
ONTVANGSTEN. 218 —
HOOFDSTUK.
VI.
VIL
O M S C H E I J V I N G .
Per transport . .
Verkoop en verhuur van huizen en gronden . . . Boeten en confiscatien Diverse inkomsten Inhoudingen op de jaarwedden ter zake van burgerlijke pensioenen Contributien van tot het zeewezen van Nederlandsch Indie behoorende officieren
Civiele proceskosten Onderwijs of schoolwezen Kestitutien van in vroegere jaren verleende buitengewone voorschotten
Departement van Oorlog.
Verstrekkingen aan particulieren en verkoop van onbruikbare goederen
BEDEAG.
/
Departement van Marine.
Verstrekkingen aan particulieren en verkoop van onbruikbare goederen Maritiem etablissement op het eiland Onrust . . .
Stoompakketvaart Fabriek voor de marine, het stoomwezen en de nijverheid
Transporteren
32,162
52,798 94,670 81,279
144,537
2,300 19,185 44,159
100,000
43,500 46,000 30,100 28,000
TOTAAL.
/34,715,991
571,090
152,120
147,600
/ 35,586,801
— 211 UITGAVEN.
O M S C H R I J V I N G .
Per transport . .
Inkoop en kosten van tabak Teelt van klappers of kokosnoten Inkoop en kosten van goeniezakken „ „ „ „ cochenille » kaneel Voorschotten voor landbouwkundige ondernemingen.
C. Koophandel.
Inkoop en kosten van diverse goederen . . . . Kosten op den handel met Japan „ „ de amfioenpacht en inkoop van amfioen Inkoop en kosten van vogelnestjes
» tin „ „ „ „ houtwerken (stapelplaatsen) . Kosten van zout Inkoop en kosten van rijst Inkoop en kosten van areng-suiker Kosten van steenkolen „ tot het nemen van proeven met de ontginning van steenkolen Onkosten aan de Factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij , te voldoen op de producten naar Nederland verzonden wordende
Provisiepenningen aan de Factorij te voldoen op idem.
Departement van Oorlog. Voor het Nederlandsch-Indisch leger „ de pradjoerits, barissans en andere inlandsche corpsen, niet behoorende tot de vaste landmagt. „ buitengewone fortificatiewerken
Departement van Marine.
Uitgaven en wel dat gedeelte hetwelk niet komt ten laste der Nederlandsche Staatsbegrooting, als : Voor schepen en vaartuigen van oorlog . . ,. . Voor de stoompakketvaart
Transporteren . .
BEDEAG. TOTAAL.
ƒ 32,244,213
5,000
4,360
1,000
90,690
182,727
150,000
ƒ 9,331,151
282,706
157,290
301,000
15,900
1,061,300
104,592
1,263,951
581,100
12,000
166,488
6,000
477,835
148,000
f 8,724,330
100,024
886,580
ƒ 1,046,372
59,988
ƒ 1,106,360 ƒ 46,298,237
ONTVANGSTEN. 220
HOOFDSTUK. O M S C H R U V I N G.
Per transport
BEDRAG. TOTAAL.
ƒ 35,586,801
TOTAAL DEK ONTVANGSTEN VAN DE KOLONIALE ADMINISTRATIE
Transporteren
ƒ 35,586,801
ƒ 35,586,801
— 221 — UITGAVEN.
HOOFDSTUK.
XI.
XII. XIII.
O M S O H B I J V I N G .
Per transport . . Voor sedentaire inrigtingen ten dienste van hetzeewezen. Gouvernements-schoeners en kruisbooten . _ „ het maritiem etablissement op het eiland Onrust. „ de fabriek voor de marine, het stoomwezen en de nijverheid
Pensioenen en gestichten van weldadigheid.
Civiele pensioenen • Militaire idem Verhoogde marine idem Inlandsche idem Pensioenen aan wed. van civiele, milit. en inland, person^ Godshuizen en gestichten van weldadigheid . . .
Uitgaven van onderscheiden aard.
Hofhouding van inlandsche vorsten, schadeloosstellingen en gratificatien aan dezelven Kosten der ambachtskwartieren Buitengewone voorschotten, welke niet binnen hetzelfde dienstjaar worden teruggegeven . . . . Onderhoud van inlandsche gezanten, grooten en staatsgevangenen Geschenken aan inlandsche vorsten en grooten . .
Publieke feesten Civiele transportkosten uit en naar Nederland . . Civiele reis- en transportkosten in Indie . . . ,
Gratificatien Personele toelagen Non-activiteitstractementen en wachtgelden. . . .
Verloftractementen Uitgaven in Indie wegens door het Min. van Kol. aan het Indisch Bestuur te doene bestellingen als anderzins.
Kosten van het mijnwezen in het algemeen . . . ,, „ stoomwezen
BEDEAG.
f
Dagelijksche onvoorziene uitgaven
Buitengewone uitgav. en onoovrziene tegenspoeden.
TOTAAL DER UITGAVEN VAN DE KOLONIALE ADMINISTRATIE
Transporteren
1,106,360
357,367 289,622 76,098
252,030
TOTAAL.
/46,298,237
/ 230,000 342,000 600 181,000 60,500 145,508
ƒ 1,814,300 24,980
50,000
115,000
10,000
15,708
93,000
60,000
15,000
18,000
60,000
10,000
2,000
27,950
20,760
ƒ 52,274,020
/52,274,020
ONTVANGSTEN. 222
HOOFDSTUK.
VIII.
O M S C H R I J V I N G .
Per transport . .
Ontvangsten voor rekening van anderen.
Van den Keizer van Soerakarta, in restitutie van voor denzelve te doene betalingen Van den Sultan van Djokjokarta idem
Van diverse personen idem Civiel weduwen- en weezenfonds Militair weduwen- en weezenfonds Verhoogd militair pensioenfonds Delegatien (civiele) „ (militaire) „ (marine-) Van de officieren der landmagt in restitutie van in Nederland te doene uitgaven voor goederen ten dienste van het officiers-kleedingmagazijn . . .
Nadeelig verschil tusschen de geldelijke ontvangsten en uitgaven in Indie, om te worden gedekt uit den verkoop der producten in Nederland . . .
BEDRAG.
ƒ 7,200 16,252 9,305 558,950 232,000 234,000 392,314 149,255 10,200
90,270
TOTAAL.
ƒ 35,586,801
1,699,746
/37,286,547
18,112,285
ƒ 55,398,832
223 UITGAVEN.
HOOFDSTUK.
XIV.
O M S C H R I J V I N G .
Per transport . .
Betalingen voor rekening van anderen.
Voor rekening van den Keizer van Soerakarta . . „ „ „ „ Snltan van Djokjokarta . . „ „ „ diverse personen , Civiel weduwen en weezenfonds
Militair „ „ „ Verhoogd Militair pensioenfonds . . . . . . . Voor goederen ten dienste van het officiers-kleedingmagazijn
Voor zooveel het administratief kapitaal onder ultimo December 1852 bevonden is minder te bedragen dan de bepaalde som
BEDKAG.
/ 7,200 16,252 9,305 389,250 163,800 89,500
90,270
TOTAAL.
ƒ 52,274,020
765,577
ƒ 2,359,235
/ 55,398,832
BIJLAGE M.
R A M I N G
DEK
ONTVANGSTEN EN UITGAVEN
VAN DE
I N D I S C H E A D M I N I S T R A T I E
OVEK
18 5 5.
-«>•«=
ONTYANGSTEN EN UITGAYEN
IN
1853, IB
ONTVANGSTEN. 226 —
O M S C H R I J V I N G .
Koffij Suiker Indigo Cochenille Tin Thee Kaneel Peper Notenmuskaat Foelie Kruidnagelen Notenzeep Tabak Raraeh
Gouvernements-producten in 1853 te verkoopen.
925,000 pikols à ƒ 20,84 per pikol . 1,000,000 6,000 400 60,000 6,000
8,29 355,25 207,72 49,50 33,00
400 20,83'/3
ƒ 19,277,000.00 8,290,000.00 2,131,500.00 83,100.00 2,970.000 202,800 80,000 20,000
900,000.00
40,400.00
8,333.00
BEDRAG.
Winst op assurantie, besparing op onkosten enz. . . .
Ontvangsten voor rekening van anderen.
Civiel weduwen- en weezenfonds Militair weduwen en weezenfonds Verhoogd militair-pensioenfonds .
ƒ 34,003,133.00
250,500.00
24,500.00 42,400.00 6,000.00
/ 34,326,533.00
— 227 UITGAVEN.
O M S C H E IJ VI N G.
lot dekking van het nadeelig verschil tusschen de ontvangsten en uitgaven in Indie •«•enten der Oost-Indische schulden volgens de wetten van 14 April 1836, 17 Maart 1837, 27 Maart 1838 en 22 December 1838 Renten der restantschuld à ƒ 10,000,000 aan de Nederlandsche Handelmaatschappij, volgens de wetten van 6 Maart en 23 November 1844 . . . ™heeps- en oorlogsbehoeften en goederen van onderscheiden aard, naar Indie te zenden voor de administratie aldaar Pensioenen ten laste der Indische kas 'erloftractementen Kosten van het koloniaal werfdepôt te Harderwijk. . . uitzending van suppletietroepen Iransportkosten van repatrierende militairen •Diverse betalingen aan teruggekeerde militairen. . . . Studiekosten van jongelingen op de militaire academie te Breda, bestemd voor de Oost-Indische dienst . . . . Opleiding van jongelingen tot genees- en scheikundigen voor de Oost-Indische dienst
BEDKAG.
ƒ 460,535.00
42,500,00
22,133.00
bosten van het onderwijs in de Oostersche taal-, land- en volkenkunde aan de academie te Delft Kosten vallende op de uitzending van burgerlijke ambtenaren, zeevarenden enz.
Diverse uitgaven
Betalingen voor rekening van anderen.
Civiel weduwen- en weezenfonds elitair weduwen en weezenfonds erhoogd militair pensioenfonds Civiele delegatien Militaire „ Marine
3) Goederen ten dienste van het officiers-kleedingmagazijn
18,037,285.00
9,800,000.00
400,000.00
3,203,592.00 610,200.00 140;000.00
GERAAMD EXCEDENT
525,168.00
10,000.00
20,120.00
100,000.00
194,200.00
110,600.00
150,500.00
392,314.00
149,255.00
10,200.00
ƒ 38,853,434.00
473,099.00
ƒ 34,326,533.00
15*
¥
BIJLAGE Hf.
ONTVANGSTEN EN UITGAYEN
DEE
INDISCHE ADMINISTRATIE IN INDIK
1 8 5 5 .
è
ONTVANGSTEN. 230 —
HOOFDSTUK. OMSCHKIJVING.
Verpachtingen.
Hoofdgeld der Chinezen, Maleijers en Parnakans . Slagten van rundvee, buffels, schapen en geiten. , Slagten van varkens Vischmarkten en vischpachten "Visscherijen en het regt om vischnetten te stellen . Arak en andere sterke dranken "Verkoop van saguweer Inlandsche tabak Waijangs, bazars, warongs, groentekramen en winkels. Tolbruggen, sluisgelden, veren en o vertoornen . . Diverse kleine middelen Diverse kleine eilanden Vogelnestklippen Kleine lombard Amfioen pacht en verkoop van amfioen Licentien op de pho- en topho-spelen Niepa-hout en kreupelbosschen .
Belastingen en inkomsten van onderscheiden aard.
Inkomende en uitgaande regten, entrepôt en waaggelden 5 % additioneel regt Consumtieregt Belasting op den verkoop van tabak Haven-, ankeragie- en loodsgelden Klein-zegelregt . • Collatérale successien 's Heeren geregtigheid Belasting op goud 5 % op de particuliere bazars Tolpoorten en tollen IJkgelden Belasting op slaven Oorgeld der paarden en belasting op de rijtuigen .
Transporteren . .
BEDEAG.
ƒ
TOTAAL.
21,994 447,619 153,998 214,270 130,548 231,489 9,513
92,639 212,774 67,428 40,780 6,060
66,575 316,172 6,628,088 287,978 39,420
ƒ 5,934,922 271,408 76,398 7,595 140,540 382,352 84,625 252,480 2,299 5,613 18,491 1,129 14,165 180,841
/ 7,372,858
ƒ 8,967,345
ƒ 8,967,345
— 231 — UITGAVEN.
HOOFDSTUK. O M S C H E U V I N G.
Hooge regering.
Inkomsten van den Gouverneur-Generaal en kosten van deszelfs huis Eaad van Nederlandsen Indie Algemeene secretarie Eeiskosten • •
Departement van Justitie.
Hooggeregtshof Hoog Militair Geregtshof Baden van justitie Criminele en diverse justitiekosten (de landraden er onder begrepen)
Hooge en lagere collégien.
Algemeene Eekenkamer
BEDEAG.
170,739 117,433 161,912
42,984
ƒ 197,257 4,250 334,831
163,883
Provinciaal bestuur en politie.
Provinciaal bestuur Algemeene politie • Districtspolitie Kruis- of residentie-praauwen Djaijang-sekars (inlandsche maréchaussée) . Barissans of pradjoerits (plaatselijke corpsen) Gevangenen, kettinggangers en bannelingen Diverse uitgaven van politie
E eredienst, kunsten en wetenschappen.
Kosten ter bevordering van kunsten en wetenschappen Christelijke eeredienst
Inlandsche „ Onderwijs of schoolwezen Geneeskundige dienst en vaccine
Transporteren . .
/ 1,788,008 898,807 584,711 25,545 106,793 177,571 612,398
59,702
TOTAAL.
ƒ 493,068
18,080 267,363 15,781 238,211 172,684
700,221
178,350
4,253,535
712,119
ƒ 6,337,293
ONTVANGSTEN. — 232 —
O M S C H R I J V I N G . BEDEAG.
Per transport . .
Becognitien of tributen van inlandsche vorsten en andere Oosterlingen Venduregten Belasting op bet djattiehout Inkomsten van 's Lands-drukkerij Inkomsten der brievenposterij Inkomsten der paardenposterij Verponding Territoriale belasting op de koffij en peper . . . Verhuring van vogelnestklippen
Landelijke inkomsten en cultures.
Ongebouwde en gebouwde eigendommen en tuinen. Vischvijvers (tambaks) Vertiening van landerijen en landerijen aan particulieren verhuurd of afgestaan Bestitutien van verleende voorschotten ter zake van landbouwkundige ondernemingen
Koophandel.
Handel met Japan . . Verkoop van koffij. . „ specerijen » peper . vogelnestjes tin . . . houtwerken zout. . . rijst . . . areng-suiker suiker . . indigo . . thee . . .
Transporteren
ƒ
TOTAAL.
ƒ 7,372,858
30,843 375,249 490 57,118 268,922 89,170 491,563 167,073 2,750
ƒ 8,967,345
9,607,893 173,513
87,810
622,991
505,976 3,356,132 59,193 70,722 53,325 4,548 137,329 5,171,901 478,011 53,787 481,109 218 30
ƒ 10,372,281
8,856,035
10,492,207
ƒ 28,315,587
— 233 — UITGAVEN.
HOOFDSTUK.
VI.
VII.
O M S C H R I J V I N G .
Per transport . .
Civiel bouw-departement.
Civiele gebouwen en waterstaat (personeel) . . .
Verschillende inrigtingen van waterleidingen, steenbakkerijen, brandspuiten en transport-etablissementen.
Finanlien, cultures en koophandel.
A. Mnantien.
Beheer van 's Lands algemeene geldkassen. . . .
„ 's Heeren geregtigheid en de collatérale
Civiele haveninrigtingen,en kosten op de ankeragiegelden Beheer der inkomende en uitgaande regten . . . Kosten op de ijking van maten en gewigten . . .
Kosten der posterijen in het algemeen . . . Beheer der openbare verkoopingen Kosten der Lands-drukkerij
Beheer van 's Lands civiele pakhuizen, emballage en
B. Landbouw, landelijke inkomsten en cultures.
Landbouw, paardenstoeterijen en veefokkerijen . . Kosten op de landelijke inkomsten en andere grondlasten Cultures in het algemeen Inkoop en kosten van peper
,, „ „ „ houtwerken (bosschen). . •
Transporteren . .
BEDRAG.
ƒ 136,296 1,103,918
9,500
ƒ 316,714 284,208 24,022 22,864
14,434 76,404 345,614 257
468,366 104,902 53,429
239,577 117,163
ƒ 42,159 1,217,929 255,374 30,704 143,438 ?,169,465 346,339 9,541,807 1,232,437 1,062,023
/23,041,670
TOTAAL.
ƒ 6,337,293
1,249,714
2,067,954
/ 9,654,961
ONTVANGSTEN. 284
HOOFDSTUK.
VI.
VIL
O M S C H R I J V I N G .
Per transport
Verkoop van kaneel . . . „ „ diverse goederen „ „ steenkolen . .
BEDKAG
Diverse buitengewone inkomsten.
Praauwenveren Waterleidingen Verkoop en verhuur van huizen en gronden . . . Boeten en confiscatien Diverse inkomsten
Inhoudingen op de jaarwedden der ambtenaren, ter zake van burgerlijke pensioenen Contributien van tot het zeewezen van Nederlandseh Indie behoorende officieren voor aan hen te verkenen verhoogde pensioenen Civiele proceskosten Onderwijs of schoolwezen Eestitutien van in vroegere jaren verleende buitengewone voorschotten
Departement van Oorlog.
Verstrekkingen aan particulieren en verkoop van onbruikbare goederen
/ 10,372,281
794 96,409 19,872
Departement van Marine.
Verstrekkingen aan particulieren en verkoop van onbruikbare goederen Maritiem etablissement op het eiland Onrust . . . Stoompakketvaart Fabriek voor de marine, het stoomwezen en de nijverheid
Transporteren
ƒ
59,197 1,133 72,329 141,890 778,107
140,229
1,886 18,330 52,245
86,550
TOTAAL.
ƒ 28,315,587
10,489,356
127,411 71,861 54,938 71,741
1,351,894
179,632
325,951
ƒ 40,662,420
— 235 UITGAVEN.
HOOFDSTUK.
VIII.
IX.
O M S C H R I J V I N G .
Per transport . .
Voorschotten voor landbouwkundige ondernemingen.
C. Koophandel.
Inkoop en kosten van diverse goederen . . .
„ „ de amfioenpacht en inkoop van amfioen Inkoop en kosten van vogelnestjes
„ „ „ „ houtwerken (stapelplaatsen) .
„ „ ., » areng-suiker ,, ,. » „ Stofgoud
„ tot het nemen van proeven met de ontgin
Onkosten aan de Factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij, te voldoen op de producten naar Nederland verzonden wordende Provisiepenningen aan de Pactorij te voldoen op idem.
Departement van Oorlog.
„ de pradjoerits, barissans en andere inlandsche corpsen, niet behoorende tot de vaste landmagt.
Departement van Marine.
Voor schepen en vaartuigen van oorlog en wel voor dat gedeelte hetwelk niet door het Departement van Marine in Nederland wordt gedragen . . . .
Transporteren . .
BEDKAG.
ƒ 33,041,670
2,053 2,180 85 11,382 58,493 120,003 362,473
ƒ 299,095 95,516 369,442
13,712 1,314,962 71,437 1,445,907 593,373 13,079 123,926 162,041
7,049
41,810 85,166
f 8,830,061
114,318
780,459
• ƒ 893,648
48,018
ƒ 941,666
TOTAAL.
ƒ 9,654,961
23,598,339
4,636,515
9,724,838
/ 47,614,653
ONTVANGSTEN. — 236 —
HOOFDSTUK. O M S C H R I J V I N G .
Per transport
TOTAAL DER ONTVANGSTEN VAN DE KOLONIALE ADMINISTRATIE
Transporteren
BEDRAG. TOTAAL.
40,662,420
ƒ 40,662,420
/ 40,662,420
— 237 UITGAVEN.
HOOFDSTUK.
X.
L
XT.
,
XII. xiir.
O M S C H R I J V I N G .
Per transport . .
Voor sedentaire inrigtingen ten dienste van hetzeewezen. ., Gouvernements-schoeners en kruisbooten . # „ het maritiem etablissement op het eiland Onrust. „ de fabriek voor de marine, het stoomwezen
Pensioenen en gestichten van weldadigheid.
Pensioenen aan wed. van civiele, milit. en inland, person. Godshuizen en gestichten van weldadigheid . . .
Uitgaven van onderscheiden aard.
Hofhouding van inlandsche vorsten, schadeloosstel
Buitengewone voorschotten, welke niet binnen hetzelfde dienstjaar worden teruggegeven . . . . Onderhoud van inlandsche gezanten, grooten en staats
Geschenken aan inlandsche vorsten en grooten . .
Civiele transportkosten uit en naar Nederland . . Civiele reis- en transportkosten in Indie . . . .
Non-activiteitstractementen en wachtgelden. . . .
Uitgaven in Indie wegens door het Min. van Kol. aan het Indisch Bestuur te doene bestellingen als anderzins. Kosten van het mijnwezen in het algemeen . . .
Buitenoewone uitoav. en onvoorziene tegenspoeden.
TOTAAL DEB. UITGAVEN VAN DE KOLONIALE
Transporteren
BEDRAG.
/ 941,666 437,234 246,926 47,691
222,237
ƒ 250,496 299,132 750 174,537 60,996 92,007
ƒ 1,799,722 28,133
»
116,170
24,766 16,794 78,153
42,191 17,200 8,492 82,982
7,866
5,149 25,738 16,177
TOTAAL.
/47,614,653
1,895,754
877,918
2,269,533
523,107
ƒ 53,180,965
/53,1S0,965
ONTVANGSTEN — 238 —
HOOFDSTUK.
VIII.
O M S C H E I J V I N G .
Per transport
Ontvangsten voor rekening van anderen.
Van den Keizer van Soerakarta, in restitutie van voor denzelve te doene betalingen "Van den Sultan van Djokjokarta idem Vau diverse personen idem Civiel weduwen- en weezenfonds Militair weduwen- en weezenfonds Verhoogd militair pensioenfonds Delegatien (civiele) „ (militaire) „ (marine-) Van de officieren der landmagt in restitutie van in Nederland te doene uitgaven voor goederen ten dienste van het officiers-kleedingmagazijn . . .
Nadeelig verschil tusschen de geldelijke ontvangsten en uitgaven in Indie, om te worden gedekt uit den verkoop der producten in Nederland . . .
BEDRAG.
/ 7,440 17,430 8,300 612,056 316,396 273,371 375,901 139,338
9,132
104,537
TOTAAL.
/40,662,420
1,852,601
/42,515,021
11,419,384
/53,934,405
239 UITGAVEN.
HOOFDSTUK.
XIV.
O M S C H K I J V I N G .
Per transport
Betalingen voor rekening van anderen.
Voor rekening van den Keizer van Soerakarta . . „ Sultan van Djokjokarta . .
„ „ „ diverse personen
Civiel weduwen en weezenfonds . . . . . . • •
Militair Verhoogd Militair pensioenfonds
Delegatien (civiele) Voor goederen ten dienste van het officiers-kleedingmagazijn
BEDKAG.
ƒ 7,330 13,051 8,240 353,792 278,279 76,671 562
15,515
TOTAAL.
ƒ 53,180,965
753,440
ƒ 53,934,405
BIJLAGE O.
ONTVANGSTEN EN UITGAYEN
DE»
INDISCHE ADMINISTRATIE IN NEDERLAND.
18 5 3,
1853, 16
ONTVANGSTEN. — 242 —
O M S C H E U V I N G.
Gouvernements-producten in 1853 verkocht.
Koffij. . . . Suiker . . . Indigo . . . Notenmuskaat . Foelie. . . . Kruidnagelen . Kaneel . . . Kaneel-olie . . Notenzeep . . Cochenille . . Thee . . . . Paarl-sago . . Sago-meel . . Peper. . . Pengha war yambee ' in Nederland verkocht . in China verkocht . .
Tin
946J16769%00 pikols 825,728*%«, „
4. 'i 3 4s28/ •±,jo"± /1000 ,, 1 H 04,988/ 1,031 /100o „ l,S24'°%e0 „ 1,45 a«/,«, „
-1166/ x /1000 » as 988/,™ „ 383 /ïooo » 6,629™/,«« „ 40
A8300/
^ ° /lOOO » 6,579'*yi000 „ 1 kist
62,569500/,ooo pikols
8 846280/ 0,0<fcU / 1 0 0 0 „
circa /' 28.9B6/10 11.47%, 473.15%0 203.70 194.39%, 37.59%0 71.42y,0 „ 2147.96y,0 7B.17y,„ 289.00yio 71.04'/,.
2.11"/,«, 4.25 18.91%, 208.00
78.07%
55.88y)0
Winst op voor gouvernements-rekening gehouden zee-assurantie
Diverse ontvangsten
Ontvangsten voor rekening van anderen.
