Full Text / Transcription of https://coleccion.aw/show/?UNIVERSITEITLEIDEN-DIG-KOLONIAAL-VERSLAG-1856
Translate this text / Traduci e texto aki:
N
HM
BIBLIOTHEEK KITLV
0154 2743
j6A
• ^ • B
^<r^~ ^^v Q^ S<é~f ?Z*£~ < , '
'7
Z I T T I N G 1858 — 1859, (LXV.) Ex h. i 859, ii°.
Verslag van het beheer en den staal der koloniën over 185G.
GELEIDENDE BRIEF
N°. 1.
's GRAVENHAGE , den 21 sten January 1859.
Ik heb de eer bij deze aan ü Hoog Welgeboren te doen toekomen
bet bij art: 60 der Grondwet bedoeld Verslag van het beheer en den
staat der koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen
over het jaar 1850.
De Minister van Staat,
Minister van Koloniën,
ROCHUSSEN.
•
Aan den Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
I
ZITTING 1858-1859. (LXV.)
7e rslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
VERSLAG-. (Oost-Indie.
N°. 2.
A. G r o n d g e b i e d . «S-s-f: rass Ä
heeft behandeld in hoofdstuk D, afdeeling I I , § 4«. B. B e v o l k i n g .
te wekken hielden daarvan steeds terug. oneven van de hoofDe hierachter volgende bevoU^sstaten ^ — J J ^ J ^ T ^ » * * ^ den van gewestelijk bestuur, die daarbr, veelal moet g j i m a n dsche inlandsche hoofden. Veel vertrouwen kan dus aan die staten voo
bevolking betreft, niet geschonken * ^ i . « ^ a Ä ^ £ j 5 0 T S t o "ogen
kregen bij enkele juistere t e l g e n , a ^ > * £ » J - d e n ü e Oh« bon, ^ ^
^ Ä n e ^ r ^ f cultuur- of heerendiensten v o ,
dert o v e r \ e t algemeen eer te laag dan te hoog wordt opgegeven.
In die staten dan wordt aangetoond: MADURA bii het eind van het
N ° , 1. de bevolking van elke residentie van JAVA en ^ D U ^ b J • i n E n r o _
jaar 1856, vergeleken met ^ ^ S X ^ X ^ ^ ^ ^ ^ ^ peanen, Chinezen, andere vreemde Oosterlin en vr j Europeanen en
L a t en in de overige, « ^ e J J^ F n T f s L m e l i n g e / v a n Zooonder Chinezen en andere vreemde Dosierungen » 0 r
danige personen. kinderen waaruit de totalen van n°. 1 zijn.
H 3 S i r S £ ^ S 5 L a en Nederlandsen Indie geboren; en Europesche vreem
delNoSen(i de ouderdom der Europesche mannen en vrouwen;
No'. 7. de beroepen der Europesche mannen: b e ereoenNo! 8. het aantal gepensioneerde landsd,enaren onder no. 7 begrepen,
N°. 9. de beroepen der Chinezen;
No io. de beroepen der andere vreemde Oosterlingen; N°' 11 het aantal inlandsche hoofden en geestelijken;
eigenen begrepen; E E Z I T T I S G E N BUITE* J A V A EN MADDKA ;
so^:«:rrM^ors.fdbrv.. ;.>i» ,»to... » » w. » « *
voor beide hoofdstuk D , afdeeling I.) aantoonino> van de aden van verblijf, Eindelijk wordt nog onder n*. 18 gegeven eene aantooning v ^ door' den Gouverneur-Generaal verleend in elk der jaren y e r s l Q y e r
hoofdstuk E , afdeeling II.
N». 1.
ALGEMEENE STAAT der bevolking van Java en Madura|teonde
RESIDENTIEL
en
AFDEELINGEN.
Bantam . .
Batavia . . . „
Buitenzorg . . .
Krawang. . . .
Preanger regentschappen . . .
Cheribon. . . .
Tegal
Pekalongan . . .
Samarang . . .
Japara . . . .
Rembang. . . .
Soerabaja . . .
Madura . . . .
Pasoeroean . . .
Bezoeki . . . .
Probolinggo. . .
Banjoe wangi . .
Banjoemaas. . .
Bagelen . . . .
Kedoe. . . . .
Jogjakarta . . .
Soerakarta . . .
Madioen . . . .
Patjitan . . . .
Kediri . . . .
Totaal . .
Bevolking in 1856.
idem » 1855.
Meer in 1856 . .
Minder in 1856 .
vergeleken met hetzelfde tijdstip van het jaar 1855.
Euro
peanen.
208
4,458
345
185
233
606
317
435
3,355
413
522
3,195
410
824
252
395
97
357
339
229
670
1,126
231
27
202
19,431
19,431
18,858
573
i
Chinezen.
1,488
40,806
9,542
2,333
316
11,198
3,144
3,426
10,005
7,934
10,580
6,343
7,210
2,901
576
990
189
2,369
1,688
3,305
1,736
3,217
1,410
159
2,884
135,649
135,649
133,655
1,994
»
Arabieren en andere vreemde Oosterlingen.
459
896
80
97
605
905
1,581
646
2,303
943'
778
3,172
5,655
1,268
1,479
840
2,196
99
30
57
179
533
102
»
»
24,903
24,903
26,099 (
»
1,196
I N L A N D E R S .
Vrijen.
508,589
373,906
305,449
146,377
810,337
756,613
330,445
250,655
827,488
443,139
597,578
1,072,370
380,151
418,944
273,635
287,836
34,080
418,220
645,950
441,653
333,896
681,395
354,994
99,509
^12,070
11,105,279
11,105,279
8)10,723,916
381,363
" (
Lijfeigenen.
12
(1) 3,343
144
36
3
9
27
102
353
18
115
750
»
158
11
46
8
8
5
))
11
11
3
8
7
5,188
5,188
8,713 (>
»
1) 3,525
TOTAAL.
510,756
423,409
315,560
148,928
811,494
769,331
335,514
255,264
843,504
452,447
609,573
1,085,830
393,426
424,095
575,953
290,107
36,570
421,053
648,012
445,244
336,492
686,282
356,740
99,703
315,163
11,290,450 (
11,290,450
3)10,911,241
379,209
»
Bevolk
op
ultimo 1
498
' Meer
in
1 1856
i 12,.
401, 21,
318,; '
UÛ 2,
806,« 4,
704,2'i2) 65
306,1 28
245,41 9
813,7il3) 29
414.8J«) 37
585,1<; 24
1,064,61' 21
352,22'
412,72
269,78!
281,29<
35,03^
419,2#
629,074
437,184
331,662
(7) 681,509
41
11
(
5) i
fl
1
341,399 ]
98,953 i
315,154:
8)10,911,241
;
rakondering van het leger en de soldaten-kinderen) bij het eind van het jaar 1856,
498,1 12,337
101, 21,846
318,' »
L46i 2,620
306,ij 4,822
<04,2i2) 65,112
i06,<:' 28,879
345,1 9,772
513,7i(3) 29,768
•li,8f) 37,581
•85,1*1 24,413
'64,61' 21,212
52,22 41,200
12,72! H,370
69,78' 6 i l 6 8
81,29<5) 8,813
35,035(6) l i 535
19,26? 1,785
29,074
37,18*
31,662
31,509
11,809
18,953
5,15*
11,241
18,938
8,060
4,830
4,773
15,341
750
9
2,725
(1) Grove fout in vroegere opgaven. De tegenwoordige opgave wordt geacht vrij juist te zijn.
2, Voortgezette juistere telling. (Zie het vorige Verslag). (2!
(3) Verhuizingen uit de aangrenzende residentien.
(4) Meerdere geboorten dan sterfgevallen, en overkomst of terugkeer van elders.
(5) Voortdurende aankomst en vestiging van Madurezen.
(6) Meerdere geboorten dan sterfgevallen, verhuizingen van elders en eene betere telling.
(7) Dit cijfer is in het vorige Verslag verkeerdelijk opgegeven te bedragen 686,426.
(8) De fout, in het vorige Verslag ten aanzien der bevolking van Soerakarta gemaakt, had ook dit totaal 4917 te groot doen opgeven.
N". 2. 4
Aantal mannen, vrouwen on kinderen waaruit de vorenstaande totalen zijn samengesteld.
'
Europeanen en hunne afstam
Chinezen en hunne afstamme
Àndere vreemde Oosterlingen en hunne afstammelingen . • .
ld. ( l i j f e i g e n e n ) . . . .
Totaal . .
Mannen.
6,234
40,421
7,578
2,847,033
'l 1)
))
Vrouwen.
4,612
38,334
6,970
3,220,987
P)
»
Kinderen.
8,585
56,894
10,355
5,037,259
t 1)
»
TOTAAL.
19,431
135,649
24,903
11,105,279
5,188
11,290,450
(i) Niet volledig opgegeven. Zie n°. 13 hieronder.
N°. 3.
Europeanen in Nederlands* Indie geboren :
K E S I D E N T I E N .
Bantam • •
Batavia
Buitenzorg
Krawang
Preanger regentschappen.
Cheribon
Tegal . . • • • •
Pekalongan . . • •
Samarang
Japara
Rembang
Soerabaja
Madura
Pasoeroean .
Bezoeki. . : . • • •
Probolinggo . . . .
Banjoewangi . . • •
Banjoemaas . . • •
Bagelen. . . . • •
Kedoe •
Jogjakarta
Soerakarta, . . • •
Madioen . • • •
Patjitan • • • •
Kediri
Mannen. Vrouwen.
39
860
73
46
44
138
66
87
CIO
98
108
760
81
179
68
Totaal
90
'28
77
71
48
166
312
52
8
47
4156
Kinderen.
37
906
39
30
35
136
72
127
601
92
117
660
120
197
67
89
25
59
57
51
126
276
44
4
32
3999
TOTAAL
92
1840
137
69
88
271
„ 119
177
1537
170
216
1276
190
359
81
181
34
169
161
112
301
441
96
10
99
8 226
168
3,606
249
145
167
545
257
391
2,748
360
441
2,696
391
735
216
, 360
87
305
289
, 211
593
1,029
192
22
178
16,381
Nö. 4L 6
Europeanen in Nederland geboren, alsmede Nederlanders buiten Nederland en Nederlandsen Indie geboren :
K E S I D E N T I E N.
Bantam
Batavia
Buitenzorg
Krawang
Preanger regentschappen.
Cheribon
Tegal . . . . . . .
Pekalongan
Samarang
Japara
Kembang
Soerabaja . . . . . .
Madioen
Pasoeroean
Bezoeki
Probolinggo
Banjoewangi
Bànjoemaas . . . . .
Bagelen
Kedoe
Jogjakarta
Soerakarta
Madioen
Patjitan
Kediri
Mannen.
Totaal .
33
427
48
16
40.
45
32
26
204
29
49
238
12
;J7
20
23 '
3
30
24
11
41
42
24
4
14
1492
Vrouwen,
6
149
18
6
14
3
• 9
8
62
7
11
65
1
10
4
5
»
11
7
3
20
15
9
1
8
452
Kinderen.
20
3
6
1
132
5
10
62
3
TOTAAL.
39
596
69
28
55
50
41
34
398
41
70
365
16
67
24
31
3
43
31
14
61
60
33
5
22
252 2196
N». ». 7
Buropesche vreemdelingen :
R E S I D E N T I E N .
Bantam
Batavia.
Buitenzorg
Krawang
Preanger regentschappen
Cheribon
Tegal
Pekalongan
Sainarang
Japara
Rembang
Soerabaja
Madura
Pasoeroean
Bezoeki.
Probolinggo • •
Banjoewangi
Banjoemaas
Bagelen
Kedoe
Jogjakarta. . . • ,
Soerakarta
Madioeh
Patjitan
Kediri
/
Totaal . . .
Mannen.
1
183
15
9
8
10
8
9
124
12
7
85
3
15
7
l
3
7
19
4
15
34'
5
»
2
586
Vrouwen.
»
63
6
3
3
1
5
1
16
»
4
40
»
4
4
2
2
2
»
n
1
3
1
!)
n
161
Kinderen.
»
10
6
«
»
H
6
»
69
»
»
9
TJ
3
1
1
2
»
»
»
»
»
n
»
»
107
TOTAAL.
1
256
27
12
11
11
19
10
209
12
11
134
3
22
12
4
7
9
19
4
16
37
. 6
»
2
i
I 854
N°. 6.
Ouderdom der Europesche mannen en vrouwen:
Europeanen in Nederlandsen Indie geboren
Europeanen in Nederland geboren, alsmede Nederlanders buiten Nederland en Nederlandschlndie geboren
Europesche vreemdelingen .
Totaal .
16-30 jaren.
Man
nen.
1981
410
138
2529
Vrou
wen.
2060
203
74
2337
30-45 jaren.
Man
nen.
1421
685
187
2293
Vrou
wen.
1130
156
56
1342
45-60 jaren.
Man
nen.
613
326
189
1128
Vrou
wen.
587
75
21
683
Boven 60 jaren.
Man
nen.
178
62
59
299
Vrou
wen.
224
21
13
258
TOTAAL.
Man
nen.
4193
1483
573
(*) 6249
Vrou
wéa.
4001
455
164
(*) 4620
(*) Onjuiste opgaven van de residenten zijn oorzaak dat deze totalen niet, sluiten met de bovenvermelde.
N°.
Beroepen der Kuropesche mannen :
In
's lands
dienst.
Europeanen in Nederlandsen Indie geboren .
Europeanen in Nederland geboren, alsmede Nederlanders buiten Nederland en Nederlandschlndiegeboren
Europesche vreemdelingen
Totaal
1602
In
contract
met het
Gouverne
ment
voor
landbonw
onder
nemingen.
605
57
2264
In den
handel.
62
96
19
177
Andere
indus
triëlen.
166 1065 1207
153
486
Zonder
beroep. TOTAAL.
167 429
1717
183
223 140
1530
4102
1480
592
(*) 6174
(*) Zie de aanmerking bij n°. 6.
N«. 8 . 10
Aantal gepensioneerde landsdienaren onder n°. 7 begrepen.
Op ultimo December 1856 telde men van dezen op Java :
N«. 9 .
militairen beneden den rang van officier.
Totaal . ,.
210
'104
493
807
I
Beroepen der Chinezen:
hoofden, ambtenaren en geestelijken 402
landeigenaren en bij Chinesehe landeigenaren in dienst. 1,725
contractanten voor landbou w-ondernemingen met het Gouvernement 16
pachters en onderpachters van 's lands middelen . . . 3,357
andere industriëlen of zonder beroep . . 36,172
Totaal . . 41,672 I)
1) Zie de aanmerking bij n°. 6,
N°. ie.
Beroepen der andere vreemde Oosterlingen :
hoofden, ambtenaren en geestelijken . . . .
landeigenaren en bij landeigenaren in dienst .
pachters en onderpachters van 's lands middelen
andere industriëlen of zonder beroep . . . .
Totaal
2) Zie de aanmerking bij ir. 6.
148
26
1
7287
7462 2)
N«. 1 1 . 11
Aantal iiilandsche hoofden en geestelijken:
R E S I D E N T I E N.
Bantam
Batavia
Buitenzorg
Krawang
Preanger regentschappen
Cheribon . . , • • •
Tegal
Pekalongan
Samarang
Japara
Kembang
Soerabaja. . . ' . • •
Madura
Pasoeroean . . • • •
Bezoeki . . . . .
Probolinggo . . . .
Banjoe wangi. . . .
Banjoemaas . . . .
Bagelen
Kedoe . .
Jogjakarta
Soerakarta
Madioen .
Patjitan .
Kediri . .
HOOFDEN.
Totaal
GEESTELIJKEN.
5,774
260
1,264
978
4,017
6,597
1,394
117
3,601
1,480
7,971
14,575
7,287
2,041
3,231
651
261
4,107
11,086
13,201
15,349
1,412
164
331
9,247
4,071
1,071
1,275
683
3,048
3,955
1,264
328
3,661
3,408
2,721
5,363
2,954
1,743
1,562
785
161
1,752
4,765
4,045
2,532
559
572
409
2,000
116,396 54,687
N«. 1 3 . 12
Bevolking der particuliere landen, onder n». 1 begrepen:
IiESIDENTIEN.
Bantam . . .
Batavia . . .
Buitenzorg . .
Krawang. . .
Cheribon . . .
Tegal . . . .
Samarang. . .
Japara. . • •
Soerabaja. . .
Pasoeroean . .
Totaal .
E ü K 0 P E A N E N.
In
Neder!.
Indie
geboren.
6
475
249
113
16
>J
220
23
237
17
1356
In
Neder
land
geboren.
»
74
69
19
5
»
29
>y
27
1
224
Vreem
delingen
»
35
27
10
))
))
12
3
22
»
109
Te
zamen.
6
584
345
142
21
»
261
26
286
18
1689
Chi
nezen.
•
199
22,396
9,542
891
670
)J
4,902
120
2,835
!)
41,555
Andere
vreemde
Ooster
lingen.
»
127
80
24
186
1
1308
))
925
»
2651
In
landers.
29,861
313,174
305,449
108,862
63,327
11,609
70,007
11,476
52,411
3,801
969,977
30,066
336,281
315,416
109,919
64,204
11,610
76,478
11,622
56,457
3,819
1,015,872
N°. 13. 13
Aantal lijfeigenen.
RESIDENTIEN.
V
Batavia
Preanger regentschappen
Tegal '
Pekalongan
Banjoewangi . . . .
Kediri
Man
nen.
4
»
50
17
2
2
11
41
66
5
45
»
))
4
12
3
3
»
)!
»
»
1
»
Vrou
wen.
5
»
48
13
1
6
11
49
135
8
70
»
»
3
13
4
3
»
)!
1)
»
2
»
I
i
Kin
deren.
3
»
46
6
W
1
5
12
152
5
»
»
1)
4
21
1
2
ï)
»
))
»
5
»
TOTAAL.
12
3344
(1) 144
36
3
9
27
102
353
18
(2) 115
(3) 750
158
11
46
8
8
5
11
11
3
8
7
5188
AANMERKINGEN.
'
I) Dit cijfer wordt niet als juist aangemerkt.
'
(2) Onder de mannen en vrouwen zijn de kinderen begrepen.
(3) Dit getal wordt niet als juist opgegeven.
IST. 1 4 . 14
STAAT der bevolking van de bezittingen buiten Java en Madura (met uitzondert hetzelfde tijdstip van het jaar 1855. he
G E W E S T E N .
Gouvernement van Sumatra's Westkust . . . .
Benkoelen
Lampóngs
Palembang
Banka
Blitong
Riouw.
Wester-afdeeling van Borneo
Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo
Celebes en onderhoórigheden . . . . " . . . .
Amboina
'S p \ Banda .
| g I Ternate, a o O ' Menado
Timor. . .
EUROPEANEN.
Man
nen.
502
5G
3
41
44
7
24
29
63
344
308
102
189
181
64
Vrou
wen.
345
38
2
9
11
1
24
6
38
318
303
109
187
213
41
Kin
deren.
810
90
6
43
34
5
38
11
92
431
366
229
249
286
71
To
taal.
CHINEZEN.
1657
184
11
93
89
13
86
46
193
109;
977
440
625
680
176
Man
930
117
12
990
9797
589
13689
13391
Vrou
403
144
12
799
1808
20
986
5483
445 420
891
70
52
102
243
291
578
98
Kin
deren.
777
145
1011
3500
18
1262
4904
762
636
88
ANDERE VREEMD
OOSTERLINGEN
ToMan
taal. nen.
51 37
115
319
129
122
865
283
2110
406
30
2800
15105
627
15937
23778
1627
2105
256
140
339
758
26
142
424
1548
273
51
93
182
209
10
928 370
703
Vrou
wen.
314
35
53
655
1341
292
1
»
65
»
Kin
deren.
511
12
57
732
1504
321
16
)>
85
5
fljl an
U »en.
ïh&Oi
'1021
51581.
1(9729
"45 772
33C
281
152
24
481
15
111
17
10
846
ä 1531
732
é 35C
i K
16? 32
15
iderifn het leger en de soldaten-kinderen) bij het eind van het jaar 1856, vergeleken met
1EMP1
SEN.
4Ï
in.
11
12
57
32
)i
il
L 6
an
täien.
S5
I N L A N D E R S .
Vrou
wen.
Kin
doren.
By gissing
li 25804
'1020
Î15816
1897298
'4 7723
3301
2877
263606
36192
20958
112230
8489
3359
2525
310684 200000
To
taal.
Totaal
generaal
Bevol
king
bij het
eind van
1855
44924 »
45907
140398
11390
4224
1972
111000
15
1000094
112136
82681
460926
27602
10884
7374
307986
1005444
Meer Min
in der in
1856. 1856.
995775
112799 110776
82974
465630
47189
82975
450654
45465
9669
2023
12410 11943 467
53187
73258
i\ 35042
$ 1626
373
169 32421
2193
165607
74847
35582
192637
86732 (3) 40500
(4) 55172 60000
1603 995
489 553
37591
1663
23465
333194
14976
1724
511431 513494
61621
1709
(5) 105000
(6). 87000
(7) 13000
l 8> 1640000
275337
185796
109224
88415
144633
1645565
21221
245651
4547S5
278574 271361
187474
110054
89400
147936
1646450
2244
87543
58759
7213
185632 1842
102524
90525
120679
1846885
7530
27257
AANMERKINGEN.
(1) Gegiste bevolking van Nias en de Mantawi-eilanden. (2) Idem van het rijk van Djambi en van de gewesten Redjang, Pasoeraah, Semendo, Kisam en Makakau. (3) Idem van de berg-regentschappen in de noorder-districten en die van Malolo (Tello). 4) Idem van Ceram en van het achterland van Boeroe. (5) Idem van de Aroë-Kei-Tenimber- en Zuidwester-eilanden. (6) Idem van het gebied der sultans van Ternate, Tidore en Batj an. (7) Idem van Siau (Sanggir) op het eind van 1855. Over 1856 zijn geene opgaven ontvangen van de Noordkust van Celebes, van de overige Sanggir- en van de Talauteilanden, noch van MoetonenParigi, aan de bogt van Tomini. (8) Idem van Rotti, Douw, Sawoe en Roi-djoea, Solor, Andenare, Lomblen, Pantar, Allor, Soembà, Semau en Timor (Nederlandsch gedeelte buiten regtstreeksch beheer). Het cijfer wordt berekend naar de uitgestrektheid der eilanden, en is thans nagenoeg 200,000 zielen minder dan in 1855 opgegeven, ten gevolge van de mindere uitgestrektheid dier eilanden, aangetoond op eene bij het hydrographisch bureau te Batavia uitgegeven nieuwe kaart van de eilanden beoosten Java.
1125
200435
N°. 15. 16
Verdeeling der in n°. 14 opgegeven cijfers van de Europesche bevolking der bezittingen
buiten Java en Madura.