Civiel weduwen- en weezenfonds . . Militair weduwen- en weezenfonds . . Verhoogd militair pensioenfonds. . . Nalatenschappen en diverse ontvangsten
ƒ 27,397,653.925
9,472,530.76 2,145,549.95 386,009.01 200,588.09 68,579.72 103,760.77 2,504.53 2,179.05 110,540.59 471,036.89s
84.58 205.28 124,444.62s
208.00
4,886,905.77s
494,350.26
39,964.76 59,829.01 10,388.40 19,692.89s
BEDRAG,
ƒ 45,867,131.81
359,573.91 252,027.03
129,875.07'
ƒ 46,678,607.82s
243 — UITGAVEN.
O M S C II E IJ V I N G.
Tot dekking van het nadeelig verschil tusschen de ontvangsten en uitgaven in Indie
BEDRAG.
Renten der Oost-Indische schulden, volgens de wetten van 24 April 1836, 11 Maart 1837, 27 Maart 1838 en 22 December 1838 Eenten der restantschuld ad ƒ 10,000,000 aan de Nederlandsche Handel-maatschappij, volgens de wetten van 6 Maart en 23 Nov. 1844 en 14 Sept. 1849. Scheeps- en oorlogsbehoeften en goederen van onderscheiden aard, naar Indie gezonden voor de administratie aldaar Pensioenen ten laste der Indische kas "Verloftractementen Kosten van het koloniaal werfdepôt te Harderwijk . . . ƒ 235,370.25 . . . 84,153.20» . . . 28,941.52s Uitzending van suppletietroepen Transportkosten van gerepatrieerde militairen Studiekosten van jongelingen op de militaire academie te Breda, bestemd voor de Oost-Indische dienst . . . . Opleiding van jongelingen voor genees- en scheikundigen voor de Oost-Indische dienst
Diverse betalingen aan teruggekeerde militairen
Kosten van het onderwijs in de Oostersche taalde academie te Delft
23,625.00
23,887.77'' 7,860.92
15,873,750.00
9,800,000.00
400,000.00
2,918,783.11 786,501.90 277,491.77
land- en volkenkunde aan
Kosten, gevallen op de uitzending van burgerlijke ambtenaren, zeevarenden enz.
Diverse uitgaven
Betalingen voor rekening van anderen. Civiel weduwen- en weezenfonds ƒ Militair weduwen- en weezenfonds Verhoogd militair pensioenfonds Civiele delegatien Militaire delegatien Goederen ten dienste van het officiers-kleedingmagazijn en andere inrigtingen • • Nalatenschappen en diverse betalingen
222,453,80" 114,585.10 196,770.25 391,496.99 152,009.34
81,216.89 27,402.32
Uitgaven voor de West-Indische koloniën en de Kust van Guinea.
Subsidie over 1853 aan de kolonie Suriname 170,000.00 Idem aan Curaçao en onderhoorigheden 250,604.14 Idem aan de kust van Guinea 124,000.00
Voor het herstel van het muntwezen in Nederlandsch Indie . .
KOLONIAAL BATIG SLOT
403,838.67'
10,100.00 11,266.00 126,938.19
1,185,934.70
544,604.14 9,500,000.00 4,769,399.34
ƒ 46,608,607.82s
16*
ZITTING 1854—1855. — (LIX.) Exh. 17 February 1855, n°. 99.
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1853, wal de WestIndien en de Kust van Guinea betreft.
GELEIDENDE BRIEF.
N°, 1.
'SGKAVENHAGE, den 10de» Februarij 1855.
Ter voldoening aan artikel 60 der Grondwet, heb ik de eer
U Hoog Edel Geb. te doen toekomen het Verslag van het beheer
der Kolonien en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen,
en van den staat, waarin zij zich bevinden, voor zooveel betreft
de West-Indien en de Kust van Guinea, en loopende over het
jaar 1853.
Het Verslag betreffende Oost-Indie zal nader aan de Kamer
worden toegezonden.
De Minister van Koloniën,
CHS. F. PAHUD.
Aan den Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Stalen-Generaal.
ft
VERSLAG v a n het beheer van Suriname en van den staat waarin de Kolonie zich bevindt over het jaar 1853.
EERSTE HOOFDSTUK.
Grondgebied en bevolking.
A. Grondgebied.
Hieromtrent wordt verwezen naar het verslag over 1852. De bepaling der grenzen tusschen Nederlandsen en Fransch Guyana was op het einde van 1863 nog niet tot stand gebragt.
B. Bevolking.
De bevolking van Suriname bedroeg op ultimo December 1853 (de bemanning der oorlogsbodems en koopvaardijschepen niet medegerekend) als volgt:
ia de stad Paramaribo en hare buitenwijken:
vrije personen 11,264 . niet-vrije. . 5,529
16,793
in de forten Zeelandia en Nieuw-Amsterdam en de verschillende posten in de divisien en districten:
vrije personen 1,041 niet-vrije 53
1,094
— 248
in de verschillende divisien en districten : vrije personen 985 niet-vrije 32,962
33,951
De geboorten hebben in 1853 onder de vrije bevolking bedragen 371, de sterfgevallen 339. In dat jaar zijn 302 slaven tot den vrijdom geraakt. Onder de slavenbevolking is de geboorte geweest 1205 en de sterfte 1053. In 1853 zijn 317 slaven weggeloopen, waartegen echter 211 teruggekeerd zijn. Een aantal der niet-teruggekeerden zijn uit Coronie naar de Engelsehe kust gevluo-t. De hieronder volgende tabel wijst meer volledig aan de verdeeling der bevolking over de verschillende divisien en districten.
'
De stad Paramaribo en hare buitenwijken . . De forten Zeelandia en Nieuw Amsterdam en de verschillende posten in de divisien en districten. Divisie Boven-Suriname en Thorarica. . .
„ Beneden - Comme
„ Beneden-Cottica . „ Matappica . . . ,, Boven - Commewij
„ Boven - Cottica en
„ Saramacca . . . District Nickerie. . . . „ Coronie . . . . Etablissement Monte-Cattines aan de Marowijne . „ Albinaaande Marowijne . Etablissement Batavia aan de Coppename. . . .
V B I J Ï Î !
a a cd
4,880
899
110 127
43 96 39
53
71 61 39 24
11
26
21
6,490
j a 'z?
C;
O
6,384
142
27 90
21 21 19
20
15 23 18
7
3
8
5
6,803
Totaal.
11,264
1,041
137, 217
64 117! 58
73
86! 84|
57 31
14
24
26
13,293
N I ET - V R I J E N.
a a
2,160
15
2,333 1,740
1,612 3,145 986
1,327
1,996 907 823 1,073
1
»
195
18,313
"a3 "03
O M >
3,369
38
3,377 1,899
1,657 3,225 1,058
1,434
2,219 924 839 960
»
1
232
20,232
Totaal.
5,529
53
4,710 34639
3,269 6,370 2,044
2,761
4,215 1,831 1,662 2,033
1
1
427
38,545
O
16,793
1,094
4,847 3,856
3,333 6,487 2,102
2,834
4,301 1,915 1,719 2,064
15
25
453
51,838
— 249 —
Deze opgaven zijn getrokken uit de ingekomene statistieke plantage-staten en wijk-registers. Volgens de voorhanden zijnde slaven-registers is daarin echter ingeschreven het getal van 39,130. Ten aanzien van het verschil tusschen dit getal en dat vermeld op vorenstaande tabel, wordt verwezen naar hetgeen omtrent een dergelijk verschil in het midden is gebragt bij het verslag over 1852. Het getal der Boschnegers en Indianen is niet juist op te geven. De redenen daarvan zijn reeds bij vroegere verslagen vermeld. Ook is te hunnen opzigte niets bijzonders te vermelden, behalve, welligt, dat de te Nickerie in 's lands dienst zijnde Indianen bij voortduring reden tot tevredenheid geven. In het algemeen kan gezegd worden, dat zedelijkheid en maatschappelijke beschaving in de kolonie toenemen.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Middelen van beheer en staat waarin hetzelve zich bevindt.
A. Algemeen beheer.
\ 1. Gmiverneiir.
Gedurende het jaar 1853 stond de kolonie onder het beheer van den ten vorigen jare benoemden gouverneur jhr. /. 6. O. S. von Schmidt auf AUenstadt. Deze bezocht in den loop van het jaar, met het doel om den staat van zaken gade te slaan en daar-waar het vereischt werd verbeteringen te kunnen daarstellen, onderscheidene gedeelten der kolonie, als: de plantage Catharina Sophia herhaaldelijk, het sedert opgeheven etablissement van kolonisatie aan de Saramacca, de Boven-Suriname, de Coesewine-kreek, de Marowijne, het district Para en onderscheidene plantages.
§ 2. Koloniale Raad.
In het jaar 1853 is in plaats van den heer A. A. Gehrels, die, op zijn verzoek, ten gevolge van vertrek uit de kolonie, eervol is ontslagen, de heer mr. G. J. A. Bosch Reitz tot lid van den kolonialen raad benoemd. De heer J. Selb, koloniale ontvanger en betaalmeester, provisioneel belast geweest met de functien van administrateur van Finantien, in welke tijdelijke betrekking hij als lid in den kolonialen raad zitting nam, op zijn verzoek uit zijne ambtsbetrekking eervol ontslagen zijnde, trad toen mede af als lid van dien raad, en werd daarin vervangen door den heer A. A. Th. de Man, nieuw benoemd administrateur van ïinantien.
\ 3. Gouvernements-secretarie.
Een nieuw tarief van emolumenten ter gouvernements-secretarie, mitsgaders voor den burgerlijken stand en de registratie der slaven is vastgesteld bij publicatie van 29 December 1853 (GouvememenlMad n°. 14).
B. Gewestelijk beheer.
In 1853 werd de heer F. W. Faerber, in afwachting van nadere beschikking, ontheven van zijne betrekking van landdrost van Coronie en in zijne plaats benoemd de gepensionneerde majoor C. B. Kraijenhoff van Wickera.
— 250 —
C. Militair beheer.
§ 1. Lcmdmagt.
De majoor ƒ. 0. de Normandi 's Jacob, in Nederland benoemd tot kommandant van het garnizoen en der troepen in Suriname, in plaats van den gepensionneerden majoor V. W. de Villeneuve, kwam in de maand Mei 1853 in de kolonie aan. In datzelfde jaar zijn uit het moederland eenige officieren tot aanvulling der sterkte naar Surinama gezonden. De sterkte van het garnizoen op ultimo December 1853 bedroeg:
officieren 34 onderofficieren en manschappen . . . 794
Te zamen . . 828
waarvan echter op dat tijdstip 3 officieren met verlof afwezend waren. Volgens bekomen berigt, waren de gevolgen der genomene maatregelen tot verbetering van de militaire magt in Suriname reeds duidelijk te bespeuren en bestond er alle vooruitzigt, dat, bij volharding, binnen een betrekkelijk korten tijd hare zamenstelling weinig te wenschen zouden overlaten. De heer J. Helb, majoor-kommandant der schutterij, als zoodanig eervol ontslagen, verliet de kolonie in 1853, waarna de functien van kommandant der schutterij provisioneel zijn opgedragen aan den oudsten kapitein bij de schutterij B. Benjamin». De sterkte der schutterij te Paramaribo bestond op 31 December 1853, uit:
officieren 25
onderofficieren en manschappen . . . 517
Te zamen . . 542
In de sterkte der gewapende burgermagten is geene verandering gekomen.
§ 2. Inrigtingen welke lot de troepen in verband staan.
De magazijnen van kleediug en wapening, alsmede de ateliers der kleer-, schoenen geweermakers, bevonden zich op ultimo December 1853 in goeden staat. In het militair hospitaal werden in 1853 651 lijders, zoo militaire als civiele personen, verpleegd. Het aantal der aldaar in dat jaar overledenen bedraagt als volgt:
van het bataillon jagers-n°. 27. . . . 2 „ de compagnie artillerie 2 „ „ koloniale guides 1 „ „ compagnie invaliden . . . . 1 „ „ marine 5 civiele personen 11
Te zamen . . 22
De apotheek zoowel als het laboratorium bevonden zich in goede orde.
— 251 —
§ 3. Zeemagt,
Op den lsten Januarij 1853 bestond Zijner Majesteits zeemagt in de West-Indien uit de navolgende schepen en vaartuigen van oorlog, als :
Zijner Majesteits korvet Heldin; „ „ brikken de Koerier en de Arend; „ ,, schoeners Schorpioen en de Wesp; „ „ stoomschip Curaçao ; „ „ kanonneerbooten Nickerie, den 25 Januarij 1853 te water geloopen en den 16den Mei in dienst gesteld, en de Coppename, den 16 den November te water geloopen, om nader in dienst gesteld te worden. Van deze bodems bevonden zich op 1 Januarij 1853 te Curaçao in station:
Zijner Majesteits brik de Arend, en „ „ schoener de Wesp.
De navolgende schepen zijn gedurende den jare 1853 van uit de koloniën Suriname en Curaçao naar Nederland vertrokken, als:
16 April, Zijner Majesteits stoomschip Curaçao; 29 October ., „ „ Amsterdam; 5 November „ „ transportschip Merwede, via Curaçao.
Terwijl gedurende dat jaar uit Nederland de navolgende schepen en vaartuigen van oorlog in de beide koloniën zijn gearriveerd, als:
8 Maart, Zijner Majesteits stoomschip Sindoro, te Suriname aangekomen; 18 October „ „ transportschip Merwede, komende van Batavia, te Suriname aangekomen : 19 „ „ „ stoomschip Amsterdam, komende van New-York, hebbende de vlag vertoond ter kuste van Venezuela, en te Curaçao aangekomen.
Van op gemelde bodems bevonden zich op het einde van 1853 te Curaçao in station :
Zijner Majesteits brik Koerier en „ „ schoener Schorpioen.
D. Regtswezen en politie.
I. WETGEVING.
In het jaar 1853 zijn verscheidene publicatien uitgevaardigd en verordeningen in werking gebragt, welke in het Gouvernementsblad van Suriname van dat jaar zijn opgenomen en vermeld worden onder die rubrieken van dit Verslag, waartoe zij meer speciaal betrekking hebben.
II. BUEGEREEGT.
Aan 108 personen is het bnrgerregt verleend geworden.
— 252 —
Van deze personen waren geboren:
54 in Suriname ; 17 „ Nederland; 14 „ vreemde plaatsen ; en
- 23 gemanumitteerden.
I I I . REGTERLIJKE MAGT.
De heer mr. F. M. C. Pels Bijeken, door den Koning tot president van het geregtshof benoemd, is in het jaar 1853 'in de Kolonie aangekomen en heeft in het laatst van de maand December die betrekking aanvaard, terwijl aan den heer mr. J. H. de Friderici, die als oudste lid het voorzitterschap van het geregtshof had waargenomen, op zijn daartoe gedaan verzoek, reeds in de maand October een eervol ontslag en pensioen was verleend. By het geregtshof zijn gewezen 175 vonnissen en arresten in burgerlijke zaken, als
88 op schikkingen tusschen partijen; 13 „ défaut; 24 „ verstek van pleidooi; 29 „ overlegging van stukken; en 21 „ n a gehouden pleidooi.
175
Voorts 14 vonnissen in strafzaken, waarvan 2 wegens diefstal bij nacht, met braak en medepligtigheid aan diefstal, 2 wegens eenvoudigen diefstal, 1 wegens onwilligen manslag uit gebrek aan voorzorg en uit onbehoedzaamheid, 1 wegens kindermoord, 1 wegens complot of zamenspanning tot weglooperij en rebellie, 1 wegens misbruik van vertrouwen, 2 wegens feitelijk geweld en 4 in hoogerberoep van vonnissen van het Collegie van kleine zaken. Door het Collegie van kleine zaken zijn gewezen 278 vonnissen in burgerlijke zaken en 60 in strafzaken, zijnde er 62 zaken afgedaan zonder vonnis. Het getal advocaten en procureurs op het einde van 1853 bedroeg:
3 advocaten, 4 procureurs.
IV. POLITIE.
§ 1. Jlgemeen, gewestelijk en plaatselijk beheer.
Door de zorg van de politie zijn in het jaar 1853 ook weder verbeteringen toegebragt aan straten en wegen te Paramaribo. Bij publicatie van 4 Julij 1853 {Gouvernementsblad n°. 5) zijn de artt. 8 en 9 der publicatie van 6/7 Pebruarij 1846 (Gouvernementsblad n°. 3), houdende verbod tegen het wijden van vee langs de publieke wegen en plaatsen van de stad Paramaribo en van hare omstreken, gewijzigd. Bij publicatie van den 4den Julij 1853 (Gouvernementsblad n°. 6) werden verordeningen vastgesteld ten aanzien van het verkoopen van dranken in de districten Nickerie en Coronie, en bij publicatie van 24 December 1853 Gouvernementsblad n°. 12) omtrent de bedrijven van sjouwer, kruijer, waagdrager, karreman en andere soortgelijke.
— 253 —
§ 2. Benige onderwerpen van politie bij algemeene verordeningnn geregeld.
a. E e g t v a n verblijf.
Aan 259 personen is in 1853 het regt van verblijf verleend.
b. P a s s e n v o o r p e r s o n e n .
Aan 266 personen zijn passen tot vertrek uit de kolonie uitgereikt.
c. P a s s e n v o o r v a a r t u i g e n .
Aan een der drogliers-vaartuigen (kustvaarders) is twee maal vernieuwing van zijn pas verleend.
d. Z e e b r i e v e n .
Een zeebrief is uitgereikt en twee van de vroeger verleende zijn vernieuwd.
V. MIDDELEN VAN BEHEER MET HET REGTSWEZEN IN VEEBAND.
§ 1. Departement der onbeheerde boedels en weezen.
Aan het departement der onbeheerde boedels zijn gedevolveerd 119 boedels, waarvan 103 in eenen desolaten staat. Onder de openbare voogdij kwamen 34 kinderen en was het gezamenlijk getal der pupillen onder den weesmeester op ultimo December 1853, 376, van welke:
72 uit eigene middelen werden verzorgd ; 45 door het Gouvernement gealimenteerd; en 259 door particuliere betrekkingen verzorgd.
Van de kinderen, onder de beide laatste categorien, genoten de meeste gratis onderwijs op de stadsscholen. Bij ziekte is hun van gouvernementswege de vereischte genees- en heelkundige hulp verstrekt, terwijl zooveel doenlijk in hunne kleeding is voorzien. Ten gevolge eener door den tegenwoordigen Gouverneur gemaakte bepaling vereenigen zich de pupillen onder den weesmeester op den lsten dag van elk quartaal in het gebouw van het weesdepartement. Wanneer de Gouverneur daarin niet verhinderd wordt, tracht hij alsdan in persoon zich van hunnen toestand te verzekeren. Het gezamenlijk kapitaal, aan de eerstgemelde kinderen toebehoorende en bij het weesdepartement op hypotheken uitgezet, bedroeg op ultimo December 1853 de som van ƒ 124,709.50. Deze kinderen bezitten daarenboven 15 huizen en 21 slaven, welke, voor zoover zij niet ter dienste der kinderen worden gebezigd, verhuurd zijn. Ter vergemakkelijking der controle op de uitgezette kapitalen is door den Pupillairen Eaad aangenomen en bepaald, dat de renten, die vroeger niet op bepaalde tijden, maar naar gelang dat de kapitalen zijn opgenomen, werden betaald, voortaan op ultimo Junij en December zullen worden aangezuiverd.
— 254 —
§ 2. Translateurs.
Het aantal gepatenteerde translateurs en tolken bedroeg op ultimo December 1853 zeven , als:
1 in de Pransche, Engelsche en Hoogduitsche talen; 2 in de Fransche en Engelsche talen en het Neger-Engelsch ; 1 in de Engelsche taal, en 3 in het Neger-Engelsch.
§ 3. Gevangenissen.
In de gevangenis in het fort Zeelandia zijn achtereenvolgens 506 arrestanten geplaatst, van welke op het einde van het jaar nog 21 aanwezio- waren. Op het fort Nieuw-Amsterdam waren 101 gevangenen, waarvan op het einde des jaars nog 49 overbleven. Deze gevangenen, zoo criminele als correctionele, doen verschillende werkzaamheden. De leeraren der te Paramaribo gevestigde godsdiensten houden nu en dan godsdienstoefeningen op het fort Nieuw-Amsterdam.
E. Eeredienst.
I. PROTESTANTSCHE.
Bij de Hervormde Christelijke gemeente zijn 150 ledematen aangenomen: 114 op belijdenis en 36 op attestatien. Aan 175 kinderen en 4 bejaarden werd de heilige doop toegediend. Het getal harer gealimenteerden bedroeg 23. Bij de Evangelisch-Luthersche gemeente zijn 109 personen gedoopt, terwijl als ledematen zijn aangenomen 50 op belijdenis en 4 op attestatien. Het getal gealimenteerden dezer gemeente bedroeg 11. Onder de geestelijken der Hervormde en Luthersche gemeenten te Paramaribo heeft_ geene verandering plaats gehad. De betrekking van Protestantsch prediker te Nickerie werd door denzelfden persoon als in het vorige jaar bekleed. Het getal leden der Moravische broedergemeente bestond op ultimo December 1853 uit 19,419 personen, zijnde het alzoo met 447 personen in den loop van dat jaar vermeerderd. Deze gemeente, welke zich meer en meer uitbreidt, heeft eene op de plantagie Anna's zorg en de Warappekreek gebouwde kerk in 1853 ingewijd. Onder bovengemeld getal van 19,419 bevonden zich:
9651 gedoopten,
8922 voorbereidend onderwijs tot den doop genietende, en
846 reeds gedoopten, die echter wegens zware overtredingen buiten de kerkgemeenschap zijn gesteld tot dat zij zich zullen hebben verbeterd. De voorstanders dezer gemeente gaan steeds onvermoeid voort hunne pogingen iu het werk te stellen om de slavenbevolking tot beter begrip van godsdienst te brengen. Hunne negerschool, tot dusver in de kerk gehouden, is van daar naar een door hen aangekocht en vergroot locaal verplaatst. De zendelingen der Moravische broedergemeente waren op ultimo December 1853 49 in getal, onder welke 27 mannen en 22 vrouwen.
I I . KOOMSCH-KATOMJKE.
Het getal Eoomsch-katholijken in de kolonie Suriname bestond op ultimo December 1853 uit 7340 personen, en wel 1330 van den vrijen en 6010 van den slaveustand.
— 255 —
De pastoor G. Schepers, tot bisschop benoemd zijnde, is in 1853 met verlof naar Nederland vertrokken, om als zoodanig te worden ingezegend. Overigens heeft onder de Eoomsch-katholijke geestelijken geene verandering plaats gevonden. De geestelijke en zedelijke belangen der Pioomsch-katholijke gemeente worden voortdurend met de meeste zorg door hare geestelijkheid behartigd.
I I I . ISRAËLITISCHE.
Bij de Nederlandsch-Portugesche Israëlitische gemeente hebben 12 geboorten en een gelijk getal sterfgevallen plaats gehad, zoodat het getal leden dezer gemeente op ultimo December 1853 uit 684 bleef bestaan. Bij de Nederlandscli-Israëlitische gemeente hebben in het jaar 1853 20 sterfgevallen plaats gehad; van de geboorten is geene afzonderlijke aanteekening gehouden en het getal daarvan kan alzoo niet worden opgegeven. In 1853 overleed het corresponderend lid van de hoofd-commissie tot de zaken der Israëlieten in Suriname, de heer M. A. Keijser. In die betrekking was op het einde des jaars nog niet voorzien.
F. Instellingen van liefdadigheid.
Er zijn geene nieuwe instellingen van dezen aard in 1853 in de kolonie opgerigt, zoodat op het einde des jaars geene andere aanwezig waren dan de vroeger bestaande maatschappijen van weldadigheid en onderlinge welvaart- en de ziekenbus.
G. Burgerlijke geneeskundige dienst.
Het aanwezige getal genees-, beel- en verloskundigen enz. op het einde van 1853 bestond uit:
Te Paramaribo.
4 med. chir. et art. obst. doctoren ; 3 med. en art. obst. doctoren; 1 med. doctor en chirurgijn; 1 chirurgijn en vroedmeester; 9 vroedvrouwen; 1Ü apothekers ;
In de dividen en districten.
3 med. doctoren ; 8 chirurgijns.
De ziekte der lepra neemt nog niet af. Ten gevolge der vroeger reeds genomene maatregelen bestaat er geen verkeer tusschen de besmettelingen te Batavia met Paramaribo, en wordt niets van daar stadswaarts overgebragt. De geneeskundige op het etablissement Batavia wijdt bij voortduring zijne zorgen aan de zieken aldaar, en men koestert den wensch, dat door de toegebragte verbetring op dat etablissement, de resultaten zijner onderzoekingen weldra meer volledig zullen zijn. Op 1°. Januarij 1853 waren op het etablissement Batavia aanwezig:
— 256 —
Vrije bevolking.
Mannen. . . . 22 Vrouwen . . . 5
Te zamen . . . 27 (*)
Gedurende het jaar 1853 zijn aldaar overgebragt :
Mannen. . . . 2
29
Overleden 3 mannen.
Zoodat op het einde van het jaar 18 5 3, de vrije bevolking op het etablissement bedroe? :
Mannen. . . . 21 Vrouwen . . . 5
Te zamen . . . 26
Niel-vrije bevolking
Op 1 Januarij 1853 waren op Batavia aanwezig:
Gedurende het
en overleden:
Gedurende
jaar
hetzelfde
Mannen. . Vrouwen .
Te zamen .
1853 zijn aldaar
tijd
Jongens. . Meisjes . .
Te zamen .
Mannen. . Vrouwen .
Te zamen .
. . 187 . . 240
. . 427 (*)
geboren :
. . 4 . . 10
. . 14
. . 16 . . 29
. . 45
vak zijn aldaar overgebragt:
Mannen. . Vrouwen .
Te zamen .
. . 20 . . 11
. . 31
(*) Het verschil tnsschen deze opgave en die van het vorig verslag wordt aan meerdere naauwkeurigheid, ten deze betracht, toegeschreven.
— 257 —
Zoodat op het einde van het jaar 1853 op het etablissement aanwezig waren:
Niet-vrije personen.
Mannen. . Vrouwen .
Te zamen . Voegt men hierbij de vrije bevolking bedrage van
dan verkrijgt men een totaal van.
ten
195 332
427
26
453
Bij publicatie van 11 Februarij 1853 (Gouvernementsblad n°. 2) zijn gewijzigd geworden de artt. 19 en 21 der publicatie vân 7/15 September 1830 {Gouvernementsblad n°. 13), waarbij eenige voorzieningen zijn daargesteld tegen de uitbreiding van de ziekte der melaatschheid binnen de kolonie; terwijl bij publicatie van 23 Pebruarij 1853 Gouvernementsblad n°. 3) nadere bepalingen gemaakt zijn ter wering van besmettelijke huidziekten op de openbare school-inrigtingen.
H. Onderwijs.
Het getal der scholen op ultimo December 1853 bedroeg 17, te weten:
1 hoofdschool; 2 stads-armen-scholen, eene voor jongens, en eene voor meisjes; 13 particuliere scholen; en 1 bewaarschool.
Op deze scholen genoten 1342 leerlingen, namelijk 743 jongens en 599 meisjes onderwijs, waaronder 463 kinderen van gouvernementswege en 65 ten koste van de Surinaamsche Maatschappij van Weldadigheid. De school te Nickerie telde 29 leerlingen, als 14 jongens en 15 meisjes. Elf dier kinderen genoten van wege het Gouvernement gratis onderwijs. In het district Nickerie is eene sub-commissie benoemd, aan welke als een onderdeel der aan de hoofdplaats gevestigde commissie van onderwijs het toezigt over het openbaar onderwijs in dat district is opgedragen. Ook heeft zich te Paramaribo een onderwijzers-genootschap gevormd, waarvan het beschermheerschap aan de commissie van onderwijs is opgedragen.
I. Landsgebouwen en openbare werken.
In dit gedeelte der administratie heeft geene verandering plaats gevonden.
J. Vervoerwezen.
Het vervoerwezen heeft geene verandering ondergaan. De beide koloniale schoeners hebben in 1853 dezelfde diensten blijven verrigten als vroeger vermeld zijn. De staat der beide vaartuigen liet nog veel te wenschen over en een daarvan, de Henriette Misabeth, zoude welligt door een ander koloniaal vaartuig moeten vervangen worden.
K. Geldelijk beheer.
§ 1. Algemeen beheer.
De heer A. A. Th. de Man, benoemd administrateur van finantien, aanvaardde den lsten April 1853 die betrekking.
1853. 17
— 258 —
Bij resolutie van den 8sten Februarij 1853, n°. 170 {Gouvernementsblad n°. 1) » is bepaald, dat voortaan de verschillende landskassen niet zullen vermogen te worden gebezigd dan tot berging uitsluitend van gelden en papieren aan den lande toebehoorende. Bij publicatie van den lOden Augustus 1853 {Gouvernementsblad n°. 8) is opgeheven de tot dusverre bestaande verpligting tot het doen van schriftelijke opgaven door de eigenaren nopens het getal van de hun in eigendom toebehoorende slaven, en zulks in verband tot eene meer eenvoudige wrjze van heffing der hoofdgelden voor slaven verschuldigd. Bij publicatie van den 24sten December 1853 {Gouvernementsblad n°. 11) is het gebruik van aanslagbilletten voor de invordering der beschrevene middelen ingevoerd. Ook is bij publicatie van 29 December 1853 {Gouvernementsblad n° 15) bepaald de wijze van betaling van het zegelregt, verschuldigd wegens transporten van en hypotheken op onroerende goederen. Voorts zijn nog onderscheidene bepalingen in het belang der finantien genomen, als onder andere: dat de opbrengst der posterij maandelijks in plaats van driemaandelijks in de koloniale kas zal worden gestort; dat geene rekenpligtige ambtenaren als borgen bij het bestuur zullen worden aangenomen en dat, voor zoover zij als zoodanig zich reeds mogten hebben verbonden, beproefd moet worden hen door anderen te doen vervangen; dat de kwitantien van de ten kantore van den exploiteur gedane uitbetalingen, alvorens aan belanghebbenden te worden uitgekeerd, bij de finantiele administratie zullen moeten worden vertoond; dat voortaan geene regten zullen worden betaald voor geiten, varkens, pluimvee enz., die ten gebrnike van passagiers of schepelingen zijn bestemd; en dat het geldelijk beheer van de plantage Catharina Sophia, opgedragen geweest aan den commissaris en secretaris der Bank, met 1°. Januarij 1854 zal geschieden ter administratie van finantien.
§ 2. Begrooting,
Door de vervroegde indiening van het tegenwoordig verslag moet men zich bepalen tot de bijvoeging van de begrooting sub. lit. A. Eene volledige opgave der werkelijke ontvangsten en uitgaven kan nog niet worden geleverd.
§ 3. Bronnen van inkomsten.
Door de gemaakte bepalingen geschiedt de invordering geregelder dan vroeger, en het is te verwachten dat door de invoering der aanslagbilleten de belastingen eindelijk geregeld zullen inkomen.
L. Personele verordeningen omtrent alle landsdienaren.
_ Met uitzondering van de finantiele administratie en het kantoor van den kolonialen ontvanger en betaalmeester heeft daarin geene verandering plaats gehad.
M. Slavenbevolking.
Alhoewel een aantal slaven uit Coronie naar de Engelsche kust gevlugt zijn, heeft over het algemeen eene gewenschte rust onder de slavenbevolking geheerscht en breiden godsdienstzin en zedelijkheid zich onder hen uit. De slavenreglementen van 1851 oefenen eenen gunstigen invloed uit op den toestand dier klasse. In het Gouvernementsblad van 1853 is, onder n°. 7, opgenomen het Koninklijk besluit van 25 April 1853, n°. 78, waarbij ingetrokken worden art. 3 en een gedeelte van art. 6 der publicatie van 26 October 1830 {Gouvernementsblad n°. 14), houdende reglementaire bepalingen omtrent den in- en uitvoer van slaven in de Nederlandsche West-Indische bezittingen.
259
Bij resolutie van 14 December 1853, n°. 1755 {Gouvernementsblad n°. 10), zijn, nit hoofde van de duurte der levensmiddelen, tijdelijk gewijzigd de artt. 1 en 3 van het reglement op de behandeling der slaven van Paramaribo en in hare buitenwijken enz. (Bijlage B der publicatie van 6 Mei 1851, Gouvernementsblad e. a., n°. 4.) N. Europesche kolonisatie.
De Europesche kolonisatie aan de Saramacca is geheel ontbonden. De aldaar geëmploijeerd geweest zijnde ambtenaren zijn of gepensioneerd of op wachtgeld gesteld. De overige kolonisten hebben zich voor het grootste gedeelte in den omtrek van de stad neergezet en vinden in den landbouw en in de veeteelt hun bestaan, terwijl enkelen naar Nederland zijn teruggekeerd. De gebouwen, afkomstig van gemeld etablissement, zullen naar gelang daartoe behoefte mögt zijn, ter dienste van het Gouvernement worden gebezigd; bereids werd de doctorswoning naar Coronie overgebragt, om door den landdrost aldaar te worden in bezit genomen.
DEKDE HOOFDSTUK.
Nijverheid.
A. Landbouw.
Het getal plantages en bewerkte gronden bedroeg, op het einde van 1853, 256, daaronder begrepen de gouvernements-plantage Catharina Sophia, tellende eene slavenmagt van 528 personen. Gedurende dat jaar zijn op die plantage geboren 12 en overleden 20 slaven. Er heeft steeds eene gewenschte rust geheerseht. De productie bedroeg 1015 vaten suiker. De bovenbedoelde 256 plantages en gronden waren verdeeld als volgt:
Divisie Boven - Suriname en
„ Beneden-Commewijne. „ „ Cottica . . „ Matappica . . . . „ Boven-Commewijne . „ „ Cottica en Perica „ Saramacca . . . . District Nickerie
GETAI
*H -M
M
21 9 6 12 4 17 13 3 5 1
91
y=i M
i 3 11 15 6 „ 13 1 2
55
52
^A
M
»
11
31
11 » »
31
Î ) „
11
?5
PLANTAGES EN GRONDEN IN ELKE
6
55 o 0
M
» 2
5 ! 1
11
11
11 11 1
3)
15
CÖ
O
11
11 1
11 »
11
11 2 „
11
3
DIVISIE.
•
o ca «
11
11
11 7 6 „ 4
11 1 14
32
3 W
4 11
11
11 » 2 „ 4
11
11
21
m
ÇA
i i
i i »
>i
D i
a
'n
w
1
M
7 17 4 3 2
11 1 1 2
37
•M eu W
„
11 »
11
11
11 »
11 3 1
4
P <
in
33 42 22 38 18 20 31 22 14 16
256
1 P o Q5
na > es °
> <D w Ö
CÔ <D
O
47,225 110,503 21,600 26,111 18,398 47,125 40,689 26,875 9,808 14,280
362,614
17*
— 260 —
Van de 363,614 akkers in concessie gegeven waren 48,724% akkers in cultuur. Volgens de ingekomen plantage-staten is de opbrengst in 1853 geweest, als volgt:
suiker 33,898,332 pond; rhum (proefhoudend) 147,186 gallons; dram idem 218,273 „ melasse 1,325,096 koffij 563,511 pond; cacao 234,080 „ katoen ' 891,478 „
Geldwaardig bedrag
der opgenoemde producten.
Suiker . .
Rhum (proefhoudend) .
Dram (idem)
Melasse . .
Koffij. . .
Cacao . .
Katoen . .
/
ƒ
2,393,222.23
80,952.30
120,050.15
265,019.20
123,972.42
40,964.00
289,730.35
3,313,910.65
AANMERKINGEN.
Ten aanzien vau de suiker wordt aangemerkt, dat op sommige der ingekomene staten het getal ponden en op andere weder het getal vaten, die verkregen zijn, is opgegeven, zoodat, om het juiste gewigt te verkrijgen, de vaten tot ponden, het vat gerekend op 1200 pond netto, zijn herleid geworden.
Onder deze opgaven zijn begrepen de producten van de gouvernementsplantage Catharina Sophia aan de Saramacca.
Onder dezen staat zijn begrepen de producten van de na te noemen plantages, waarvan de opgaven op de statistieke tabellen niet zijn ingevuld; als:
Van de katoenplantagie Johanna Maria. „ „ „ „ Belladrum.
„ „ » » Moij.
De berekening der waarde van de producten is geschied naar den gemiddelden prijs door het Gouvernement in het jaar 1853 ter heffing van de uitgaande regten bepaald, namelijk:
Suiker . . Rum . . . Dram. . . Melasse. Koffij. . . Cacao . . Katoen . .
' /too °t • 55 - 55 • 20 • 22
• 17% „ . 32% „
Uit hoofde op de ingekomene opgaven niet gespecificeerd is het juiste getal heele en gebroken koffij, en gezuiverde en ongezuiverde katoen, is het verkregen gewigt derzelve als heele koffij en gezuiverde katoen berekend.
— 261
De overige gronden of grondjes leverden dezelfde producten als in vroegere jaren De hoeveelheid daarvan kan niet worden opgegeven. De cultuur van patatten (edulus patattas) is in den laatsten tijd toegenomen. In 1853 kwamen in Suriname met een Portugeesch schip 120 Portugesche emigranten van Madera aan. Dat vaartuig, bestemd geweest voor Demerary ,_deed de Marowijne aan en werd toen naar Paramaribo overgebragt. Daar deze emigranten van hunne gezindheid om in de kolonie te verblijven deden blijken, grepen eenige eigenaren van plantages deze gelegenheid aan om hen te engageren en hierdoor tevens de komst van landverhuizers naar de kolonie te bevorderen. Zij werden gehuurd voor den tijd van twee jaren voor de plantages Boxel, Susannasdaal en Katwijk. Deze emigranten hebben korter of langer met ziekten te kampen gehad, waarvan de oorzaak grootendeels kan worden toegeschreven aan hunnen vroegeren ono-elukkigen toestand en aan hunne karige voeding aan boord, en bij sommigen ook aan onreinheid en het te buiten gaan in sterken drank. Hierdoor laat zich ook het sterven van verscheidenen hunner ver-klaren. Door de Regering zijn 18 Chinezen, bestaande uit suikerkokers en suikerplanters, ter dienste van de gouvernements-plantage Catharina Sophia, naar Suriname gezonden. Vier hunner zijn echter op de reis derwaarts overleden. Die Chinezen voldoen zeer, zoodat de voor hunne uitzending gedane belangrijke uitgaven goede vruchten beloven. Eenige planters en andere ingezetenen hebben ook het plan gevormd om Chinezen voor hunne rekening te ontbieden en daartoe de medewerking van het Bestuur ingeroepen. Het laat zich voorzien, dat bij meerderen aanvoer van vrije arbeiders, het voorbeeld van dezen den lust tot werken onder de anders vadzige vrijgelatenen zal bevorderen. Een Surinaamsch ingezeten, de heer Kappler, die zich sedert eenige jaren m de Marowijne heeft nedergezet en aldaar de functien van adsistent-posthouder bij de Boschnegers uitoefent, heeft, van eene Europesche reis terugkeerende, met zich medeoebragt 19 zijner landgenooten (Wurtembergers), met het doel om op zijn etablissement hout te bewerken. Volgens de berigten genieten zij eene gewenschte gezondheid en beantwoorden ten volle aan de verwachting.
B. Veeteelt.
De veeteelt neemt, ofschoon langzamerhand, toe. Sehaarschte aan slagtvee doet zich echter nog dikwijls gevoelen, hetgeen moet toegeschreven worden aan den minderen invoer in den laatsten tijd uit vreemde plaatsen.
262
Hieronder volgt een
STAAT van den veestapel der kolonie Suriname, opgemaakt op den 31sten December 1853.
,
.De stad Paramaribo en derzelver buitenwijken . . Divisie Bov.-Suriname en Tho
„ Beneden-Commewijne. „ „ Cottica „ Matappica . . . . „ Boven-Commewijne „ „ Cottica enPerica „ Saramacca . . . . District Nickerie
RUNDVEE.
Bullen, koeijen en kalveren.
605
330 668 321 633 162 233
377 138 401 768
4636
ri
CO m m O
104
87 57 29 114 18 31
33 7 72 198
717
"c3 cö "o H
709
417 725 350
747 180 264 377 145 473 966
5353
ri
CD 'd S cc PH
41
28 26 12 21 7 4
13 3
37 21
200
m - ~c3 JU '3
6
5 15 1 1 4
33
33 4
33
3)
36
86
26 14 7 9
3)
33 5 3 12 10
172
W S <v
CS >
44
283 294 484 814 222 252 441 147 113 92
3186
ri CO p . ces
Ü
79
166 290 114 352 240 120 333 52 256
1007
3909
ri
CO 'S O
33
70 31 4 44 87 100 100 9 43 63
584
C. Uitgifte van nieuwe gronden ter cultuur enz.
Er zijn in 1853 aan particuliere personen afgestaan:
in eigendom,:
vijf erven in Nickerie; en
in pacht :
negen perceelen, te zamen inhoudende 10 bunders of 25 akkers.
D. Handel en scheepvaart.
Het getal koopvaardijschepen, in 1853 in Suriname aangekomen, bedroeg:
uit Nederland 56 „ Noord-Amerika 30
. „ andere vreemde plaatsen. . . . 124
te zamen . . 210 bodems,
— 263 —
metende 13,116 lasten, met welke vaartuigen voor eene geldswaarde van/2,041,186.45 is ingevoerd, te weten: van Nederland / 1,151,204.97 „ Noord-Amerika 448,091.32 „ andere vreemde plaatsen . . . 441,890.16
ƒ 2,041,186.45
De uitvoer heeft plaats gehad met:
56 Nederlandsche schepen; 33 Noord-Amerikaansche „
en 102 andere vreemde „
191 metende te zamen 12,345 lasten.
De uitvoer heeft eene waarde van ƒ 3,030,795.35, te weten:
naar Nederland ƒ 1,860,256.15 „ Noord-Amerika 504,985.302
„ andere vreemde plaatsen . . . 665,553.89s
ƒ 3,030,795.35
Van dezen uitvoer hebben de producten van Suriname bedragen de som van / 2,986,475.15 en die, niet tot de productie van die kolonie behoorende, de som v a n / 44,320.20.
In de hier bijgevoegde staten onder B. C. en D. zijn de in- en uitgevoerde artikelen met naauwkeurigheid omschreven. De aanvoer der goederen, welke door het entrepot zijn gegaan, bedragen als volgt:
uit Nederland ƒ 26,296.40 „ Noord-Amerika 2,682.00 „ andere vreemde plaatsen . . . . 26,810.00
ƒ 55,788.40
De invoer door het entrepot in de kolonie ƒ 18,026.34. De uitvoer door het entrepot:
naar Nederland ƒ 0.00 „ Noord-Amerika 163.80 „ andere vreemde plaatsen . . . 21,713.40
/ 21,877.40
Voor rekening van het Gouvernement bedraagt de invoer als volgt:
van Nederland ƒ 74,668.32s
„ Noord-Amerika 0-0 ° „ andere vreemde plaatsen. . . . 0.00
ƒ 74,668.325
— 264 —
en de uitvoer alleen naar Nederland/ 56,006.06, bestaande uit suiker en rhum van de plantage Catharina Sophia. In het Gouvernementsblad van 1853 is, onder n°. 4, opgenomen het Koninklijk besluit van 25 Maart van dat jaar {Staatsblad n''. 16), betrekkelijk de op den 26sten Augustus 1852 te Washington geslotene additionele overeenkomst tot het tusschen Nederland en de Vereenigde Staten van Amerika bestaande handels- en scheepvaartverdrag van den 19den Januarij 1839 {Staatsblad n°. 29). Ook is in dat Gouvernementsblad, onder n°. 9, opgenomen het Koninklijk besluit van den 18den Augustus 1853, n°. 53 {Staatsblad n°. 32), betrekkelijk de gelijkstelling van de Toskaansohe schepen in de koloniën van het Rijk met de Nederlandsche schepen. Daar het bleek dat de bepalingen, in 1851 genomen en in het verslag van dat jaar vermeld, betrekkelijk het opvaren van de Nickerie-rivier, niet voldeden aan het oogmerk waartoe dezelve' vastgesteld werden, is in het begin van 1853 aan den Gouverneur der kolonie vrijgelaten geworden om, terugkomende op art. 23 en volgende van het vigerend reglement op de scheepvaart {Gouvernementsblad 1851, n°. 3), bij wijze van algemeene verordening het opvaren der Nickerie-rivier en het lossen en het innemen van retourladingen van de aldaar gelegene plantages, toe te staan, mits alvorens ten genoegen van het Bestuur zal zijn gebleken, dat de eigenaren of beheerders van zoodanige plantage behoorlijk hebben gezorgd voor het daarzijn van doelmatige woning voor de equipages der betrokkene vaartuigen.
E. Kustvaart.
Bij publicatie van 24 December 1853 {Gouvernementsblad n". 13) zijn nadere verordeningen voor de kustvaarders of zoogenaamde droghers-vaartuigen daargesteld; bepaaldelijk met betrekking tot de wederzijdsche verpligtingen van hunne gezagvoerders en scheepsgezellen.
F. Nijverheid in het algemeen.
Gelijk te verwachten was, waren de ondernemers van de in 1852 in de nabijheid van Paramaribo gevestigde steen- en tigchelbakkerij, uit gebrek aan middelen tot het doen komen van bekwame arbeiders, verpligt de zaak op te geven. Een hunner echter, heeft op nieuw, voor zijne rekening, met die proeve, op eene mindere schaal, een aanvang gemaakt.
Be Minister van Kolonien,
CHS. E. PAHÜD.
BIJLAGE .*.
R A M I N G ;
DEB
O N T V A N G S T E N E N U I T G A T E N
VAN DE KOLONIE
â s? SB a S3 £> sa a Q
1 8 5 3 .
ONTVANGSTEN. 266
O M S C H E I J V I N G .
Hoofdgelden Personeel
Quota van suikerplantages en houtgronden Landtaxen of ankergelden Erfpachten
Huurwaarde van huizen Brugge- en weggelden Pleizierpaarden en rijtuiggelden Patentregt Zegelregt
Inkomende, uitgaande en entrepôt-regten . . . Lastgeld van schepen Baak-, los- en steigergeld Venduregten Transportregten
Collatérale, successie- en overgangsregten Waag- en rooigelden Diverse inkomsten Begraafplaats- of kerkhofsregten Kortingen op de inkomsten der ambtenaren wegens pensioenen . . . . Benten van het kapitaal, vroeger op het grootboek der nationale schuld ingeschreven ten name van het voormalig pensioenfonds der West-Indische ambtenaren
Inkomsten der particuliere West-Indische Bank Opbrengsten der gouvernements-plantages
G E R A A M D
BEDBAG.
/ 195,000.00
20,000.00
17,000.00
8,000.00
600.00
17,000.00
300.00
300.00
31,000.00
52,000.00
242,000.00
37,000.00
3,000.00
18,000.00
11,000.00
15,000.00
8,000.00
50,000.00
2,000.00
25,000.00
10,950.00
60,000.00
88,000.00
ƒ 911,150.00
267 UITGAVEN.
O M S C H K I J V I N G . G E R A A M D
BEDBAG.
Kosten van het algemeen bestuur „ „ politie en justitie Administratie van finantien Departement van onbeheerde boedels en weezen Kosten van de eeredienst en het lager onderwijs Plaatselijke en huishoudelijke kosten Kosten der bevredigde Boschnegers en vrije Indianen Landsgebouwen en publieke werken Kosten van de geneeskundige dienst Militaire kosten Kosten der genie, fortificatie-werken en verdere middelen van defensie Koloniale vaartuigen en het loodswezen Buitengewone uitgaven en onvoorziene tegenspoeden Betalingen voor de gouvernements-plantages Kosten der Europesche kolonisatie
54,342.67 83,189.00 119,573.01 17,400.00 42,500.00 49,337.00 12,592.00 32,000.00 70,258.77 305,311.66s
56,703.06s
25,373.20 91,049.62 51,520.00 30,000.00
ƒ 1,041,150.00
— 268 —
KOLONIE SURINAME. Invo4 gedi
Bou len stee: en
tim verw
V A N W A A R A A N G E V O E R D .
Nederland. . . Noord-Amerika . Vreemde plaatsen
Manufacturen, huisraad, kleederagien, kramerijen, Iederwerk , parfumerien, schrijfbehoeften en diverse.
/ 458,613.11 12,578.64 87,163.04
ƒ 558,354.79
Provisien,
lichtstofi'en,
tabak, zeep
enz.
/ 383,788.03a 414,913.46« 251,569.72c
/1,050,271.21
Dranken,
bier, wijn fl
sredistilleeri
ƒ 89,313.1' 636,2* 17,741.41
/ 107,690i
a. waaronder aan boter/ 97,513.50, kaas ƒ 35,996.50, lichtstoffen ƒ 35,668.76. b. c. d. e. 'fff
A. i. k. I.
„ visch ƒ 147,231.28, blom ƒ 87,081.80, spek ƒ 74,039.26, vleesch ƒ 38,989.5' lic*t „ visch ƒ 22,303, blom ƒ 38,415, spek ƒ 20,080, zout ƒ 10,556. „ jenever/ 46,245.21, wijn ƒ 23,932, bier ƒ 14,139.20. „ wijn ƒ 580. „ „ / 9 9 1 1 . „ hoepels ƒ 16,766.99. „ touwwerk ƒ 10,853.02. „ geneesmiddelen ƒ 17,607.49. „ horenvee ƒ 140. „ ezels / 1200.
WAARHEEN
KOLONIE SURINAME. Uitvo'
UITGEVOERD.
Totaal . .
S U I K E R .
1
Hoeveelheid.
22,055,108 pd. 4,651,276 „ 6,376,634 „
33,083,018 pd.
Geldswaarde'
/ 1,556,210.3' 327,630.9' 449,922.0'
f 2,333,763.3» '
ged
H
-~
-»-.