G E W E S T E N .
Gouvernement van Sumatra's Westkust
B e n k o e l e n . . . . . . .
Lampongs
Palembang. . . . . . .
Banka .
Blitong
Riouw
Wester-afdeeling van Borneo.
Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo
Celebes en onderboorigheden.
( Amboina.
Gouvernements -o , \ Uanda. .
der <^
. , , , , i Ternate . . Molukken. i
\ Menado .
Timor .
EUROPEANEN IN NEDEELANDSCH INDIE GEBOBEN.
373
44
25
24
'O a W
334
38
19
29
278
Totaal. .
770
90
43
1477
172
10
76
EUROPEANEN IN N E D E R L A N D GEBOREN ENZ.
103 11
15
33 66 17
23
26
294
38
11
92
280 297
92
172
157
56
1562
107
187
207
41
1579
429
80
24
147
1001
366 943
229
249
286
71
2718
M
40
19
18
49
23
428 8
608
650
168
5859
154
EUROPESCHE
VEEEMDELrNGEN.
26
1 „
16
19
o u >
ra o
26
17
12 »
16
303
20
21
68
29
16
17
46 43
12
21
392 92 20
C3 C3
1657
184
25
24
11
93
89
13
86
46
193
1093
977
440
5 625
680
176
112 6363
N". IG.
17
Sterkte vau het Nederlandsen-Indisch leger, daaronder begrepen de
officieren tijdelijk met verlof, of gedetacheerd buiten Nederlandsen
Indie, bij het eind van het jaar 1856.
Officieren.
Onderofficieren en manschappen . . . • • • • •
Totaal.
Europeanen.
999
7613
8612
Afrikanen.
V
462
462
Amboinezen
en andere
inlanders.
11
14,366
14,377
TOTAAL.
1,010
22,441
23,451
N°. l ï .
Aantal soldaten-kinderen in Nederlandsch Indie, bij het eind
van het jaar 1856.
J O N G E N S
Europeanen in Nederlandsch Indie geboren . . . . .
Europeanen buiten Nederl. Indie geboren
Totaal.
bij het pu pillen corps. elders.
242 300
245 306
MEISJES.
362
368
TOTAAL.
904
15
919
i
N°. 1 8 .
18
Aantooning van de acten van verblijf, door den Gouverneur-Generaal verleend in
elk der jaren 1850 tot 1856.
JAREN.
1855.
1856.
/ 185a
1851.
?
'O (
a
CS > a a> <
1852.
1853.
1854.
1855.
1856.
P E R S O N E N G E B O R E N I N :
u >
*3 ra 03 , > { a a > a j <D 1
< \
f 1850.
1851.
1852.
1853.
' 1854.
'O c CS
' O o
68
76
80
93
116
112
113
K:
(D « i a s ° P c3 »i
'O a
m
r «
J4 a En
10
15
11
10
7 1
••a c .3 'S O) to • FH 1* N
aj t>D S M
'a a
o
. . H S p
.. 1
11
' O 03 g a IS to
10
10
16
11
12
24
23
' c3 T3 JA
l a
c«
O PH
2 2
*"§
» »
• 5 «1
O
80(1
88(1
110
110
142
131
141
29(1
34(1
46
42
37
47
53
1) Het land van geboorte der vreemdelingen is niet vermeld gevonden.
2) Vermoedelijk eene verkeerde opgave, die voor het oogenblik niet nader kan worden toegelicht.
19
€. Mededeclingen van algemecnen aard.
I . BETREFFENDE NEDERLANDSCH INDIE IN HET ALGEMEEN.
§ 1. Werking van het Reglement op het beleid der regering van Nederlandsen Indie.
Voor zoover bij het einde van het jaar 1856 uit de ondervinding van anderhalfjaar reeds gevolgtrekkingen gemaakt mogten worden, kon men gunstige verwachtingen koesteren omtrent de werking van het regeringsreglement; moeilijkheden van ernstigen aard waren er uit de toepassing van het reglement niet ontstaan. Alleen de in art. 24 vervatte bepaling, welke al de door Commissarissen-Generaal in naam des Komngs vastgestelde of goedgekeurde verordeningen op dezelfde lijn stelt met Koninklijke besluiten, scheen op den duur bezwaar te zullen opleveren. Bij het groote aantal dier verordeningen gaf de briefwisseling over wyziging of intrekking daarvan zeer vele werkzaamheden, en misschien was het daaraan toe te schrijven, dat de Raad van Nederlandsche Indie reeds den twijfel opperde, of het getal zijner leden wel in verhouding staat tot den omvang van zijne taak. . Eeeds in het vorig verslag (bladzz. 1 en 71) is melding gemaakt van eenige reglementen en instructien, tot uitvoering van voorschriften in het nieuwe regeringsreglement vervat • ook in dit jaar werden eenige verordeningen daartoe uitgevaardigd. Bij Koninklijk be'sluit van 8 April 1856, n». 54, werd ten gevolge van art. 110 een reglement op de drukwerken in Nederlandsch Indie vastgesteld. Gelijktijdig met de afkondiging van dat reglement (Indisch Staatsblad van 1856, n°. 74) vaardigde de GouverneurGeneraal een besluit uit (Indisch Staatsblad n<>. 75), behelzende bepalingen ter verzekering der regelmatige werking van hetzelve, (1). Bij Koninklijk besluit van 3 Julij 1856, n«. 93 (Indisch Staatsblad n°. 64), werden, naar aanleiding van art. 62 van het regeringsreglement, de regels vastgesteld, volgens welke de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indie gronden voor den landbouw m huur kan uitgeven. De hoofdbepalingen van dat besluit zullen hieronder worden vermeld gevonden in hoofdstuk N , § la , 3. _ Verder werden in Nederland ontworpen : eene nieuwe instructie voor den kommandant van het Indisch leger; reglementen op de bevordering en het ontslag van officieren, alsmede op de pensioenen en gagementen, bedoeld bij art. 42 Van het regeringsreglement; bepalingen omtrent de benoeming van ambtenaren der 1ste, 2de en 3de klasse; en was hiermede in bewerking eene algemeene verordening omtrent de toelating van Nederlanders en vreemdelingen en van zendelingen in Nederlandsch Indie (artt. lOo en 123 van het regeringsreglement). Ook werd de Gouverneur-Generaal aangeschreven om zijne meening kenbaar te maken ten aanzien van de leemten in het reglement op de burgerhjke pen-^ sioenen voor zoover hem die voorkwamen te bestaan, en van de wijzigingen, die zouden kunnen strekken om eiken zweem van onbillijkheid uit dat reglement te l.gten. (2) Behalve de hieronder in hoofdstuk E : REGTSWEZEN EN POLITIE, mede te deelen quaestien, verdienen nog vermeld te worden de volgende punten, die om het verband tot bepalingen van 't regeringsreglement eigenaardiger in dit hoofdstuk behooren.
Reordering tegen inlandsche vorsten, enz. Luidens art. 84 van het regeringsreglement, - vereenigd met art. 4 van het Reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch Indie, kunnen geene burgerlijke regtsvorderingerL worden ingesteld tegen vorsten, regenten en andere inlandsche grooten en hunne nabestaanden, noch tegen districts-en andere inlandsche hoofden van aanzien, zonder verlof van den Gouverneur-Generaal, of, buiten Java en Madara, van den hoogsten gewestelijken gezaghebber. Naar aanleiding hiervan werden de hoofden van gewestelijk bestuur uitgenoodigd om, alvorens voorstellen te doen of verlof te verleenen tot het instellen van regtsvordenngen tegen zoodanige personen, partijen zelve in hare belangen te hooren en haar zoo mogelijk tot minnelijke schikking te bewegen, en van den uitslag dier poging bij hunne voorstellen of beschikkingen melding te maken.
(1) Beide deze stukken zijn, bij brief van 24 February 1857 , aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
medegedeeld.
(2) Al deze verordeningen zijn nog in.behandeling. Ter zake van art. 132 tweede lid van het regering,,reglement is geene bijzondere voorziening noodig bevonden.
20
Diezelfde artikelen deden de vraag ontstaan, of de Loofden der met inlanders gelijkgestelde bevolking ook daaronder begrepen zijn, waarop eene ontkennende beslissing gegeven is, omdat de bedoelde artikelen spreken van inlandsclie hoofden, en niet van inlanders tegenover Europeanen, zoo als art. 109 van het regeringsreglement.
Ontzegging van verblijf in de Preanger regentschappen. Krachtens de bepalingen, vervat in het Indisch Staatsblad van 1821, n°. 6, en van 1853, n°. 34, had de resident der Preanger regentschappen de bevoegdheid, aan Europesche ingezetenen vergunning te verleenenom, tot wederopzegging, te wonen en handel te drijven in de drie hoofdplaatsen, Tjandjoer, Bandong en Soemadang. Deze ambtenaar opperde de vraag, of 't hem ook nu vrijstond, aan Europesche handelaren het drijven van handel te ontzeggen wanneer het gebleken is dat daaruit nadeelige gevolgen ontstaan. De Regering beantwoordde deze vraag ontkennend en deed den resident weten, dat hij zich moet bepalen tot voorstellen om aan die Europeanen hçt verblijf in Nederlandsch Indie of in bepaalde gedeelten daarvan te ontzeggen, met inachtneming der vormen, voorgeschreven in de artt. 45, 46, 47 en 48 van het regeringsreglement, bijaldien hij van oordeel mögt zijn, dat die Europeanen gevaarlijk zijn voor de openbare rust en orde.
Koninklijk regt van gratie. Op de vraag, in hoeverre volgens het regeringsreglement het regt van gratie van straffen, in Nederlandsch Indie opgelegd en daar te ondergaan, aan den Koning is voorbehouden, gaf het opperbestuur hoofdzakelijk te kennen, dat de Koning, overeenkomstig art. 66 in verband met art. 59 der Grondwet, het regt van gratie ook in de koloniën en bezittingen kan uitoefenen, doch dat het niet wel mogelijk is, de bepaalde gevallen aan te wijzen waarin den Koning dat regt zou moeten worden voorbehouden ; dat intusschen van die magt des Konings zeer schaarsch kan en moet worden gebruik gemaakt, en dat dus telkens daar, waar door het verzoek om gratie de ten-uitvoerlegging van het vonnis geschorst wordt, de Gouverneur-Generaal zich van de doorzending en aanbieding van zoodanig verzoek aan den Koning behoort te onthouden en daarop zelf moet beschikken ; dat, wat overigens betreft de aan den Koning gerigte verzoeken om kwijtschelding of remissie van straf, het geheel aan den Gouverneur-Generaal wordt overgelaten, te beoordeelen in hoeverre daarop terstond door hem kan, dan wel door den Koning moet worden beschikt, en dat het hem dus onvoorwaardelijk wordt vrijgelaten om, naar mate de omstandigheden hem daartoe aanleiding geven, de requesten om remissie van straf zelf af te doen, of tot dat einde naar Nederland te zenden.
§ 2. Gouverneur-Oeneraal.
In de maand Januarij van dit jaar werd bij het Indisch Bestuur mededeeling ontvangen van 's Konings besluiten van 21 November 1855, n°. 47 en 50, bij het eerste waarvan, naar aanleiding van het daartoe door hem gedaan verzoek, aan den heer mr. A. J. DDXMABK VAN TWIST eervol ontslag werd verleend als Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indie, onder dankbetuiging voor de vele door hem in die betrekking aan den lande bewezen belangrijke diensten, terwijl bij laatstgenoemd besluit in zijne plaats werd benoemd de heer CH, F. PAHUD , destijds Minister van Kolonien. De nieuw benoemde Gouverneur-Generaal vertrok in de maand Maart uit Nederland langs den zoogenaamden overlandweg. Van Singapore v.-erd hij afgehaald door Zr. Ms. stoomschip Amsterdam, en den 20sten Mei kwam hij te Batavia aan. Den volgenden dag trad de heer PAHUD aan wal, en den 22sten Mei nam hij het opperbestuur van Nederlandsch Indie en het opperjmvel van de land- en zeemagt beoosten de Kaap de Goede Hoop over uit handen van den aftredenden landvoogd, die daarop den 24sten Mei de terugreis naar Nederland aanvaardde met het particuliere schip Rotterdam, daar het te zijner beschikking gestelde stoomschip Gedeh weinig geschikt bevonden werd voor dien overtogt. Ten gevolge eener ongesteldheid van den onlangs opgetreden Gouverneur-Generaal werd het dagelijksch beleid der zaken in de maand Junij opgedragen aan den Baad van Nederlandsch Indie J. P. C. RÜLOFFS. Tegen het midden van Julij was de GouverneurGeneraal echter hersteld, zoodat hij het beleid der zaken weer aanvaardde.
§ 3. Baad van Nederlandsch Indie.
Bij het Koninklijk besluit van 5 December 1855, n°. 33, werd aan den toen be«
21
noemden Minister van Kolonien, mr. P. M I J E R , eervol ontslag verleend als lid in den Baad van Nederlandsen Indie, met ingang van 1°. Januarij 1856, onder dankbetuiging voor de door hem in Indie bewezen belangrijke diensten. In zijne plaats werd, bij Koninklijk besluit van 6 April 1856, n°. 64, benoemd de algemeene secretaris mr. A. PEINS, die daarop, in de vergadering van den Raad van 30 Mei, in handen van den GouverneurGeneraal den eed aflegde. _ oT,i«i«Üfi Aan het lid van den Raad mr. C. VISSCHEH werd, bij Koninklijk besluit van o July 18ob, n°. 88, op zijn herhaald verzoek, met ultimo December 1856 eervol ontslag verleend, onder dankbetuiging voor de vele en gewigtige diensten doorhem aan den lande bewezen. De Raad was dus bij het eind van het jaar zamengesteld uit de heeren J. 1 . O. „ . „„;;i„„t ™ T> T R ™ PFTÎTÎZ A. H. W. baron DE KOCK en RULOFFS, vice-president, en if. J. is. DE r^Kn,/., -"" mr. A. PEINS, als leden; secretaris van den Raad was de heer H. J. C. HOOGEVEEN. § 4. Algemeene secretarie.
In de plaats van mr. A. PEINS werd tot algemeenen secretaris benoemd de heer W. J. VAN DE GRAAFF, directeur der middelen en domeinen.
II. BETEEFFENDE DE BETREKKINGEN TOT HET BUITENIAND.
§ 1. Consuls.
Ook in dit jaar (1) werden verscheidene overeenkomsten gesloten tot toelating van consuls van vreemde mogendheden in 's Rijks overzeesche bezittingen, en wel met de Vrije en Hanze-stad Bremen (Nederlandsch Staatsblad n°.3), met Groot-Brittannie {Nederlandsch Staatsblad n°. 54), met Oostenrijk (Nederlandsch Staatsblad n°. 56), met Pruissen (Nederlandsch Staatsblad n°. 71), met Hannover (Nederlandsqh Staatsblad n°. 78), met Denemarken (Nederlandsch Staatsblad n°. 80), met het Koningrijk Saksen (Nederlandsch Staatsblad n°. 81) en met Sardinië (Nederlandsch Staatsblad n°. 83). Deze overeenkomsten ("alle reeds afzonderlijk medegedeeld) zijn van gelijken aard als de in het vori" verslag vermelde en veelal nagenoeg letterlijk van denzelfden inhoud. In die met Groot-Brittannie en Denemarken werd, even als ten vorigen jare in de overeenkomst met Frankrijk, wederkeerige vrijheid voor ons bedongen om inde kolomen en bezittingen dier Staten consuls aan te stellen. Aan consuls van België, Frankrijk, Groot-Brittannie, Saksenen Bremen werd m dit jaar het Koninkrijk exequatur verleend. Voor de toepassing van het beding in de overeenkomsten omtrent vrijdom van personele belasting voor de consulaire agenten, die geene Noderlandsche onderdanen zijn , en behalve hunne consulaire functien geene betrekking, beroep of handel uitoefenen, werd door het Indisch Bestuur als regel aangenomen, dat als persouele belastingen zullen beschouwd worden: die op het niet verrigten van schutterlijke diensten, bepaald bij art. 5 van het reglement op de schutterijen op Java (Indisch Staatsblad 1838, n°. 32), m verband met het besluit van 16 Julij 1841 (Indisch Staatsblad n \ 26), en bij de verschillende re-lementen voor de schutterlijke dienst buiten Java en Madura ; voorts de belasting helend onder den naam van huis taks , te Macassar (Indisch Staatsblad 1849, n°. 54), en de belasting op het houden van paarden in Nederlandsch Indie (Indisch Staatsblad 1851, n°. 63). § 2. Tractaat met Portugal.
De overwegingen werden voortgezet, maar leidden in dit jaar tot geene eindbeslissing.
§ 3. Tractaat met de Sandwich-eilanden.
Geene nadere berigten zijn over deze zaak ontvangen.
I I I . BETREFFENDE DE VERSCHILLENDE GEWESTEN.
J a v a en Madura. * Bantam. Naar aanleiding van klagten omtrent knevelarij en misbruik van gezag door het inlandsch bestuur, werd een opzettelijk onderzoek gedaan, waaruit bleek dat som
(1) Vergelijk het vorig- verslag, biadz. 11.
22
mige inlandsche ambtenaren in Lebak zich hadden schuldig gemaakt aan ongeoorloofde vorderingen van arbeid, geld en buffels, tegen onevenredige of geene betaling. Ten gevolge hiervan werden ontslagen het districtshoofd van Parang-koedjang, de dessahoofden van Tjilegen-Ilier en Bolang en de mantri van het district Warong-goenong, terwijl aan den regent van Lebak, voor wiens daden verschoonende motiven waren aangevoerd, op eene ernstige wijze het ongeoorloofde zijner handelingen werd voorgehouden , met aanmaning om zich voor den vervolge daarvan te onthouden.
Preanger regentschappen. De zetel van het gewestelijk bestuur in deze residentie werd overgebragt van Tjândjoer naar Bandong; zoowel uit een strategisch als uit een adminis; tratief oogpunt beval deze maatregel zich bijzonder aan.
I Bembcmg. Ten gevolge der in 1854 (Indisch Staatsblad n°. 64) gemaakte bepalingen, waarbij in de residentie Rembang, aan de kust, slechts drie Chinesche kampen worden toegelaten '(zie het verslag over dat jaar, hoofdstuk F, afd. I I , § 1), waren op het einde van 1856 de Chinesche bewoners van zes kampongs naar de hoofdplaatsen van afdeelingen vertrokken, zonder dat daarbij eenige moeijelijkheden werden ondervonden, en werd magtiging verleend om de Chinesche kampen te Rembang, Lassem en Toeban (welke drie bij het gemeld besluit zijn toegelaten) uit te breiden , en met de betrokken inlandsche bevolking overeen te komen ter zake van den afstand der daartoe benoodigde gronden tegen billijke schadeloosstelling. De rust in deze residentie werd, trouwens zeer plaatselijk en kortstondig , in het district Sedan verstoord door zekeren NOJO SENTIKO , die echter aldra met zijn aanhang werd »•evat en aan den bevoegden regter overgegeven.
Soerabaja. Tot voorbereiding eener betere regeling van het bestuur over het eiland Madura werden een naauwkeurig plaatselijk onderzoek en nadere overleggingen met de daarin betrokken regenten, grooten en hoofden noodzakelijk geacht. Deze taak kon echter niet worden opgedragen aan den resident van Soerabaja, die door de groote ontwikkeling van die residentie zijne werkzaamheden zoo zeer zag uitgebreid, dat hij geen voldoend toezigt over Madura kon uitoefenen. Daarom werd aan het3 opperbestuur voorgesteld om Madura administratief af te scheiden van Soerabaja ; de Gouverneur-Generaal werd dien ten gevolge door den Koning gemagtigd, die afscheiding ten uitvoer te brengen , en tevens aan een speciaal gecommitteerde de taak op te dragen om in het belang der beoogde hervorming onderzoekingen in te stellen , besprekingen te doen en voorstellen in te dienen, met dien verstande, dat, in afwachting der uitkomsten van die commissie, geene veranderingen zouden worden ingevoerd als die welke aan de afscheiding van het eiland Madura van de residentie Soerabaja administratief zouden verbonden zijn (1). Met een gelijk doel, eene betere regeling namelijk van het bestuur, was ook reeds in 1847 bepaald, dat de rijksbestuur der, de eerste ambtenaar onder den regent, destijds Sultan van Madura of Bangkalan (het westelijkste regentschap van het eiland), in het vervolg door het Nederlandsche Gouvernement aangesteld en bezoldigd zou worden , en dat hem geen hoogere titel zou worden toegekend dan die van Toemenggoeng. En bij art. 12 der voorwaarden, waarop in datzelfde jaar de tegenwoordige regent (panembahan getiteld) het bestuur over het regentschap Madura aanvaardde, was nog uitdrukkelijk bepaald , dat deze den rijksbestuurder als een gouvernements-ambtenaar zou beschouwen, geheel ondergeschikt aan den adsistent-resident. De gelegenheid om die maatregelen zonder schokken in werking te brengen de'ed zich voor in het laatst van 1855, bij het overlijden van den rijksbestuurder, raden adipatie KOBSOEMO ADI NINGBA.T.
Barjoemaas. Ten gevolge der vermeerdering van de bevolking en der uitbreiding en vooruitgang die overal in het onderregentschap Tjilatjap zigtbaar waren, werd dat onderregentschap op 's Konings magtiging verheven tot een regentschap.
O n a f h a n k e l i j k n o o r d e l i j k g e d e e l t e v a n S u m a t r a .
Aan het in 't vorig verslag (pag. 13) vermelde voornemen, om het rijk van Atjeh door
(1) De afscheiding had in het volgende jaar plaats, blijkens besluit van den Gouverneur-Generaal van 6 Mei 1857 {Indisch Staatsilad n°. 44).
23
« * oorlogschip van -root charter te doen bezoeken, werd dit jaar gevolg gegeven door de zTd n f vanPZr Ms. fregat Prins Freäerilc der Neäerlanäen. De uitslag was gunstig; Z Z r S Sultan van dat rijk gaf in een brief aan den G o a v e r n ^ G e ^ a a l j > ^ langen te kennen om in goede verstandhouding met ons Gouvernement te leven en een tractaat te sluiten, (l)
G o u v e r n e m e n t v a n S u m a t r a ' s W e s t k u s t .