269
ivo«
en,
jn e
eer
L3.1 56,2wA
)0.SJ
Î9.6'
gedurende het jaar 1853.
^ouwmaterialen, metsele n e n , kalk en cement, , Pannen, tonmerhout, Ver\vwaren, enz.
f 49,054.25 16,518.38 32,798.23
f 98,370.86
Machinerien, gereedschappen, duigen, hoepels en touwwerk.
ƒ 156,256.14<7 2,167.87 49,127.25
ƒ 207,551.26*
Geneesmid
delen.
/ 14,040.25 1,276.72 2,290.52
ƒ 17,607.49*
Vee
van allerlei
soort.
ƒ 140.00*
1,200.00 l
f 1,340.00
Bedrag
der
ingevoerde
goederen.
ƒ 1,151,204.97 448,091.32 441,890.16
ƒ 2,041,186.45
Schepen.
56 30 124
210
Lastenmaat.
6330 2781 4005
13116
tichtsb offen ƒ 56,752.96, zeep ƒ 5,827.
tvof Sturende het jaar 1853.
irde.
10. 30. 33.0'
33.3S'
MELASSE.
Hoeveelheid.
6?2,919 gall. 277,193 „
1 950,113 gall.
Geldswaarde.
3S ƒ 134,583.80 55,438.60
ƒ 190,032.40
KHUM EN D E A E
Hoeveelheid.
29,761 gall. 5,871 „ 68,776% „
104,408% gall.
Geldswaarde.
ƒ 16,368.35 3,229.05 37,827.07s
ƒ 57,424.67
K O E E I J .
Hoeveelheid.
645,733 pd. 14,900 „ 5,985 „
666,618 pd.
Geldswaarde.
ƒ 136,373.78 3,039.05 1,341.90
ƒ 140,553.73
— 270
STAAT van het entre]? gedu
VAN WAAE GEKOMEN
EN
WAARHEEN GEVOEED.
Aanwezig op 1 Januarij Van Nederland . . . . „ elders
In consumtie gebragt . . Naar Nederland . . . . „ elders Aanwezig op 31 December
MauufactureB
enz., enz.
/ 50.00 100.00
ƒ 150.00
ƒ 100.00
50.00
ƒ 150.00
KOLONIE SURINAME. Vervolg v*>
WAAEHEEN UITGEVOEED.
Noord-Amerika
Totaal . .
K A T O E N .
Hoeveelheid.
432,935 pd.
244.770 „
677,705 pd.
Geldswaarde.
ƒ 139,719.60
79,317.20
/ 219,036.80
C A C A O .
Hoeveelheid.
j» 184,409 pd. 9,845 „
194,254 pd.
Geldswaardß'
37 ƒ 32,026.53 1,692.80
ƒ 33,719.33 J
den
pre
ƒ
^
ureo
271
;repgeurende het jaar 1853.
o.oo
o.oo
o.oo
o.oo
0.00
o.oo
•frovisien.
* 2,682.00
* 2,682.00
33
33 f 2,682.00
»
^ 2,682.00
Dranken.
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
21,900.60 20,499.00 26,710.00
69,109.60
12,178.94
3) 19,145.40 37,785.26
69,109.60
Diverse
producten.
ƒ 5,747.40
/ 5,747.40
ƒ 5,747.40
33
33
M
ƒ 5,747.40
Te zamen.
ƒ
ƒ
/
/
21,900.60 26,296.40 29,492.00
77,689.00
18,026.34
33 21,877.40 37,785.26
77,698.00
J ei1 uitvoer gedurende het jaar 1853.
| Schillende
Pfoducten.
Houtwaren
geldswaarde.
ƒ 1,765.00
S3 16,636.00
ƒ 18,401.00
Verschillende
vr. artikelen.
/ 6,549.10 4,128.46 17,875.15
ƒ 28,552.71
Verschillende
vr. dranken.
ƒ 216.00 3,125.00
ƒ 3,341.00
Geldelijk
bedrag.
ƒ1,860.256.15 504,985.30!
665,553.89'
ƒ3,030,795.35
Schepen.
56 33
102
191
Lastenmaat.
5949 3155 3241
12345
BIJLAGE V.
S T A A T
VAN DEN
INVOER DER KOLONIE SURINAME,
OVEE HET JAAR
185 3.
1853. 18
m
274
INGEVOEBDE
GOEDEEEN.
U I T N E D E E L A N D .
Aarde- glas- en porselein werk.
Bier,
Blom,
Boter,
Cement,
Confituren, banket en gedr. vruchten,
Geneesmiddelen,
Jenever en sterke dranken,
Hoeveelheid.
Gereedschappen en machinerien,
Hoepels,
Houtwaren,
Diverse
141,393 kannen
25'/, vat à 180 pond
203,783% pond
1,048 vaten
Diverse
Diverse
140,137 kann.jenev. /46,245.21
4,578 id. brandw. 3,662.50
112 id. rhum 89,28
1,138 id. likeur 853.50
316 id. elixter 237.00
206 id. bitter 154.50
Diverse
17,890 bossen /16,766.99
154 „ ijzeren 924.00
1,515 stuks deelen 3,737.50
400 bossen latten 470.00
378 vateninschoven3,780.00
Transporteren
Waarde.
ƒ 38,171.90
14,139.20
353.00
97,513.50
6,012.75
5,968.50
14,040.25
U I T NO-OlM
Hoeveelheid.
Diverse
240 flesschen
7,018% vat à 180 pond
703 pond
Diverse
Diverse
51.241.99'
76,449.50
17,690.99
7,987.50
Diverse
76,897 vtwhpinepl^
140,000 „ ps. f/15,É
152schovenduigen 30w
ƒ 329,569.08
275
f O O J i t E K i K A .
I. Waarde.
30fr
250.00
56.25
87,081.80
300.00
294,00
1,276.72
UIT ANDERE VREEMDE PLAATSEN.
Hoeveelheid. Waarde.
Diverse
38,114 kannen
2,749 vaten blom à 180 pond
603 „ korenmeel
5,007 pond
43 vaten
Diverse
Diverse
1,162 kannen brandewijn/929.50
>
926.25
16,118.38
256 „ rhum 204.50
860 „ likeur 645.
320 „ absinth 240.00
Diverse
740bossen, 2 4 b o s s (ƒ1,985.50
145 p. fuik | &ellen l 144.00
314,991vtwhpinepl( |/25,566.73 | 108,046 „ ps. „ „ (
189,400 einsels 2,252.50
•f 106 ,303.40
TOTALE I N V O E R .
Waarde.
ƒ 12,344.35
5,811.40
38,415.00
2,083.00
217.50
1,247.12
2,290.52
2,019.00
36,979.50
2,129.50
27,819.23
f 131,356.12
ƒ 50,766,25
20,006.85
125,849.80
99,896.50
6,230.25
7,509.62
17,607.49
53,260.99
114,355.25
19,820.49
51,925.11
De aanvoer in het entrepot is niet begrepen in den algemeenen invoer.
f 867,228.60
18»
— 276 —
INGEVOEEDE
GOEDEEEN.
Huisraad en meubelen
Kaarsen,
Kaas,
Kalk,
Kleederen,
Kramerijen en galanterien,
Lampolie,
Leder- en borstelwerk,
Manufacturen,
Materialen,
Parfumerien,
Provisien,
Eijst,
Eijtuigen en tuigen,
Schrijf- en kantoorbehoeften ,
Spek, (gezouten)
Steenkolen,
Suiker, (brood-)
Tabak, Snuif, Sigaren,
Thee,
U I T N E D E E L A N D .
Hoeveelheid.
Per transport
Diverse
8,748 was-, comp.- en stearine
182,985 pond
2,081 vaten metsel- en suikerkalk
Diverse
Diverse
760,88% kannen
Lederwerk ƒ 5,430.20
Borstelwerk 1,827.59
Diverse
Diverse
Diverse
Diverse
633,308 pond
Diverse
Diverse
508 vaten à 180 pond
Diverse
Diverse
Tabak en snuif ƒ 8,909.00
Sigaren 15,911.00 1
3,355 pond
Per transport
Waarde.
ƒ 329,569.08
9,026.67
2,524.50
35,996.50
12,060,00
85,640.50
14,307.55
U I T N O O )
Hoeveelheid.
Diverse
43,275 pond srneer
1,786 „ sperm
s'
25 blikken suikerkalk
Diverse
»
33,044.26] 3P684 kannen
) 7,257.79
270,994.50
38,504.00
4,134.50
91,609.62
51,837.00
54,00
13,704.50
20,445.00
13,578.50
6,739.15
24,820.00
3,455.00
/ 819,402.62
Diverse
Diverse
Diverse
26,962 pond
Diverse
Diverse
1775 vaten à 180 pond
90,944 pondtabak/18.787!
sigaren 1,978''
4 kisten snuif lia'1
167 pond
h
f
/
— 277
f O O S' M E R I K A. UIT ANDERE VREEMDE PLAATSEN.
Waarde. Hoeveelheid.
f 106,303.40
2,327.50
15,210.84
50.00
105.00
1,542.12
4,033.14
967.25
5)
20,582.64
2,686.20
50.00
25.00
74,039.26
20,878.50
172.25
f 248,9] 3.10
Diverse
7705 pond smeer
160 potten suikerkalk
626 vaten metselkalk
35 „ kalksteen
Diverse
Diverse
220 kannen
Diverse
Diverse
Diverse
Diverse
Diverse
1,207,390 pond
Diverse
Diverse
502 vaten à 180 pond
Diverse
Diverse
Diverse
149 pond
Waarde.
ƒ 131,356.12
1,174.72
2,311.50
4,014.00
19,250.25
100.00
TOTALE INVOER.
Waarde.
98.00
173.00
52,568.72
5,873.50
610.00
11,609.50
126,737.10
130.03
110.50
20,080.00
3,365.25
869.50
1,402.50
157.00
ƒ 867,228.60
12,528.89
30,146.84
35,996.50
16,124.00
104,995.75
14,407.55
34,684.38
/ 281,991.16
Aanmerkingen.
De invoer door het entrepôt is niet begrepen in den algemeenen invoer.
7,430.79
327,596.36
45,344.75
4,744.50
123,801.76
181,260.30
234.00
13,840.00
114,564.26
16,943.75
7,608.65
47,101.00
3,784.25
De invoer voor rekening van het Gouvernement is begrepen in den algemeenen invoer.
ƒ l,700-366.
— 278
INGEVOERDE
GOEDEEEN.
Touwwerk, Vee,
Verwwaren, Visch, (gezouten)
Vleesch, (gezouten) Wijnen, Zeep, Zout,
Diverse goederen,
U I T N E D E E L A N D .
Hoeveelheid.
Diverse
1 horenbeest Diverse Diverse
Per transport
263 vaten à 180 pond Diverse 6,417 pond 40,175 „
Waarde.
U I T N O OB M
Hoeveelheid.
ƒ 819,402.62 9,979.15 140.00 22,294.00 1,571.00
5,644.00 23,932.00 1,283.50 883.50 15,375.20|
Diverse
Diverse l,887,118p.bakkelj./113,227) 302,400,, haring 21,168 122,285 „ makreel 9,783. 347 kistj. bokking 636' 22 vat. en 209 tob. zalm 2,417.' 1,993 vaten à 180 pond Diverse 29,135 pond 3,380 „
f 1,151,204.97
279
O O B*1 E E i K A.
Waarde.
UIT ANDERE VREEMDE PLAATSEN.
Hoeveelheid.
248,913.10 334.37
53
350.00
147,331.28
38,989.57 580.00 5,827.00 78.00 5,838.00
Diverse 20 steenezels Diverse 283,952 pd. bakkelj. ƒ 17,037, 49,635 „ haring 1,961 44,632 „ makreel 2,307 100 vaatj, 10 tobb. zalm 911 bokking 86 500 vaten à 180 pond Diverse 52,780 pond 1,125 vaten à 200 pond
Waarde.
ƒ
12 601 ,35 ,00 | .93
f 448,091.32
281,991.16 649.50 1,200.00 747.50
22,304.00
10,837.00 9,911.00 10,556.00 2,862.50 831.50
TOTALE I N V O E E.
ƒ 441,890.16
Waarde.
1,700,366.88 10,853.02 1,340.00 34,091.50
171,106.38
55,470.57 34,433.00 17,666.50 3,824.00 23,044.70
f 3,041,186.45
Aanmerkingen,
BIJLAGE JB.
S T A A T
VAN DEN
UITVOER DER KOLONIE SURINAME,
OVER HET JAAR
185 3.
— 282 —
UITGEVOERDE
GOEDEREN.
Aarde-, glas- en porceleinwerk, Arrowroot en gomma, Bananneii, Blom, Boter, Jenever en sterke
dranken,
N A A R N E D E R L A N D .
Hoeveelheid. Waarde.
N A A R N O O E ^ E
- j s ^ ^ ^
Hoeveelheid. W
11,992 pond
Houtwaren,
Huiden, Kaas, Kakao, Katoen,
Koffij,
Kwassiehout, Lampolie, Maïs of koren, Melasse, Metalen, (oude)
Producten, (diverse)
441 stukken cederplanken ƒ 1,102 150 „ vierk. hout 208 16 platen 56
339 cub. voeten hout 399
427,950 pd. schoone/138,901.30 4,985 „ vuile 818,30
ƒ 1,199.20
580,835 „ heele /127,783.701 64,898 „ gebroken 8,489.08
8,805 „
13,414 pd. oud koper/5,365.60 770 „ lood 77.00 3,585 „ tin 358.50
9,913 „ tonkaboonen, 383' pond vischlijm, gezouten lem-, metjes, cassiripo, 248 pond gorncopal, 256 pond oranjeschillen en cabes in zuur.
Per transport
1,040 pond
118 bosschen
360 kannen jenever
1,765.00
139,719.60
136,272.78
88.05
5,022 pond
184,409 pond
12,580 pd. heele /2,767.6'
2,320 „ gebroken 271,4'
5,801.10
2,083.50
f 286,929.23
„ 672,919 gallons 8,240 pd. oud koper/3,304.011
756 „ lood 75.6°'
— 283
D B ^ E E I K A.
Waarde.
NAAK ANDERE VREEMDE PLAATSEN.
Hoeveelheid.
104,00 27.50
316.00
65-2.86
32,026.53
Diverse
1,652 pond 1,010 bossen 350 vaten blom korenmeel 488 pond 2,420 kannen jenever/1,452.00 900 „ brandewijn 819.00 600 „ likeur 480.00
540 „ inl. bitter 108,00 2,000 vtwhpine-pl 16,111 „ ps. „ „
61 stukken cederpl. 152.00 65 „ letterhout 173,00 14,505 pond 3,068% „ 9,845
244,770 pd. schoone
S/16,311.00']
3,039.05
n
M 134,583.80
3,379.60
5,305 „ heele / 1,167.10 680 „ gebroken 74,80
» 1,032 kannen 93,650 pond 277,193 gallons
937 pond tonkaboonen
J 174,029. 34
Waarde.
TOTALE V I T V O E B.
Waarde.
80.00
16,636.00
1,885.65 1,027.50 1,692.80
79,317.20
1,241.90
19 600.00 1,873.00 55,438.60
187.40
ƒ 168,641.75
80.00
165.20
252.50
4,100.00
294.00
2,850.00
1,468.40
280.00
4,100,00
294.00
3,066.00
aanmerkingen.
18,401.00
2,538.51 1,027.50 33,719.33
219,036.80
140,553.73
88.05 600.00 1,873.00 190,022.40
9,180.70
2,270.90
De afvoer uit het entrepôt is niet begrepen in den algemeenen invoer.
ƒ 628,600.32
De uitvoer voor rekening van het Gouvernement is begrepen in den algemeenen uitvoer.
— 284
UITGEVOERDE
GOEDEEEN.
N A A R N E D E R L A N D .
Hoeveelheid.
Provisien,
Rum en dram,
Suiker,
Tabak en Sigaren,
Vee,
Verwwaren,
Visch, (gezouten)
Per transport
»
29,761 gallons
22,055,108 pond
50,000 inlandsche sigaren
1 geit, 34 varkens, 76 kippen en 2 kalkoenen
Waarde.
N A A R N O O Î ^ 1
Hoeveelheid. "
ƒ 286,929,23
»
16,368.55
1,556,210.37
500.00
248.00
Vleesch, (gezouten)
Vruchten, (versehe) en confituren,
Wijn,
Zout,
Diverse goederen,
5,871 gallons
4,651,276 pond
36 kippen en 5 var! *
Diverse
ƒ 1,860,256.15
— 285 —
, o / M E E I K A . NAAR ANDERE VREEMDE PLAATSEN.
Waarde.
f : 74,029.34
Hoeveelheid.
3,229.05
827,630.91'
43.00
48.20
Waarde.
Diverse
68,776% gallons
6,375,634 pond
2 vaten tabak, 1,800 p.
36 kippen, 7 stuks hoornvee en 20 schapen
Diverse
10v.bakkelj.àl,200p./l,200.00
230 „haring à 180,, 2,760.00
140tobb. „ 365.00
10 „makreel 50.00
10 „ zalm 60.00
20 vaten à 180 pond
Diverse
Diverse
35 vaten à 200 pond
504,985.30
168,641.75
2,184.00
37,827.07'
449,922.07
360.00
358.00
520.0U
4,435.00
TOTALE U I T V O E E.
Waarde.
500.00
36.00
275.00
135.00
1,360.00
500.00
84.00
275.00
135.00
1,360.00
ƒ 665,553.89°
ƒ 628,600.32
2,184.00
57,424.67s
2,333,763.35»
860.00
644.00
520.00
4,435.00
/3,030,795.35
MB
VERSLAG van het beheer van Curaçao en onderhoorigheden, en van den staat waarin' de Kolonie zich bevindt, over het jaar 1853.
EERSTE HOOFDSTUK.
Bevolking.
I. CURAÇAO.
De bevolking te Curaçao bedroeg op ultimo December 1853:
vrijen (met inbegrip van het garnizoen) 11,413 niet-vrijen (met inbegrip van 69 gouvernements-slaven) . . 5,418
Te zamen . . 16,831
Hiervan waren:
Kooms,ch-katholijken 14,123
Protestanten 1,922 Israëlieten 786
16,831
In 1853 zijn:
geboren •] vrijen 414 niet-vrijen 254 668
, j f vrijen . 4 1 2 overleden J nie J t.yrijen f61 563
Meer geboren dan overleden 105
— 288 —
II. BONAIRE.
De bevolking van Bonaire bedroeg op hetzelfde tijdstip :
vrijen 1,570
niet-vrijen (met inbegrip van 656 gouvernemen ts-sla ven 769
Te zamen . . 2,339
Hiervan waren :
Koomsch-katholijken 2,218
Protestanten 120
Israëlieten i
2,339
In 1853 zijn aldaar:
geboren j v r if\. 66 ( niet-vnjen 30 96
overleden f v r if\. 5 0
(_ niet-vrijen 14 64
Meer geboren dan overleden 32
I I I . AKUBA.
Te Aruba bedroeg de bevolking op ultimo December 1853:
vrijen ; . . 2,635
niet-vrijen (met inbegrip van 7 gouvernements-slaven) 566
Te zamen . . 3,201
Verdeeld in :
Boomsch-katliolijken 2,772
Protestanten 428
Israëlieten 1
3,201
— 289 —
In 1853 zijn aldaar:
, f vrijen 66 geboren J niet-vrijeii 22
overleden \ _™ _'
88
niet-vrijen 9 36
meer geboren dan overleden 52
r V . ST. ETJSTATITIS.
Te St. Eustatius bedroeg de bevolking op 31 December 1853:
vrijen 785 niet-vrijen 1,071
Te zamen . . 1,856
Verdeeld in:
Protestanten 1,308 Eoomsch-katholijken 230 Methodisten 315 Israëlieten 3
1,856
In 1853 zijn aldaar:
(vrijen 18
52
geboren (met-vrijen ai
t vrijen 17 overleden { . , .. .„ (met-vrijen 18 35
meer geboren dan overleden 17
V. SABA.
Op Saba bedroeg de bevolking op ultimo December 1853:
vrijen 1,060 niet-vrijen 649
Te zamen . . 1,709
1853.
Verdeeld in:
— 290 —
Protestanten 1,682 Koomsch-katholijken 27
1,709
In 1853 zijn aldaar:
, «vrijen 28 geboren \ ( n i e t - v r i j e n . . . . 7 — 35 , . ( vrijen 16 overleden < { n i e t - v r i j e n . . . . 4
—— 20
meer geboren dan overleden . . . . 15 VI. ST. MARTIN.
Te St. Martin bestond de bevolking op ultimo December 1853 uit:
vrijen 1,300
niet-vrijen 1,618
Te zamen . . 2,918
Waarvan :
Protestanten 1,187 Koomsch-katholijken 100 Israëlieten 2
Te zamen . . 1,289
De overigen zijn niet opgegeven, terwijl tevens wordt aangeteekend, dat bij de indeeling in kerkgenootschappen de niet-vrijen op dat eiland, welke meerendeels Methodisten zijn, nooit werden vermeld.
In 1853 zijn aldaar:
. (vrijen 20 geboren ] (niet-vrijen . . . . 53
73
overleden i (niet-vrijen 16 31
meer geboren dan overleden . . 42
— 291 —
TWEEDE HOOFDSTUK.
Middelen van beheer en staat waarin hetzelve zich bevindt.
A. Algemeen en gewestelijk beheer.
Daaromtrent vallen geene bijzonderheden mede te deelen.
B. Militair zaken.
I . GARNIZOEN.
Op ultimo December 1853 was de sterkte van het garnizoen als volgt:
bataillon jagers 9 officieren en 200 onderofficieren en manschappen ; compagnie artillerie 4 „ „ 100 „ „ „ officieren van gezondheid 4
Totaal 17 officieren en 300 onderofficieren en manschappen.
De troepen bevonden zich in voldoenden toestand. De schutterij te Curaçao was sterk:
present: afwezend:
1 majoor-kommandant (Gouverneur der kolonie) ; 17 officieren en 283 onderofficieren en manschappen; 311 onderofficieren en manschappen; alzoo totaal 18 officieren en 594 onderofficieren en manschappen.
De landstorm aldaar was sterk :
present: afwezend:
dezelfde majoor-kommandant; 11 officieren en 765 onderofficieren en manschappen; 290 onderofficieren en manschappen;
uitmakende eene totale sterkte van 12 officieren en 1055 onderofficieren en manschappen.
De ontvangst uit Nederland van 600 nieuwe slaggeweren heeft het bestuur te Curaçao in de gelegenheid gesteld om de oude onbruikbare in te nemen en de schutterij met deze nieuwe te wapenen.
De schutterij te Bonaire bestond uit:
1 kapitein-kommandant (de gezaghebber des eilands); 2 officieren en 149 onderofficieren en manschappen; terwijl nog 135 onderofficieren en manschappen afwezend waren.
Zij was alzoo gezamenlijk sterk 3 officieren én 284 onderofficieren en manschappen.
19*
— 292 —
Te Aruba waren voor de schutterij ingeschreven 281 onderofficieren en manschappen , van welke 24 afwezend waren :
De schutterij te St. Martin bestond op ultimo December 1853 uit:
1 kapitein-kommandant ; 1 kapitein; 3 eerste ) . ., > luitenants; 4 tweede) 145 onderofficieren en manschappen. Het corps vrijwilligers te paard bestond uit 1 kapitein en 23 onderofficieren en manschappen. De niet meer bruikbare vuursteengeweren zijn teruggenomen, en daartegen aan de schutterij uitgereikt 50 nieuwe slaggeweren met toebehooren, waardoor in eene dringende behoefte is voorzien. De contributie tot instandhouding van het corps, bedragen hebbende de som van ƒ 204, is uitsluitend besteed geworden tot het doen aanmaken der benoodigde uniform-stukken voor zoodanige schutters, als niet bij magte zijn zich de bepaalde kleeding uit eigene fondsen aan te schaffen; zoodat die schutterij thans goed gewapend en vrij goed gekleed is.
Te St. Eustatius bestond de schutterij op het einde des jaars uit 3 officieren en 26 onderofficieren en manschappen. Voorts telde het corps vrijwilligers te paard 25 leden.
I I . INBIGTINGEN TOT HET GARNIZOEN BETREKKELIJK.
Eeservefonds.
Dit fonds bedroeg op ultimo December 1852:
bij de jagers ƒ 2,928.66 „ „ artillerie. . . . . 1,912.36 ƒ 4,841.02
Op 31 December 1853:
bij de jagers ƒ 2,367.75 „ „ artillerie 1,278.40 3,646.15
Alzoo minder dan in 1852 ƒ 1,194.87
Hospitaal.
Op ultimo December 1852 bleven er in het hospitaal 16 zieken. In 1853 bijgekomen 648 „ 664 zieken. Daarvan zijn hersteld 561 zieken. Overleden 75 „ _ — 636 „
Bleven dus in hetzelve aanwezig op ultimo December 1853. . . 28 zieken.
fi
— 293 —
C. Regtswezen en politie.
L BURGERREGT.