De algemeene toestand van deze landstreek bleef bijzonder gunstig. In de f l e i s c h e landen vertoonde zich nergens eenige schijn van ontevredenheid of verzet. Alleen het eUand Nias en d e onafhankelijke BattakV, wonende aan de grenzen der onder ons geb Ï d staande afdeeling Baros, hebben op dezen rüstigen toestand eene mtzonderxng gem a k t De rustverstoring op Nias was eigenlijk slechts de voortzetting van een staat van oorlog die sedert j af en bestaan had tusschen de tegen elkander overstaande partyen T d a t land, en waarin het Nederlandsch gezag als bemiddelaar optrad. Het was dan o o k a L n met het doel om door vrees de rust te herstellen, dat m Januar« 1856 een d tachement militairen naar de baai van Lagoendi gezonden werd; » « * " f ^ 8 van magt bereikte het gewenschte doel niet, zoodat de gouverneur van Sumatras Westkust het nood g achtte, er later eene redoute voor 75 man te doen opwerpen en bezetten f v e t Hk hierLder hoofdstuk D, MHJXAIB BEHEEK, I, 36). De rust, die hxeruxt voortlloefd velpreidde zoo veel welvaart onder de omliggende bevolking dat de nederzetting naa he" scheen, als een voordeel door haar werd aangemerkt en alle partyen anïzamerhand de heerschappij van het Nederlandsch Gouvernement erkenden T a t de rustverstoring in de afdeeling Baros betreft, deze werd ™ » T * j ^ inval van het hoofd van Dondomman, die reeds in het vong jaar overlast had aangedaan aan onze onderdanen. (Zie verslag over 1855, pag. 14.) Zoodra de controleur b e S t had gekregen van dezen inval, zond hij eenige oppassers met den panglima van d n toeankoe der kampong Hier af, met last om, zoo mogelijk, het hoofd met zyneaanh a n ^ T o P te vatten , dan wel hem te verdrijven. De gevangenemxng van een der onruststokers na een gev cht waarin de jongste broeder van het hoofd van k o m m a n sneuvelde had ten gevolge, dat dit hoofd zich onderwierp aan den hem gestelden coach irtefuggavevan de' g e i d e goederen en menschen en tot uitlevering van de schulden -.An den in Julii 1855 te Baros gepleegden roof. De bemoeijingen met de binnenlandde districten van Padang-Lawas (zie verslagover 1866 p a T l i ) werden in 1856 voortgezet, met het oogmerk om de bevolking dier landS e e k ^bevrijden van den geesel d^s oorlogs en zijne gevolgen en haar landbouwend T a o e n worden. De hoofden der districten Pertibi en Adjoran hebben dien ten gevolge schriftelijke verklaringen afgelegd, die hunne verhouding tot het Gouvernement en tot 'sißnuvernements onderdanen regelen. ^ g e l e ' e n h e i d van de bevestiging der voornoemde hoofden werd tot bevordering van de zedSkneid aangenomen en bepaald, dat de koopschat der vrouw (djoedjoer) niet alleen fnd afdeelngen Mandheling en inkola, maar ook voor de districten Adjoran en Pertibi voortaan slechts dertig gulden zou bedragen; dat alle gehuwde mannen gedurende net lerste iaarvan hun huwelijk, van alle heerendiensten , lasten en opbrengsten zouden q » vri!es eld maar de ongehuwden daarentegen in de beeren- en cultuurdiensten zouden "oefenTe l e T Tevens w d bepaald , dat die maatregel in de geheele resident* lapanceli T u worden ingevoerd , voor Jover dit met de volksbegrïppen in overeenstemming gebragt
k f o W A n k 2 bestond nog het gebruik om bij gelegenheid van lijkfeesten een groot aantal buffels en ander vee te slagten. Daar dit tot nadeel van den veestapel strekte en voor de betrokken personen zeer kostbaar was, werden daaromtrent m overleg met de hoof" e p e r k e n ' d e maatregelen genomen , even als zulks in 1849 in de afdeeling Mandheling Tad Plaats - h a d . De gevolgen hiervan zijn zeer heilzaam, en men besloot dezen maatregel'zooeed mogelijk afgexnlen, en vooral in het landschap Padang-Lawas, in te voeren.
B e n k o e l e n .
De welvaart der bevolking in dit gewest is niet groot, vooral door gebrek aan vol
tij De sluiting van een tractaat had in 1857 plaats; een afschrift is aan de Staten-Gfeneraal meegedeeld
en is gedrukt onder n°. XXXV fan de zitting l&Vss.
24
doende rijstcultuur. Zonder de nabijheid eener rijke voorraadschuur als Padang, zou deze afdeeling reeds meermalen door hongersnood geteisterd zijn geweest. Ook in dit jaar bestond te Kroé en te Kauer groote behoefte. In het bijzonder ter hoofdplaats poogde men den rijstbouw aan te moedigen en uit te breiden. De verhouding tot de oostelijke naburen was in den laatsten tijd gunstiger dan voorheen. Het handelsverkeer met de Moesilanden nam toe, gedeeltelijk doordien de afvoer van aldaar geteelde koffij niet meer belemmerd wordt. Naar het landschap Lebong werd eene commissie gezonden om de pasviah's af te vragen , of zij de overeenkomst, in 1841 met ons Gouvernement gesloten, nog indachtig waren en daaraan getrouw wenschten te blijven, en zoo j a , alsdan inlichtingen te verzoeken nopens de schending van dat verdrag jn 1855. (Zie vorig verslag, pag. 14.) De gecommitteerde hoofden werden overal zeer goed ontvangen en nergens bespeurden zij eenigen schijn van onwil of opzettelijke schending der overeenkomst. De pasviah's verklaarden zoowel mondeling aan de gecommitteerden als bij brief aan den adsistent-resident van Benkoelen, dat zij het Nederlandsen gezag wilden erkennen en in alles, voor zooveel in hun vermogen was, de overeenkomst wilden nakomen. In de uitvoering hunner goede voornemens ondervonden zij, naar hun zeggen, somtijds belemmering doordien zij, als niet regtstreeks onder het Nederlandsch bestuur staande, niet het vereischte overwigt hebben om'de verschillende in hun land wonende of doortrekkende Pasoemah's of andere aan het Nederlandsch gezag niet onderworpen volksstammen te weren. Op dezen grond verontschuldigden zij zich over de door hen verleende schuilplaats aan verdachte personen. Ten bewijs van hun vertrouwen gaven zij aan de gecommitteerden twee hunner kinderen mede. Ook verscheen kort daarna het hoofd van het eigenlijke district Lebong uit eigen beweging te Benkoelen, en betuigde eveneens aan den adsistent-resident, dat de Lebongers het opregt meenden met het Gouvernement, doch niet altijd bij magte zijn om hunne trouw te handhaven ; tevens gaf hij zijn verlangen te kennen dat zijn gebied zou worden -ingelijfd bij Benkoelen. Met dezen uitslag der zending werd genoegen genomen ; de anders voorgenomen tuchtiging kon nu achterwege blijven, en aan de hoofden van Lebong wferd kennis gegeven, dat voor ditmaal berust werd in hunne verontschuldiging, in het vertrouwen dat zij voortaan met naauwgezetheid de verpligtingen zullen naleven waartoe zij zich bij de overeenkomst van den 4den September 1841 verbonden hebben.
L a m p o n g s c h e d i s t r i c t e n .
Even als in 1855 (zie vorig verslag, pag. 15) werden ook dit jaar, niettegenstaande alle voorzorgen, belangrijke hoeveelheden buskruid en vuurwapenen ingesmokkeld ; rooverspraauwen vertoonden zich langs de kusten; handelsvaarluigen werden beroofd, en aan slecht en voortvlugtig volk, voornamelijk uit Bantam, werd schuilplaats verleend. Het hoofd der marga Negara-ratoe, raden INTAN, nam eene onafhankelijke houding aan tegenover het bestuur en verzamelde te Kalianda een voorraad buskruid en wapenen, terwijl hij poogde zijn invloed langs de Sekampong-rivier uit te breiden. Beeds vroeger had deze persoon aanspraak gemaakt op de landstreek, loopende van de Sekampong-rivier tot de Blantoeng-baai en van daar langs het strand tot Kalianda (met uitzondering alleen van de kampong Wajorang en de marga Eadja-bassa), op grond dat deze streek onder het beheer gestaan had van zijn grootvader raden INTAN. Uit een opzettelijk onderzoek is omtrent de gegrondheid dier aanspraken het volgende gebleken. Raden INTAN , de grootvader, was in het begin der tegenwoordige eeuw door den koning van Bantam, destijds opperheer der Lampongs, naar dit gewest gezonden als hoofd van een klein district, Koeripan, later van Loeroeng-tinga. Hij had zich toen verbonden met zeeroovers en ander slecht volk, en getracht het Bantamsche gezag af te schudden. Na de afzetting van den koning van Bantam, waardoor de Lampongs in 1808 aan ons Gouvernement vervielen, was hij een der invloedrijkste personen in die streek geworden. De GouverneurGeneraal DAENDELS wilde eene wettige orde van zaken in die districten handhaven en den invloed van raden INTAN daartoe dienstbaar maken ; met dat doel verleende hij hem den titel van kolonel en prins-regent van de Lampongs. Vóór dat echter eene nadere regeling van het bestuur had plaats gehad, was Java en onderhoorigheden in handen der Engelschen gevallen. Kaden INTAN verzocht de bevestiging zijner benoeming Tan het Engelsen bestuur, maar daarop is hem nimmer geantwoord. Hij beschouwde intusf Aen de hem door het vorig Bestuur verleende gunst volstrekt niet als hem tevens verpligtende om zijn gezag wettelijk te voeren en te bevestigen ; maar met behulp van verschil
25
lende zeerooverstammen liep hij hot gehoeie gewest moordend en plunderend af, hoewel 'them nimmer heeft mogen gelukken, zich buiten het oostelijk deel der Lampongs te doen erkennen. Bij de herstelling van het Nederlandseh bestuur was er dan ook geene sprake van, hem eenig gezag over die gewesten toe te kennen; alleen werd hem het bestuur zijner marga gelaten , en een klein pensioen toegekend, uit aanmerking van de vroeger door hem bekleede waardigheid. Kaden INTAN ging voort met rooven en stroopen , en na zijnen dood deed zijn zoon, raden IMBA KASOEMA, hetzelfde, tot dat eene militaire expeditie in 1834 een einde maakte aan het gezag van dezen, al zijne sterkten innam en hem met zijne aanhangers op de vlugt joeg;'hij stierf als balling. In weerwil hiervan heeft zijn zoon, zoodra hij den mannelijken leeftijd bereikt had, het voorbeeld zijns grootvaders en vaders nagevolgd. Om onderzoek te doen naar den boven bedoelden invoer van buskruid en vuurwapenen en de daar verder genoemde ongeregeldheden, werd Zr. Ms. stoomschip Medusa naar de Lampongsche wateren gezonden. Den 16den April had de kommandant van dat vaartuig teTjanti, hoofdplaats der marga Eadja-bassa, eene bijeenkomst met de hoofden van Wajorang, Radja-bassa, Negara-ratoe en Dantaran. Drie dezer hoofden gaven ontwijkende0 antwoorden. Hunne houding, en vooral die van raden INTAN, was overigens zeer aanmatigend, en na afloop der bijeenkomst werden zij met moeite weerhouden van in de getrouw gebleven kampong Tjanti een bloedbad aan te rigten. Des nachts vertrokken zij met hunne benden zonder reden te .«ven van hunnen overhaasten aftogt en zonder het beloofde tegenbezoek aan den gezaghebber en den kommandant van de Medusa a f r e e d te hebben. Zij verzamelden veel volk en legden versterkingen aan te Ketimbang, Bandoeloe, Tadjor en Hawi-brah. Baden INTAN en pangeran SINGA-BKANTA trachtten de marga Wajorang, waar het hoofd, even als het getrouw gebleven tweede hoofd van Eadja-bassa, de bescherming van den Nederlandschen gezaghebber had ingeroepen, m opstand te brengen, en verwoestten de woningen der welgezinde hoofden en bevolking. In -dezen stand van zaken en vooral met het oog op de vroegere gedragingen van raden INTAN en zijn geslacht, was het gebiedend noodzakelijk, het Nederlandseh gezag krackte te handhaven en een einde te maken aan het herhaaldelijk ondervonden verzet ; te meerjaar niet alleen de ons Gouvernement getrouw gebleven hoofden daardoor ontrust werden, maar ook de naburige gewesten Palembang, Benkoelen, en zelfs Bantam in gevaar 'gebragt werden. In Julij 1856 werd besloten, eene door maritime middelen ondersteunde militaire expeditie daarheen te zenden. Eeeds bij het binnenrukken der troepen in de marga Dantaran gaf dalam MANGKOE-BOEMI zich over. Na eenige voor onze wapenen aelukkio-e gevechten werd raden INTAN door zijne eigen volgelingen afgemaakt en pangeran SINGA-BKANTA werd te Kalianda gevat. Daarop zijn door onze troepen versterkingen aan^elen-d te Ketimbang, in de marga Eadja-bassa, en 'te Tjampakka, in de marga Dantaran, en de aldaar geplaatste militaire kommandanten werden tevens met het civiel
gezag belast. . Meerdere bijzonderheden over de krijgsverrigtmgen worden hieronder vermeld m hoofdstuk D , I, § 6. _ ' Voor 't overige schijnen de hoofden in de Lampongs jegens het Gouvernement met ' 1-waliik gezind te zijn. De twee invloedrijksten, de regent van ïelok-betong en het hoofd van Sepoeti hebben bij herhaalde gelegenheden blijken van gehechtheid gegeven : in alle sedert 1818 in de Lampongs gevoerde oorlogen nam de laatste aan onze zyde deel.
P a l e m b a n g .
Sedert jaren werden de bovenlanden dezer residentie door den beruchten radja TIANG'ALAM onveili- gemaakt. Deze persoon, wiens oorspronkelijke naam is ALIBOEDIEN, stamt af van* de pasirahs der marga Lintang-kiri, afdeeling Ampat-lawang. Lustig en stoutmoedig van aard, schijnt hij zich al vroeg op den voorgrond gesteld engrooten invloed uitgeoefend te hebben op zijn neef den pangeran MANGKOE-LOEKAH pasirah van Lintant-kiri. Deze kende hem den titel toe van radja TIANG-ALAM ; terwijl hij zich later den niet minder weidsehen naam gaf van raden MAS PANDJI , LINGGANG-ALAM. De eerste gelegenheid waarbij hij zijn gevaarlijken aard toonde, was m 1851. _ De kolonel C A de BEADW, waarnemend resident van Palembang, die zich, ter regeling van bestuurszaken, met eenige inlandsche hoofden en onder bedekking van 150 militairen had begeven naar Goenong Meraksa I Ampat-lawang), waar hem een gastvrij onthaal was beloofd werd toen aldaar door ÏIANG-ALAM en zijn neef, aan het hoofd van 800 gewapende inlanders, verraderlijk overvallen. Gelukkig werd deze aanval afgeslagen ; maar TIANG'-ALAM wist den opstand tot eene gevaarlijke hoogte op te voeren. Telkens werd
26
hij door onze militaire magt verslagen, maar telkens verzamelde hij weder eene aanzienlijke bende, waarmede hij strooptogten deed tot in de Palembangsche benedenlanden. Zijne trouwste aanhangers waren Lintangers, doch zijn invloed strekte zich uit over de geheele Ampat-lawang, en gedeeltelijk ook in de Pasoemah, Redjang en aangrenzende streken. In Mei 1852 gelukte het, na menig hevig gevecht, die strooptogten op ons onmiddellijk gebied af te wenden, en in het volgend jaar werd een belangrijk voordeel door de onzen behaald, in de gevangeneming van den pasirah van Lintang-kiri. In 1855 werden op nieuw twee expeditien tegen TIANG-ALAM gerigt. (Zie Verslag van 1855, hoofdstuk D , afd. I , § 6.) Maar het mögt den onzen niet gelukken hem zelven té vatten. In den aanvang van het volgende jaar hield hij zich op te Lobo-Eamboetan in de Lintangkiri , waar hij door de gehechtheid der bevolking veilig was ; en ofschoon het niet bleek dat hij toen verdere bewegingen in den zin had , kon de geringste bijkomende omstandigheid weder tot oproer leiden. Het mögt dus ais een groot geluk worden beschouwd dat men er in slaagde, hoofdzakelijk door de hulp van den ratoe van Tandjong-agong, hem in het voorjaar van 1856 te bewegen zich vrijwillig op lijfsgenade over te geven. Hij werd toen terstond onder goed geleide naar Batavia overgebragt, alwaar hij op bevel van den Gouverneur-Generaal overeenkomstig de bepalingen der artt. 47 en 48 van het regeringsreglement werd in hechtenis genomen, verhoord, en in overeenstemming met den Raad van Nederlandsch Indie tot verwijdering naar Salatiga (residentie Samarang) verwezen. » De adsistent-resident van Tebing-tinggi deed in den loop van 1856 met het divisiehoofd, onder bedekking van 75 pradjoerits, een togt door Ampat-lawang, bij welke gelegenheid eenige geschillen tusschen dat district en Kikim en Pasoemah-oeloe-lintang werden beslecht. Ofschoon de gezindheid jegens het Nederlandsch Bestuur nog veel te wenschen overliet, deden zich op dezen togt geen vijandelijke ontmoetingen of zwarigheden voor : alles was* rustig en eenige weêrspannigen van vroegeren tijd kwamen in onderwerping. Zijne bevinding was evenwel, dat de geschiktheid der hoofden in dit •"district nog veel te wenschen overliet, dat aan den landbouw weinig werd gedaan en dat alles in vergelijking met de andere deelen de residentie nog achterlijk was. Men mag verwachten dat de; meer onmiddellijke invloed van ons bestuur hierin allengs gunstige verandering zal brengen.
Met de hoofden van Redjang werd in dit jaar, even als zulks vroeger geschiedde met de hoofden van de grensgewesten Semendo, Kisam en Makakau (zie vorig verslag, bladz. 15), eene overeenkomst gesloten, waarbij zij zich onderwierpen aan de vrije grensregeling of grensbewaking (atoeran sindang mardika).
B l i t o n g .
Dit eiland werd in 1856 verdeeld in zes districten : Tandjong-pandan, Blantoe, Badoe, Sidjoek, Boeding en Linggang, elk te besturen door een hoofd, op eene bezoldiging van f 25 en eene verstrekking van twee pikols rijst 'smaands.
R i o uw.
De wateren van Riouw, Lingga en de Oostkust van Sumatra werden door zeeroof op kleine schaal ook in dit jaar voor inlandsche vaartuigen dikwijls zeer onveilig gemaakt. De meeste togten der aldaar gestationeerde oorlogsschepen liepen vruchteloos af: vooral de krachteloosheid van het inlandsch bestuur (dat sedert eene verandering onderging) maakte den tegengang van dit kwaad zeer moeijelijk. Met het oog op de telkens ontstaande behoefte aan steenkolen bij de stoom?chepen, ter beteugeling van den zeeroof uitgezonden, besloot de Regering op e'én der Natoena-eilanden een steenkolendepôt op te rigten. De onderkoning van Riouw verklaarde zich bereid daartoe mede te werken. Op het eiland Batam braken in April oneenigheden uit tusschen de twee Chinesche geheime genootschappen, ïian-tei-Hoei en Kwannïa-Hoei, waardoor ook de Emoijer Chinezen, die op ons regtstreeksch grondgebied (ïandjong Pinang) gevestigd zijn en grootendeels tot het eerstgenoemde genootschap behooren, in beweging gebragt werden. In Augustns werd aan dezen onrustigen toestand door kracht van wapenen een einde gemaakt. In de eerste dagen van Mei werd de Sultan van Lingga door eene verontrustende ziekte aangetast; door de hulp van den officier van gezondheid G, VAS OVEEBEEK DE MEIJER, van Zr. Ms. schoenerbrik Egmond, daartoe naar Lingga gezonden, herstelde hij ech
27
ter spoed!?. Daarop begaf hij zich in het belang zijner genezing naar Riouw en eenige dagen later naar Singapoer. In Augustus reisde de Sultan weder, doch thans in het geheim, naar Singapoer. Hij stelde zich aldaar in aanraking met het Britsch bestuur omtrent den terugkeer zijner moeder van ïrenggano (een met dat bestuur in verband staand rijkje op"de oostkust van het schiereiland Malakka), maar vertrok daarop, onder voorgeven van naar Lingga terug te keeren, heimelijk naar Trenggano en haalde zijne moeder en verdere bloedverwanten af'; eene handelwijze waarover het Britsch bestuur van Singapoer zich te regt bij den resident van Riouw beklaagde. Onze Regering achtte hetgera°den den Sultan, die ons reeds zoo dikwijls reden van klagten had gegeven, thans eene° ernstige en plegtige vermaning te doen toekomen. In het laatst van December werden daarom Zr. Ms. stoomschip Amsterdam en de brik de Haai naar Lingga gezonden, alwaar aan den Sultan door eene commissie, bestaande uit den resident van Riouw en den kommandant van het genoemde stoomschip, bij eenen hem voorgelezen lastbrief' van den Gouverneur-Generaal, de hooge ontevredenheid der Regering werd te kennen gegeven, en hem tevens uitdrukkelijk verboden werd om zonder toestemming van het Gouvernement zijn rijk te verlaten. Van dezen maatregel werd mede kennis gegeven aan het Britsche bestuur.
Noordelijk gedeelte van Borneo.
De in het vorig verslag (bladz. 15) vermelde poging van Franschen om zich te vestigen in Broenaï heeft, volgens de ter plaatse zelve ingewonnen inlichtingen, geen verder gevolg gehad. In Serawak ging sir JAMES BROOKE , welligt wat onberaden, voort te ontvangen al wat zich van ons gebied verwijderde. Even als vroeger de Samtiokioe-Chinezen, vonden ook de Chinesche opstandelingen van Loemar bij hem eene schuilplaats. Hij gaf overigens geen reden van klagen. De pangeran MOEDA van Sintang en de pangeran PADOEKA van Sanggau, die zich in persoon tot BROOKE om hulp en ondersteuning'tegen het Nederlandsen Gouvernement hadden gewend, werden door hem afgewezen en vermaand, zich niet te verzetten tegen het wettig gezag, en hij gaf bij particulier schrijven aan den resident mededeeling van de komst van bovengenoemde vorsten ten zijnent. Zekere BANNAK-KASIM van Sadong, onder Serawak, deed een aanval op de Dajaksche kampong Djangkang, op ons gebied, doch werd teruggeslagen. De resident der Wester-afdeeling van Borneo werd uitgenoodigd om sir JAMES BROOKE te verzoeken, maatregelen te nemen tot straffing der schuldigen, ten einde op die wijze te voorkomen dat op ons gebied gevestigde Dajaks den aanval op hen zouden wreken ; BROOKE voldeed hieraan door ernstige bevelen uit te vaardigen tegen alle invallen van Dajaks van Serawaksch grondgebied op het onze. Dit werd van onze zijde ten opzigte van Serawak mede betracht.
Wester-afdeeling van Borneo.
Pontianak. Met den nieuwen Sultan van Pontianak, SJARIF HAMID BIN SULTHAN OSMAN ALKADRI, werd eene overeenkomst gesloten tot regeling zijner verhouding tot ons
Gouvernement. (!) De houding der Chinezen van Pontianak wordt door den waarnemenden resident der Wester-afdeeling zeer geroemd. Toen een streng verbod tegen alle eedgenootschappen werd uitgevaardigd, was een eenvoudig verzoek aan de Pontianaksche Chinezen voldoende om hen de zegels, die sedert meer dan zestig jaren als reliquien werden bewaard en vereerd, aan het Bestuur te doen uitleveren. De bewaarders daarvan gaven te kennen, dat hunne hoei nooit eene kwade strekking had gehad, maar dat zij beseften dat het in een land waar zoo vele ongebonden Chinezen huisden, gevaarlijk was eene uitzondering temaken voor sommige dier genootschappen, en dat zij mitsdien in het algemeen belang hunne zegels inleverden en hun hoei voor ontbonden verklaarden.
Montrado. In Loemar, een der Chinesche districten, uitmakende de adsistent-residentie
(1) Die overeenkomst is reeds aan Je Staten-Qeneraal medegedeeld on is gedrukt onder n°. XXXV
der zittin 185'/5S
28
Montrado, (1) werd de rast verstoord door eenige mijnwerkers, die ontevreden waren kunne vroegere onafhankelijkheid te moeten derven en onder een meer geregeld bestuur te staan. In den nacht van den Uden op den 12den April overvielen zij verraderlijk onze bezetting, waarvan de tweede luitenant MEKEKN en vijf anderen sneuvelden. Spoedig evenwel kwam de hulp van Lara, als, ook eene kolonne van 150 man van Montrado, ter versterking der geringe bezetting van 50 man. Twee en twintig der belhamels vielen in de handen der onzen; elf daarvan werden, nadat in een voorafgaand onderzoek hunne schuld overtuigend bewezen was, op de plaats opgehangen, en de overigen naar Java verbannen. Hierna werden publicatien uitgevaardigd, waarbij dengenen die geen deel genomen hadden aan den opstand werd aangezegd, dat zij gerust konden terugkeeren en hun gedurende zes maanden vrijstelling van het werken aan de wegen gegeven werd tot het weder-opbouwen van hunne woningen. Spoedig hierop kwam het grootste deel terug; drie honderd waren evenwel naar Serawak gegaan. Sedert hoorde men niet meer van ongeregeldheden. (Vergelijk hieronder hoofdstuk D, Afd. 1, § 6). Op verzoek van de Chinesche hoofden en op voorstel van den waarnemenden resident, werd aan een en veertig Chinezen, die voor de thans heerschende rust gevaarlijk geacht werden, het verblijf in de Wester-afdeeling ontzegd. Hun werden verblijfplaatsen op Java aangewezen, waar zij onder het opzigt der politie gesteld werden. De waarnemende resident 'dezer afdeeling werd voorts tot wederopzeggens gemagtïgd om, zoo dikwijls en zoolang hem zulks tot handhaving van tucht en orde onvermijdelijk zou voorkomen, de geheele afdeeling of een gedeelte daarvan in staat van oorlog of beleg te verklaren, en de inboorlingen te onderwerpen aan de militaire regtspleging, mits hij aan dien maatregel de vereischte openbaarheid gave en er berigt van deed aan den Gouverneur-Generaal. Voor het overige gewenden de Chinezen in deze afdeeling zich aan ons geregeld bestuur en raakten zij overtuigd van onze goede bedoelingen. De waarnemende resident vaardigde nog eene proclamatie uit, waarbij aan alle Chinezen, die sedert onze in-bezit-name van Montrado, in Junij 1854, gevlugt of uitgeweken waren, met uitzondering van negen vogelvrijverklaarden , vergiffenis werd geschonken. Het vroeger uitgevaardigd verbod op den aanvoer van Chinezen in de Wester-afdeeling van Borneo {Indisch Staatsblad 1853, n°. 56) werd ingetrokken en vervangen door eene voorwaardelijke toelating van Chinesche nieuwelingen, waartoe telkens magtiging van den Gouverneur-Generaal moet worden gevraagd. (Indisch Staatsblad 1856, n°. 80.)
Staten langs de Kapoeas. Ten aanzien van het bestuur in de landstreek Iang3 de Kapoeas is dit jaar eene regeling tot stand gekomen (opgenomen in het Indisch Staatsblad van 1857, n°. 5), waarbij de Staatjes, behoorende tot het stroomgebied dier rivier, oostwaarts van Tajan en Meliau, zijn vereenigd tot eene afdeeling, onder een afzonderlijken adsistent-resident, die te Sintang verblijf houdt en ondergeschikt is aan den resident der Wester-afdeeling. Deze nieuwe adsistent-residentie, Sintang genaamd, is verdeeld in drie afdeelingen :
a. Sintang, met het stroomgebied van den Meiawi (Malahoei) ;
b. Sanggau en Sekadau ;
c. Silat, Soewahied, Selimbau, Boenoet, en het gebied door de tot dusverre onafhankelijke stammen van Batang-loepar, Molo of Ambalo, Toman, Kajan enz., bewoond.
De westwaarts van deze adsistent-residentie gelegen Staatjes, Tajan, Meliau en Landak, die ook tot het stroomgebied van de Kapoeas behooren, zijn als afzonderlijke afdeelingen geplaatst onder een controleur, die daarover, onder regtstreeksch toezigt van den resident der Wester-afdeeling en met den titel van controleur van Tajan en Landak, gezag voert, en beurtelings te Tajan of Meliau verblijf houdt. Door de overeenkomsten, in 1855 met de vorsten aan de Kapoeas gesloten, is een geheel nieuwe stand van zaken ontstaan, de inkomsten en het regt van zelfbestuur dier vorsten zijn gewijzigd en de Dajaks zijn tegen hunne knevelarijen beschermd. De vorsten meenden dat deze nieuwe overeenkomsten, even als de vroegere, wel niet krachtig gehandhaafd zouden worden, en toen hun het tegendeel bleek, verwijderden zich verscheidenen hunner van de hoofdplaats Sintang en werkten het bestuur tegen. De luitenant-kolonel , waarnemend resident, A. L. ANDKESEX , begaf zich in January van dit
(1) Zie de organisatie, vermeld in het verslag van 1854, bladz. 11.
29
"jaar naar het lijkje Sintang en riep de weêrspannigen op: sommigen kwamen naar de hoofdplaats terug, maar niet met het doel om zich naar 's Gouvernements wil te voegen, terwijl de pangerans KOENING en MOEDA in 't geheel niet verschenen. De laatste trachtte zelfs betrekkingen aan te knoopen met Serawak, maar vond daar, zoo als boven gezegd is, geen gehoor. i\a verschillende verraderlijke aanvallen en moordaanslagen, waarvan de luitenant L. SACHSE en zijn bediende, in den nacht van den 5den op den 6deu October, het slagtoffer werden, gelukten het den hoofden, de bevolking door schoone beloften over te halen tot een aanval op bet fort te Sintang in den morgen van den 12den November. Ofschoon het getal der aanvallers ongeveer 2500 bedroeg, en de aanval, die tot vier maal toe herhaald werd, onverwacht was, werd hij , met groot verlies aan de zijde der aanvallers, door ons afgeslagen. In den avond van dienzelfden dag kwam Zr. Ms. stoomschip Celebes , dat juist in de nabijheid was , aan boord hebbende den waarnemenden resident en een detachement troepen,_ voor Sintang ten anker. Eeeds in dien nacht werden de vijanden uit de versterkte woningen der vorsten verjaagd en deze verblijven in brand gestoken. Daags daaraan verscheen eene bezending van de voornaamste handelaars en eenige der mantries van die plaats; deze werden op geruststellenden toon aangesproken en vermaand om de gevlugte bevolking tot terugkeer aan te sporen. Het bleek toen dat de pangarans KATOE, KOENINÖ , MOEDA en ANOM aan het hoofd van den opstand waren; zij hadden door geweld vele Maleijers, en door omkoopïng eenige Dajaks overgehaald om hen te ondersteunen. De panembahan van Sintang had vruchteloos beproefd om die pangerans, zijne ooms, terug te houden, en was met zijn vader en den pangeran SOEMA gevlugt, nadat pangaran MOEDA hem met den dood bedreigd had. Hij keerde echter spoedig terug, toen hem een geruststellende brief door de onzen was geschreven, waarin op zijne terugkomst werd aangedrongen. Na de noodige bevelen ter plaatse gegeven te hebben, stoomde de resident de Kapoeas verder op. Te Selimbau, Silat en Soewahied was alles rustig, en scheen men den wensch te koesteren om het Gouvernement van dienst te zijn. Vooral de pangeran MOHAMMAD van Selimbau, die eene oude veete tegen de pangarans RATOE en MOEDA had, was vol strijdlust; reeds had hij zijne Dajaks opgeroepen en eenige praauwen gewapend om de onzen te ondersteunen. Ook de onder regtstreeksch gouvernementsbeheer staande Dajaks van BotangLoepar waren bereid het Nederlandsch gezag te helpen handhaven. Het werd echter niet noodig geacht, van deze goede gezindheid thans gebruik te maken. Toen de resident den21sten November te Sintang terugkeerde had alles een veel beter aanzien, en had de panembahan, die eerst gevlugt was, het bestuur weder aanvaard. De resident bragt hem het verkeerde zijner vlugt onder het oog, waarop hij dan ook verschooning vroeg en beloofde zijn gezag met meer°klemte zullen handhaven en, in. geval van een onverhoopten aanval, alleen bij den adsistent-resident en onze bezetting hulp te zoeken. Aan het einde des jaars was de rust in die streken echter nog niet geheel hersteld; de oproerige pangerans hadden ƒ = /f f j / / y _ zich versterkt aan de bovenlanden der Melawi (Malahoei), zoodat _onze bezetting te Sin- ' \X)cf ' / ' / „ ^ .<£ tang vermeerderd en het rijk in staat van beleg verklaard werd. Ook in de r p j e s ^ V ' ^ * ^ * / / 2T2e Sanggau en Sekadau betoonden de vorsten eenigen onwil, ofschoon zij.niet in openbaar ~^e?l(^lj', * T verzet kwamen. Zoo hield zich de vorst van SanggauJTegen den wil van ons Bestuur in f*' "fry A \ £ het aan Serawak grenzende SekajanX'op, waar hij een willekeurig gezag uitoefende en r slechtgezinde Chinezen ontving; eerst na ernstige aanmaning keerde hij naar Sanggau terug. Door zijdelingsche berigten vernam men mede, dat de pangeran OSMAN van Blitang met Sintang heulde, en dat de pangeran MOHAMMAD van Sanggau daaraan niet vreemd was. , Intusschen ondervonden de vorsten de regtvaardigheid van ons Bestuur; eenigen kregen eene billijke verhooging van de bun. bij de overeenkomsten van 1855 toegekende schadeloosstellingen voor den afstand van pachten. De algemeene geest van de bevolking was, volgens het getuigenis van het gewestelijk bestuur, goed, en de hoofden der Dajaks gaven blijken van groot vertrouwen in het bestuur. Onwil werd dan ook, meende men, alleen door de vorsten betoond, omdat de bevolking tegen hunne knevelarijen werd beschermd.
Z u i d e r - en O o s t e r - a f d e e l i n g v a n B o r n e o .
Zuider af deeling. Het district Katingan, (1) in de zuider-afdeeling, wordt gezegd dit jaar veel te lijden te hebben gehad van Dajaksche koppensnellers, rondzwervende porie's
,7 , > ;
(1) In het verslag van 1855 is dit district verkeerdelijk genoemd Katiagan. 8
30
(pari's?) en oio ot's; ook in de bovenlanden van Sampit meende men van deze menschen gezien te hebben. In Januarij van dit jaar deed de civile gezaghebber der zuider-afdeeling, aan boord van het stoom-adviesvaartuig Tjipannas, eene reis langs de Mendawe, of Katinganrivier, tot aan de kampong Moja, om het hoofd van Katingan-Oeloe, toemenggoeng SINGALAUT, te overreden tot het betalen der sedert 1848 achterstallige hoofdgelden der bevolking. De Mendawe was nog nooit door een stoomer opgevaren; de Tjipannas maakte dan ook grooten indruk op SINGALAUT , die, bouwende op zijne ongenaakbaarheid, zich steeds had onttrokken aan de vervulling zijner verpligtingen. Hij voldeed thans een gedeelte zijner schuld en beloofde het ontbrekende binnen kort te zullen afdragen.
Afdeeling groote en Heine Dajak. Bij voortduring wendden de zendelingen pogingen aan om den godsdienstigen toestand der bevolking te verbeteren ; van het onderwijs door hen aan de Dajaksche jeugd gegeven mag men goede vruchten verwachten. De zendelingen staan, volgens de getuigenis van het gewestelijk bestuur, in zeer groote achting bij de bevolking, en werken mede om orde en tucht onder de meestal ruwe bewoners dier streken door ons bestuur te doen handhaven. De civile gezaghebber dezer afdeeling deed in het begin van dit jaar eene reis naar de kleine Dajak, waar hij eene goede orde van zaken vond. Bij die gelegenheid bezocht hij ook het hoofd van de Boven-Kapoeas, toemenggoeng HOEDJOEN , die sedert vijf jaren geen hoofdgelden had betaald en steeds geweigerd had om naar Bandjermasin te komen. In dit jaar echter is hij daar geweest en zeer toege.vend behandeld: hij betaalde een deel zijner schuld, en na een verblijf van ongeveer 14 dagen keerde hij zeer voldaan en gunstig gestemd naar zijn land terug.
Bekompaai en Doeson. Ook de civile gezaghebber dezer afdeeling deed aan boord van het stoom-adviesvaartuig Tjipannas eene reis naar de Boven-Doeson, tot regeling van plaatselijke aangelegenheden. Zoowel bij de hoofden als bij de overige ingezetenen vond hij vertrouwen in het Europeesch bestuur. De vaccine werd aldaar met vrucht aangewend. Vooral op plaatsen waar zendelingen gevestigd zijn begint de bevolking zich aan orde en bestuur te gewennen; daar gaat de landbouw vooruit: zelfs kofhjboomen en peperranken worden er aangekweekt. In het district van den toemenggoeng SOERAPATI, hoofd van Siang en Moerong, hebben vele Dajaksche huisgezinnen zich in kampongs vereenigd. Jammer, zegt het Indisch Verslag, dat dit voorbeeld zoo weinig bijval vindt onder de Dajaks, die liever volgens oude gewoonte verspreid en afgezonderd wonen : geen maatregel toch is zoo geschikt tot het tegengaan van het koppensnellen.
BijTc van Bandjermasin. Reeds sedert eenige jaren was de stand van zaken aan het Martapoerasche hof zeer verward door de zwakheid van den sultan van Bandjermasin en de pogingen zijner echtgenoote, NJAI RATOE KOMALA SAKI , om het gezag te doen overgaan op haren zoon, pangeran PKABOE ANOM , in strijd met hetgeen vroeger door den Sultan zelven, onder 's Gouvernements goedkeuring, was bepaald. Verblind door de toegevendheid van het Gouvernement, dat alles had willen vermijden wat de laatste levensjaren van den ouden Sultan verbitteren zou, gaf deze pangeran zich in den laatsten tijd aan zulke buitensporigheden en aanmatigingen over, dat het hoog tijd werd tusschen beiden te treden en den eerbied voor de door zijne schuld geschonden overeenkomst te doen herleven. Aan den Sultan werd mitsdien, onder dagteekening van den 22sten April 1856, een brief van den Gouverneur-Generaal gezonden, waarin hij gelast werd, binnen zeven dagen na de ontvangst opheldering en behoorlijke voldoening voor de gepleegde schending van de overeenkomst aan den residentte geven , en binnen denzelfden tijd een rijksbestuurder te kiezen en ter goedkeuring voor te stellen, met uitsluiting van PKABOE AXOJH. Tevens werd aan des Sultans kleinzoon , den pangeran TAMDJID ILLAH , van gouvernementswege verleend eene acte van goedkeuring op zijne keuze, in 1852, tot sultan MOEDA of pangeran ratoe (troonsopvolger) van Bandjermasin, terwijl den resident opgedragen werd dit openbaar te maken door plegtige afkondiging, en hem de noodige volmagt werd verleend om de verwijdering van PKABOE ANOM van Martapoera naar de hoofdplaats Bandjermasin te bewerken. Met de overbrenging dezer bevelen werd Zr. Ms. stoomschip Admiraal van Kinslergenloelast, ten einde door magtsvertoon krachtiger handelingen zooveel mogelijk overbodig te maken. De uitslag dezer maatregelen was gunstig ; de bij het volk beminde pangeran HIDAI-OT-OELLAH werd door den Sultan als rijksbestuurder gekozen ; eene keuze
31
die door den Gouverneur-Generaal later werd goedgekeurd. De pangeran FKABOE AtîOM vestigde zich te Bandjermasin, waar de resident hem meer kon nagaan en daardoor kon beletten dat hij zich mengde in de zaken van het rijk. Vooral door de mindere klassen der bevolkincr werd deze verwijdering zeer toegejuicht, en men hoorde dan ook sedert niet meer van misdrijven te Martapoera, die vroeger gedurig, en naar men meende door zijn toedoen, voorvielen. Bij gelegenheid van de plegtige uitreiking van de acte van goedkeuring op de benoeming van den rijksbestuurder, gaf de Sultan zelf aan den resident zijne blijdschap te kennen over het herstel der goede verstandhouding.
Koetei. In het rijk van Koetei had, volgens berigten van den resident der Zuider- en Ooster-afdeeling, de vroegere regeringloosheid plaats gemaakt voor orde en rust, hetgeen werd toegeschreven aan de meerdere bemoeijenis van ons Bestuur.
Berou. De goede verstandhouding tusschèn de rijken Sambalioeng, Goenong Teboer en Boeloengan (te zamen bekend onder den naam van het landschap Berou), in het noordelijk gedeelte der Ooster-afdeeling van Borneo, werd meermalen verstoord, maar het kwam niet tot dadelijkheden, en de overeenkomsten met ons bestuur werden daaromtrent behoorlijk geëerbiedigd. Zeer onbehoorlijk daarentegen was het later (hoofdstuk D ^11, §5) te vermelden gedrag van den Sultan van Sambalioeng bij het bezoek van Zr. Ms. schoenerbrik Saparoea, tot opvatting van een zeeroovershoofd.
G o u v e r n e m e n t v a n C e l e b e s e n o n d e r h o o r i g h e d en.
Gouvernementslanden. In de gouvernementslanden heerschte, in een staatkundigen zin, eene ontstoorde rust. Evenwel hadden er ook in dit jaar weder menigvuldige moorden en rooverijen plaats. Gebrek aan voldoende middelen van politie, onvolkomen inngting van het bestuur, nabijheid van de bondgenootschappelijke landen (die niet onder ons re^tstreeksch beheer staan), waardoor de ontkoming van misdadigers gemakkelijk wordt, en vooral het volkskarakter, worden als de oorzaken van dezen stand van zaken opgegeven.
Tello. Ook in dit opzigt kan goede gevolgen hebben de in dit jaar volbragte inlijving van het landschap Tello. De onmiddellijke aanleiding tot deze uitbreiding van ons regtstreeksch gebied was de onwil van den leenvorst van Tello om te voldoen aan de verpligting, uit de met hem gesloten overeenkomst vqortvloeijende , tot het m behoorlijken staat brengen en onderhouden van den grooten Weg van Macassar naar Marcs, voor zoover die over zijn grondgebied liep. . De vervallen verklaarde vorst vestigde zich, onder genot van een onderstand die hem door het Gouvernement werd toegekend, in het hem verbleven leen Lipokasse, onder ïanette. Zijn voormalig rijkje werd bij de afdeeling Macassar ingelijfd en het bestuur daarvan opgedragen aan den regent en verdere inlandsche hoofden, onder toezigt van een controleur, die zich te Paranglo-E vestigde, alwaar eene kleine militaire redoute werd opgerigt. De arbeid aan den grooten weg, waardoor de gemeenschap van Macassar met de Noorder-districten gemakkelijk en troepenbeweging mogelijk gemaakt wordt, werd aangevangen na den padi-oogst en voortgezet tot het einde van het jaar.
Palos. In het noordelijk gedeelte van het gouvernement van Celebes had in dit jaar plaats de uitreiking van geratificeerde, en de inwisseling der niet geratificeerde exemplaren van de reeds in 1854 goedgekeurde overeenkomsten, gesloten met de vorsten van ^ a os, Dong-ala en Towali, welke verwisseling twee jaren vroeger vergeefs was verlangd. ( ) Het gelukte den luitenant ter zee 1ste klasse ANDKEAE, kommandant van Zr. Ms. schroefschooner Montrado, die met deze taak belast was, om bij die gelegenheid eene vroeger (in 1824) met Donggala gesloten overeenkomst uit de handen te krygen van lekeren BOTXA , bloedverwant van den vorst van Donggala, die door dit stuk z,n verzet tegen dien vorst trachtte te wettigen. Hij beloofde voortaan getrouw té zullen zijn, zoodat op deze wijze eene gewenschte verzoening tot stand kwam.
Tanette. Den 8sten September van dit jaar werd, op het gouvernementshuis te Macasmet hef leenvorstendom Tanette eene nieuwe overeenkomst gesloten, m den vorm sar
(1) Deze overeenkomsten zijn niet aan de Staten-Generaal medegedeeld, dewijl zij vóór de mroanng van het regeringsreglement gesloten zijn.
32
«ener beëedigde acte van bevestiging van de waarnemende leenvorstin J. OLÉ. Deze acte werd later door den Gouverneur-Generaal bekrachtigd, (l)
Boni. De (thans overleden) Koning van Boni bleef steed* op een eenigzins gespannen voet met ons Gouvernement; zoo beweerde hij dat Boni door de toetreding tot het vermeuwd Bongaaisch contract geen afstand heeft gedaan van de vroegere praero^ativen, en alleen verphgt is die overeenkomst in zooverre te eerbiedigen als zij niet strijdio- is met de oude gebruiken van zijn rijk. Toen deze vorst in den aanvang van 't jaar zfek werd verbreide hij , dat een brief, hem in 't vorig jaar door den toenmalige« gouverneur van Celebes gezonden, een bedwelmend vergif bevatte, waaraan die ziekte moest worden toegeschreven.