In 1853 is te Curaçao aan een persoon, geboortig van Bonaire het burgerregt verleend. Hetzelve is mede verleend te St. Martin aan een persoon, afkomstig van het Fransche gedeelte des eilands.
I I . REGTERLIJKE MAGT.
Te Curaçao zijn in 1853 bij de regtbank behandeld 16 burgerlijke en 16 strafzaken, waarvan 8 wegens feitelijk geweld, 1 wegens onvolledigheid van bewijs, 2 wegens verbale injurie, 2 wegens overtreding der verordening op het slijten en tappen van sterken drank, 2 wegens het niet-doen van aangifte van verkochte onroerende goederen binnen den bij de wet bepaalden tijd, en 1 wegens politie-overtredmg. Bij de commissarissen tot de kleine zaken zijn 15 zaken behandeld. Bij de regtbank te St. Martin zijn in 1853 10 vonnissen gewezen in burgerlijke zaken, en in strafzaken 5 wegens diefstal. Bij commissarissen tot de kleine zaken aldaar zijn 8 civiele gedingen en 21 strafzaken afgedaan. Bij de regtbank te St. Eustatius is alleen beschikt op de requesten. Bij het collcgie tot de kleine zaken aldaar zijn 4 vonnissen geveld. Bij de gedelegeerde regtbank te Saba werden 4 vonnissen gewezen, waarvan 2 wegens diefstal, 1 wegens feitelijk geweld en 1 wegens civiele vordening. Bij de regtbank te Curaçao waren ingeschreven 3 advocaten, terwijl de procureur, voor dezelve postulerende, wegens zeer hoogen ouderdom zijne betrekking heeft nedergelegd.
I I I . POLITIE.
§ 1. Regt van verblijf.
Te Curaçao zijn in 1853 admissien tot inwoning verleend aan 5 personen, waarvan 2 geboren in Venezuela, 1 in Denemarken, 1 te Curaçao en 1 te Bonaire. _ Gelijke admissien zijn te St. Martin verleend aan 3 personen, allen afkomstig van Marigot (Fransch gedeelte.)
§ 2. Passen voor vaartuigen.
In 1853 zijn te Curaçao afgegeven:
aan Nederlandsche kustvaarders 28 passen; „ Nederlandsche vaartuigen 5 j ^ ^ ^ ^ . ^ d e b u i t e n. b a a i j e n i n t e l a d e n. „ vreemde „ 48 )
en voorts 12 permitten aan vaartuigen om steenen en zand langs de zuidkust des eilands te halen tot opbouwing of reparatie van hnizen.
IV. EENIGE ONDERWERPEN MET HET REGTSWEZEN IN VERBAND STAANDE.
§ 1. Wees-, onbeheerde en desoMe-loedelkamers.
Uit de verantwoordingstukken en rekening der wees-, onbeheerde en desolate boedelkamer te Curaçao, over 1853, blijkt:
— 294 —
dat het eigen fonds of guarantie-kapitaal op ultimo December 1852 groot was ƒ 111,067.51s
dat, na aftrek der administratiekosten, belastingen enz, de overwinst in 1853 heeft bedragen 2,744.23
en op ultimo December 1853 alzoo bedroeg . ƒ 113,801.745
zijnde in den loop van dat jaar geene verliezen geleden.
De kapitalen behoorende aan particulieren bedroegen op ultimo December 1852. ƒ 365,879.33s
In den loop van 1853 zijn ter administratie op de kamer gebragt ƒ 46,034.44s
interesten (na 3 jaren) op kapitaal gebragt . . 1,760.15
ƒ 47,794.59s
Afbetaalde kapitalen 15,687.73
32,106.S65
Weshalve het kapitaal aan particulieren toebehoorende op ultimo December 1853 beliep s 397 ggg JQ
Op ultimo December 1853 bedroegen de hypotheken ten faveure d e r k a m e r ƒ 439,522.44 Het huis, weeskamergebouw in de stad 6 19140 Door particulieren was aan interesten verschuldigd 18,439.10 Het bedrag in kas beliep 33 34g 06
Het bedrag in de reaervekas was groot. 29 110.00
ƒ 516,603.00 tegen ultimo December 1852 481770 07
Meer dan 1852 . . / 34,832.93
De Israëlitische weeskamer.
Het kapitaal was op ultimo December 1852, groot . . . . ƒ 47 757,55 Op ultimo December 1853, bedroeg dat der kamer ƒ 27,884.27 dat van particulieren 20 840.71
— 48,724.98
En alzoo meer dan in 1852 . . ƒ 967.43
Gedurende 1853 is aan de wees-, onbeheerde en desolate-boedelkamer te St n Al8 11 e e n b 0 e d e l ' W e l k e d 0 0 r h a a r S e l i4 u i d e e r d is met een batig saldo Voorts zijn in dat jaar door de administratie nog vereffend eene ten jare 1827 or de kamer opgenomene voogdij, met een beschikbaar saldo groot ƒ 9 983 49
T Q W V « n u ] 8 4 8 a a n d e k a m e r v e r v a I l e n boedel> met een batig saldo Q ƒ 3,375.56, welke bedragen aan de daarop regt hebbende zijn uitbetaald.
— 295 —
In de reservekas der kolonie te St. Eustatius, bleven op ultimo December 1853 nog gedeponeerd de niet-gereclameerde gelden reeds vermeld in het verslag over 1852, bedragende/1,553.41. In 1853 is uitgekeerd voor gelden minderjarige kinderen aankomende eene som van/251.961/.. Behalve de opgemelde som van/1,553.41 was nog onder het beheer der wees-, onbeheerde en desolate boedelkamer een bedrag groot / 2,092.60 tegen in 1852 2,454.11
Minder in 1853 dan in 1852 . . ƒ 361.51
Er zijn in 1853 aan de kamer gebragt twee insolvente boedels, welke zijn afgesloten.
§ 2. Gevangenissen.
Te Curaçao heeft ten dezen aanzien geene verandering in 1853 plaats gevonden. Op ultimo December 1852 bleven te Curaçao in de gevangenissen 8 personen waaronder 4 militairen, ten vorigen j are vermeld. Gedurende 1853 zijn er bijgekomen ? »
15 „
weder ontslagen ° »
zoodat op ultimo December 1853 in dezelve aanwezig bleven . . 7 personen, waaronder 4 militairen.
Te St. Martin heeft het getal gevangenen gedurende 1853 bedragen;
vrije personen. . . . 25
slaven 51
Op ultimo December bleef er geen aanwezig. Te St. Eustatius zijn in 1853 2 personen in de gevangenis geweest. Er bleef geen in dezelve aanwezig op ultimo December 1853. Te Saba zijn in 1853 geene gevangenen geweest.
D. Eeredienst.
I. PEOTESTANTSCHE.
In het geestelijk personeel bij de vereenigde Protestantsche gemeente te Curaçao is in 1853 geene verandering gebragt, en bestaat hetzelve derhalve uit 2 predikanten, waarvan een van tijd tot tijd het dienstwerk gaat verrigten op Bonaire en Aruba. Hare staat-rekening omvat de kerk- en armenkas, en toont voor het dienstjaar 1853 aan, dat de uitgaven hebben bedragen:
aan bedeeling der armen / 2,382.Oo aan reparatie aan de kloktrap, wijn voor het avondmaal enz 685.28' aan tractementen der beambten 985.18 aan belasting op hypotheken 429.72 / 4,482.235
dat de inkomsten zijn geweest 4,414.155
meer uitgegeven dan ontvangen 68,08s
welke op het kapitaal is afgeschreven.
— 296 —
Tot die inkomsten is door het Gouvernement bijgedragen, door het toegekende aandeel in de algemeene armengelden, ƒ 413,93, en voorts uit toevallige baten/483.
Het kapitaal der kerk bedroeg:
op ultimo December 1852 . ƒ 51 678 58 „ „ December 1853 51,610.505
gelijk aan het opgegeven verschil ƒ 68.08s
Weezenfonds dezer gemeente.
De ontvangsten hebben bestaan uit:
interesten ƒ 197 95
subsidie van het Gouvernement 1,500.00
/ 1,697.05
Uitgaven.
Maandelijksche onderstand aan weezen gedurende h e t Jaar / 1,014.00 kleeding voor idem 290 71 geneeskundige behandeling 30.00 belasting op hypotheken 24.00
ƒ 1,358.71 I Batig slot op kapitaal gebragt ƒ 338~34~
Het weezenfonds bedroeg op ultimo December 1852 "ƒ 4,259.22» en op ultimo December 1853 was hetzelve groot ' 4,597.56»
vermeerdering gelijk aan het batig slot ƒ ~388^34»
I I . KOOMSCH-KATHOLIJKE.
Er is in 1853 geene verandering gebragt in het Apostolisch vicariaat te Curacao Het door het Gouvernement bezoldigde personeel is gebleven op 1 priester en 2 kapellanen te Curacao, en 1 priester op elk der eilanden Bonaire en Aruba _ De Koomsch-katholijke priester Kutemaker te St. Eustatius is evenwel tot nrovicaris benoemd, met regt van opvolging. Het onbezoldigde personeel der geestelijken van die kerkgemeente bestond op ultimo December 1853 uit 16 priesters en 6 zusters van liefdadigheid Ie St Martm en St. Eustatius wordt de dienst door een onbezoldigden priester op elk dier eilanden waargenomen. De aan het bestuur ingediende kasrekening der Koomsch-katholijke kerk wees op 1 January 1853 een saldo in kas aan van ƒ 1,930.26»
gedurende het jaar hebben de gezamenlijke ontvangsten bedragen. 3,530.86
/ 5,461.12' daartegen is uitgegeven 4,113.80»
bleef saldo in kas op 31 December 1858 / 1,347.32
— 297 —
Als kapitaal der kerk wordt op de staat-rekening aangewezen aan hypotheken, gebouwen, eene slavin, uitstaande huishuren en het opgemelde saldo in kas, eene som van ƒ 12,050.90 dat kapitaal bedroeg op ultimo December 1852 12,586.30
en is dus achteruitgegaan met ƒ 535,40
Eoomsch-katholijke maatschappij van weldadigheid.
Volgens de staat-rekening dezer inrigting zijn hare inkomsten geweest in 1853 / 1,146.10
Hare uitgaven hebben bedragen: aan bedeeling der armen ƒ 1,268.00 aan onkosten 14.75 1,282.75
nadeelig saldo der administratie óver dat jaar . . . . . . . f 136.65 hetwelk op kapitaal is afgeschreven. Tot de bovengenoemde inkomsten van ƒ 1,146.10, heeft het Bestuur der kolonie bijgedragen het aandeel aan deze maatschappij toegekend in de algemeene armengelden, ten bedrage van ƒ 248.35. Het kapitaal der maatschappij bedroeg op ultimo December 1852, blijkens het verslag over dat jaar / 1,730.94s
Op ultimo December 1853 1,594.295
Nadeelig verschil ƒ 136.65
In 1853 is uit toevallige baten eene tegemoetkoming verleend:
aan den bisschop Niewindt tot uitbreiding van het Christelijk onderwijs onder de slaven, ten bedrage van / 483.33 en aan de Eoomsch-katholijke maatschappij van weldadigheid. . 290.00
Totaal . . ƒ 773.33
I I I . ISEAëLITISCHE.
Volgens de staat-rekening over 1853 hebben de inkomsten bedragen ƒ 9..650.315
de buitengewone ontvangsten 54.80 ƒ 9,705.11s
waaronder het door het Gouvernement toegekende aandeel in de armengelden groot is geweest ƒ 277.57 De uitgaven hebben beloopen: alimentatie der armen 2,643.96 salarissen van den voorlezer, onderwijzer enz . . 2,871.45 administratiekosten 909.43 oninbare schulden afgeschreven 2,300.00 Buitengewone uitgaven 663.96° / 9,388.80s
Batig slot op kapitaal gebragt / 316.31
— 298 —
Het kapitaal bedroeg:
op ultimo December 1852 , A Q o A t , K a Hetzelve beliep ultimo December 1853 49 658 89
en is alzoo vermeerderd met f 31531
geStei/imt d e Z e g e m e e n t e m e d e Uit t 0 e V a l l i g e b a t e n v a n h e t Gowemement
E. Instellingen van liefdadigheid.
1. HET LAZARUS- EN KKANKZINNIGENHUIS.
In het jaar 1853 is het aan de administratie gelukt om eenig werkvolk over te
efseWe ü t I Z T ^ ™ W A hf. s t e l l i nS»> - ] k e * * ^bouw z o o Z i e Ï ™f t e; Die herstellingen, vooral de bijna geheele vernieuwing der daken, benevens de bijbouwing van eenige kleine localen voor krankzinnigen, hebben eene uitgaaf gevorderd van /1460.04, welke de administratie uit de bVaringen i„ h et Z a l l i t veonaM "- *"> ^ S* ^ m ^ d°° r h e t ^ v e r n e n L t toegewezen Ä10 ' HTÎ- °T e e,en ? n t r a C t' heeft gevonden °P een bedraS ™ van
dekt worded g e W ° n e ^ ™ 1 8 5 4 ' d ° ° r b e sP a4?en, zal moeten ge
De gezamennjkeruitgaven voor dat gesticht waren voor 1853 geraamd op/3,100.
en hebben bedragen:
voor levensbehoeften ƒ 1 891 01 » feeding ' ' 1 4 g 6g,
„ geneeskundige behandeling, opzigters enz. . . 618.37
/ 2,658.06'
„ j y n ? 1 8 5 3 geWtef 1 0 ' ? 5 4 verPIeegdagen, weshalve, bij verdeeling der opKwÄ 0^ getal ™* h^™> *° «%- ^ e]ken 4^4
Op ultimo December 1852 waren in het gesticht aanwezig:
lepreuzen ] j krankzinnigen g
behebt met andere ziekten en kwalen . 10 de pontvoerder \
— 28 personen. Bijgekomen in 1853:
krankzinnigen 3
gebrekkigen 3 — _^ „
33
— 299 —
Daartegen zijn overleden:
krankzinnigen 1 gebrekkigen 4
— ö
Bleven aanwezig 28 „
Op ultimo December 1853, te weten:
lepreuzen 11 krankzinnigen 8
behebt met andere ziekten en kwalen . 8 de pontvoerder . 1
— 28 personen.
2. SPAAKBANK EN BANK VAN LEENING.
Zoo als uit het verslag over 1852 blijkt, loopt het huishoudelijk jaar van deze inrigting van Junij van het eene jaar tot Junij van het volgende. Bij het verslag over 1852 zijn de opgaven te dezer zake medegedeeld tot 30 Junij 1853. Bij het tegenwoordig verslag zouden derhalve moeten worden opgenomen de bijzonderheden omtrent de spaarbank en bank van leening, loopende tot 30 Junij 1854. Door de vervroegde indiening zal dit echter niet doenlijk zijn, vermits die bijzonderheden, welke steeds bij afzonderlijke missive naar het moederland worden opgezonden, nog niet ontvangen zijn. De mededeeling zal derhalve verschoven worden tot een volgend verslag.
St. Martin.
De ontvangsten voor het armenfonds aldaar hebben in 1853 bedragen ƒ 461.30 en de uitgaven 453.10
minder uitgegeven dan ontvangen . . : ƒ ^30
Een gemiddeld getal van 25 behoeftigen heeft daaruit wekelijks eenigen onderstand bekomen. In het kleine gebouw, reeds vroeger opgegeven en strekkende tot huisvesting van eenige oude behoeftige lieden, is geene verandering gekomen.
St. Eustatius.
De vereenigde kerke- en armenkas aldaar had, blijkens het opgeteekende in het verslag over 1852, op ultimo December voor dat jaar, een batig saldo van / 1,007.98
In 1853 is door dezelve ontvangen:
aan regten op de ingevoerde producten en andere opbrengsten ƒ 818.815
interesten 284.00
2,102.81'
/ 2.110.79s
— 300 —
De uitgaven daartegen zijn geweest:
voor onderhoud der armen, met bij rekening van aankoop van doodkisten / 664.00 betaald op rekening der aan de kerk gedane reparatie, ten beloope van ƒ 1,490.5l'/a 782.62s
voor belasting op notariële obligatien en voor perceptiegelden 108.985
voor aangekochte medicijnen ten behoeve der armen. 169.60 1,725.31
Saldo in kas . . / 3S5.585
Op ultimo December was:
aan die kas toekomende aan uitstaande obligatien met verloopene interesten 3,897.49
ƒ 4,283.07 wanneer van deze som wordt afgetrokken het voor reparatie aan de kerk verschuldigde saldo groot 707.89
dan bleef het fonds op ultimo December 1853 ƒ 3,575.18' tegen ultimo December 1852 ƒ 4,905.46,/a en toont eene vermindering aan van 1,330.28
ƒ 4,905.46
Uit de armenkas zijn ten behoeve der armen aangekocht medicijnen tot een bedrag van ƒ 169.60, ter verstrekking van dezelve bij een onverhoopt uitbreken der cholera, waarmede dat eiland bedreigd werd.
F. Burgerlijke geneeskundige dienst.
De gezondheidstoestand is te Curaçao in 1853 zeer ongunstig geweest. Onder de Europeanen en Noord-Amerikanen heeft de typhus sterk geheerscht en zoowel onder de nieuw aangekomene manschappen van het garnizoen als onder de equipages der oorlogsbodems en koopvaardijvaartuigen vele slagtoffere gemaakt. De mazelen zijn, na in 1852 algemeen geheerscht te hebben, in 1853 onder de ingezetenen opgevolgd door de scharlakenkoorts en roodvonk. Daaraan zijn er eenige bezweken, vooral in het laatste gedeelte des jaars, terwijl deze ziekte zich in het begin van 1854 meer uitbreidde. Te Bonaire zijn eenige gevallen van typhus onder de inboorlingen en landslaven waargenomen, en ook daar is de gezondheidstoestand ongunstig geweest. De vaartuigen, komende van besmette plaatsen, zijn in 1853 aan het houden van quarantaine onderworpen geworden. Het gebouw voor quarantaine-hospitaal, op het erf, Mundo Novo genaamd, daargesteld, is in 1853 voltooid en voor de dienst overgegeven. Van Carracas werd eenige koepokstof ontvangen, doch is daarvan geen gebruik gemaakt op de ontvangst van berigten, dat die stof niet deugdelijk was en in Venezuela bij sommigen kwTaadaardigen uitslag, bij anderen de kinderpokken had voortgebragt. In 1853 waren te Curaçao 2 med. chir. et. art. obst. doctoren in Nederland, en 1 in dezelfde vakken op eene vreemde hooge school gepromoveerd. Voorts 3 tot de genees- en heelkunde toegelaten, welke van geene diploma's eener hoogeschool voorzien zijn. Het getal apothekers is twee gebleven.
— 301 —
De gezondheidstoestand op de eilanden St. Martin (Nederlandsen gedeelte), St. Eustatius en Saba is in 1853 over het algemeen bevredigend geweest. De cholera morbus, welke op Nivis en St. Thomas in het laatst van dat jaar is uitgebroken en zeer vele slagtoffers heeft gemaakt, heeft de gezaghebbers der eilanden St. Eustatius en St. Martin, evenzeer als het Gouvernement te Curaçao, doen overgaan tot het nemen van quarantaine-maatregelen ter afwering, en ook tot die voorzieningen, welke bij eene uitbreking dezer vreeselijke ziekte bepaaldelijk vereischt worden om de behoeftige bevolking te kunnen te gemoet komen met geneeskundige hulp, dekkings- en voedingsmiddelen. In 1853 zijn onze eilanden van de cholera verschoond gebleven en had zich die ziekte ook in de eerste maanden van 1854 aldaar nog niet vertoond. Het getal burgerlijke geneeskundigen te St. Martin en te St. Eustatius is onveranderd gebleven.
G-. Onderwijs.
Op de drie landsscholen te Curaçao is gratis onderwijs gegeven aan 181 jongen» en 63 meisjes, te zamen 244 kinderen. In 17 verschillende particuliere schoolimïgtingen (bewaar- en Zondagscholen er onder beo-repen) is bovendien onderwijs verstrekt aan 549 jongens en 906 meisjes, te zamen 1455 kinderen; zoodat in 1853 te Curaçao onderwijs ontvangen hebben:
Jongens 730 Meisjes 969
Te zamen 1699 kinderen.
Te Bonaire werd op de landsschool onderwijs gegeven:
Jongens. Meisjes.
gratis aan 1 ' 9 aan kinderen van particulieren 7 10
24 19
Totaal 43 kinderen.
Op de Eoomsch-katholijke armenschool aldaar aan 31 jongens en 52 meisjes, te zamen 83 kinderen. Te Aruba werd op de mede aldaar bestaande landsschool onderwijs verstrekt aan 21 jongens en 7 meisjes, totaal 28 kinderen. De vroeger door de Eoomsch-katholijke geestelijkheid aan ,den noordkant van dit eiland opgerigte armenschool voor de Spaansche taal is in 1853 geheel opgeheven. Omtrent de scholen op Curaçao kan worden aangeteekend, dat de schoolcommissie veel lof heeft kunnen toezwaaijen aan twee der landsscholen, alwaar een oordeelkundig en stelselmatig onderwijs, zoo als in de kolonie nooit te voren aan de behoeftige klasse is gegeven, de schoonste vruchten voor de toekomst beloofd. Opmerkelijk was het, hoe op deze scholen, bij eene gepaste vrijmoedigheid en blijkbaren leerlust, bij de kinderen het denkbeeld van orde en zindelijkheid veld wint. Op de derde landsschool staken de weinige vorderingen der leerlingen bij die der voorgaande zeer af. De armenklassen op het Instituut der zusters van liefdadigheid hielden zich op dezelfde hoogte staande. De commissie heeft echter doen opmerken, dat, volgens ontvangene mededeeling, niettegenstaande de ijverige pogingen der zusters van liefdadigheid en den invloed der geestelijkheid, de ouders in de buiten-districten moeijelijk te bewegen zijn, hunne kinderen geregeld naar school te laten gaan en
— 302 —
daardoor van de geopende gelegenheid om onderwijs te genieten door de vrije bevolking niet zoo ruim gebruik gemaakt wordt als in het belang der kinderen wenschelijk zoude zijn. De school op St. Kosa, welke onder de voortreffelijke leiding van den pastoor Putman zoo veel beloofde, dreigde dan ook na diens vertrek geheel te vervallen; door tusschenkomst der Eoomsch-katholijke geestelijkheid en der zusters van liefdadigheid werd dezelve echter behouden, en is de gang van het onderwijs aldaar in den laatsten tijd merkelijk verbeterd. De overige particuliere scholen hebben even als in het vorige jaar min of meer bevredigende uitkomsten opgeleverd. Aan het hoofd derzelve, zegt de commissie, staat buiten allen twijfel die van den heer Pijpers; het onderwijs was daar uitmuntend en voldeed de commissie in alle opzigten. Te Bonaire zijn de vorderingen op de landsschool zeer bevredigend geweest. Te Aruba lieten dezelve op de landsschool te wenschen over. Te St. Martin is in 1853 door den aldaar in 1850 gevestigden uit Nederland gekomen onderwijzer aan een gemiddeld getal van 30 leerlingen gratis onderwijs gegeven in het lezen, schrijven, rekenen, de Hollandsche en Engèlsche talen, de aardrijkskunde en Vaderlandsche geschiedenis, tegen een gemiddeld getal van 50 kinderen in 1852. De oorzaak der vermindering van het getal leerlingen, vergeleken met dat van het vorige jaar, wordt gezegd hoofdzakelijk gelegen te zijn in de toenemende armoede der ouders, welke hen belet hunne kinderen behoorlijk gekleed ter school te zenden, en overigens ook daarin, dat eenige leerlingen in 1853 de school hebben verlaten, omdat zij geacht worden genoegzame vorderingen te hebben gemaakt, of om tot eenig ambacht te worden opgeleid. Op de privaat-school onder dienzelfden onderwijzer hebben in 1853 35 leerlingen onderwijs genoten.