Soembawa. Zekere hadji ABDOEL-GANI, afkomstig van Dompoe, op Soembawa, maar, naar hetgeen men beweerde, langen tijd te Mekka en later te Malakka gevestigd, had op het eiland Lombok pogingen 'aangewend om de Boeddisten tot den Islam °over te halen, maar was door de vorsten van Selaparang van daar verjaagd, en had met eeni*e aanhangers de wijk naar Soembawa genomen, waar hem, als een godsdienstig hervorme'r, groote eer werd bewezen. De vorsten van Selaparang beklaagden zich over hem bij het Gouvernement en beweerden, dat de Sultan van het rijk van Soembawa zich door ABDOEL-GANI het opstoken tot een oorlog tegen hen. De juistheid van dit beweren werd echter met bevestigd, ofschoon op last van den Gouverneur-Generaal een onderzoek ter plaatse zolve werd ingesteld door den civilen gezaghebber van Bonthain en Boelekomba tot dat einde door den gouverneur van Celebes met Zr. Ms. schoenerbrik Sylph derwaarts' gezonden. ABDOEL-GANI kwam later ook in het rijk van Bima (mede op' Soembawa) en genoot daar eveneens vele eerbewijzingen.
G o u v e r n e m e n t d e r M o l u k k e n .
Eesidentie Menado. De rooverijen, bedreven door talrijke vloten zeeschuimers, die in den aanvang van het jaar op de kusten dezer residentie verschenen (zie nader onder het hoofd ZEEMAGT) hadden een ongunstigen invloed op den algemeenen toestand van het land. Gelukkig was de oogst in de Minahassa naar wensch. »De toenemende belangrijkheid van deze landstreek deed de behoefte gevoelen aan eene reorganisatie van het binnenlandsch bestuur aldaar. Op 'sKonings magtiging werd de Indische begrooting tot dat einde met f12,183 verhoogd, en werd bij het 'Indisch Staatsblad van 1856, n°. 28, bepaald dat de Minahassa zal zijn verdeeld in vijf afdeelingen, elk onder beheer van een controleur met het noodige ondergeschikte personeel, te weten:
Iste afdeeling Menado; bestaande uit de districten Tombariri, Kakaskasan, Aris, Banük, XJegri Baroe, Klabat-di-bawa en Menado;
Ilde afdeeling Kern a ; bestaande uit de districten ïonsea, Klabat-di-atas en Likoepang;
Hide afdeeling Tondano ; bestaande uit de districten Tondano Toulian , Tondano Toulimambat, Rembokken, Kakas, Langowan, Saronsong en Tomohon ;
IVde afdeeling Amoerang; bestaande uit de districten Sonder,-Kawankowan, Tompassô , Romohon en Tombassian ;
Vde afdeeling Belang; bestaande uit de districten Tonsawang, Passan, Ratahan en Ponosakan.
Het eiland Groot-Sanggïr werd geteisterd door een vreesselijke uitbarsting van den vuurspuwenden berg Awoe, op den 2den Maart: ongeveer drie duizend menschen verloren daarbij het leven, en eene groote uitgestrektheid lands met negorijen, bosschen en aanplantingen werd geheel verwoest. De resident begaf zich onmiddellijk derwaarts om zooveel mogehjk hulp te verkenen en na te gaan op welke wijze in den nood kon worden voorzien. Met goed gevolg werd een beroep gedaan op de liefdadigheid der ingezetenen van Nederlandsch Indie en ook van 't moederland.
1) ^overeenkomst is aan de S taten-Generaal medegedeeld en gedrukt onder „">. XXXV van de zitting 185Vss
,33
Omtrent enkele iler kleine rijkjes op den vasten wal van Celebes, tot "deze residentie behoorende, valt nog het volgende aan te teekenen. De radja van Bolang-Mogondo, JACOBÜS MANDEL MANOPPO, bleef voortdurend in gebreke aan zijne verpligtingen te voldoen : hij verscheen niet te Menado om hulde te bewijzen, het verschuldigde goud werd niet opgebragt, en de aanmaningen om eenige uit de Minahassa naar zijn rijk uitgeweken inlanders uit te leveren bleven zonder gevolg. Verscheidene klagten werden tegen hem ingebragt over het toelaten, zoo al niet begunstigen van den slavenhandel , en in het begin van October kwamen de rijksgrooten van Bolang-Mogondo zelven te Menado om hunne onschuld en getrouwheid aan ons Gouvernement te betoogen. Zij deelden mede, dat de bevolking steeds had voldaan aan het graven en leveren van goud, maar dat de radja het steeds had achtergehouden ; zij beklaagden zich verder over hem, verlangden ontslagen te worden van een vorst, die door ouderdom en verslaafdheid aan sterken drank ongeschikt was tot de behoorlijke uitoetening van zijn ambt, en uitten den wensch dat als radja mögt worden benoemd de hen verzeilende prins ADRIAAN COE
-NELIS MANOPPO , bijgenaamd KOBENS. Deze kon voldoende aanspraken op die waardigheid doen gelden, en had daarenboven als hoofd der goudmijnen te Kota-boena bewijzen van geschiktheid gegeven, zoodat de resident van Menado niet aarzelde om hem, in een opzettelijk daartoe belegde vergadering, op den 13den October te benoemen in plaats van den tevens ontslagen ouden radja. De overeenkomst met den radja en de hoofden van Bolang-Bangka (vroeger genaamd Bolangoeki), voorloopig reeds op den 14den Augustus 1855 gesloten, werd in eene vergadering van den radja en de rijksgrooten den lsten November 1856 te Menado definitief »esloten. Ook de radja en rijksgrooten van Kaidipan verschenen te Menado, bij welke gelegenheid ook met hen eene overeenkomst gesloten werd. (1)
Eesidentie Temale. In den avond van den Uden Julij dezes j aars overleed de Sultan van Tidore, PADOEKA SRI CIIALIFAT ILNOER MOELKI DAIMAN FILASSIKH WAHOEWA
SAÏDI ACHMAD-OEL MANSOER SIRADJOEDIN SJAH KAITJILI DJCIIAN JOESOEF , in den ouderdom van 86 jaren, nadat zijn broeder KADELI ABOE BAKAR , die bestemd was hem op te volgen, juist eenige dagen te voren overleden was. De resident van Ternate begaf zich daarop, vergezeld van eenige ambtenaren en officieren, naar Tidore; na afgelegd rouwbeklag liet hij zich in tegenwoordigheid der rijksgrooten en prinsen het rijkszegel en de kroon brengen, welke dadelijk in een daartoe bestemd kistje werden verzegeld. Nadat de begrafenis met de gebruikelijke plegtigheid had plaatsgehad, droeg de resident het bestuur voorloopig op aan eene commissie, bestaande uit den prins ALTING, ook genaamd SAFI OEDIN , den djoegoegoe of rijksbestuurder, en den secretaris van den overleden Sultan. In het laatst van dit jaar magtigde de Gouverneur-Generaal den resident van Ternate, om prins ALTING namens het Nederlandsch Gouvernement als Sultan te doen optreden. (2)
Residentie Amboina. Op het eiland Ceram, en bepaaldelijk in het gedeelte dat tot de afdeeling Saparoea gerekend wordt, oefent bij voortduring een verderfelijken invloed uit zeker geheim genootschap of instelling, het Kakian-verbond genaamd , waaraan niet alloen Heidenen, maar ook Mohammedanen en Christenen zich aansluiten, en welks leden, op straffe des doods tot geheimhouding verpligt, zich bij sommige plegtige gelegenheden zelfs aan moord (het koppensnellen) schijnen schuldig temaken. De pogingen van 'tNcderlandsche Gouvernement om dit kwaad tegen te gaan werden nog niet met het gewenschte gevolg bekroond. (3)
Eesidentie Banda. Op de eigenlijke Banda-eilanden werd dit jaar eenig meerder handels vertier dan vroeger opgemerkt. In 't laatst van 1856 kwam te Banda-Neira eene jonk van het eiland Babor, met 35 opvarenden en eene lading varkens, geiten, kippen en klappers, 't geen sedert vele jaren niet had plaats gehad. Ook de bewoners der Keieilanden en van het eiland Seroea kwamen dit jaar talrijker dan in vroegere jaren naar Banda; vele Seroeanezen traden in dienst bij de perkeniers, hetgeen zooveel mogelijk
(1) Beide deze overeenkomsten zijn aan de Staten-Q-eneraal medegedeeld, en opgenomen in o'. XXXV der gedrukte stukken van de zitting lS^/ss
(2) Over de expeditie naar het tot deze residentie behoorende Tomori, op Celebes, zie onder. hoofdstuk D , 1ste afd., § 5.
(3) Vergelijk onder, hoofdstuk K, § 1.
84
-werd aangemoedigd. Zoowel de Kei- als ook de Aroé-eilanden, alsmede het eiland Gorem, werden door den daartoe gecommitteerden ambtenaar van HELSDINGEN met Zr. Ms. schoener Rembang bezocht.
T i m o r .
Tot handhaving van 's Gouvernements gezag in Midden-Timor werd eene redoute aangelegd te Atapoepoe, waartoe de senghadjis van Solor ende radja's van Savoe met de meeste bereidwilligheid werklieden leverden. Reeds dadelijk bij den aanvang van het bouwen kwamen eenige goedgezinde radja's den gouvernements-gezaghebber bezoeken en werkvolk aanbieden. De militaire kommandant te Atapoepoe is tevens belast met het civile gezag van Beloe of Midden-Timor, waardoor men eenheid en kracht aan 't bestuur hoopt te verzekeren.
B a l i en L o m b o k .
Bij de regeling der Balische zaken, in 1849, was het landschap Djembrana, toen een wingewest van Beliling, tot een zelfstandig rijk verheven en voorwaardelijk afgestaan aan GOESTI POETOE-NGOEEA , onder erkenning zijnerzijds der souvereïniteït van Nederland , en verzekering onzerzijds , dat het Nederlandsch Gouvernement zich niet zou mengen in het inwendig bestuur zoolang hij , overeenkomstig de bepalingen van het contract, do rust van dat land handhaven en daardoor aan landbouw en handel gelegenheid tot uitbreiding geven zou. Deze vorst maakte echter zulk een misbruik van zijn gezag, dat de bevolking, zijne onderdrukking moede, hem verjoeg en de hulp van ons Gouvernement inriep. GOESTI POETOE-NGOEEA, zelf waarschijnlijk inziende dat hij zich bezwaarlijk op den troon van Djembrana zou kunnen handhaven, gaf de in 1849 met hem gesloten acte van overeenkomst vrijwillig terug. De Indische Regering was overtuigd dat de rust in Djembrana niet te herstellen zou zijn zonder onze tusschenkomst, en dat dit land een prooi zou worden van de naburige vorsten, en besloot daarom de teruggave van het rijk aan te nemen en het bestuur, in overeenstemming met de hoofden en de bevolking, zelve te regelen. Zij benoemde derhalve een inlandsch regent te Djembrana, en een patih om dezen bij te staan ; tevens werd de magtiging van het opperbestuur gevraagd om eene gouvernements-vestiging te Djembrana aan te leggen en een controleur der derde of tweede klasse aan te stellen, bijgestaan door het noodige inlandsche personeel. (1) De regent en de patih legden den Hden October 1856 den eed van trouw aan het Nederlandsch-Indisch Gouvernement af, zij betoonden veel yver en goeden wil en beloofden maatregelen te willen nemen tot wering van menschenroof en ter opbeuring van landbouw en handel.
De gezindheid der bevolking van Beliling jegens ons Bestuur was niet te roemen ; de controleur, die sedert het jaar 1855 aldaar geplaatst is, om onder de leidingvan den gecommitteerde voor Bali en Lombok (den adsïstent-resident van Banjoewangi) het inlandsch bestuur door goede raadgevingen ter zijde te staan, klaagde veel over de weinige bemoeijems van den regent en over de willekeurige handelingen der overige hoofden , waardoor de meeste zaken zonder medeweten van hem of den regent plaats hadden. Een der grooten , NJOMAN-GEMPOL , matigde zich een groot gezag aan ; hij riep de voornaamsten uit het land bijeen en hield hun voor, dat aan de bevolking zware diensten zouden worden opgelegd zoodra onze Regering de zaken aldaar begon te regelen , waarop die vergadering besloot dat menden eed van trouw aan 't Nederlandsch Gouvernement, des gevorderd, zou weigeren. Het berigt dat de regent van Djembrana trouw aan 't Nederlandsch Bestuur gezworen had, maakte echter grooten indruk ; toen de gecommitteerde voor Bali en Lombok Beliling bezocht, in November van dit jaar, stelde hij de hoofden van dit gewest gerust ten aanzien van onze plannen, maar gaf hun tevens zijn ongenoegen te kennen over hunne handelwijs : zij erkenden hunne schuld en gaven weder blijken van eenigzins betere gezindheid.
Over het algemeen leefden de vorsten op Bali in geene goede verstandhouding onderling; die van Klonkong, Badong, Mengoeien Bangli stroopten op het gebied van Gianjar ; de vorst van Tabanan was in oorlog met Mengoei, en geraakte in onmin met Badong. Hoewel m den strijd tegen Gianjar vereenigd met de radja van Klongkong en Men wei, vertrouwde die van Bangli dezen evenmin ais zijne naburen van Kaiang Asoem en Beuling.
(1) Deze magtiging- werd in Ï857 verleend.
35
Ware deze laatste landstreek niet aan het Nederlandsen Bestuur onderworpen, dan «ou de haat van den vorst van Bangli hem tot een oorlog tegen Beuling hebben geleid. De bevolking van Bangli was den oorlog echter moede en verlangde naar rust en vrede, waardoor de armoede te gelijk met de strooptogten der naburen verminderen zoude.
•
I V . MEDEDEELINGEN OVEREENKOMSTIG DE VOORSCHRIFTEN VAN HET REGLEMENT
OP HET BELEID DER REGERING VAN NEDERLANDSCH 1NDIE
(Staatsblad van 1854, n". 129).
§ 1. Cultuur stelsel. (Art. 56.)
J a v a en M a d u r a .
De maatregelen tot uitvoering van dit artikel genomen strekken in de eerste plaats om, door verligting van lasten en door verbetering der wijze van aanplanting en bewerking, het belang der inlanders te bevorderen en hun de voordeelen van hunnen arbeid in ruimere mate te doen genieten. Hetgeen daartoe verrïgt is, zal in bijzonderheden kunnen blijken uit de mededeelingen omtrent de op hoog gezag ingevoerde cultures, in hoofdstuk N hieronder. Zoo werd, wegens de te geringe vruchten die zij voor de bevolking opleverde, in het district Menoreh (Kadoe) de verpligte indigo-cultuur ingetrokken en vervangen door de koffijcultuur , voor welke daar zeer geschikte gronden waren. Om dezelfde reden werd ook de bevolking in de afdeeling Lebak (Bantam) ontheven van de verpligting om kaneel en peper te telen, en werd die van Bezoeki vrijgesteld van de cochenille-teelt. In Demak en Grobogan, waar de waterwerken in het belang van den landbouw nog voortdurend veel arbeid vereischten, ging het Gouvernement ook dit jaar nog voort met het doen aanplanten in dagloon van den tabak, welke ten behoeve van een contractant aldaar geteeld moet worden, en getroostte het zich het verlies, voortspruitende uit het verschil tusschen de som dier dagloonen en het plantloon, dat de ondernemer volgens het contract moet voldoen. Ook de contractanten zelven werkten in dienzelfden geest, hetzij vrijwillig of ten gevolge van maatregelen, die door het Bestuur, binnen de bevoegdheid die de contracten overlieten, werden genomen. Als voorbeeld hiervan kan strekken : de vermeerdering van het aantal tabaksschuren, ten einde het vervoer van de velden naar de schuren te bekorten ; de gunstigere regeling van de dagloonen der arbeiders bij de suiker, waar die nog aan fabrikanten van wege het Gouvernement verstrekt worden; de aangewende pogingen om de velden voor den aanplant van suikerriet zoodanig te kiezen, dat die minder ver van de woningen der planters verwijderd zijn. In afwachting der voorgenomen algemeene herziening en regeling der suikercultuur, kunnen ook de beide laatstgenoemde maatregelen ongetwijfeld reeds veel goeds uitwerken. Eene nieuwe regeling van den inkoopprys der koffij , (1) die tot een later verslag behoort, had de strekking om de koffijplantende bevolking eenigermate te doen deelen in de ruime winsten welke de hoogere prijs van dit artikel aan het Gouvernement oplevert. Haar arbeid zal ook allengs verligt worden door vermeerdering van het aantal pakhuizen, waar zij de koffij moet afleveren. Tot bevordering van het doel, in n". 6 van art. 56 aangewezen, de voorbereiding van » eene regeling steunende op vrijwillige overeenkomsten met de betrokken gemeenten en personen, als overgang tot eenen toestand, waarbij de tusschenkomst des Bestuurs zal kunnen worden ontbeerd", werd bij het Indisch Bestuur het beginsel opgevolgd om aan ondernemingen van landbouw door Europeanen in de binnenlanden van Java de meest mogelijke vryheid te laten, en ze te bevorderen, waar dit in de magt der Kegering ligt, met inachtneming echter van den regel, dat nijverheidsondernemingen Inj voorkeur aan eigen krachten overgelaten en niet op voorschotten uit 's lands kas gegrond moeten worden. Uit den aard der zaak echter hangt de mogelijke vrijheid af van den bestaanden stand van zaken. Zoo men bijv. in het reglement omtrent de uitgifte van gronden voor den
(1) Vergelijk § 12 van tb Memorie van Beantwoording- betreffende het wets-ontwerp tot regeling van het koloniaal batig slot over 1856 (zitting 185V59, n". III).
36
landbouw, waarvan lager in do daartoe betrekkelijke afdeeling van dit verslag sprake zal zijn , wel als regel aangenomen, dat de huurder vrij is in de keus van de voortbrengselen die hij wenscht te telen, maar de Regering behield zich tevens voor, de teelt van enkele voortbrengselen bij de overeenkomst van huur en verhuur uit te sluiten. Behalve de teelt van de papaver en van de garnbierplant (1), diende zij ook de misbruiken te kunnen voorkomen, die te vreezen zijn wanneer bijv. particuliere koffijtuinen onmiddellijk grenzen of zeer nabij gelegen zijn aan tuinen , die de bevolking op hoog gezag heeft geplant, en waarvan het product tegen een betrekkelijk geringen prijs aan het Gouvernement moet worden geleverd. Zoo ook werd aan een der suiker-contractanten , die tevens met de bevolking eene over\ eenkomst had aangegaan voor het planten van suikerriet, te kennen gegeven, dat het vermalen van dat riet op een suikermoleu, waar ook riet, door gedwongen arbeid verkregen, ter vermaling van wege het Gouvernement geleverd wordt, niet kan worden toegelaten zonder voorwaarden, strekkende tot waarborg zoowel van de regten van het Gouvernement als van die der ten zijnen behoeve werkzaam gestelde bevolking, en tot dat einde werden dien ten gevolge de vereischte voorschriften gegeven. Niet alleen toch zou aan het Gouvernement een gedeelte van de aan hetzelve verschuldigde suiker op die wijze kunnen worden onttrokken, maar ook de bevolking, die op hoog gezag plant en wier plantloon naar gelang der opbrengst geregeld wordt, zou kunnen benadeeld worden wanneer een gedeelte van de suiker, van den gedwongen aanplant afkomstig, wierd opgegeven als verkregen van het tevens vermalen suikerriet van den vrijen aanplant. Het blijkt dat, niettegenstaande deze onvermijdelijke belemmering, reeds verscheidene suikerfabrikanten overeenkomsten van dien aard hebben gesloten. (2) De uitbreiding, die de vrijwillige teelt van tabak voor de Europesche markt allengs heeft verkregen, wordt, gelijktijdig met de ophoog gezag ingevoerde tabakscultuur, en onder dit laatste hoofd, lager behandeld (hoofdstuk N').
S u m a t r a ' s Westkust.
In dit gewest bestaat sedert 1848 de verpligte levering van koffij. Het oordeel van den gouverneur is over die cultuur zeer gunstig. De koffij, zegt hij,. tiert het best op gronden die voor andere soorten van landbouw niet noodig zijn, en de belangrijke uitvoer van rijst, die in de laatste jaren uit dit gouvernement plaats heeft, bevestigt de overtuiging da,t de koffij-cultuur aan de teelt van voedingsmiddelen niet in den weg staat. De verdeeling van den arbeid geschiedt door de hoofden , en bij voorkeur wordt in kleine tuinen geplant. Bij het eind van het jaar was echter ia overweging een voorstel om den inkoopsprijs der koffij eenigzins te verhoogen. (3) Het Gouvernement trekt van deze koffij zeer belangrijke inkomsten.
E e n k o e l e n.
De verpligte cultures zijn hier die van peper en van koffij ; de laatste is echter nog zeer onbeduidend. Op voorstel van den adsistent-resident is de inkoopprijs van de peper in 1855 verhoogd, van f 6:60 voor de witte en f 5:49l/2 voor de zwarte, op f 8:60 voor de witte en f 6 voor de zwarte. Even als in het vorige jaar (zie het verslag van 1855, bladz. 20) beantwoordt de adsistent-resident ook thans in ontkennenden zin de vraag, of deze verpligte teelt hier drukkend of schadelijk kan worden geacht.
M e n a d o .
Het eenige voortbrengsel van landbouw, waarvan de levering zoowel als de teelt aan de bevolking is opgelegd, is de koffij. Die cultuur is daar zeer bloeijend, maar, naar het oordeelvan den resident, voor geene groote uitbreiding meer vatbaar, in verband
(1) De gambier, die de inlanders bij de betel kaauwen, wordt op Java hoofdzakelijk van Eiouw aangevoerd en is belast met een vast inkomend regt, dat 100 à 150 per cent van de waarde bedraagt en 6 à 7 maal honderd duizend gulden 'sjaars opbrengt.
(2) Vergelijk $ 11 van de aangehaalde Memorie van Beantwoording.
(3) Die verhooging is ingevoerd, zoodanig dat de prijs in 1858 voor superieure qualiteit op f 9:20 in stede van f 8:40 is gesteld, met instandhouding der tot dusver gebruikelijke betaling van f7 en f 6 voor de koffij van mindere hoedanigheid.
37
met de krachten der bevolking. Zoo als zij thans geregeld is, staat zij echter, volgens zijn oordeel,, aan de teelt van genoegzame voedingsmiddelen niet in den weg, noch met betrekking tot den grond, noch ook, binnen de tegenwoordige perken blijvende, met betrekking tot den arbeid. De verdeeling van den arbeid geschiedt, volgens zijne getuigenis, met billijkheid en overeenkomstig 's lands gebruiken. Uit hetgeen bij de opzettelijke behandeling van den landbouw, in hoofdstuk N , lager in dit verslag zal worden medegedeeld, kan blijken, dat behalve de koffij ook de cacao-, notenmuscaat- en koffoteelt op hoog gezag in Menado is ingevoerd, maar dat de opbrengst daarvan geheel ten voordeele van de bevolking blijft.
A m b o i n a .