H. Landsgebouwen en openbare werken.
De niet-voltooide gracht, welke, in het plan van versterking van den luitenant-generaal Kraijenhoff, de zee met het Waaigat moest vereenigen en alzoo de stad tot een eiland vormen, is gedempt, waardoor de voor de stadsbewoners schadelijke uitdamping, daaruit voorkomende, is weggenomen, terwijl bij dezelfde gelegenheid het terrein aan het Waaigat ten noorden van den stadswal met hetzelfde doel van eenen berg van onreinheden gezuiverd en het terrein geheel vlak gemaakt is. Op het terrein Mundo Novo, bewesten en derhalve beneden-winds van de stad, is een quarantaine-hospitaal opgerigt en voor de dienst overgegeven, waar 60 lijders kunnen worden verpleegd. Daardoor is, zoo voor het garnizoen en de equipages der koopvaardijvloot als voor die van Zijner Majesteits schepen van oorlog, in eene behoefte voorzien, welke te meer gevoeld is geworden bij de epidemien , die in de laatste jaren overal rondom en eindelijk ook te Curaçao geheerscht hebben. De kaai in de Willemstad heeft geene voorzieningen gevorderd. Die aan de overzijde vereischte echter eene groote herstelling en de verlenging van een gedeelte. In 1853 is die herstelling en de verlenging ondernomen, doch niet geheel geëindigd, zoodat de voltooijing in de eerste maanden van 1854 valt. Hiermede is een goed en duurzaam werk volbragt, hetwelk in de eerste jaren slechts een zeer gering gewoon onderhoud zal kunnen vorderen. Aan de groote wegen in de buiten-districten te Curaçao is in 1853 stelselmatig gewerkt, zoowel aan die van de westelijke plantages als aan die voor de oostelijke. De zuidelijke, naar de laatstgenoemde leidende, van den berg van Altena tot aan Labodera, is in 1853 geheel bruikbaar gemaakt, om in 1854 zooveel mogelijk te worden voortgezet door het leggen van eenen dijkweg over een zilterig gedeelte, dat met hoog water of bij regens geheel onderloopt en de communicatie langs dien kant belet, hetgeen vooral gevoeld wordt door de eigenaren van zoutpannen in die streken, die, hun product steeds over land moetende transporteren naar de stad, daarin soms drie maanden in het jaàr verhinderd werden, of' eenen zeer grooten en moeijelijken omweg moesten maken. Het is nog niet te bepalen, of dat gedeelte van dien weg in 1854 zal kunnen worden voltooid, maar wanneer ook een ge
— 303 —
deelte tot het volgend jaar moest verschoven worden, zoo zal toch eindelijk dat nuttige werk zijn daargesteld door een doelmatige aanwending telken jare van een gedeelte der toegestane gewone fondsen en verkregen zijn, dat de zuidelijke plantages hare producten ook in den regentijd goed ter markt kunnen brengen. De wegen te St. Martin, langs welke de producten met karren vervoerd worden, hebben door de gevallen slagregens veel geleden, doch waren met ultimo December 1853 weder in bruikbaren staat gebragt. Ook zijn eenige bruggen, welke waren weggespoeld, weder hersteld. Te St. Eustatius waren de openbare wegen in vrij goeden staat, doch de toestand der straten liet te wenschen over, doordien de kruismuren veel geleden hebben door de in de laatste jaren gevallen regens.
I. Vervoerwezen.
Tn 1853 is de tijd van 3 jaren, waarvoor de Curaçaosche pakketvaart-maatschappij was opgerigt, verstreken en deze maatschappij ontbonden. In het overbrengen naar en van St. Thomas der correspondentie met Europa is echter nog door particuliere inteekeningen en ondersteuning van het bestuur der kolonie voor den tijd van een jaar voorzien.
J. Geldelijk beheer.
§ 1. Bank.
Omtrent den staat der Curaçaosche Bank op ultimo December 1853, en de operatien dezer inrigting gedurende dat jaar, kan het volgende worden medegedeeld: Het bedrag der bankbiljetten op 31 December 1852 bedroeg . ƒ 241,765.00 Het kapitaal der Bank, voortspruitende uit de ontvangene interesten, disconto's en premien, bedroeg op ultimo December 1852 ƒ 27,206.61
Gedurende het jaar 1853 hebben de operatien der Bank bestaan in het beleenen van gelden :
1°. op een hypotheek, gevestigd op eene particuliere zoutpan
2°. op gedisconteerde wissels, volgens art. 9 van het reglement der Bank voorzien van twee behoorlijke endossementen,
3°. op gouden en zilveren specie") beide C \ gede- i 4°. op gouvernements- wissels ) poneerd (,ten gevolge waarvan het eigen fonds der Bank, na aftrek der kosten van administratie, vermeerderd is met 9,267.89
en gebragt op 36,474.50
bedrag van de biljetten en het kapitaal op ultimo December 1853 ƒ 278,239.50
Transporteren . . / 278,239.50
— 304 —
Per transport . . ƒ 378,239.50
waarvan op dien datum uitstaande was :
a. op eene hypotheek gevestigd op particuliere zoutpannen, à 5 per cent 'sjaars . . . ƒ 2,000.00 b. op gedisconteerde wissels, tegen eene rente van 5 per cent 's jaars 132,900.00 c. op gedeponeerde gouden en zilveren muntspecien, tegen een disconto van 1 per cent 'sjaars 53,350.47s
d. op gouvernements-wiss els, mede tegen een disconto van 1 per cent 2,500,00
terwijl er:
e. onder den secretaris der Bank tot het doen van kleine beleeningen berustende bleef eene som van 4,000.00
ƒ 194,750.475
saldo in de reserve-kas der Bank op ultimo December 1853 . ƒ 83,489.02"
bestaande uit de navolgende bankbiljetten en speciën:
aan bankbiljetten ƒ 69,765.00 „ 5 francs-stukken 13,100.00
„ gekapt zilver en klein geld 624.02*
/ 83,489.02= Het saldo in de reserve-kas was op ultimo December 1852. . 70,870.36
alzoo meer op ultimo December 1853 ƒ 12,618.66=
§ 2. Begrooting.
Door de vervroegde indiening van het tegenwoordig verslag, moet men zich bepalen tot de bijvoeging der begrooting, sub. lit. A., B en C, zijnde de opgave der werkelijke ontvangsten en uitgaven over het dienstjaar 1853 nog niet te leveren. De mededeeling daarvan zal derhalve tot eene volgende gelegenheid moeten worden uitgesteld.
§ 3. Bronnen van inkomsten.
Bij de beschikking van 5 November 1852, n°. 68 zijn, te rekenen van den dag der afkondiging van dezelve te St. Martin (Nederlandsch gedeelte), aldaar alle voor den doorvoer bestemde goederen vrijgesteld van de regten van in- en uitvoer. Die beschikking is opgenomen in het Publicatieblad van 1853 , onder n°. 1. Tevens is bij Koninklijk besluit van 9 December 1852 n°. 85, een reglement op het entrepot van het eiland St. Martin (Nederlandsch gedeelte) vastgesteld, met bepaling dat hetzelve gelijktijdig met de hierboven vermelde wet in werking zou worden gebragt. Het voornoemd Koninklijk besluit gelijktijdig afschaffende eenige emolumenten op het tarief von voormeld eiland bekend onder den namen van vlaggen- en hospitaalgeld, en die voor den commies van in- en uitklaring, den fiscaal, den kom
— 305 —
mandant en het zoogenaamd tonnegeld, bepaalt nog, dat op dat eiland een matig havengeld zal geheven worden van alle daar aankomende schepen. Dit havengeld is vastgesteld als volgt:
van schepen van 100 ton en daarboven per ton . . ƒ 0.25 beneden 100 tot 50 ton per ton. . 0.20 50 „ 27 „ „ „ 0.15 „ 25 ton per ton 0.125
van schepen, op het Nederlandsch gedeelte van het eiland te huis behoorende, is het havengeld slechts eens in het jaar verschuldigd, naar reden van ƒ 1 per ton. De voldoening van dit regt geschiedt door den schipper, met bijbetaling van ƒ 1 als emolument ten behoeve van commies-ontvanger, telken jare bij het ligten der scheepspapieren.
Bij Koninklijk besluit van 8 Augustus 1853, n". 34, is goedgekeurd eene door den Gouverneur van Curaçao en onderhoorigheden ontworpene publicatie, waarbij worden afgeschaft:
o. de belasting op het personeel en mobilair; b. die van den 40sten penning op hypotheken;
c. die op de huisbedienden, en waarbij de belasting van den 5Osten penning op de overdragt van vaste goederen wordt gebragt op den lOOsten penning van den koopschat. De afschaffing dier belasting is ingegaan, als:
van die op het personeel en mobilair, alsmede van die op de huisbedienden, met 1 October 1853, en van die op den 40sten penning van hypotheken, alsmede van de wijziging in den 50sten penning op de overdragt van vaste goederen, van den dag der afkondiging der betrekkelijke publicatie, zijnde geweest den 9den September 1853. De tijdelijke schorsing van de uitvoerregten op het vee te Aruba is in 1853 voortgezet. Deze maatregel heeft zich door de uitkomst ook in dit jaar aanbevolen.
K. Nijverheid.
§ 1. Landbouw.
De droogte heeft in de eerste maanden des jaars 1853 voortgeduurd, zoodat de schaarschte van drinkwater te Curaçao zorgelijk de toekomst deed te gemoet zien. Deze droogte werd echter in Augustus afgebroken en heeft men zich in goede regens mogen verheugen, welke den maïsoogst, die in Maart gewoo lijk inkomt, en andere voortbrengselen voor de voeding gunstig zullen doen zijn, daar men berekende dat dezelve algemeen voor een jaar en in de West-divisie op sommige plaatsen zelfs voor meer dan een jaar kost voor de slaven opleveren zal. Het vooruitzigt daarop bij het begin van 1854 was van dubbele waarde bij groote schaarschheid en voor eenige dagen zelfs volslagen gebrek aan meel en weinig voorraad van maïs, beiden eerste voedingsmiddelen, die tot zeer hooge prijzen waren opgedreven. Op Bonaire wordt in den regel weinig maïs verbouwd; de kleine tuintjes hebben echter door de ook aldaar gevallen regens eenen redelijken oogst verzekerd. In 1852 is geene verandering gebragt in het getal gouvernements-etablissementen, noch in het personeel bij de cultuur der nopal en de teelt van het cochenille-insect. De cochenille is zeer ongunstig geweest, ten gevolge van de uitputting door droogte en de schildluis, en van stilstand in den verderen groei der nopalplanten, waardoor het insect daarop niet kon voortkomen. Het etablissement de Hoop te Curaçao heeft met vele aangewende zorgen slechts het insect kunnen behouden voor eene toekomstige bevolking. De aanhoudende regens, vooral in de maand November, hebben van de 3 laatst vernieuwde bunders eene menigte planten doen verrotten, welke, telkens, dadelijk
1853. 20
— 306 —
werden vernieuwd. Bij deze nieuwe of aangevulde planten bespeurt men thans minder de verrotting dan bij de vroeger drooge bladeren, welke zij hebben vervangen. Het jonge plantsoen begon bij het einde des jaars tot ontwikkeling te komen. Het cochenille-insect, dat door de lange felle droogte en hitte veel had geleden, begon zich te herstellen, hetgeen zigtbaar is aan eene grootte, welke hetzelve in lang niet bereikt heeft. Bij het einde van 1853 was het insect over 150 planten van op elkander volgenden ouderdom schoon verspreid. Er waren 2 bunders oud plantsoen geschikt voor bevolking en, bij eene krachtige verdere ontwikkeling der planten, zoude het plantsoen van twee vernieuwde bunders voor bevolking geschikt kunnen worden.
Op dat etablissement is in 1853 gevallen . . . . 0,750 Ned. ellen regen; hetgeen tegen 1852, toen dezelve 0,370 „ „ bedroeg,
eene grootere hoeveelheid geeft van 0,380 „ „
te Aruba is op het gouvernements-établissement Canachito de cochenille-oogst in 1853 door dezelfde oorzaken als te Curaçao mislukt. Het jonge plantsoen van den nieuwen aanleg aan de Kommandeursbaai heeft door eenige in de laatste helft des jaars gevallen regens zich hersteld en stond op het einde des jaars voordeelig; te Bonaire heeft de cochenille-teelt met dezelfde tegenspoeden te kampen gehad, doch ook daar zijn gevallen regens gunstig geweest voor de herstelling der planten. Onder de letters D, E, E, worden de opgaven overgelegd der gouvernementscultures op de drie eilanden. Terwijl het etablissement te Curaçao niets heeft gegeven, kon voor de geringe opbrenst van Bonaire en Aruba ook niet bepaaldelijk worden aangewezen het getal bunders van welke dezelve verkregen is, daar men zich alle bevolkbare planten van het geheele etablissement daartoe heeft ten nntte gemaakt. De geldelijke uitkomsten van de nopal-cultuur en cochenille-teelt op de drie eilanden worden voorgesteld op den generalen staat van uitgaven en opbrengsten gemerkt litt. G. Uit denzelven blijkt dat in 1853 verkregen zijn:
737 oude Amsterdamsche ponden cochenille, welke hebben opgebragt ƒ 2,053.76 11,532 pond aloë-hars 2,075.76
ƒ 4,129.52
De cochenille-oogst was voor 1853 geraamd:
voor Bonaire 3,200 pond à ƒ 2.25 . . ƒ 7,200.00 „ Aruba 3,500 „ „ . . 7,875.00
6,700 „ ƒ 15,075.00 hetwelk, vergeleken met de opbrengst. 737 „ 2,053.76
eene mindere opbrengst aanwijst van 59 63 „ ƒ 13,021.24
De prijs was geraamd op ƒ 2.25 per pond, en de gemiddelde, welke verkregen werd, is geweest ruim ƒ 2.78. De aloë-hars was geraamd:
voor Bonaire en Aruba 15,500 pond à 17 cents ƒ 2,635.00 , , C teBonaire 11,532 „ „ 1 8 „ 2,075.76 de opbrengst was ] ( „ Aruba „ „
gevende een verschil voor beide eilanden van. . . . 3,968 pond en ƒ 559.24
van de te Aruba aan particulieren afgestane gronden voor de nopal-cultuur zijn verkregen p. m. 2000 pond.
— 307 —
St. Martin (Nederlandsch gedeelte).
De berigten van St. Martin omtrent den landbouw over het jaar 1853 luiden eenigzins gunstiger dan in vroegere jaren. De weersgesteldheid aldaar is niet alleen in den loop des jaars voor den suikerbouw bijzonder voordeelig geweest, maar ook begint de negerbevolking langzamerhand een beteren geest aan den dag te leggen. Zij heeft zich in het afgeloopen jaar gekenmerkt door meer lust tot gezet en geregeld veldwerk. Op 11 plantages zijn in 1853 verkregen:
suiker 184,291 pond; rhum 11,044 gallons; melasse . . . . 1,215 „
de suiker, berekend op ƒ 8 per 100 pond, de rhum op ƒ 1, en de melasse op 40 cents per gallon, is de waarde der voortbrengselen geschat op / 26,273.28.
St. Eustatius.
De proefneming op dat eiland met de nopal-cultuur en cochenille-teelt in 1852, waarvan in het verslag over dat jaar melding werd gemaakt en welke door den gezaghebber voor eigene rekening werd gedaan, heeft, hoezeer aanvankelijk gunstige vooruitzigten opleverende, in 1853 geene goede uitkomsten gegeven. Door de gevallene zware regens zijn de insecten grootendeels afgespoeld, terwijl de planten door de felle oostelijke winden en de sehildluis veel hebben geleden. Daardoor en op grond van het gevoelen van den gezaghebber, dat de felle winden, die soms tot orkanen opklimmen, de cultuur der nopal steeds zal verhinderen , heeft het bestuur te Curaçao vermeend geen verder gevolg te moeten geven van het voornemen, om door het daarstellen van een nopal-etablissement in de cochenille-teelt eene bron van welvaart voor de zeer verarmde bevolking te St. Eustatius te openen. Dit is te meer te bejammeren, omdat de handel, welke vroeger aldaar zoo zeer bloeide, geheel en al is verloopen en de landbouw alzoo het eenige middel van bestaan der bevolking uitmaakt. De oogst is in 1853 te St. Eustatius, ten gevolge van tijdige regens, voordeelio-er geweest dan in 1852. Dezelve heeft bedragen:
suiker 382,400 oude Amsterdamsche ponden; rhum 11,880 gallons melasse 2,000 „ ijams 953,000 ponden; aardappelen (zoete patates) 1,100 vaten;
grondnoten H l >>
§ 2. Verkoop of uitgifte van gouvernements-gronden.
Op ultimo December 1852 waren er uitgegeven:
op Curaçao 11 concessien, metende 38,60s bunders „ Bonaire 1 „ „ 13.445 „ „ Aruba 404 „ „ 724.34
416 concessien, metende 775.39
20*
— 308 —
Gedurende 1853 zijn teruggegeven op:
Aruba 5 „ „ 11.31 „
411 „ „ 764.08
Daarentegen zijn in 1853 verleend:
op Curaçao 2 concessien 6.65 bund. „ Bonaire 1 „ 12-215 „
„ Aruba 6 „ 11,83s „ 9 30.70
Gebleven op ultimo Dec. 1853 uitgegeven 420 concessien, metende 794.78 bunders.
Tot uitbreiding van gronden en gebouwen zijn gedurende 1853, onder nadere goedkeuring des Konings, in eigendom afgestaan:
op Curaçao 5 ^ > stukken landsgrond. en „ Bonaire 3 )
Voor het graven van goud op Aruba zijn in 1853 slechts een 20tal permitten uitgereikt. Onder dagteekening van 9 December 1853 is door den Gouverneur van Curaçao en onderhoorigheden, op daartoe bekomene magtiging onder nadere goedkeuring des Konings eene overeenkomst aangegaan met den gevolmagtigde van den heer L. J. de Jongh te 's Gravenhage, ter zake van het aan dezen door Zijne Majesteit verleende regt tot ontginning van delfstoffen bevattende gronden op het eiland Aruba voor den tijd van veertig achtereenvolgende jaren. Deze overeenkomst, welke bij Koninklijk besluit van 23 Januarij 1854, n°. 72, is goedgekeurd, bevat de bepalingen onder welke de concessie verleend is, en wordt daarbij aan het Kijk verzekerd 2% per cent van de opbrengst der delfstoffen, welke opgedolven en verkocht zullen worden.
§ 3. Feestapel.
De veestapel van particulieren bedroeg op ultimo December 1853:
Te
Curaçao . . . . Bonaire . . . . Aruba . . . . St. Martin . . . St. Eustatius . .
Paarden.
1,279 14 36 171 74
Ezels.
2,625 163 472 63 120
Muilezels.
30
3) 3 44 108
Eundvee.
3,086
33 101 556 370
Schapen.
31,313 510 3,897 1,232 427
Geiten.
19,097 5,020 9,118
Varkens.
172 41 107 461 j 191 niet opgegeven.
309
De gouvernements-veestapel op Bonaire en Aruba bestond op hetzelfde tijdstip , uit:
Bonaire . . . .
SCHAPEN.
Merinos.
49
Veredelde
561
Ezels.
120
Geiten.
61
Rundvee.
73
Paarden.
65
Van de 49 merino's- en 561 veredelde schapen op Bonaire zijn in 1853 verkregen 384 oude Amsterdamsohe ponden wol. De veestapel heeft, na de gevallen regens, door de made van eene vlieg vrij algemeen geleden. Men berekende ten gevolge daarvan het verlies onder de schapen in de West-divisie van Curaçao op een derde. Het vee te Bonaire heeft zich, ten gevolge van den gunstigen keer in de weersgesteldheid, tamelijk hersteld.
§ 4. Handel en scheepvaart.
De in- en doorvoer der voornaamste artikelen, welke in 1853 te Curaçao heeft plaats gehad, wordt gewezen op den staat van invoer, onder lit. H en den staat van den doorvoer onder lit. I, als bijlagen bij dit verslag gevoegd.
Het 1 per cent patentregt over de waarde van aangebragte goederen was:
voor het jaar 1853 geraamd op. . / 15,000.00 heeft opgebragt 14,179.18»
minder dan de raming ƒ 820.81»
De accijns op den rhum was geraamd op / 4,000.00 en heeft opgebragt 4,421.55
meer dan de raming ƒ 421.55
Het haven- en veiligheidsregt, geraamd op / 6,960.00 heeft opgebragt 6,317.28
minder dan de raming ƒ 642.72
In het vorige jaar bedroeg de opbrengst van het 1 per cent patentregt. / 17,543.13s
en de accijns op rhum over de lOmaanden van datjaar ƒ 4,712.65 in 1853 was dezelve 14,179.18s 4,121.55
alzoo minder in dit jaar ƒ 3,363.97 / 291.10
De oorzaak dezer mindere opbrengst moet vooral gezocht worden in den opstand in Venezuela en den geheelen staat van onzekerheid, waarin dat gemeenebest ver
— 310 —
keerd heeft. De handelsbetrekkingen met de verschillende havens van dat eiland zijn dan ook veel verminderd, indien men die van de provincie Coro uitzondert alwaar de bestaan hebbende associatie, ten doel hebbende de onttrekking aan dé markt van Curaçao der geitenvellen en huiden eindelijk op het einde des iaars heeft opgehouden te bestaan, waardoor die artikelen geschikt voor remises naar JNoord-Amenka naar Curaçao worden uitgevoerd. Met de havens der Eepubliek van Nieuw-Granada is daarentegen de handel uitgebreid. Men begint de drooge goederen meer en meer direct uit Eno-eland uit te voeren, welke dan te Curaçao voor doorvoer ingeklaard, dikwerf na meer doelmatige verpakking, derwaarts worden verscheept. In 1853 zijn te Curaçao binnengekomen met ladingen voor directen invoer:
vaartuigen 628 36,860 tonnen met lading voor doorvoer 37 4149 die welke binnen drie etmalen weder met derzelver ladingen vertrokken zijn , 76 g 75g
totaal vaartuigen. . „ 741 49,765 totaal in 1853. . „ 843 47,478
alzoo minder vaartuigen 102 en meer tonnen o 287
Dit voordeelig verschil in den tonneninhoud is ontstaan door de grootere vaartuigen welke op ballast zijn binnengekomen om zout te laden. De staat onder lit. K doet daaromtrent meer bijzonderheden kennen. Onder de 12 vaartuigen, aangeteekend op dien staat als te Curaçao aangekomen direct uit Mropesche havens, zijn er:
5 uit Amsterdam, en 4 „ Eotterdam.
Op ultimo December 1853 waren in het register, als in de kolonie te huis benoorende, ingeschreven 46 vaartuigen, metende 1939 ton. Even als in vorige verslagen worden hier wederom opgeteekend de in- en uitvoeren m en uit Venezuela, zoo als dezelve voorkomen in de memorie van den Secretaris voor het Departement van Finantien in die republiek, over het huishoudelijk jaar 1852—1853, ingediend bij het Congres in 1804.
Invoer in Venezuela. Aan kapitaal:
Vrij van regten. Naar de waarde. Specifiek vermeld. Totaal. Mac-d. Mac.-d. Mac.-d. Mac.-d. van Nederland. . . 67 2712 42,788.50 45,567.50 „ Curaçao . . . 56,908.01 15,739.29 134,754.58 207,401.88 „ Bonaire . . . 63.75 „ „ ' 6 3 7 5 „ Aruba . . . . 48 34 298.25 380.25
Mac.-d. 253,403.38
of in Nederlandsch courant a / 2 per Macoquina-daalder . . ƒ 506,326.76 In 1852 bedroeg die invoer 598 012 34
Minder in 1853 dan in 1852 . . . ƒ 91,185.58
— 311 —
Daarvoor zijn aan regten betaald:
ordinaire Mac.d. 85,745.37 subsidiaire 8,574.65
In 1852 bedroegen de betaalde regten
Mac.-d. 94,319.92 of . . ƒ 188,639.84 . . . 212,179.26
In 1853 minder dan 1852 ƒ 23,539.42
Uitvoeren uit Venezuela, naar:
Amsterdam :
uit Laguayra „ Maracaïbo
Eotterdam :
uit Laguayra . „ Pto. Cabello „ Maracaïbo .
Curaçao :
uit Laguayra. . „ Pto Cabello. „ Maracaïbo . „ La Vela. . „ Barcelona . „ Columbia .
Bonaire :
uit Laguayra . „ La Vela
Mac-d. 15,00 9,686.00
Mac.-d. 1,099.95 183.00 1,306.00
Mac-d. 1,302.51 23,743.38 80,244.46 102,502.43 1,685.56 1,048.41
Mac-d 70.00 5.25
Mac-d. 9,701.00 of/ 19,403,00
2,588.95 of/ 5,177.90
210,526.75 „ 421,053.50
Aruba:
uit La Vela . .
St. Eustatius:
uit Maracaïbo .
75.25
182.00
150.50
364.00
1,114.41 „ 2,228.82
Totaal der uitvoeren . . Mac.-d 224,188.36 of ƒ 448,376.72
— 312 —
Van 1851 op 1852 bedroegen dezelve ƒ 786,818.94
Minder in 1853 dan in 1852 \ \ f 33^543.33
o p ä v e f T / r a . S C U r a Ç a° " " " N 0 O T d- A m e r i k a hebben in 1853, volgens bekomen T . ' ° / 750,633.00 In 1852 waren dezelve 516,273.98
dus meer dan in 1852 . . ƒ 234,359.02
Te Curaçao zijn afkomstig uit de particuliere pannen uitgevoerd:
in 60 vaartuigen, metende 7609 tonnen, 59675 .vaten zout tegen ^ 4 „ i n 1852 „ 6029'/, „ 35718
alzoo 4 vaartuigen minder en 1579% „ en 28957 vaten zout meer dan in het voorafgaande jaar.
Bonaire.
In 1853 heeft te Bonaire bedragen de opbrengst:
van het ankergeld ƒ ij085.0O „ j, tonnengeld 16 80 „ de recognitie ^25 65
/ 1,227.45 in 1852 hebben deze inkomsten bedragen ƒ 2,401.095
minder dan in 1852 . . ƒ 1,173.645
Er zijn aldaar ingeklaard 373 vaartuigen, metende 15,915 ton, als:
220 onder Nederlandsche v l a g ) w a a r o n d e r e e n i g e b o o t e n . 81 „ Venezuelasche
44 „ Noord-Amerikaansche „ 27 „ Engelsche en 1 „ Spaansche
373 vaartuigen.
Uitgeklaard 321 vaartuigen, nietende 16,219 ton, als:
169 onder Nederlandsche vlag 79 „ Venezuelasche
45 „ Noord-Amerikaansche „ 27 „ Engelsche en 3 „ Spaansche
321 vaartuigen,
313 —
In 1852 ingeklaard 399 vaartuigen, meten 19,145 ton „ 1853 „ 377 „ „ 15,915 „
Minder in 1853 22 „ „ 3,230 ton
Deze vermindering is ontstaan door de wegsmelting bij ingevallen regens van den zoutoogst, waardoor de uitvoeren niet de hoogte van 1852 hebben kunnen bereiken. Het verschil tussehen de in- en uitklaringen ontstaat uit vaartuigen onder Nederlandsche vlag, die alle zeer klein zijn en gebezigd worden in de vaart tussehen dat eiland en Curaçao. Eeeds in het verslag over 1852 is aangeteekend, dat er op ultimo December van dat jaar geen of slechts zeer weinig zout te Bonaire aanwezig was gebleven. De aanhoudende werkzaamheden met het schoonmaken der pannen sedert 1849, en de uitbreiding van 1 derzelve met 14% bunders, naar gelang de geldelijke middelen en het verkrijgen van arbeiders zulks gedoogden, zouden in 1853 goede vruchten hebben gedragen, bijaldien de drooge weersgesteldheid nog slechts eenige weken langer had aangehouden, daar, naar eene matige berekening, de oogst zoude gebragt zijn geworden tot de voor Bonaire ongehoorde hoeveelheid van 150,000 vaten zout van de uitnemendste hoedanigheid. Er zijn twee oogsten 'sjaars. Toen men met de garing van den eersten bezig was, moest deze worden gestaakt door het invallen van zware regens op de pannen, welke meer of minder vol water kwamen, en waardoor ten minste 30,000 vaten zout, in dezelve voorhanden, smolten. De weersgesteldheid bleef verder ongunstig, zoodat, toen bij eenige weken droogte, welke bij sommige afdeelingen der pannen het zout weder deed zetten, nog eenige ingaring plaats gehad, dezelve echter door verdere regens eindelijk geheel moest worden gestaakt. Op ultimo December 1852 zouden volgens de aanteekeningen hebben moeten aanwezig zijn 8,335 vaten.
als verlies zijn moeten worden afgeschreven 6,295 „
2,040 vaten.
In 1853 zijn ingezameld 89,172 vaten
als verlies daarop afgeschreven 1,408 „
brengt de opbrengst zuiver op 87,764 „
Totaal . . 89,804 vaten.
Daarvan verkocht 89,796
in 's Lands dienst verbruikt 8 89,804
Bleef alzoo op ultimo December 1853 niets aanwezig.
De opbrengst der 89,796 vaten is geweest à 75 cents per vat. . / 67,347
De raming is geweest 85,000 à 75 cents 63,750
meer dan de raming 4,796 ƒ 3,597
Tot vervoer der geleverde hoeveelheid van 89,796 vaten zijn gebezigd 65 vaartuigen, metende 10,836% ton, waarvan:
— 314 —
38 onder Noord-Amerikaansche vlag; 22 „ Engelsche vlag; 4 „ Venezuelasche vlag; 1 „ Nederlandsche vlag;
te weten:
20 bestemd 14
3 2 2 1 1 1
1 1 ,, 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 8
naai » „
Ï» » „ » » » „
,J »
5> » » »
Î )
3) >>
M
M
Boston ; Ne w-York; New-Haven ; Halifax; Barbados ; Norfolk; Bastport ; Philadelphia; Baltimore; Alexandria ; Yarmouth;
Nova Scotia; Cap Ann; Argule; Portland; Antegua ; Martinique; Curaçao ; Cuba; Eocas; Zee.
Aruba.
In 1853 heeft aldaar bedragen:
het ankergeld f 217,50 „ tonnegeld de recognitie 0.80 86.95s
tegen in 1852
meer dan in 1852
/ 305,25s
261.23s
/ 41.02 Op dat eiland zijn ingeklaard 104 vaartuigen, metende 2503 ton, als 68 onder Nederlandsche 29 „ Venezuelasche 5 „ Engelsche 1 „ Pransche 1 „ Amerikaansche
ag waarvan 12 in ballast.
in ballast.
— 315 —
en uitgeklaard 103 vaartuigen, metende 2297 ton, als:
66 onder Nederlandsche 30 „ Venezuelasche 5 „ Engelsche 1 „ Fransche 1 „ Amerikaansche
vlag waarvan 17 in ballast.
55 S3 •*-*35 55
55 35 J55 55 ,, in ballast.
in 1852 zijn ingeklaard 89 vaartuigen, metende 1785% ton, „ 1853 „ „ 104 „ „ 2503 „
meer in 1853 15 vaartuigen, metende 717/4 *on
De uitvoer van vee te Aruba, welke onder de vordering der uitvoerregten bijna geheel gestremd was, heeft, ten gevolge der ook in 1853 voortgezette tijdelijke schorsing dier regten, in dat jaar weder bedragen, behalve naar Curaçao, waarvoor geene regten verschuldigd waren, naar vreemde plaatsen:
293 ezels; 491 schapen, 3 paarden 3 horenbeesten; en 2 muilezels.
Het vervoer van horenvee van Porto Cabello over Curaçao naar Jamaica is in 1853 verminderd, daar in 1852 hiertoe zeven vaartuigen werden gebezigd en in 1853 slechts 4. In het algemeen kan echter als uitkomst van den handel in het jaar 1853 opgegeven worden, dat dezelve bevredigende uitkomsten heeft opgeleverd.
St. Martin (Nederlandsch gedeelte).
Gedurende 1853 zijn aldaar aangekomen en weder uitgeklaard, 124 vaartuigen, te zamen metende 3569 tonnen, als;
Onder Nederlandsche Engelsehe Noord-Amerikaansche Eransche Deensche Sardinische Zweedsche
vlag 43 vaartuigen, metende 718 ton; 55 9 14 1 1 1
1206 1319 44 88 187
7
124 vaartuigen, metende 3569 ton. In 1852 was dit 146 „ „ 7034 „
Alzoo verminderd in 1853 met 22 vaartuigen, metende 3465 ton,
hetgeen alleen is toe te schrijven aan mindere opbrengst der zoutpan.
— 316 —
Op ultimo December 1853 waren aldaar te huis behoorende, onder Nederlandsche vlag varende:
1 schoener, metende 54 ton;
1 » „ 13 „ 1 ., „ 9 „
1 » „ 3 „
de eerste voorzien van zeepapieren en de 3 laatste van drogherspassen of licenten om op de omliggende eilanden te mogen varen. De invoeren hebben bestaan in provisien, drooge goederen en houtwaren, zoomede in 6469 gallons rhum en 6670 gallons melasse, .gedeeltelijk voor plaatselijke behoefte en gedeeltelijk voor wederuitvoer. Voorts zijn met opene booten van de omliggende eilanden nog ingevoerd 68,805 pond aardappelen en 5160 pond yams voor plaatselijk gebruik. Aan voortbrengselen van het eiland is uitgevoerd:
suiker . . . rhum. . . .
bay-rhum . . arrowroot . ossenhuiden . tamarinde . . zout . . . . rundvee. . . paarden. . . . schapen en geiten
74,776 pond; 783 gallons; 1,307 „ 7,707 pond; 200
45 vaten; 825 „
15 stuks;
9 „ 75 „
Bij beschikking van den 5den November 1852, n°. 68, zijn alle voor den doorvoer bestemde goederen op dat eiland vrijgesteld van de regten van in- en uitvoer. Gelijktijdig met de afkondiging dier beschikking, op den 12den April 1853, is in werking gebragt het daarmede in verband staande „Eeglement op het Entrepôt" vastgesteld bij Koninklijk besluit van den 9den December 1852, n°. 85. Deze voor den handel meer vrijgevige verordeningen hebben aanvankelijk reeds gunstig gewerkt, en bestaat het vooruitzigt dat zij zullen beantwoorden aan het voorgestelde doel: eensdeels, namelijk, het behoud van den transito-handel met Mangot (Fransch gedeelte), welke door de opheffing der tol- en havengelden aldaar gevaar liep; en anderdeels de uitbreiding der handelsbetrekkingen met de omliggende eilanden. Sedert de daarstelling (April 1853) van het entrepôt, tot ultimo December van dat jaar zijn uitgevoerd:
Uit particulier entrepôt:
197 vaten tarwe-meel; 79 80 2
roggemaïsgort125 zakken maïs; 2 „ erwten ; 43 kistjes kaarsen; 13 zeep;
— 317 —
6 kistjes kaas; 4 „ sago; 26 vaatjes boter; 17 „ reuzel ; 1 „ sausijsen; 1 „ tongen ; 5 vaten vleesch; 9 „ spek ; 5 „ beschuit ; 2 „ stijfsel ; 170 pond schildpad; % pijpen wijn en 2000 voet houtwaren.
Uit gouvernements-entrepôt. 1 kist, 1 baal en 3 koffers drooge goederen en 5 okshoofden rhum. Wanneer de groote zoutpan weder productief wordt, mag men veronderstellen, dat de uitkomsten van dit entrepotsielsel meer en meer in belangrijkheid zullen toenemen. Bij het aangehaalde Koninklijk besluit zijn al verder eenige op de scheepvaart drukkende emolumenten en het zoogenaamd tonnegeld afgeschaft, en is daarentegen te St. Martin ingevoerd een voor alle vaartuigen gelijkstaand havengeld, zoo als reeds onder de rubriek „Bronnen van inkomsten" is opgegeven.
St. Eustatius. De invoeren, uitsluitend artikelen voor plaatselijk gebruik, werden berekend de som van ƒ 100,000 niet te boven te gaan. Aan voortbrengselen des eilands is in 1853 uitgevoerd:
suiker 248,000 oude Amst. ponden ; melasse 1,290 gallons ; rhum 6,935 „ yams 522,103 Amst. ponden; aardappelen (patates). 986 vaten; grondnoten . . . . 63 „
gezamenlijk geschat op eene waarde van ƒ 39,041.95. Gedurende 1853 zijn te St. Eustatius aangekomen en vertrokken de navolgende vaartuigen : 145 onder Nederlandsche vlag, metende 785 ton; 238 „ Engelsche „ „ 4,682 „ 7 „ Noord-Amerikaansche ,, „ 1,193 „ 6 „ Deensche „ „ 158 „ 1 boot onder Fransche vlag; 13 booten „ Zweedsche „
410 vaartuigen tegen in 1852;
378 8,898 „
eene vermeerdering van: 32 vaartuigen en vermindering van . . . 2,080 ,,
— 318 —
W T T ur\ \et FMwatiehlad is in het gouvernement Curaçao en onderhoongheden publiâtes gegeven aan de additionele overeenkomst op het handelsm scheepvaartverdrag tusschen Nederland en de Vereenigde Staten van Amerika, zoo als dezelve is opgenomen m het Nederlandsen Staatsblad van 1853, n". 16.
§ 5. Andere takken van nijverheid.
In 1853 heeft zich de nijverheid te Curaçao even als vroeger bepaald tot het he M W ? n T S l g a T , - ? e U b e l T ' s t r o o h - d - enz. Deze laatste tak van n^erte P , ! , Î aanmerkehjk Uitgebreid door den goeden aftrek, welken het fabr caat te Curaçao en op de markt m Noord-Amerika gevonden heeft. De aard der werk1 2 vf," 1S b u l t e"F er o o n * * * * * voor de bevolking, daar zij meest uits uitend vermoJenT?, "" ï " ^ ^ T W<Hdtj e " h i e r d ° ° r i s n i e t a l l e e« a a n de minvermogende klasse duurzaam werk gegeven, maar heeft men met genoegen mo-en d o o T e Z ' d a t m V i e 0 h t e n V a n r. 1| 0 e d e n t o t i n d e dutten der Savaanbewone« Ts doorgedrongen. Dit is een wezenlijke weldaad voor die klasse der bevolking.
I». Slavenbevolking.
h „ ° i d e ,slaVen k( heefA d e. scnarlakenkoorts en roodvonk even als onder de vrije trent opfelfverd 0 v e r ' S e n s heeft het jaar 1853 niets buitengewoons daarom
In dat jaar zijn te St. Eustatius 2 slaven ontvWt
te SreMa,0HdT d e r u b l? e k J l a n d b 0 UT i s r e e d s opgeteekend, dat de negerbevolking te bt. Martin langzamerhand eenen beteren geest begint aan den dag te le-en. De manumissien hebben in 1853 bedragen:
te Curaçao 5 g „ Bonaire 7 ,. Aruba 3
Bij Koninklijk besluit van 35 April 1853, n°. 78, is ingetrokken en buiten werking gesteld:
1°. Art. 3 der bij Koninklijk rescript van den Uden Junij 1850, n°. 55, goedgekeurde Reglementaire bepalingen omtrent den in- en uitvoer van slaven in de „.Nederlandsche West-Indische bezittingen;" luidende als volgt: „Voor den uitvoer van slaven uit Suriname, zal ten behoeve van het hoofdbes t u u r worden betaald eene belasting van honderd gulden van eiken slaaf, zonder „ daarbij ouderdom of hgchamelijke gesteldheid in acht te nemen."
l u i d e n d f ï ^ o l Î 1 g e d e e l t e V a n a r t' 6 d e r TOOrgemelde Reglementaire bepalingen,
„Bij den uitvoer der slaven uit een der Nederlandsche West-Indische eilanden „m Suriname, zal, op daartoe aan het Gouvernement aldaar te doene aanvraag, „aan de belanghebbenden worden uitgereikt eene premie van / 25 voor eiken 4 . „zonden werkbaren plantage-slaaf, en ƒ 12.50 voor eiken gezonden slaaf beneden „de zestien en boven defctwaalf jaren." Zijnde daarbij het voorschrift in art. 6 vermeld, omtrent de inschrijving van aangevoerde slaven, m de registers onveranderd gebleven. len einde te doen zien, hoe minbeduidend de uitvoer van slaven nit Curaçao naar de kolome Suriname is, wordt hiernevens onder lit. I eene opgave gevoegd der slaven, die gedurende vijfjaren (van 1847 tot en met 1852) uit Curaçao te Suriname zijn ingevoerd of van die kolonie naar gemeld eiland zijn uitgevoerd. Van de overige Nederlandsche West-Indische bezittingen heeft zich gedurende dien tijd geen dier gevallen voorgedaan.
— 319 —
De geboorte en sterfte onder de slavenbevolking is in 1853 geweest als volgt:
TE
Curaçao. . Bonaire. . Aruba . . St. Eustatius St. Martin. Saba. . .
Aanwezig getal op 1 Januarij.
5503 761 573 1093 1538 656
Geboorte.
254 30 22 34 53 7
Verhouding der geboorte tot het aanwezig getal,
4,61 ten hond
3.94 „ 3.84 „ 3.11 „ 3.45 „ 1.06 „
Sterfte.
151 14 9 18 16 4
Verbonding der sterfte tot het aanwezig getal.
2.74 tenhond.
1.84 „ „
1.57 „ „ 1.63 „ „ 1.04 „ „ 0.61 „ .„
TABELLAKISCHE STAAT der sterfte onder de lenden ouderdom over het jaar 1853. op
OUDERDOM. Mannelijk. Vrouwelijk. TOTAAL.
Curaçao.
Van 0 tot 3 jaren. » 3 „ 9 „ » " „ 15 „ „ 15 „ 23 „ „ 23 „ 30 „ „ 30 „ 35 „ „ 35 „ 45 „ „ 45 „ 60 „
29 7 1 4 4 2 5 27
229 4 5 4 1 2 25
51 16 5
Van 0 tot 3 jaren.
» " » y s» „ 9 „ 15 „ . „ 15 „ 23 „ „ 23 „ 30 „
!) öO „ liJ „
» 35 „ 4o „
45 „ 60
320
OUDERDOM. Mannelijk. Vrouwelijk. TOTAAL.
Aruba.
Van 0 tot 3 jaren.
» ^ » 9 s? » 9 ., 15 „
s» l o „ 2o „ „ 23 „ 30 „ » 30 „ 35 „ „ 35 „ 45 „ „ 45 „ 60 „
Van 0
„ 3 9
„ 15 „ 23
„ 30 „ 35 „ 45
tot „ „ »
)}
Si » „
3 jaren
9 „ 15 „ 23 „
30 „ 35 „ 45 „ 60 „
2 0 0 0 0 0 0 0
St. Eustalius.
2 1 1 0 0 1 1 2
4 0 0 0 0 0 0 3
0 1 0 0 0 0 1 8
6 0 0 o o
ü
o
3
2 2 1 0 0 1 2 10
St. Martin.
Van 0 tot 3 jaren. » 3 „ 9 „ „ 9 „ 15 „
» 15 „ 23 „ „ 33 „ 30 „ .-. 30 „ 35 „ „ 35 „ 45 „ „ 45 „ 60 en daarboven.
2 2 0 0 0 0 0 1
3 2 0 0 0 1 2 3
5 4 0 0 0 1 2 4
Be Minister van Koloniën,
CHS. ¥. PAHÜD.
BIJLAGE .*.
R A M I N G
DER
O N T V A N G S T E N E N U I T G A V E N
VAN DE EILANDEN
s^a^Q^ö Q QQsa^aaa asî ^.atöa^i •
OVER
i 8 5 5.
1853. 91
ONTVANGSTEN. 322
O M S C H E I J T I N G .
Belasting op grondeigendommen, hypotheken en slaven Idem op het personeel en meubilair Zegelregt Accijns op ingevoerde goederen Accijns op rhum Patenten Venduregten Belasting op de erfopvolging of collatérale successie ld. „ den verkoop en alienatie van slaven ld. „ den uitvoer van slaven ld. „ huisbedienden Huur van 's Lands slaven Belasting op het slagten van vreemd horenvee Inkomsten van de vleeschhal . * Haven- en veiligheidsregt "Vuur- en bakengeld
Leges, meetloon van vaartuigen, boeten, briefporten en verkoop van havenreglementen De 50ste penning De 40ste penning Contributie tot instandhouding der schutterij Agio's van verkochte wissels Belasting op loterijen
Kortingen op de inkomsten van ambtenaren wegens pensioenen . . . . Eenten van het kapitaal, vroeger op het grootboek der nationale schuld ingeschreven ten name van het voormalig West-Indisch pensioenfonds Bestitutie van pensioenen aan officiers-weduwen
Bestitutie van verplegingskosten ten laste van'sEijks marine, alsmede voor aan 'sBijks schepen te leveren medicamenten Diverse inkomsten Inkomsten van het eiland Bonaire ld. „ „ „ Aruba
G E B A A M D
BEDBAG.
39,319.00 3,279.00 7,110.00 15,500.00 4,000.00 4,360.00 2,737.00 1,722.00 1,546.00 23.00 249.00 24.00 508.00 3,726.00 6,960.00 2,100.00
904.00 2,718.00 1,701.00 5,391.00 6,038.00
167.00 9,224.00
5,473.64 4,244.82
3,887.00 3,175.00 79,860.00 11,273.00
ƒ 227,218.46
— 323 — UITGAVEN.
Kosten ran algemeen bestuur Departement van politie en justitie Departement van finantien Kosten van de eeredienst en het lager onderwijs. . . Plaatselijke en huishoudelijke kosten Kosten van landsgebouwen en eigendommen . . . . Kosten van de geneeskundige dienst Militaire kosten Kosten der genie, fortificatien en middelen van defensie Kosten ter bevordering van nieuw ingevoerde cultures. Uitgaven van het eiland Bonaire
!d„ „ „ Aruba Buitengewone uitgaven en onvoorziene tegenspoeden. .
ƒ 22,490.00 22,268.00 38,200.33* 22,217.76 27,810.00 24,425.00 12,646.00 177,810.495
27,056.35s
3,575.00 45,112.28 15,086.18 11,000.00
ƒ 449,697.405
BIJLAGE » .
R A M I N G
DER
O N T V A N G S T E N E N U I T G A V E N
VAN HET EILAND
STQ aasa^Qa^âo
185 3.
IN
ONTVANGSTEN. 326 —
O M S O H H I J V I N G .
Belasting op de producten van suikerplantagien „ „ het vee
» » de huishuur
„ hypotheken en notariële obligatien =, „ den verkoop van slaven . Contributie voor de schutterij Grondregten. . Patentregten Zegelregt
G E K A A M D
BEDRAG.
ƒ
Venduregten . . . . De 50ste penning De 40ste penning . . . .
Eegt op de collatérale successie. Zeebrieven Leges
Kortingen op de inkomsten van ambtenaren, wegens pensioenen'. Diverse ontvangsten
800.00 92.00 322.00 1,050.00 20.00 348.00 600.00 600.00 436.00 150.00 40.00 50.00 50.00 3.50 155.00 ,389.50 100.00
ƒ 6,206.00
327 UITGAVEN.
O M S C H H I J V I N G .
G E K A A M D
BEDBAG.
.00 .00 .00 .00 .00 .00 .00 00 00 00 00 00 00 50 30 50 )0
Kosten van het algemeen bestuur Kosten van politie en justitie Departement van finantien • • 's Landsgebouwen en eigendommen Kosten der schutterij
Militaire kosten Kosten van de eeredienst Buitengewone uitgaven en onvoorziene tegenspoeden
6,944.00 2,060.00 7,399.40 500.00 700.00 10,931.14' 600.00 600.00
f 29,734.54s
BIJLAGE C.
R A M I N G
DER
O N T V A N G S T E N E N U I T G A Y E N
VAN HET EILAND
STQ aa^atsasïa
OVEE
185 3.
ONTVANGSTEN. — 330
O M S C H E I J V I N G .
Inkomende r e g t e n . . . .
Uitgaande regten en vlaggegelden Zegelregt De 50ste penning De 40ste penning Leges van diverse kantoren . . . . Admissie-ceelen tot den verkoop van sterken drank Venduregten
1 per cent op hypotheken ten voordeele van vreemden en non-residenteni Successieregten
Lastgelden op vaartuigen
Belasting op den verkoop van slaven Kortingen op de inkomsten van ambtenaren wegens pensioenen Diverse ontvangsten . . . .
G E E A A M D
BEDEAG.
/ 7,108,00 15,626.00 66300 261.00 15.00 11.00 271.00 250.00 80,00 33.00 11.00 36.00 2,000.00 100.00
ƒ 26,465.00
• k r t i ^ M H
— 331 — UITGAA^EN.
,00 .00 00 .00 .00 ,00 ,00 00 00 00 00 00 00 00
O M S C H R I J V I N G G E B A A M D
BEDRAG.
Kosten van het algemeen bestuur Kosten van politie en justitie j Departement van finantien s Landsgebouwen en eigendommen Kosten van de eeredienst en het schoolwezen . . . Buitengewone uitgaven en onvoorziene tegenspoeden.
/ 5,650,00 8,566.00 10,655.65 1,350.00 2,140.00 3,700.00
ƒ 31,061 65
* f * *
BIJLAGE B.
OPGAVE der Gouvernements-cultures op het eiland Curaçao, over het jaar 1853.
N A A M
van het
ETABLISSEMENT.
De Hoop . . .
Getal
bunders.
»
Soort
van
product.
j i
Hoeveelheid
producten
geleverd
gedurende
1853.
»
Geldwaar
dig bedrag
der
producten.
u
JanmerMngen.
BIJLAGE E.
OPGAVE der Gouvernements-cultures op het eiland Bonaire, over het jaar 1853.
N A M E N
der
ETABLISSEMENTEN.
Guatemala. . .
Mexico . . . .
Amboina . • •
Getal
bunders.
»
Soort
van
product.
\ Cochenille
Aloë
Hoeveelheid
producten
geleverd
gedurende
1853.
531 pond
11,532 „
TOTAAL
Geldwaar
dig bedrag
der
producten.
ƒ 1,433.70
2,075.76
ƒ 3,609.46
Aanmerkingen.
*,*-*
BIJLAGE JF.
OPGAVE der Gouvernements-cultures op het eiland Aruba, over het jaar 1853.
N A M E N
der
ETABLISSEMENTEN.
Canachito . . .
Socotora . , .
Kommandeursbaai
Getal
bunders.
»
»
n
Soort
van
product.
Cochenille
u
J»
Hoeveelheid
producten
geleverd
gedurende
1853.
206 pond
»*
TOTAAL
Geldwaar
dig bedrag
der
producten.
ƒ 620.06
„
»
ƒ 620.06
Aanmerkingen.
BIJLAGE G.