Het drukkende van de specerijenteelt op de Ambonsche eilanden is door afschaffing der hongï-togten, door opheffing van den dwang der notenmuscaatteelt en eindelijk door de verhooging van den prijs voor de kruidnagelen, welker teelt en levering daar nog gedwongen blijft, allengs gematigd. De kruidnagelen leveren echter sedert verscheiden jaren voor het Gouvernement geen voordeel meer op, en het zal daarom overweging verdienen , of niet eene verdere wijziging in alle opzigten wenschelijk is. (1) Op de overige buitenbezittingen bestaan geene gedwongen cultures. De notenmuscaatperken op de Banda-eilanden toch zijn met der daad stukken domein, die, op voorwaarde van teelten levering van notenmuscaat, vrijwillig door particuliere ondernemers zijn aanvaard.
§ 2. Persoonlijke diensten. (Art. 57.)
In het vorig verslag is reeds te dezer plaatse met een enkel woord melding gemaakt van het besluit van den Gouverneur-Generaal van 10 April 1856, n°. 4, betreffende de regeling der heerendiensten op Java. (2) Bij dat besluit zijn de hoofden van gewestelijk bestuur op Java aangeschreven om in den geest van art. 57 van het regeringsreglement de heerendiensten te herzien en daarvan een nieuwen staat zamen te stellen, in te rigten naar een daarbij vastgesteld model, met bijvoeging van eene memorie van toelichting. Zij werden tevens gelast bij die herziening in acht te nemen de verdeeling der heerendienslen in:
algemeene, waaraan de geheele bevolking deel moet nemen en' die naar de behoefte geregeld worden, zoo als bijv. het maken en onderhouden van wegen en bruggen enz.; en
bijzondere, door elke dessa te verrïgten; en deze laatste op nieuw te onderscheiden in :
1°. die, voor welke dagelijks een bepaald getal opgezetenen wordt aangewezen, zoo als voor de bewaking van gouvernementsgebouwen enz.;
2°. die, welke voor geene vaste regeling vatbaar zijn en vooraf niet met genoegzame zekerheid zijn te ramen, als: het vervoeren van gevangenen on veroordeelden, het vervoeren van goederen en reizigers , enz. Onder den naam van heerendiensten zouden, volgens den verderen inhoud van dat besluit, niet worden begrepen:
1°. onbezoldigde politiediensten, vermits deze moeten komen ten laste der gemeenten en geregeld worden door de dorpshoofden; en
2°. gedwongen leveringen, opbrengst in geld door de bevolking voor den inkoop van materialen, en bezoldiging van timmerlieden, metselaars enz., daar deze uitgaven voor rekening van den lande komen. Eindelijk zou bij die herziening in acht moeten worden genomen de opvolging der
(1) Vergelijk § 16 der aangehaalde Memorie van Beantwoording.
(2) Een afschrift van dat besluit en van de daarbij behoorende modellen is als bijlage overgelegd en afgedrukt bij de Memorie van Beantwoording van het Voorloopig Verslag betreffende hoofdstuk XI der Staatsbegrooting voor 1859. 10
38
voorschriften, reeds in 1850 gegeven (1), tot tegengang van het ligtvaardig beschikken over den tijd en den arbeid der bevolking, alsmede de bepalingen van het Indisch Staatsblad van 1853, n°. 8, betreffende de heerendiensten. Nadat de herziening en regeling had plaats gehad, zouden de hoofden van gewestelijk bestuur aan ieder dessa-hoofd een piagem doen uitreiken, zijnde (in dit geval) een uittreksel uit het register der heerendiensten, voor zooveel betreft de diensten waartoe zijne dessa verpligt en waarvoor hij verantwoordelijk is, welke piagem uiterlijk om de twee jaren zou worden vernieuwd. Het besluit bevat verder den last op de hoofden van gewestelijk bestuur om de noodige maatregelen te nemen, opdat de belooning, aan de inlandsehe bevolking voor hare diensten verschuldigd, niet aan de regthebbenden worde onthouden door hare hoofden of andere tusschenkomende personen, en om jaarlijks eene aantooning van de in elk district verrigte diensten in te zenden. Het gevolg van dit belangrijk besluit zal eerst later kunnen blijken. Zoover de ontvangen berigten reiken, waren de staten, die overeenkomstig het eerstvermelde gedeelte van dit besluit door de hoofden van gewestelijk bestuur moesten ingezonden worden in handen van de inspecteurs der cultures gesteld, ten einde omtrent de ontworpen re°-elingen hun gevoelen mede te deelen. Intusschen hadden onderscheidene hoofden van gewestelijk bestuur die nieuwe regelingen reeds voorloopig in werking gebragt, met het gunstig gevolg, dat er eene zeer belangrijke beperking van het cijfer der dienstpligtigen had plaats gehad. Bij een besluit van 26 September 1856, n°. 20, werd voorts eene belangrijke toevoeging gemaakt aan het besluit van 1851 (Indisch Staatsblad n°. 59), hetwelk reeds is vermeld en toegelicht op bladzz. 80 en 81 van het verslag over dat jaar. Bij dat besluit van 1851 was namelijk als beginsel vastgesteld, dat ter zake van de oprigting, vernieuwing, verbetering, herstelling en van het gewoon onderhoud van alle gouvernementsgebouwen , geene leveringen of verpligte diensten hoegenaamd van de inlanders zullen mogen worden gevorderd anders dan tegen betaling. Thans werd bij het eerstgenoemd besluit van 1856 verklaard, dat het in de bedoeling ligt, dat geene der bovenbedoelde werken in gedwongen arbeid (al is het tegen betaling) zullen worden ten uitvoer gelegd, wanneer niet is aangetoond, dat materialen en arbeid ter plaatse waar benoodigd, niet verkrijgbaar zijn tegen redelijke betaling zonder dwang. (2) Omtrent sommige der buitenbezittingen wordt hier nog het volgende aangeteekend, ook tot aanvulling van hetgeen in het vorig verslag te dezer plaatse daaromtrent voorkomt.
Palembang. De daar (in het vorig verslag) bedoelde voorstellen omtrent eene nieuwe regeling der persoonlijke diensten waren nog niet genoeg tot rijpheid gekomen om reeds dadelijk in den vorm eener door den Gouverneur-Generaal vast te stellen verordering te worden gebragt ; maar aan den resident werd bij den last tot het'doen van nadere voorstellen toch reeds te kennen gegeven, welke diensten de bevolking voortdurend kosteloos moet blijven verrigten.
A mboina. ü e berigten, in het vorig verslag vermeld, omtrent den druk der persoonlijke diensten in dit gewest, hebben het opperbestuur aanleiding gegeven , den GouverneurGeneraal uit te noodigen om zooveel mogelijk het tot stand komen van de reeds in overweging zijnde verbeteringen te bespoedigen. (3)
§ 3. Landrente. (Art. 59 )
In de algemeene bepalingen omtrent dit onderwerp zijn geene veranderingen gebragt. (4)
(1) De hier bedoelde circulaire van den Minister van Staat, Gouverneur-Generaal, van 28 Mei 1850, is afgedrukt in de '/Verzameling van wetten, besluiten" enz. van Mr. L. J. A. TOLLENS (Batavia 1856), Ilde deel, bladzz. 265 en 266, en bij uittreksel opgenomen in bet » JBijUad op het Staatsblad van Nederlandsen Indit Ilde deel, bladzz. 164 en 165. (2) Bij een besluit van het volgende jaar (Indisch Staatsblad 1857, n°. 93) is nog bepaald dat telkens wanneer niet uitdrukkelijk anders tnogt zijn bevolen, de bouw-of waterstaatswerken, tot daarstelling waarvan 's Gouvernencnts magtiging moet worden verleend, worden uitgevoerd in ongedwongen arbeid en leverino-. (3) Of eene nieuwe regeling reeds heeft plaats gehad, is nog niet gebleken. (4) In April 1858 [Indisch Staatsblad n°. 46) is de belangrijke beslissing genomen, dat de residenties Madioen en Kediri, waar, behalve in eenige weinige districten, geen landrenten (in geld) werden opgebragt. maar aan de bevolking evenredig minder voor haren arbeid aan de gouvernements-cultures werd te goed gedaan, met 1 Januarij 1859 te dezen aanzien gelijk zullen gesteld worden met de overige gewesten va» Java (de Preanger regentschappen en de afdeelingen Patjitan en Banjoenwangi uitgezonderd). Later I [ndisch Staatsblad van 1858. n°. 117 en 118) is ook voor de afdeeling Patjitan hetzelfde bepaald.
>
39
Het bedrag der heffing van 1856 wordt lager vermeld, onder het hoofd: Bronnen van inkomsten.
§ 4. Slavernij. (Art. 115.)
Zie onder, hoofdstuk E , afd. I , § 1.
§ 5. Onderwijs. (Art. 125.)
Zie hoofdstuk I : ONDEKAVIJS.
19, Militair beheer,
I. LANDMAGT.
§ 1. Kommandement.
In het kommandement van het leger had dit jaar geene verandering plaats.
§ 2. Zamenstelling en voltattighouding van het leger.
Het leger was op 31 December 1856 zamengesteld zoo als is aangeduid op den volgenden staat:
40
O F F I C I E R E N .
Staf van de Gouverneur-Generaal . . .
Generale staf (militair departement). . .
/ 1ste . , .
Militaire afdeeling op Java ' 2de. . . .
\ J ue.
Kommandant der drLe bataillons infanterie
Idem Wester-afdeeling van Borneo . . .
Gouvernement ter Sumatra's Westkust. .
Ter beschikking van 't militair departement
Plaatsstaven ' I Willem I . . . . . .
\ Soerabaja. . . . .
Artillerie j f Magazijnmeesters . . . .
Administratie J ( Betaalmeesters. . . .
Geneeskundige dienst
Offic. van gezondh.
Apothekers . . .
Paardenartsen . .
Te zamen. . . Wapens :
T e zamen. . .
Totaal officieren. . .
Totaal generaal der officieren. .
Formatie op ultimo Dec. 1856.
co
o C CD
11
1
)!
n
1
»
»
i
»
»
)!
1)
1!
1!
11
11
H
11
3
n
3
• pH
' a %-< •à a c es H ai 3
H
I>
"
»
w
H
H
»
»
)ï
H
Ö
»
»
»
»
V
ce S p c 'c M
M
»
1
l
»
»
1
»
1
»
»
»
l
))
l
i
î)
i
»
»
9
1
"l 1
»jio
CG "S
M a
G
- 5
»
»
»
»
»
»
i
)>
»
i
i
2
»
1
1
ïï
1
»
»
8
6
1
7
15
U O O 'ff
k—; r'
1
11
1
î)
W
))
»
H
4
»
»
4
M
4
3
»
4
»
»
21
17
1
2
20
11
-00 .s iL ci
2
1
»
4
»
1
»
1
2
n
»
»
»
8
»
5
5
6
17
2
»
49
135
18
8
6
167
216
1247
CO
c3
C; '3
CO
1
M
1)
2
1
1
)>
1
1
1
H
i
i
i
i
6
3
7
9
8
72
9
2
129
235
25
13
6
279
408
GO
c3 C CD
•*-> 'B r—(
(M
W
»
»
2
»
»
»
»
l
»
»
M
J)
9
3
5
9
12
39
19
2
101
277
82
12
12
333
434
CO
c3
a> "5
(M
'c
«
»
»
»
» i
Ji
»
))
»
»
n
n
»
»
»
»
M
»
120
n
120
120
Sterkte op ultime
"S
co s ai O
n
I
n
»
1
n
»
1
w
»
»
»
»
»
»
))
»
3
Î:
Î Î
O
'ff S
CO
J)
1)
n
»
»
n
»
M
D
W
H
»
»
))
H
l)
n
U
»
1
H
1
1
CC "S n _o o M
»
»
i
i
»
»
) i
l
J!
n
»
»
1
)î
1
1
!)
2
J)
»
9
3
H
3
12
o5
o "o ja; i
0) 5
n
«
i
u
»
»
1
u
n
i
1
2
î)
i
i
1
D
n
9
8
!
]
10
19
a' 3 o •ff
1
n
i
);
Î )
j )
n
n
»
»
n
5
»
6
3
»
7
»
))
23
27
1
2
»
30
53
1
'S
M
1
1
»
3
n
1
n
1
2
n
»
n
))
3
2
6
6
8
17
2
»
52
154
21
8
5
188
240
010
Dec. 1856.
m
C c3 C
a>
' S
o
CO
»
»
»
2
1
1
»
1
1
1
M
1
1
1
1
9
3
7
8
10
56
10
2
116
210
23
15
7
255
371
CD g s
'M o •n
11
I)
»
1
»
«
I)
»
))
n
»
»
»
1
1
8
12
58
15
))
96
171
18
10
5
204
300
cn
P a a
'a
X) N a «H
»
)!
1)
))
!>
11
Ï)
»
11
11
11
»
11
»
1)
11
11
11
11
1)
11
11
»
»
n
11
11
41
ONDEROFFICIEREN ,
MANSCHAPPEN
EN
PAARDEN.
Infanterie . . . .
Artillerie . . . .
Cavalerie . . . .
Corps muzikanten .
Totaal . .
Totaal genera onderofficieren en re
Formatie op uit. December 1856. |
Europeanen
en
Afrikanen.
7672
1457
581
228
31
9969
al der anschappen ;
Amboinezen
en
inlanders.
14,757 .
1,042
0
654
1)
16,453
26,422
3
U a m PH
J)
346
523
»
»
869
Sterkfe op uit. December 1856.
Europeanen
en
Afrikanen.
6085
1308
449
202
31
8075
i
Amboinezen
en
inlanders.
12,735
1,003
59
569
»
14,366
22,441.
O) T3 U =3 es PH
»
342
371
n
»
713
De formatie was opgemaakt in de veronderstelling dat de organisatie der pradjoerits (zie § 6 hieronder) reeds zou hebben plaats gehad. Om het incompleet aan Europesche 2de luitenants der infanterie voor zooveel noodig aan te Vullen , werd de kommandant van het Indisch leger gemagtigd adjudant-onderofficieren te benoemen, met bepaling dat hun aantal zou insmelten naar gelang het organiek getal 2de luitenants compleet werd. Daar er echter geene genoegzame stof was om zoovelen van die onderofficieren uit te trekken als het incompleet aan luitenants bedroeg, werden er slechts aan die bataillons, welke in de strandplaatsen garnizoen houden en waar de officieren dus meer werkzaamheden te verrigten hebben, zulke adjudant-onderofficieren toegevoegd, die dan een gedeelte der officiersdiensten vervullen. Ook werden enkele posten op Sumatra's Westkust, in de Molukken en op Java, die organiek door officieren moeten worden gekommandeerd, tijdelijk aan deze onder-adjudanten toevertrouwd. Het gebrek aan officieren der artillerie noopte tot kostelooze plaatsing van eenige kadets voor de Indische artillerie op de militaire academie te Breda. Ook trachtte men den overgang van 2de luitenants der Nederlandsche artillerie bij het Indisch leger aan te moedigen. Omtrent de werving wordt het volgende aangeteekend. De Javaansche werving werd met goed gevolg voortgezet: er werden dit jaar 1701 recruten van dien landaard verkregen, een gedeelte daarvan strekte tot aanvulling van het ontbrekend getal Europeanen, Amboinezen, Madurezen en Boeginezen. In het belang van deze werving is magtiging verleend om, behalve de engagementen van Javanen voor zes jaren met 20 gulden handgeld, ook die te openen voor tien jaren met 35 gulden handgeld. 360 verbonden zich op die voorwaarde. Minder voldeed de werving in de Molukken. In weerwil dat ook de residenten van Ternate en Banda werden aangeschreven om aan de voorwaarden dier werving alle openbaarheid te geven, was de uitslag aldaar niet beter dan de vroeger vermelde in de residentien Amboina on Menado ; in het geheel verkreeg men slechts 77 recruten. De werving van Boeginezen, die in 1849 gestaakt was, is dit jaar weder opengesteld, onder toezegging van 50 gulden handgeld aan hem die zich voor zes jaren verbjndt, en 10 gulden voor den aanbrenger; later verhoogde de gouverneur van Celebes en onderhoorigheden, ingevolge eene hem verleende magtiging, deze hand- en aanbrenggeldcn zelfs nog tijdelijk met 10 gulden elk, en Üe werving bepaalde zich niet alleen tot ons regtstreeksch gebied, maar werd ook uitgestrekt tot de naburige vorstenlanden. Evenwel mögt het niet gelukken meer dan 187 Boeginesche recruten te verkrijgen, waaronder nog 56 die op Java waren aangeworven. Voor de Maduresche werving werden de hand- en 11
42
aanbrenggeldeii gesteld op 35 en 5 gulden voor een engagement van zes jaren, en op 50 en 10 gulden voor een engagement van tien jaren. En aan de regenten van Madura, Pamak^ssan en Soemanap werd medegedeeld, dat ook do soldaten van hunne barïssans zich op die voorwaarden vrijwillig bij het leger konden verbinden, en bij genoegzame geoefendheid nog eene premie van 10 gulden daarenboven zouden genieten; met dien verstande echter, dat de verpligting van de regenten om hunne barïssans voltallig te houden daardoor niet verkort werd. In weerwil dezer maatregelen werden in 1856 slechts weinig Madurezen mee* aangeworven dan in vroegere jaren, maar van de 84 die zich verbonden waren er 60 die voor 10 jaren dienst namen ; slechts één van de barïssans meldde zich aan. Buiten het eiland verbonden zich nog 103 Madurezen, meerendeels oud-gedienden. / Niet minder pogingen werden er aangewend om ook het Europeesch gedeelte van het leger aan te vullen naar de ruimere formatie, waarop in 't vorig verslag (blz. 23) is gewezen. Weder-toekenning en daarna verhooging van handgeld aan vreemdelingen, alsmede het verleenen van aanbrenggeld voor dozen, welk een en ander gestaakt was (zie het verslag over 1850 bladz. 9) ; verhooging van handgeld aan Nederlanders bij het zich verbinden voor de koloniale dienst; uitloving van premie aan manschappen van het leger in Nederland, bij dat in Indio overgaande, — alle deze maatregelen hadden het getal recruten en militairen voor de koloniale dienst nog niet doen toenemen in eene aan de behoefte geövenredigde mate. En in den aanvang van 1856 werd de nadeelige invloed nog ondervonden, die het aanwerven en voltallig houden van vreemden-legioenen door naburige mogendheden op de verkrijging van recruten voor onze koloniale dienst had. De ontbinding echter van die legioenen, en de maatregelen toen genomen, om de in Engeland ontslagen Zwitsers en Duitschers voor Nederlandsch Indie aan te werven, hadden in het najaar zulke gunstige gevolgen, dat bij het eind van 1856 een getal van 1470 onderofficieren, korporaals en manschappen naar Java vertrokken of ingescheept was; een cijfer dat in geen der aan 1856 voorafgaande zeven jaren was bereikt. Ook het getal der toen nog bij het koloniale werfdepôt te Harderwijk aanwezige of van de vreemdenlegioenen te verwachten manschappen gaf goede uïtzigten voor de toekomst. Ten aanzien van het inlandsch gedeelte van het leger werd nog op 's Konings magtïgïng bepaald : dat bij elk der twaalf' veldbataillons, waarbij inlandsche compagnïen behooren, ééne dier compagnïen tot kcurcompagnie wordt gevormd, en dat aan de niet-gegradueerden bij die compagnie wordt toegekend eene soldij verhooging van tien duiten daags; dat de soldij van de inlandsche onderofficieren van de infanterie bij het geheele leger wordt verhoogd met vijf duiten daags; dat bij elke der gewone inlandsche compagnïen van de twaalf veldbataillons worden aangesteld tien inlandsche infanteristen der eerste klasse, met eene verhooging van soldij van vijf duiten daags ; en met verdere bepaling van onderscheidingsteekenen voor deze infanteristen en voor de soldaten der keurcompagnien.
§ 3. Bijzonderheden omtrent des militaire geneeskundige dienst.
Do ondervolgende staat geeft een vijfjarig overzigt van de sterfteverhouding op Java en Madura, zoo met betrekking tot de natiën, als de aan de kust en binnen 's lands gelegen plaatsen.
n V u
• a
1852
1853
1854
1855
1856
E U R O P E A N E N .
Plaatsen aan de kust.
Overleden.
232
272
198
219
234
CD
M U <o
CO
2848
3278
2583
2799
2725
<3
u Q> -I-s 32
1:12.3
1:16.2
1:13
1:12.7
1:11.7
Plaatsen binnen 's lands.
R a rs eu S O
108
105
115
121
143
eu
• * - » «j
CD
CO
2465
2590
2423
2186
2776
ö Ci U 0
CO
1:22.8
1:24.6
1:21.08
1:18.06
1:19.4
A F R I K A N E N .
Plaatsen aan de kust.
s o
CU 73 CD O
9
8
4
1
3
Ô
O
CO'
228
137
7
6
18
cü u eu -*^ CO
1:25.3
1:17.125
1: 1.75
1:6
1:6
Plaatsen binnen 'slands.
à o s > O
10
3
5
11
5
cû -+^ M -*^ CO
189
294
207
203
265
cu eS eu -*» CO
1:18.9
1:98
1:41
1:18.4
1:53
I N L A N D E K S .
Plaatsen aan de kust.
CU ra eu i—i
CU • o
136
136
98
213
189
CD
CU
CO
3892
3441
3314
3933
3717
o u
CU
CO
1:28.6
1:25.81
1:33.8
1:18.4
1:19.7
Plaatsen binnen 'slands.
o rs CU 73
CU t> o
68
41
40
74
55
Q
CU
CO
2164
2044
1935
1800
2527
CS
t l V CO
1:32.12
1:49.8
1:48.37
1:24.3
1:45.9
43
Ten opzigte van de grootere 'sterfte onder de Europeanen aan de kustplaatsen zij hier herhaald de vroeger gemaakte aanmerking, dat velen pas uit Europa kwamen en dus nog niet geacclimateerd waren. De gezamenlijke sterfte onder de Europeanen der landmagt op Java en Madura was, in verhouding tot de sterkte, in :
Overleden'. Sterkte. Sterfte. 1852 . 340 5313 1:15.0 1853 307 5868 1:19.1 1854 313 500C 1:16 1855 340 4985 1 :14.6 1856 377 5501 1:14.6
De verhouding tusschen het aantal op Java en Madura bij de landmagt behandelden, herstelden en overledenen, blijkt uit den volgenden staat.
Jaren.
1852
1853
1854
1855
1856
Behandelden.
22,294
20,737
21,464
24,795
25,099
Herstelden.
20,818
19,285
20,049
-22,902
23,291
Overledenen.
563
495
460
639
629'
Verhouding der
overledenen tot de behandelden.
1 : 39.6
1:41.9
1:46.6
1 :38.8
1 : 39.9
overledenen tot de legersterlcte.