GENERALE STAAT
VAN
UITGAYEN EN OPBRENGSTEN
aan Cochenille en Aloë
DER ONDERSCHEIDENE ETABLISSEMENTEN VAN CULTUUR
OP DB EILANDEN
QEE&&Q&0O aosa&aaa asa ^ a s a ^ E )
OVER HET DIENSTJAAR
18 5 3.
— 336
U i t g a v e n .
EILANDEN.
NAMEN
DER
ETABLISSEMENTEN.
Curaçao de Hoop.
Tractementen
der
opzigters.
/ 1,000.00
Guatemala
Bonaire . . ^ Mexico .
Amboina.
Arbeidsloon
en verdere
uitgaven.
TOTAAL.
ƒ 1,458.87=
\f 580.00
Aruba. Canachito . . .
Kommandeursbaai. ƒ 1,220.00
/ 3,474.01
ƒ 2,458.875
Generaal total
van
elk eiland.
ƒ 2,458.87
ƒ 4,054,01 4,054.01
/ 4,430.10 ƒ 5,650.10 5,650.10
Gezamenlijk bedrag der uitgaven voor de drie eilanden . • ƒ 12,162.98'
Curaçao Bonaire. Aruba .
UITGAVEN.
ƒ 2,458.87s
4,054.01 5,650.10
ƒ 12,162.98»
OPBRENGSTEN.
ƒ 3,509.46 620.06
ƒ 4,129.52
M E E R D E R E
UITGAVEN.
/ 2,458.87s
544.55 5,030.04
ƒ 8,033.465
OPBRENGSTEN.
35
»»
337 —
O n t v a n g s t e n .
raal total
van
eiland.
2,458.87
4,054.01
5,650.10
1,162.98'
TEN.
HOEVEELHEID PRODUCTEN.
de Hoop
idem .
Guatemala
Mexico .
Amboina.
canachito . . .
•Koramandeursbaai
• 531
11,532
206
pond cochenille
„ aloë . .
„ cochenille
„ aloë . .
cochenille
aloë . .
Gezamenlijk bedrag der opbrengsten van de drie eilanden voor:
737 pond cochenille
11,532 „ aloë . .
1853.
Geld waardig
bedrag.
ƒ 1,433.70
2,075.76
ƒ 620.06
TOTAAL
elk eiland.
/ 3,509.46
620.06
ƒ 2,053.76
2,075.76 ƒ 4,129.52
22
&B
BIJLAGE M.
à
S T A A T
TAN DEN
I N V O E R OP C U R A Ç A O
GEDURENDE
18 5 3.
SB*
340 —
d
£
CD CO CO O
11,265
a
> a
03
03 M
O i n
a
r H M
0-,
2327
ë° o
a M
CS
03
03
"eS >
2113
CS CD CO
M
CK3
3ia
eä
CD ff"
^
ff CD >
a M CD CS
o
I » 03 o
1893
a 03 'M a 03 a . M .M P*
03
CS
a" 03
-a 3 J2 » O
5080
fi a M
a 03
> a
a 03 C i l
P-l
a" 03 S2 O o te
O
483
a o
S
> a 03 a a H
1169
a
a
CS i»
a 03 _M 3 CS p-l a °
•a £ -° s o « b£> a-y 03 a
en en M
1329
•a
03 a . , 03 a P03 ÇLt "S cS CS ^ " ^ C3 e n a a ^ a -M a-. CS O
a a 03 S "S -M
£. Pi
03
en N '3> a
a a E 03 •S M
A a
en 03 M p-i 03 03 J a J4 CS a 03 p a ^ 03 p-, a
154,794 7723
a a
03
en N » a ^ 03 a" a S 03 .S Ü
es i > h
C3 CD
P » «J3
eä ? CD ni 'T*
32,569
T3 ""
î
4022 3014
% 8
.81
NB. Onder de hierna te noemen rubrieken worden begrepei m
Amandelen.
Beschuit.
Boonen.
Erwten.
Gort en gepelde garst.
Kassave-koeken.
Onder drooge provisien.
Rijst.
Specerijen.
Stijfsel.
Thee.
Vermicelli.
Zaden.
Onder natte provisie.
Aardappelen.
Appelen.
Azijn.
Boter.
Hammen.
James.
Kaarsen.
Krenten.
Mosterd.
Olie. (Raap-, lijn en olijf-)
Beuzel.
Bolpens.
Rozijnen.
Spek.
Tongen.
Uijen.
Vleesch.
Visch.
Vruchten, (ingelegde)
Idem. (gepekelde)
Worst. (Pekel- en rook-)
Zeep.
• • • • • • • • • • • • • M l
— 341 —
1 I ^ 3 ö _
<n £
3014 2
~6
03
50
- w 3 O
PH a a
497
O
a a
• pH
CO o<
03 03 EQ
CO
- C a
œ
1659
!
ï o -e
2
CD
0 1
CD
CO
167
P3 CD
c3
co
co - W
5113
CD a
CO S3
CO '3
CC
03
r « 03
S3 CD
CS
617
à cc a
O H (U
o CO
640,348
Ö a? o o d
CD
CD a
Ö 03 "cd
O 03
S3
03 22 O O - C
O
9954
——, - "
CO S M d CD 44
P!
CO d
CO
13
CD S
4051
'S CC
r-Q
Ö <D
1 a
CO
CO
s T 3
O PM 984
Ù
P H O Al T 3
- Q a CO
C co - O
ci
CC CC! co
c o FM
1732
o o
03
- M CC C4
3396
0 * H
CC
r O
CO
c S CC
3025
O &
CD
CÖ ISI
Ö 03
C
03
CC
C 03 cc r»
182
"3
CP
D H
CC
O CC P,
CC
CC
C 03 C C o
242
Cl H c«
CO
CO 3 0
CD
M
968
Mikelen respectivelijk onder elk staande, als:
Onder koopmanschappen.
xVarde-, porselein- en glaswerk.
Borstelwerk.
Dakpannen.
Duigen.
Garens.
Hoeden.
Houten hoepels.
Kanapés.
Klinkers.
Kolen. (Smids-)
Kurken.
Leder.
Lijm.
Lakmoes-mos.
Matten, (vloer-)
Meubelen.
Medicijnen.
Papier.
Pomade.
Reukwater.
Salsaparille.
Schilderijen.
Schoenen en Laarzen.
Slijpsteenen.
Spiegels.
Stoelen.
Touwwerk.
Verwwaren.
IJzerwaren.
Onder stukgoederen.
Lakens en andere wollen stoffen.
Lijnwaden, (katoenen)
Linnen, (alle soorten)
Zeildoek.
Zijden stoffen.
*
342
co »o oo
ca
Og
is
<5J O
/ o
SS
En
GO
i
•U3.IBSIS saf}sp[ tra najsrj
999
i n o z u a ^ o
•U90}B5[ TOJ^BZ tra tiapq ' n a ^
•OOI^S U93[î(Bc[
•jadoqpBjq ira '-ptreq '-JBB^S u a p u o j
••razfipBjq U 9 -P U Bq '-JBB;S trapuo^
•SBB3[ naj[3[nis tra saftspj ' t r a n i g ;
•ira^oos ni raam U9;BA U9 uapjooqsjjo
•stBtn sradaqog
•^tioqwnirapsdaaqos sqirçg
•pU93[ -aquo pnoqui traj^od 'U9}BA 'uajBff
•jnoq pjBq j a p -ÜB n9 -ftuoqem nM^irçs ira t r a ^ o j g
'U9^00S m uftAl tra^spf 'n9!)BA 'ttadfid ' n a p j o o q s ^ o
•U9Î[ -UB.tp 83[J9;s 9.l9paB H9 '.I9A9U9f SJ9p[93[ [JO Uadftd 'tra^BA 'U9pjO0qSJ|n
'9IS[A0jd a^BII '-ZU9 U93[ -3[trçs 'saf}st3j 'safjBBA 'tKrçsq ' u a ^ A
•aisiAo.td aSoojp '-zua trajj -3[nis 'sa[}si3[ 'sap)BBA ' n a ^ n f 'irajBA
•naddBqosuBtndoo5[ '-zna traj[ -jprçs 'ua^BA 'uaj[jp;d 'trajeq ' n ^ s i g ;
•uajapaoSqnis '•zua uajBA 'irajppjd 'irapjq 'uajsi-fl
•^tioqjuaA trautioj,
•ratiqj ua^BA ira iradftd 'TOpfoaqsjrn
Madras U3^s;j[ ira t r a c e d ' aa^BA ' uapjooqsjfo
-3[BqBj saf -}BBA ira irajBA ' uas^Bd < uapjooqs3|o
CO
CO
OO r—ï CS!
O o o o" f—1
OO
O r H
1C5 CR CS!
OO t— t oo" c«
o o
o OO oo
r—T r—1
ira r - l OO
O S
CO
2407
as CO CO
12,354
«o ia c
ira e
CC O r—1
CO CO t—
'oStpu; uairacuag | »
"OBOBa U93]3]B2
'ÏWA najppsz ua trajB^
•irai[aAira}iaS 2/gfta B n a j q e . j
•uapftiquassQ
CO
CD t—
4581 2195
BIJLAGE K.
S T A A T ,
aantoonende het getal Vaartuigen en derzelver Tonnemaat,
welke gedurende het jaar 1853 in de haven van
Curaçao zijn binnengevallen.
OPGEMAAKT UIT DE STATEN VAN IN- EN DOORVOER.
1
344 —
Onder
welke vlag
UIT EUROPESCHË HAVENS.
Nederlandsche
•Amerikaansche
Engelsche. . .
Venezuelasehe
Spaansche. . .
ïïeensche . . .
Nieuw Grenads
Dominikaans..
Hamburger. .
Noorweegsche.
57ï 55S
578 4
I 53
558 153
"UIT NOORD-AMISRIKAANSCHE H A V E N S .
127 3
M
15(
2 S 3
12 vaartu igen.
KICAPITULATIE ;
235
231
IS
217
2770 9
1746 444
1746 444
411
411
22:
2 225
UIT ZUID-AMERIKAANSCHE
VENEZUELASCHE.
149
1 149 31
670
39
878
121
1708
21 1634
72
202
1544
145
123
3648 62
881
209
2250
108
30
13
3448
1650
1070
70
44 2790
219 23
10 525
790
26
1453
10«
53 2377
1572 tour
34 vaartuigen.
5745 tonnen.
272 vaartuigen. 14,506 tonnen.
328 vaartuigen.
17,511 tonnen.
545 —
""*
y HAVENS,
1503
394
145
2042
3 OC,
93
399 13
UIT WEST-INDISCHE KOLONIALE HAVENS.
NEDEKLANDSCHE.
199 3
I
16
84
26;
338 3
209
4 547
102
l i o
8 2]',
743
188
64
995 99
1338
1132
71
314
235i
165 vaartuigen. 4614 tonnen.
w
n C3
C/D
81
•
299
52
1989
372 »
»
»
"
2793
bû W
19
20
49
5 »
<<
1
1
" »
95
1446
3532
5562
370 »
•
53
47
»
•
11,010
119
542
04.
2140
1277
654
414
153
4902
361 vaartuigen.
23,980 tonnen.
126
J 26
120
174
057
TOTAAL
365
68
72
178
32
7
6
8
831
831
Vaartuigen welke voor doorvoer hebben ingeklaard 37 4149
Vaartuigen binnen de drie etmalen met hunne ladingen vertrokken . 76—8756
15,831
12,752
7,325
9,175
2,718
601
198
405
543
217
741 49,765
741
TOTAAL in 1852 .
ter» In 1852 kwamen er 102 vaartuigen meer binnen dan in 1853:
i' * 1853 de tonnemaat. meer bedroeg 2287.
843
49,765
47,478
Aanmerkingen.
BIJLAGE Jt.
T A B E L
van de gedurende de jaren 1847 tot 1852 van Curaçao te Suriname
ingevoerde, en van daar naar eerstgemelde kolonie uitge
voerde slaven, zijnde van de overige Nederland
sche West-Indische bezittingen gedurende
dat tijdvak geene slaven in Suriname
in- of van daar derwaarts
uitgevoerd.
348
Datums en nommers
de» resolutien
waarbij de invoeren
zijn toegestaan.
1847. ' 12 Febr. n". 270/42.
I K V O £ R.
Namen der slaven.
18 286.
1848. 18 Mei n°. 682.
1849.
2 October n°. 1084.
11 1123
1851. 3 Maart n". 27).
31 Julij „ 941.
Zoraida, Virginie, Alice Eleonora Monica, Johannes Anton, Lourent Emile, Maria, Carolina, Numitor en Victoria Matilda.
Katrijn, Felix, Gijsbertha, Maritie en Francisca.
Petroni.
Maria Oleana.
Doris.
Don Quichot.
Victoria en Hermelinda.
Totaal
Getal slaven,
20
Namen der eigenaren.
E. F. baron van Baders.
J. S. de Quartel.
G. Duijckinck.
J. A. de Haseth.
G. Duijckinck.
J. A. de Hazeth.
H. A. Eomer.
Slaven.
AANMERKINGEN
Van deze slaven zi;";; ^ nader,ten gevolge van J ministeriële missive 'T 13 September 1852, B5' i, n°. 16/52, als vrije pf!" 8 Sep sonen afgeschreven :
Virginie, Johannes Anton en Lourent Emile.
Felix en Francisca ' 1850 weder naar Cura« uitgevoerd en Gijsber'^ gemanumitteerd.
4 Ma
1 Ma
11
18 Jui
H Api
12 Jan
NB. Al de op deze tabel voorkomende slaven zijn huisbedienden.
-<L
— 349 —
'S
Mums en noramers
der resolutien
)ij de uitvoeren
zijn toegestaan.
,,:» .. 1847.
U I T V O E H .
Namen der slaven.
• April n°. 589. "i w p'!"8 Sept. „ 1332.
1848. 4 Maart n". 320.
1850. 1 Maart n". 271.
18 Junij „ 796.
1851. H April n". 270.
)) )î 308.
1852. l2 Januarij n". 2 f
Julia.
Jan.
Lavina.
Dominga en Philip.
Francisca en Felix.
Ciasina.
Schonij, Angelika, Anton, Eduard, Lavina, Adolf, Lodewijk en Francisca.
Jacques.
Getal slaven.
Totaal 17
Namen der eigenaren.
H. Eoijer.
G. C. B. Gravenhorst.
1). A. du Cloux.
C. B. de Veer.
J. S. de Quartel.
C. J. Wolf Juliaans.
H. M. van Ehijn ps. en nom. an. en als voogd over zijn kind H. van Khijn.
J. Lonissen.
Slaven.
AANMERKINGEN.
Nader weder ingevoerd en eemanumitteerd.
Idem.
Afkomstig van Curaçao.
Idem.
Idem.
Te Curaçao overleden.
Deze slaven zijn afkomstig van Curaçao.
Deze slaaf is tijdelijk uitgevoerd geweest, zijnde hij weder ingevoerd en vervolgens gemanumitteerd.
Il
V J M L I S L A ( J van het beheer en den staat der Nederlandsche bezittingen ter Kuste van Guinea, over het jaar 1853.
Over het algemeen kan gezegd worden, dat de bevolking onzer bezittingen ter Kuste van Guinea gedurende het jaar 1853 rustig was. Een strijd had echter plaats tusschen de bewoners van Engelsen en die van Hollandsch Saccondée. Het gevecht, den eersten dag met het werpen van steenen aangevangen, werd den volgenden dag met schietgeweer hervat, bij welke gelegenheid de Chamasche bevolking die van Hollandsch Saccondée te hulp kwam. De strijd eindigde met de inneming en het verbranden van Engelsch Saccondée. Aan beide zijden vielen een aantal dooden en gekwetsten. Bij Koninklijk besluit van 20 Januarij 1853, n°. 66, werd tot Gouverneur der Nederlandsche bezittingen ter Kuste van Guinea benoemd de heer H. Sckomerus, tot dusver boekhouder en officier van justitie, tevens belast met de funotien van secretaris en kassier, en op wien sedert 21 September 1852, ten gevolge van het plaats gehad hebbend overlijden van den Gouverneur A. van der Mb, het interimair bestuur dier bezittingen was overgegaan. Den 8sten Junij 1853 overleed ter Kuste van Guinea de heer A. P. Tromp, kommandant van het fort Batenstein te Boutrij. Hij was bij Zijner Majesteits besluit van den dag te voren, n°. 73, tot den rang vau resident bevorderd, doch is deze benoeming alzoo niet te zijner kennis gekomen. Ook overleed nog in dat jaar ter Kuste van Guinea de gepensioeneerde fabrieken magazijnmeester H. Varlet. De schoolonderwijzer ter Kuste van Guinea werd in 1853 door een anderen vervangen, die in Maart van dat jaar aldaar uit Nederland aankwam. Het getal leerlingen klom gemiddeld tot 60. Ten vervolge van het reeds in het vorig verslag medegedeelde ten opzigte van een tot stand gebragt geregeld brievenvervoer, kan hier nog worden aangeteekend, dat de brievenvracht bepaald is, als volgt:
van Elmina
53 33
33 3 ,
33 33
33 33
33 33
3» 33
naar Accra. . . „ Annatnaboe . „ Kormantijn . „ Tantum . „ Apam . . . „ Berkoe . . „ Winnebah .
. ƒ 0.60 0.80 0.30 0.30 0.30 0.45 0.45
— 352 —
terwijl voor andere tussohenliggende plaatsen zonder onderscheid ƒ 0.30 moet wor den voldaan. Brieven boven 12'/2 lood (oud gewigt) worden met een derde van het bepaaldeport bezwaard, en pakketten boven 1 pond (oud gewigt) geweigerd. Het vervoer geschiedt tweemaal 's weeks en wel des Zondags en Donderdags. Omtrent de proeven met de tabaks- en katoenteelt genomen wordende, kunnen over 1853 geene gunstige berigten worden medegedeeld. Men gelooft het als zeker te mogen stellen, dat de te verkrijgen producten nimmer de onkosten zullen goedmaken. Tevens is men er niet in geslaagd om het doel, dat aan die proeven ten grondslag lag, namelijk om de Afrikaansche bevolking industrieel te ontwikkelen, eenigzins te bereiken. De onverschilligheid en traagheid der negers moet te dien opzigte zeer groot zijn, zoodat het bestuur ter Kuste van Guinea van gevoelen is, dat alle pogingen vruchteloos zullen zijn en dat de negerhevolking zich met geene cultuur zal inlaten, zoolang zij in hare dagelijksche behoeften bijna zonder werken kan voorzien. De Eegering is er dan ook op bedacht, de bedoelde cultures voor gouvernements-rekening te doen staken. Gedurende het jaar 1853, ankerden ter reede van Elmina 96 schepen, te weten:
Nederlandsche Engelsche. . Fransche . . Amerikaansche Sardinische . Portugesche . Hamburgsche Oostemïjksche
11 28 13 20 10 7 6 1
96
Ook werd de reede van Elmina gedurende dat jaar door 6 Pransche en 2 Amerikaansche oorlogsschepen aangedaan. Aangezien te Accra en Axjm schepen ankerden die Elmina niet aandeden, en alzoo het ankergeld ontdoken, zijn in November 1853 de kommandanten van beide eerstgenoemde plaatsen aangeschreven om te zorgen, dat alle vaartuigen die aldaar aankomen het gewone ankergeld betalen. Die kommandanten zijn uitgenoodigd reçu van de ontvangen gelden af te geven en de scheepsgezagvoerders te informeren, dat zij bij het vertoonen daarvan te Elmina of andere Nederlandsche plaatsen niets meer zullen hebben te voldoen. Eene raming van de ontvangsten en uitgaven voor de Kust van Guinea over 1853 is hiernevens gevoegd.
• De Minister van Koloniën,
CHS. P. PAHUD.
^^^••HHVHi^HHHHBHaraBaHnMBHOKBMHBBHHHBHq
BIJLAGE »A.
S T A A T
DEK
ONTVANGSTEN EN UITGAVEN
VOOB DE
NEDERLANDSe H E BEZITTINGEN
TER
32©3Qa S?£,SÏ (3^as3a£. 0
OVEB
18 5 3.
1853. 23
ONTVANGSTEN. — 354 —
O M S C H R I J V I N G .
P L A A T S E L I J K E O N T V A N G S T E N .
Ankergelden Boeten
Boeigelden Diverse ontvangsten
1,200.00 1,400.00 400,00 202.655
ƒ 3,202.65'
Transporteren . . / 3,202.65
Ee
_ 355 — UITGAVEN.
P L A A T S E L I J K E UITGAVEN.
Personeel der civiele ambtenaren.
Tractement van den Gouverneur
:, ,-. „ boekhouder en officier van justitie, tevens belast met de functien van secretaris en kassier „ „ drie residenten à ƒ 1200 'sjaars. . . „ „ zes adsistenten à ƒ 900 „ . . . „ „- den fabriek- en magazijnmeester, ook belast met de functien van opzigter over den trein
„ „ een schoolonderwijzer „ „ een tolk voor de Eantijnsche taal . . Tafelgeld aan den Gouverneur Toelage aan schrijvers „ „ eenen opzigter bij den trein „ „ „ hulponderwijzer „ „ „ bode bij de regtbank „ „ „ ziekenvader
Militaire tractementen en soldijen.
Een officier van gezondheid der 1ste klasse, tevens belast roet de administratie der apotheek „ 1ste luitenant kommandant der bezetting. . . . „ adjudant-onderofficier Toelage aan denzelve Zes sergeanten à"/ 13 'smaands Twaalf korporaals à 11 Vijf horenblazers à 8 Twee tamboers à 8 24 Tapoeijer-soldaten à 8 78 Neger-soldaten à 7
Transporteren
ƒ 5,000.00
2,400.00
3,600.00
5,400.00
900.00
900.00
500.00
640.00
400.00
240.00
100.00
180.00
96.00
ƒ 20,356.00
2,100.00
1,600.00
400.00
300.00
936.00
1,584.00
480.00
192.00
2,304.00
6,552.00 / 16,448.00
ƒ 36,804.00
•^»••••••WPWWBBIByHHHI
ONTVANGSTEN
Per transport ƒ 3,202.65s
Transporteren ƒ 3,202.65'
357 — UITGAVEN.
O M S C H K I J V I N G .
Per transport
Pensioenen, gagementen en onderstandgelden.
Pensioen aan den gewezen fabriek en magazijnmeester H. Varlet Pensioen aan den gewezen adsistent Chs. Kuhle . . . Gagementen aan gewezen militairen der bezetting en pensioenen aan lands-werklieden Gratificatien bij uitreiking van medailles Onderstand aan Negerhoofden van Elmina en Acht Kwartieren Onderstand aan den Vorst van Ashanty
Uitgaven van verschillenden aard.
Kosten der katoencultuur Arbeidsloon aan gouvernements-werklieden Idem voor de houtzagerij Kano-loonen Onderhoud der gevangenen Negerfeesten, Zondags- en yamscostumen Eeparatie en onderhoud der forten en gebouwen. . . Aankoop van kano's. . . . "
„ „ meubelen en tafelgereedschappen . . . „ „ palm-olie ter verlichting der forten. . . Peis- en verblijfkosten van ambtenaren „ „ „ „ militaire detachementen. Onderhoud en geschenken aan de afgezanten van den Koning van Ashanty Schrijf- en kantoorbehoeften Draagloonen Ordonnancen Aanbrenggeld aan recruten
Transporteren . .
ƒ 7,000.00 3,400.00 1,455.00 500.00 225.00 300.00 12,000.00 225.00 400.00 400.00 445.00 55.00
35.00 50.00 100.00 150.00 25.00
/
800.00 500.00
280.54 48.00
915.12 775.00
ƒ 26,765.00
"r — • • • • • "**
ONTVANGSTEN. 358 —
O M S C H R I J V I N G .
Per transport .
BEDRAG.
/ 3,202.655
Totaal / 3,202.65s
359 UITGAVEN.
Per transport . .
Diverse huishoudelijke uitgaven Uitkeering eener vroeger in 's Lands kas gestorte particuliere nalatenschap
Onvoorziene uitgaven
Uitgaven in Nederland.
Pensioen aan den gewezen gouverneur H. Bosch . . . „ „ „ resident N. B. Groen „ „ de dochter van wijlen den generaal-majoor Verveer „ „ den gewezen kapitein D. Stander . . . „ „ „ „ boekhouder en officier van justitie W. G. T. Derx . . Onderstand aan de weduwe Pignari, geb. Grossi. . . Wachtgeld aan den gewezen secretaris der missie naar Coomassie, onder wijlen den generaal-majoor Verveer. Transportkosten van ambtenaren en officieren naar Nederland Kosten op de uitzending van ambtenaren Uitzending van geschenken voor de negerhoofden. . . Uitzending van benoodigdheden Onvoorziene uitgaven
ƒ 26,765.00
455.00
5,351.50 250.00
1,200.00 651.00
1,800.00 800.00
1,600.00 400.00
1,095.00
480.00 1,150.00 4,023.86 39,858.63s
1,200.00
Totaal
ƒ
ƒ 127,202.6 E
mmtmnmmnmm
Ä
•WU','1 ^ÊÊÊÊÊÊ
\