1: 20.9
1 : 23.8
1 : 22.7
1:17.1
1:19
Over de militaire geneeskundige dienst in de bezittingen buiten Java en Madura is geen verslag hier te lande ontvangen.
§ 4. Inrkjtingen tot het leger betrekkelijk.
Artillerie-cotislructie-winkel. Even als in 't vorig jaar heerschte hier weder groote bedrijvigheid , ten gevolge van belangrijke bestellingen van affûtage en projectilen. Bij deze inrigting werd thans ook het voor de militaire administratie benoodigde vaatwerk gemaakt, daar het gebleken was dat door uitbesteding minder duurzaam goed verkregen werd. De ontvangsten en uitgaven van deze inrigting hebben gedurende 1856 bedragen :
de uitgaven :
aan gereedschappen , materialen, enz f 234,326 : 66
aan tractementen , werkloonen, schrijf- en teekenbehoeften, enz. . 236,073 : 04ï/2
aan diverse zaken 2,206: 00
Te zamen. f 472,605 :701/2
de ontvangsten :
aan aanmaken en herstellingen voor de verschillende departementen en diensten, waaronder ook de op 31 December 1856 slechts gedeeltelijk voltooide bes'tellingen; een en ander zonder inbegrip der percentsgewyze verhooging voor algemeene onkosten f 260,324:84
aan verstrekkingen van materialen en gereedschappen aan verschillende departementen en diensten 824:19
Te zamen. f 261,148:103
44
Hierbij dient aangeteekend te worden, dat do artillerie-constructie-wiukel op ultimo December 1856 aan materialen en gereedschappen in bezit had voor ecne waarde van f 535,168:51 , dus f52,821:17 meer dan op,het eind van 1855; en dat ten gevolge deimindere productie in 1856, vergeleken bij het voorafgaande jaar, de algemeene onkosten, waarmede de waarde van alle in 1856 aangemaakte zaken moet worden verhoogd, hebben bedragen 6783/240 per cent, dat is 1083/240 per cent meer dan het vorig jaar.
Buslcruidmolens. Aan de hoofden der bevolking van de Preanger regentschappen is te kennen gegeven, dat het dezen vrijstaat om zwavel te verzamelen en aan de markt te brengen. Mögt dit tot een gunstigen uitslag leiden , dan zou gemakkelijker voorzien worden in de behoefte, die de buskruidmolens aan deze grondstof hebben.
Schietschool ie Meester Cornelia. In dit jaar werd magtiging verleend ter tijdelijke oprigting eener normaaïschietschool te Meester Cornells, waarbij verschillende officieren , onderofficieren en manschappen uit de corpsen infanterie beurtelings en tijdelijk zouden worden gedetacheerd.
Artillerieschool te Weltevreden. Deze leverde in 1856 slechts 2 officieren op.
. School te Meester Cornells lot opleiding van onderofficieren voor officieren der infanterie. Deze school is uitgebreid ; in plaats van 35 is het getal der hier te plaatsen onderofficieren tijdelijk gebragt op 60, met het oog op het groot incompleet der infanterie-offieieren. Het onderwijs wordt gegeven door 1 kapitein en 3 luitenants. In 1856 zijn 19 in deze school gevormde 2de luitenants geplaatst, terwijl 11 harer leerlingen njet voldeden aan de vereischten van het examen. '
Garnizoensscholen. Hieromtrent valt niets bijzonders te melden. Uit de ontvangen verslagen blijkt dat het onderwijs bij deze scholen met goed gevolg gegeven wordt.
Corps pupillen. Op den 12den Maart van dit jaar deed een hevige storm de twee kazernen en de gymnastic-zaal te Kedong-keho instorten, met het ongelnkkig gevolg dat 1 sergeant en 4 pupillen gedood, en 2 pupillen zwaar en 4 ligt gekwetst werden. Dit ongeval maakte het noodzakelijk, de voorgenomen verplaatsing van het corps pupillen naar de sterkte te Gombong onmiddellijk ten uitvoer te brengen, ofschoon de localiteit daar nog niet geheel in gereedheid was gehragt. Daâr het aantal pupillen 200 te boven ging (zie n°. 17 der bevolkingsstaten, in hoofdstuk E -hiervoor), werd in dit jaar magtiging verleend tot de oprigting van een e tweede compagnie, ten gevolge waarvan het kommandement aan een hoofdofficier is opgedragen. Ook werd dit jaar een nieuw reglement vastgesteld, hetwelk is opgenomen in het Indisch Staatsblad van dit jaar, n°. 35.
Lithographische inrigting. Deze inrigting werd steeds tijdelijk in stand gehouden tot dat zich eene dergelijke bijzondere inrigting te Batavia zou hebben gevestigd, die in de behoefte aan .steendrukwerk kon voorzien. Zij ontving bij voortduring véle bestellingen. Particuliere lithographen schenen zich echter niet staande te kunnen houden : althans eene in 1856 aangewende poging was zoo goed als vruchteloos.
§ 5. Krijgsverriglingen van het leger.
Deze waren kortelijk de volgende.
S u m a t r a .
Tot beteugeling der oneenigheden, op het eiland Nias ontstaan tusschen de verschillende hoofden om en bij de Lagoendi-baai, werd een detachement infanterie van 111 man, onder bevel van den kapitein H. P. DE VOS, naar die baai gezonden. Den 2den January 1856 daar aangekomen, werd dit detachement terstond ontscheépt, versterkt door 24 matrozen, met 4 artilleristen en een coehoornmortier. Na vergeefsche onderhandelingen kwam het den 6den Januarij tot een gevecht, waarin de onzen door eene aanzienlijke overmagt van ongeveer 5000 strijders tot den terugtogt genoodzaakt werden. Wij hadden, behalve de gekwetsten, het verlies van drie man te betreuren, waaronder de dappere majoor H. SCHWKNCK , kommandant van de troepen in de noordehjkc afdeeling, die dezen togt als vrijwilliger bijwoonde. De Gouverneur van Sumatra's Westkust
45
besloot door het opwerpen eener redoute in de Lagoenui-baai, op Let gebied vanTadoPO, een vast punt in het zuidelijke Nias in bezit te nemen. Den lOden Maart kwamen de troepen en werklieden aldaar aan, ten einde, gedekt door Zr.Ms.schoenerbrikken Banda en Padang, die redoute te maken. De bevolking bood geen weerstand: zelfs kwamen de hoofden van de kampongs Tadoro, Hilibobo en Singe-deassï uit eigen beweging den eed van trouw aan het Nederlandsch-Indisch Gouvernement afleggen. In het laatst van April was de versterking voltooid. Van grooter belang was de expeditie in de Lampongsche districten, welker aanleiding boven is medegedeeld in hoofdstuk C. De strijdmagt was zamengesteld uit het 11de bataillon infanterie, aangevoerd door den majoor BOON VAN OSTADE, eene compagnie scherpschutters en Afrikanen , eene compagnie vesting-artillerie , een detachement sapeurs, benevens het noodige aantal koelies. Tot kommandant der expeditie was benoemd de' kolonel J. A. WALESON, ter wiens beschikking als 2de kommandant was gesteld de majoor NADTA. ^ Den 12den Augustus ontscheepten de troepen te Tjanti, hoofdplaats der marga Radja-bassa. Na eene vergeefsche oproeping der hoofden trok men aan op het naauwe dal van Bandoeloe, niet ver van Merak, waar pangeran SINGA-BKANTA eene geduchte versterking had doen oprigten. Deze werd zonder, slag of stoot ingenomen, daar de vijanden vlugtten. De onzen rukten steeds voorwaarts, maar telkens nam' de vijand op hunne nadering de wijk; eenige der oproerige hoofden kwamen zich onderwerpen, maar de hoofdaanlegger van het verzet, raden INTAN, bleef steeds eene vijandige houding bewaren. Den 27sten Augustus iverd de sterkte Gala-tanah aangevallen , en ook hier vlugtte de vijand na eene korte schermutseling, waarop deze plaats, even als Pamattang-Tentok, geslecht werd. Eindelijk ontmoette eene kolonne, onder kapitein KÖHLEK, raden INTAN te Kakarei; maar het gelukte dezen op nieuw te ontvlugten. Een ander der hoofdmuiters, hadji WACHIA, werd gevangen genomen door eene kolonne onder luitenant STECK. Den 6den September kwam een twintigtal kamponghoofden te Koenjaja bijeen , daartoe opgeroepen door de commissarissen tot regeling der Lampono-sche zaken. Nadat hun was medegedeeld dat de oproerige margahoofden vervallen waren van hunne waardigheden, en welke de -bedoelingen der Regering waren, legden zij den eed van getrouwheid aan het Nederlandsch Gouvernement af. Steeds bleven onze troepen raden INTAN vervolgen, tot dat deze, met zijn halven broeder, mas INTAN, in de nabijheid van Tetaan-oediek, door drie zijner volgelingen werd gedood ; hunne lijken werden naar het hoofdkwartier gebragt. Hierdoor was het doel der expeditie bereikt. Na eenige regelingen in het bestuur en vermeerdering van bezetting op sommige plaatsen, keerden de overtollige troepen den 6den November naar Batavia terug.
B o r n e o .
Van de oproerige bewegingen onder de Chinezen te Loemar, in de adsistent-residentie Montrado, is in hoofdstuk C hiervoor de noodige melding gemaakt. Eveneens van de onlusten in Sintang.
C e 1 e b e s.
De voortdurende geschillen en vijandelijkheden tusschen de bevolking van Tomori en ïomboekoe (pp de Oostkust) gaven aanleiding tot eene expeditie, bestemd om, ingeval geen overreding baatte , door dwang een einde aan die geschillen te maken. Den 18den Junij kwamen 150 man, onder bevel van den majoor der infanterie H A P P É , versterkt door ruim 600 man van Ternata, te Tampira; van daar werd opgerukt naar Oessondao, welke negorij gelegen is op eene rots van 1100 voeten hoogte, met bijna loodregte wanden', en waarvan de twee eenige toegangen versterkt waren door steenen borstweringen. Reeds waren de pogingen tot minnelijke schikking vruchteloos afgeloopen, zoodat men hier handelen moest. De steilte kon niet beklommen worden, maar een krachtig vuur van grenaten bragt den vijand spoedig tot onderwerping. De vijandelijke negorijen Oessonbatoe en Tofontoekoe werden ook bezocht, maar verlaten gevonden. Na deze tuchtiging bestond er geene vrees meer voor aanvallen van de Tomoriers op het gebied van Tomboekoe, zoodat de troepen den 29sten Junij'terugkeerden.
§ 6. Gewapende corpsen, niet regtstreeks tot het leger behoorende.
Pradjoerits. De»organisatic der pradjoerits volgens de nieuwe legerformatie kwam dit jaar nog niet tot stand. 12
46
Schutterijen. De sterkte tier schutterijen op Java bedroeg, volgens de op 1°. January 1857 bekende staten, 88 officieren en 1622 onderofficieren en manschappen. Van de buitenbezittingen is dit niet opgegeven.
§ 7. Verdediging.
Voor zooveel de middelen toelieten, zijn de verschillende werken met kracht voortgezet. Het gebrek aan vrije koelies, waarover in het vorig verslag (bladz. 29) geklaagd werd, wordt gezegd niet te zijn verminderd, niettegenstaande op onderscheiden plaatsen de loonen verhoogd werden. Te Soerabaja had men echter door het doen aannemen van eenige gedeelten der aardewerken, eenige tegemoetkoming ondervonden, en daaraan meende men het te mogen toeschrijven, dat de werkzaamheden niet onbelangrijk gevorderd waren.
§ 8. Eijzonderheden van verschillenden aard.
Terrein-opname. Do vroeger vermelde kaart van Banka, alsmede de etappenkaart en afstandswijzer van dat eiland, waren geteekend op het topographisch bureau ; de twee laatste werden op steen gebragt. Van Palembang werd eene etappenkaart met afstandswijzer zamengesteld. Ten gevolge van eenige nieuwe opnamen, tijdens de laatste expeditie gedaan, werd de kaart der Lampongsche districten verbeterd. Do opname van Benkoelen was nagenoeg voltooid. De opname van Cherïbon was voltooid : de kaarten zouden weldra gereed zijn. Een gedeelte van den ontworpen militairen weg tusschen Indihiang en Banjoemaas werd opgenomen en in kaart gebragt. De rivier Tjitan-doei werd mede verkend en in kaart gebragt, Te Tjilatjap, NocsaKambangan en omstreken werden opnamen, waterpassingen, peilingen en verkenningen in het belang der verdediging onder handen genomen. Ook ten behoeve van de verlegging der wegen naar Salatiga en Kedoe werden opnamen gedaan. De opname van Borneo's Westkust was niet sterk gevorderd door gebrek aan personeel: evenwel waren de kaarten reeds onderhanden. De onderofficieren bestemd voor de opname op Celebes waren voldoende geoefend en zouden weldra derwaarts vertrekken. (I)
i
I I . ZEEMAGT.
§ 1. Kommandement.
In het kommandement der zeemagt in Ncderlandsch Indie kwam dit jaar geene verandering.
§ 2. Het Ncderlandsch eskader.
Sterlete. Bij den aanvang van het jaar bestond het eskader uit : 2 fregatten : Palembang en Prins Frederilc der Nederlanden ; 3 korvetten : van Speijh, Boreas en Nehalennia ; 1 brik : de Haai ; 1 adviesbrik : Py lades ; 8 schoener-brikken : de Lander , Padang, Egmond, Rembang, Banda, Sylph, Saparoea en Ambon; 1 roei-kanonneerboot n°. Id, 11 stoomschepen : Oedeh, Amsterdam, Vesuvius, Etna, Batavia, Suriname, Samarang, Celebes, Adminiraal van Einsbergen, Borneo en Onrust, te zamen 27 bodems. De gezamenlijke bemanning bedroeg 2369 Europeanen en 583 inlanders. Het eskader werd gedurende den loop van het jaar versterkt met de volgende uit Nederland aangekomen schepen: de schioefschoener Montrado met 89; de schroefkorvet Medusa met 214 en het stoomschip Phoenix met 98 koppen. Daarentegen vertrokken naar Nederland: de korvet van Speijk met 180 en het stoomschip Oedeh met 175 koppen. Daarenboven werden de korvet Nehalennia, het laatste wachtschip te Soerabaja, de schoenerbrik Ambon en het stoomschip Vesuvius voor verdere dienst afgekeurd ; de Batavia werd voor verdere dienst als stoomschip afgekeurd, maar voor wachtschip ingerigt. Het stoomschip Borneo verongelukte in de kleine Sambas-rivier. Op het einde van het jaar bedroeg de sterkte dus 24 bodems, waarvan echter het fregat Prins Frederik der Nederlanden gereed lag om naar Nederland te vertrekken.
— #
(1) Vergelijk onder., afdeeling ÎI, $ 4 van dit hoofdstuk . eu hoofdstuk K.
é-i
Het getal zieken bij de zeemagt heeft bedragen 6211, kei getal overledenen 7 1 , d< evacueerden 2097; terwijl naar Nederland werden gezonden met geneeskundig certificaat. aan boord der schepen afgegeven, 16. In de behoefte aan officieren van alle rangen heeft men voldoende kunnen voorzien : alleen ontbraken er cenige adelborsten lste klasse. Ook aan matrozen was geen gebrek. ten gevolge van de ïneensrnelting met andere equipages van do bemanning der afgekeurde corlogsbodems.
Stationering. De volgende stations werden gedurende dit jaar bezet: Noordwestkust van Sumatra, twee schoenerbrikken; Oostkust van Sumatra, eene adviesbrik; wateren van Eiouw en Lingga, eene schoenerbrik, Noordwestkust van Borneo, vier stoomschepen by afwisseling; Oostkust van Borneo, eene schoenerbrik; wateren van Celebes en ondcrhoori^hcden, een fregat, eene schoener en twee stoomschepen ; wateren der Molukkcn, eene schoenerbrik en een stoomschip; wateren van Menado, een stoomschip.
§ 3. Gouvernements-schoeners en kruisbooten.
SterJäei De dienst werd verrigt door 2 schoeners, 1 stoom vaartuig en 63 kruisbooten. De bemanning dezer vaartuigen bestond uit 3 Europesche gezaghebbers, 12 dito stuurlieden, 1 dito machinist, 63 inlandsche djoeragans, 67 dito mandoors, 264 dito djoerocmoedies, 934 dito matrozen en 8 dito vuurstokers. Do dienstverrigtingen van deze vaartuigen zijn van zulk een algemeenen aard, dat zij, hoe nuttig ook, niet bijzonder vermeid kunnen worden, gelijk die der oorlogsschepen hieronder. Behalve door de .vervulling der bestemming, voorgeschreven bij besluit van 22 April 1849, n°. 9 (Indisch Staatsblad n<\ 20), hebben zij dit jaar ook goede diensten verrigt bij de Lampongsche expeditie.
Stationering. De verdeeling was gedurende dit jaar als volgt:
in de residentie Batavia 4 kruisbooten, in Cheribon 1, Tegal 1, Pekalongan 1, Samarang 1, Japara 2 , Rembang 2, Soerabaja 5, Tasoeroean 1, Bezoeki 1, en in de adsistent-residentie Banjoewangi 2 ; voorts in het gouvernement van Sumatra's Westkust 5, in de Lampongsche districten 1. in de residentie Palembang 2, in de residentie Banka 1 schoener en 5 kruisbooten, in de adsistent-residentie Blitong 1 kruisboot, in de residentie Eiouw 4 kruisbooten, in de Wester-afdeeling van Borneo 1 schoener en 8 kruisbooten, in de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo 1 stoomvaartuig en 3 kruisbooten, in het gouvernement van Celebes en onderhoorigheden 4 kruisbooten, in de residentie Menado 2 kruisbooten ; in de residentie Timor 1 kruisboot. Tot versterking van de scheepsmagt in het Palembangsche, en met de bijzondere bestemming om tegen den invoer van vuurwapenen op de noordoostkust van Sumatra te waken, waren aldaar tijdelijk geplaatst 3 kruisbooten. Ook in de Lampongsche districten waren nog tijdelijk aanwezig 2 kruisbooten, ter beschikking van den militairen kommandant.
§ 4. Inrigtingen tot de zeemagt betrekkelijk.
a. Commissie tot verbetering der Indische zeekaarten en verrigtingen van de geographische ingenieurs.
De commissie leed een groot verlies door den dood van den verdienstelijken officier P. baron MELVILL VAN CAENBKE. In de betrekking van administrateur van het depot van zeekaarten enz. en secretaris der commissie was hij , reeds eenigen tijd te voren, wegens zijne benoeming tot directeur van het marine-etablissement te Onrust, vervangen door den luitenant ter zee 3de klasse A. C. J. EDELING. De officieren der zeemagt beijverden zich ook dit jaar om mede te werken tot bevordering der hydrographie ; hetgeen door hen te dezen aanzien verrigt werd kan eenigermate blijken uit de bij dit verslag gevoegde opgave der kaarten en schetsen die aan de commissie werden ingezonden (bijlage lit. A). Bij het hydrographisch bureau werd onder andere eene nieuwe , uitgaaf bewerkt van de kaart der reede. van Batavia; een algemeene index aangelegd van den Indischen Archipel, waardoor de verschillende opnemingen enz. in één oogopslag kannen worden overzien ; voortgegaan met de zamenstelling der kaart van Sumatra'3 Westkust, op welke kaart, ter vergemakkelijking der inlandsche kustvaart, alle namen ook in het Maleisch,
48
met Arabische letters, werden gebragt. Er werd voor eene som van f 7168 aan kaarten verstrekt of verkocht : dat is weder ruim 25 per cent meer dan in 't vorig jaar. Door den geographischen ingenieur werden de waarnemingen, in de Preanger regentschappen verrigt, becijferd, waardoor de opname van Cheribon met die van Batavia en Buitenzorg in verbinding is gebragt. Verder werd de triangulatie over de residentie Banjoemaas bewerkstelligd en de voortzetting van dit net over de residentie Bagelen voorbereid. Tot adsistent voor de geographische dienst werd in Nederland benoemd C. F. J. JAEGEB, ten gevolge waarvan den controleur J. J. VAN LIMBURG BEOUWEE , van wien in het vorig verslag melding is gemaakt, deze dienst weder verliet.
*. Haven- en equipage-departementen, werven en pakhuizen.
Deze leverden geene meldingwaardige bijzonderheden op.
e. Marine-etablissement op Onrust.
In September werd voor 't eerst en met goed gevolg het vroeger vermeld, teDassoou, bij Lasseni, vervaardigd drijvend droogdok in gebruik gesteld. In het geheel maakten er 3 oorlogs- en 10 koopvaardijschepen nog in dit jaar gebruik van ; een cijfer dat het groote nut van het dok voldoende aantoont. Het vroeger vermelde werk, het maken van eenè stortbedding aan de zuidwestzijde van het eiland, om tot kunstbodem voor het dok te dienen, werd, wegens de moeijelijkheden en onkosten die he| veroorzaakte, in de eerste helft yan dit jaar gestaakt. .
De gezondheidstoestand op het etablissement liet niets te wenschen over: het getal zieken bedroeg gemiddeld 3l/2 ten honderd. Het aantal hier te werk gestelde veroordeelden bedroeg gemiddeld 219, waarvan onderscheidenen goede vorderingen maakten in verschillende ambachten. Aan Chinesehe werklieden, waarvan er gemiddeld 31 daags bezig waren, was bij voortduring behoefte.
d. Marine-etablissement te Soerabaja.
Het op diep houden en verder uitdiepen van het bassin en de daarmede in verband staande ophooging van het terrein vorderde steeds langzaam, ten gevolge van den veelal defecten staat der baggermolens. Zestien oorlogs- en vijftien particuliere schepen maakten gebruik van het drijvend droogdok alhier. Het getal arbeiders bedroeg gemiddeld 630 daags.
e. Fabriek voor de marine, het stoomwezen en de nijverheid.
Over deae wordt gehandeld in hoofdstuk N : NIJVEEFIEID.
§ 5. Verrigtingen der zeemagt.
Bij de verschillende boven (hoofdstuk C, III en D, I) vermelde krijgstogten naar.de Lagoendi-baai op het eiland Nias, in de Lampongsche districten, tegen Sintang in 'de Wester-afdeeling van Borneo, en naar de Tomori-baai op de oostkust van Celebes, bewees de zeemagt belangrijke diensten, niet alleen door het overbrengen der troepen, maar ook door de krachtige medewerking der bemanning. De goede uitslag die de togt van 't fregat Prins Frederik der Nederlanden naar Atjeh bekroonde, is reeds boven vermeld in hoofdstuk C. Tegen verboden invoer van kruid en vuurwapenen in Djambi waakte de adviesbrik Pylades.
De Kapoeas-rivier, in de Wester-afdeeling van Borneo, werd herhaaldelyk door stoomschepen opgevaren, om den goedgezinden vertrouwen en den kwalijkgezinden schrik en vrees m te boezemen. Ook de Separig-rivier, in datzelfde gewest, werd door een stoomschip bezocht om onze magt te vertoonen. Met ditzelfde doel, en somtijds ter overbrenging van brieven aan de inlandsche vorsten, ' werden gedurende dit jaar togten gedaan naar Bima, Soembawa, Saleijer, Flores, de Zmd-wester eilanden, Gorontalo, naar Tanette en Segeri op de zuidwestkust van Celebes, en naar de meer noordelijke op die kust gelegen rijkjes van Balanipa en Mamoedjoe, waar de kampongs Tapallang en Kait wegens gepleegden strandroof getuchtigd werden,
49
Het stoomschip Samarang bragt levensmiddelen van Menado naar het groot Sanggireiland voor de ongelukkige bevolking die door de uitbarsting van den Awoe (zie boven hoofdstuk C , III) in gebrek verkeerde.
Tot beteugeling van de zeerooverij werd steeds zooveel mogelijk van de beschikbare magt gebruik gemaakt. In het algemeen -wijdden de oorlogsschepen daaraan de meeste aandacht bij hunne reizen. Meer bijzonder met het doel om zeeroovers op te zoeken en hunne magt te vernietigen, hadden de volgende togten plaats. De noordkust van Batam en de Karimon-eilanden werden naauwkeurig doorzocht door de schoenerbrik Egmond, maar zonder roovers te vinden. Evenzoo de Natoena-eilanden. Toen namelijk te Eiouw een berigt werd ontvangen, dat eene sterke rooversvloot nabij die eilanden was gezien, vertrokken onmiddellijk derwaarts de genoemde schoenerbrik en de ter oostkust van Sumatra gestationeerde adviesbrik Pylades, met eenige kruisbooten ; reeds onderweg echter vernam men, dat de geruchten zeer overdreven waren en dat slechts een paar verdachte vaartuigen waren gezien , door welke eenige rooverijen gepleegd waren. Ten overvloede werden de aangeduide vaarwaters naauwkeurig onderzocht, maar mede zonder bijzondere ontmoetingen. (1) De zuid- en oostkust van Borneo werd voortdurend bekruist door de schoenerbrik Saparoea. Onder andere deed dit vaartuig den navolgenden togt, die ten bewijs kan strekken van de moeijelijkheden welke het tegengaan van den zeeroof in den Archipel oplevert. Op het berigt dat een beruchte zeeroover SI-GAKOEDA, een Macassaar van geboorte, die door het volk voor onkwetsbaar gehouden werd en de schrik van alle handelaren was , in de Berou- of Koeranj;ivier gezien was , vertrok de Saparoea derwaarts met den adsistent-resident van Koetei, die tevens van de Sultans van Boeloengan en Ooenoeng-Teboer de uitlevering wilde eischen van een van Batjan af komstigen korporaal, die door zeeroovers opgevat was en gezegd werd aldaar in* pandelingschap te zijn, Bij de aankomst in de Berou vernam men dat SI-GAROEDA op het punt was van te huwen met de dochter des Sultans van Sambalioeng. In naam van het Gouvernement werd hij opgeëischt, maar de Sultan wist door uitvlugten eenige dagen uitstel te verkrijgen en deed SI-GAKOEDA met eene goedbemande en welgewapende praauw van rooversmodel in aller ijl de Sapoeroea voorbijsnellen en ontvlugten. Daar deze bodem ten anker lag, kon men het vlugtende vaartuig niet onmiddellijk volgen, noch ook kon men het beschieten, daar het om een hoek verdwenen was. Twee gewapende sloepen achtervolgden echter den roover, doch werden na een hevig gevecht afgeslagen, met verlies van twee gesneuvelden en twee gekwetste Europesche schepelingen. Ook de Sultan van Goenoeg-Teboer werd er van verdacht met SI-GAKÖEDA te heulen, hoewel hij zijne onschuld betuigde. De adsistent-resident begreep dat ter handhaving van ons gezag ernstige maatregelen omtrent den Sultan van Sambalioeng noodzakelijk waren. Welk gevolg aan zijne voorstellen dienaangaande gegeven is, zal uit het volgend verslag blijken. (2) Gunstiger uitkomsten leverde de togt op van het stoomschip Amsterdam. In February * van Batavia vertrokken, stevende het al kruisende, langs Macassar, Saleijer, Tanah-üjampea, Kalao , Boneratoe en Kalatoea, door de Boeton-passage naar de reede van Amboina, zette van daar de reis voort door straat Manipa naar de Soela-eilanden en de golf van Tomïni, bekruiste daar de Togian- of Schildpad-eilanden en was zonder roovers te ontdekken tot Kema gevorderd. Daar vernam men eindelijk, dat er zeeroovers bij Amoerang waren. Onmiddellijk stoomde de Amsterdam door straat Lombok en ontdekte aan de noord-oostkust van Celebes zes lange praauwen, die met magt van zeil en riemen trachtten te ontvlugten. Met volle kracht hield het stoomschip op deze vaartuigen aan, en, nader bijkomende, verkende men eene sterk bemande rooversflotille, die met alle inspanning den klipachtigen wal trachtte te bereiken. De last om zich over te geven werd met lilla-schoten beantwoord, waarop de Amsterdam de praauwen aanviel en grootendeels vernielde. Een groot aantal roovers sneuvelde of werd gewond; een gedeelte redde zich aan den wal ; elf door de roovers ontvoerde menschen werden verlost, drie rooversvlaggen en vele wapenen buit gemaakt. Aan het bestuur te Menaâo werd terstond hiervan kennis gegeven, waarop een groot gedeelte der gevlugte roovers gedood of gevangen ge
il) Vergelijk het medegedeelde omtrent Eiouw in hoofdstuk C, afd III, hiervoor.
(2) In Julij 1857 verscheen de resident der Zuider- en Ooster-afdeeling aan boord van Zr. Ms. stoomschip Celebes, meteene expeditionaire magt en vergezeld van den bovengenoemden adsistent-resident, te Sambalioeng , ten eiade den Sultan des nopds ta tuchtigen ; maar deze wist door onderwerping nog vergiffenis te erlangen. 13
50
nomen werd: 88 dezer laatsten werden aan de justitie te Ternate overgeleverd. Intussehen bezette het stoomschip Samarang Likoepang, om het ontvlugten over zee der overgeblevenen te beletten en tevens af te wachten of misschien andere praauwen van de Soeloesche rooversvloot — waarvan men vernomen had, dat de vernielde vaartuigen een deel uitmaakten — zich zouden vertoonen. Verdere ontmoetingen had de Amsterdam of Samarang echter bij die gelegenheid niet. Het eerstgenoemde stoomschip keerde langs de Noord- en Westkust van Celebes naar Batavia terug. De Samarang vernielde later nog vier rooverspraauwen op de zuidoostkust van Menado, maar de bemanning dier praauwen wist te ontkomen. Het fregat Palembang, de kleine stoomer Admiraal van Kingsbergen en het ^stoomschip Suriname bekruisten voortdurend de wateren van Celebes en de naburige eilanden. De Suriname vernielde in de baai vanRioeni, op Flores, vier rooverspraauwen, zonder echter de bemanning daarvan magtig te kunnen worden. Verder deed dit stoomschip een gewapend onderzoek in de Maringi-baai, op de eilanden Boneratoe en de Kalatoea, in de Laboean- en de Klamboebaai, op de reeden van Porta en Reo, in de baaijen van Barré en Trang; van daar stevende het langs de kusten vanKomondo en Gili-Banta en ankerde eindelijk in de baai van Bima. Gedurende den tijd dat de zeeroovers op hunne uit- en terugreis van en naar Soeloe gewoon zijn straat Macassar door te varen, deed de schroef'schoener Montrado eenkruistogt van Macassar tusschen de Spermonde's en langs de westkust van Celebes tot kaap Donda, maar zonder roovers te ontdekken. De Pangalassïan of Zeven-eilanden, waar de roovers zich veelal ophouden, werden gewapend onderzocht. Het stoomschip Vesuvius bemagtigde eene roove«praauw onder de kust van het eiland Peling, nabij Bangoai. De gevangen roovers deden aan boord van de Vesuvius, terwijl men bezig was hen te ketenen, nog een onverwachten aanval op de bemanning en werden niet dan na een ernstig, ofschoon kort gevecht overmand. Zij werden daarop naar Amboina gebragt en aan de justitie overgeleverd. Drie geroofde menschen werden bij dezen to»t verlost. Ook de bovenvermelde praauw bleek te behooren tot eene Soeloesche rooversvloot.
E. Regiswezen en Politie.
I. BESTANDDEELEK DER WETGEVING.
§ 1. In het algemeen.
Afschaffing der slavernij. Bij het eind van het jaar was bij den Raad van Nederlandsch Indie in overweging een door den directeur der middelen en domeinen aangeboden ontwerp van bepalingen betrekkelijk de afschaffing der slavernij op Java en Madura en een daartoe betrekkelijk advies van den procureur-generaal bij het Hooggeregtshof. (l)
Pandelingschap in de Wester-afdeeling van Borneo. De resident dezer afdeeling had, op ' eigen gezag, eenige voorloopige bepalingen ten aanzien van het pandelingschap in werking gebragt, ongeveer vanden volgenden inhoud : dat geene verbindtenissen, waarbij zich personen om schuld mogten willen verbinden tot het verrigten van kosteloozen arbeid, als geldend zullen worden erkend, indien daarvan aan het Bestuur geene aangifte gedaan en op de overeenkomst geene goedkeuring verkregen is; dat-geene zoodanige verbindtenis, om het even tot welk bedrag de schuld loopt, langer mag duren dan tien jaren; dat in geen geval de vrouw of minderjarige kinderen voor de schulden van den man of vader verbonden kunnen worden. Met betrekking tot verbindtenissen van gelijken aard, vroeger aangegaan, was verder bepaald : dat daarvan aangifte en inschrijving in de daartoe aangelegde registers zal moeten worden gedaan; dat alle zoodanige verbindtenissen, die niet
(1) In het volgend jaar is dientengevolge een ontwerp doorliet Indisch Bestuur naar Nederland gezonden. De daarbij ontvangen toelichtingen kwamen echter voor, niet voldoende te zijn om er een wets-ontwerp op te gronden, en daarenboven werd het wenschelijk geacht te gelijker tijd ook de afschaffing der slavernij in de buitenbezittingen te regelen. Het Indisch Bestuur werd daarom verzocht, nadere volledige voorstellen te doen. Ofschoon ook het daarop ontvangene nog niet geheel voldeed, is er thans de indiening van een wetsontwerp uit voortgevloeid.
51
binnon cenen bepaalden tijd zijn ingeschreven, als nietig zullen worden beschouwd; dat die verbindtenissen, om het even tot welk bedrag de schuld loopt, niet langer zullen mogen duren dan twintig jaren, en dat noch vrouw noch minderjarige kinderen daarvoor aansprakelijk kunnen worden gesteld, al ware het ook dat die aansprakelijkheid vroeger was bedongen. Deze regeling werd niet vatbaar geacht voor bekrachtiging, als in strijd met de omtrent dat onderwerp bestaande bepalingen en met art. 118 van het regeringsreglement, hetwelk den resident daartoe de bevoegdheid niet toekende, en zijn inmiddels opgetreden opvolger werd daarom uitgenoodigd om, door tusschenkomst van den procureurgeneraal, ter zake te dienen vanberigt, consideratien en advies, met zoodanige voorstellen als hem, met terugzigt op de publicatie van 7 Maart 1822 {Indisch Staatsblad n°. 10), op art. 26 en volgende van de publicatie van 24 December 1825 (Indisch Staatsblad xP. 44), en op artt. 72 en 118 van het regeringsreglement oorbaar mogten voorkomen. (1)
Regeling van het regtswezen in de buitenbezittingen. De gouvernements-commissaris tot het ontwerpen en voorstellen der vereisehte wettelijke bepalingen voor deze regeling bevond zich bij den aanvang dezes jaars te Padang. Sedert bezocht hij Sumatra's Westkust, Benkoeien , de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo , de Wester-afdeeling van Borneo en Eiouw ; aan 't einde van 1856 was hij op reis naar Timor-Koepang. (2)
§ 2. Burgerlijk en handelsregt. (3)
Verkorting van de termijnen voor de verklaring van vermoedelijk overlijden enz. Ten einde de wetgeving voor Nederlandsch Indie in overeenstemming te brengen met die in het moederland, werden op de artt. 467, 470 en 493 van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch Indie, bij Koninklijk besluit van 2 Augustus 1856 (Indisch Staatsblad n". 82), gelijke uitzonderingen vastgesteld ten opzigte van hen die bij vermoedelijke of bekende scheepsrampen zijn vermist, als voor 't moederland geschied is bij de wet van 9 Julij 1855 (Nederlandsch Staatsblad n°. 67).
Gemengde huwelijken. Tot beoordeeling van de werking van art. 15 der bepalingen omtrent de invoering van en den overgang tot de nieuwe wetgeving (Indisch Staatsblad van 1848, n°. 10), krachtens hetwelk personen, behoorende tot de inlandsche of daarmede gelijkgestelde bevolking, met Europeanen of daarmede gelijkgestelde personen in het huwelijk mogen treden, mits zij zich slechts vooraf hebben onderworpen aan de geheele Europesche wetgeving aangaande het burgerlijk en het handelsregt, is niet geheel onbelangrijk de volgende opgave over de gemengde huwelijken, in 1856 voltrokken binnen het regtsgebied van eiken raad van justitie. Dit getal bedroeg namelijk: binnen het regtsgebied van den raad van justitie te Batavia 17, van dien te Samarang 5, te Soerabaja 10, te Padang 3 , te Macassar geen, te Amboina 7, te Banda geen, te Ternate 4 ; te zamen 46. De opgave zou echter nog belangrijker zijn, wanneer daaronder niet, zoo als thans het geval is, begrepen waren de huwelijkep tusschen Europeanen en tot de inlandsche bevolking behoorende Christenen, daar toch deze huwelijken reeds vroeger vergund waren.
§ 3. Strafregt. (4)
Omtrent dit onderwerp werden in 1856 geene meldenswaardige beschikkingen genomen.
§ 4. Begtsvordering en regterlijke magt.
Landraad der stad en voorsteden te Batavia. Deze landraad was, na de invoering van het reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch
(1) Uit latere berigten blijkt, dat een ontwerp eener verordening op het pandelingschap in het algemeen bij het Indisch Bestuur in behandeling is.
(2) Ten gevolge van zijne voorstellen is , bij eene ordonnantie van het jaar 1856, onder 's Konings nadere goedkeuring, eene regeling van het regtswezen op Blitong en onderhoorigheden vastgesteld (Indisch Staatshlad n°, 101).
(3) Zie ook § 6, hieronder.
(4) Vergelijk § 6 hieronder, alsmede de lilde afdeeling en de lVde afdeeling, g 3, van dit hoofdstuk.
52
Indie, voorloopig op den ouden voet samengesteld gebleven (zieverslag van 1849, bladz. 39), De daartoe betrekkelijke publicatie van 4 Mei 1849 {Indisch Staatsblad n°. 21) werd dit jaar buiten werking gesteld (Indisch Staatsblad van 1856, n°. 69) en de zamenstelling van dezen landraad alsnu geregeld overeenkomstig voornoemd reglement.
§ 5. Militair regtswezen.
Opzending naar Nederland van veroordeelde Europesche militairen. De bepalingen van het Koninklijk besluit van 1 April 1853, lit. Fb (Indisch Staatsblad n°. 46), omtrent het opzenden van tot kruiwagen- of tuchthuisstraf veroordeelde Europesche militairen naar Nederland (zie verslag van 1853, bladz. 53) werden bij Koninklijk besluit van 24 Mei 1856, n°. 104 (Indisch Staatsblad, n°. 57), verklaard niet toepasselijk te zijn op de zoodanïgen, die in Indie geboren of opgevoed zijn.
§ 6. Toestand der regtsbedeeling.
De ontvangen statistieke opgaven laten nog veel te wenschen over en worden daarom hier thans nog niet medegedeeld. Intusschen is onlangs van den Gouverneur-Generaal ontvangen een hem door den procureur-generaal bij het Hooggeregtshof aangeboden verslag over de werking der nieuwe wetgeving in Nederlandsch Indie, door welks mededeeling (bijlage lit. B van dit verslag), naar men vertrouwt, een herhaaldelijk geuit verlangen zal zijn bevredigd. Zoo als uit de inzage van dat verslag zal blijken, verzwijgt die regtsgeleerde hoofdambtenaar "geenszins dat er nog vele leemten te verbeteren zijn, maar spreekt hij toch tevens-de overtuiging uit » dat de invoering der nieuwe wetgeving met der daad eene weldaad is geweest voor Nederlandsch Indie, en dat de materiele en intellectuele ontwikkeling, die, vooral op Java, gedurende de laatste tien jaren onmiskenbaar zijn waar te nemen, in een naauwer verband staan met de meerdere regtszekerheid door de wetgeving te weeg gebragt, dan wel algemeen erkend wordt." De mildheid, waarmede allengs meer en meer ten behoeve der justitie op de begrooting van Nederlandsch Indie wordt uitgetrokken, strekt overigensten bewijze, dat de Regering bij voortduring op verbetering bedacht blijft.
I I . POLITIE.
§ 1. Megt van verblijf.
Het getal der door den Gouverneur-Generaal verleende acten van verblijf is opgegeven in hoofdstuk B , hiervoor. Ten aanzien van het regt van verblijf zijn, in dit jaar, behalve de in hoofdstuk C, afdeeling I , § 1, hiervoor medegedeelde quastien, nog de volgende voorgekomen.
Tijdelijk verblijf van Europesche vreemdelingen. Naar aanleiding van het verzoek, door een vreemdeling gedaan, om zich voorloopig gedurende eenigen tijd te Buitenzorg,op te houden tot regeling van particuliere zaken, werd door het Indisch Bestuur als regel aangenomen, dat, volgens de bestaande bepalingen, geen permanent verblijf op eene en dezelfde plaats kan worden toegestaan zonder acte van vast of tijdelijk verblijf, onverminderd de bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal tot het verleenen van vergunning om zich voor een bepaalden tijd te Batavia op te houden en om door het eiland Java van de eene naar de andere plaats te reizen.
Kan aan een lij vonnis eerloos verklaard persoon eene acte van verblijf verleend worden ? Deze vraag werd ontkennend beantwoord bij gelegenheid van de behandeling van een verzoek om eene acte van verblijf door een eerloos verklaard en als zoodanig ontslagen officier ingediend, en wel op grond dat tot het verleenen eener acte van verblijf gevorderd wordt het bewijs of welde zedelijke overtuiging, dat de betrokken persoon van goed gedrag en voldoende moraliteit is.
Toelating van Chinesche nieuwelingen in de Wester-afdeeling van Borneo. Zie boven hoofdstuk C, afd. III.
58
§ 2. Druipers
Gelijk hiervoor in hoofdstuk C, afd. I, § 1, reeds is vermeld, werd bij publicatie van 10 November 1856 afgekondigd een bij Koninklijk besluit van 8 April 1856, n°. 54, vastgesteld reglement op de drukwerken Nederlandsen Indie, en werden op dien dag mede gearresteerd en in het Staatsblad opgenomen eenige bepalingen ter verzekering der regelmatige werking van dat reglement (Indisch Staatsblad n°. 74 en 75). Over den invloed van hot reglement .kon, bij het eind van het jaar, wegens de kortheid des verloopenen tij ds, nog niet geoordeeld worden.
§ 8. Invoer, verhoop en bezit van buskruid en vuurwapenen.
Het vroeger vermeld verbod op den invoer en verkoop en het bezit van buskruid en vuurwapenen te Palembang en Moeara-Kompeh werd andermaal voor één jaar verlengd (Indisch Staatsblad van 1856, n°. 29) (l) (Nederlandsch Staatsblad van 1857, n°. 79).
§ 4. Zeeroof.
Hierover is gehandeld in hoofdstuk D, afdeeling II, § 5.
I I I . MAGT VAN DES GOUVERNEUR-GENERAAL IX ZAKEN VAN JUSTITIE EN TOLITIE.
Regt van gratie. Gedurende dit jaar heeft de Gouverneur-Generaal in de navolgende gevallen gebruikt gemaakt van het regt van gratie:
OPGELEGDE STRAFFEN.
Dwangarbeid in of buiten
Wegzending naar een oord van ballingschap . . .
Straf van rotting en tentoon
Landaard.
Europeanen
Inlanders
Chinezen
Europeanen
Europeanen
Inlanders
Europeanen
Inlanders 1 . Inlanders Chinezen
Inlanders
Inlanders
Europeanen
Inlanders
Chinezen
Arabieren
GETAL BESCHIKKINGEN.
Toegewezen.
2
29
1
1
12
10
45
4
140
1
2
5
4
19
4
»
279
Afgewezen.
3 ;
4 5 4 \
19
9
1
31
»
58
9
4
J)
»
1
2
1
187
TOTAAL.
> 84
20
32
80
208
6 t
5
} 31
466
1) Bij de ordonnantie van 6 October 1857, bekrachtigd bij de wet van 4 Junij 1858 (Staatsblad n°. 49), is het verbod verlengd tot ultimo December 1802. 14
54
waaronder, ter gelegenheid van 'sKonings jaardag, verleende geheele of gedeeltelijke remissie der navolgende straffen aan militairen:
Europeanen. Inlanders.
Kruiwagen 6 5
Gevangenis . . 19 2
Gevangenarbeid » 1
25 8
Totaal. . 33
Eenige vragen, die zich in dit jaar hebben voorgedaan omtrent de magt van den [ Gouverneur-Generaal in zaken van justitie en politie, zijn hierboven vermeld in hoofdstuk C, af deeling I , § 1.
I V . EENIGE ONDERWERPEN MET HET REGTSWEZEN IN VERBAND.
, § 1. Translateurs.
Voor de Chinesche taal In September dezes jaars werd de apotheker 3de klasse bij de geneeskundige dienst in Nederlandsch Indie C F. M. DE GRIJS naar China gezonden, om zyne onder den hoogleeraar HOFFMANN te Leyden aangevangen studie der Chinesche taal, kunst- en natuurvoortbrengselen aldaar voort te zetten. Diezelfde hoogleeraar was gedurende 1856 bezig met het onderwijs van twee jongelieden in de Chinesche taal. (1)
§ 2. Wees- en boedelkamers.
Verevening van militaire nalatenschappen. Het i n ' t vorig verslag (bladz. 43) vermelde voorstel van het militair departement, om militaire nalatenschappen, waarbij door commissarissen of garnizoensraden moeüelijkheden worden ondervonden, welke tot processen aanleiding kunnen geven, aan de weeskamer te Batavia over te geven, werd goedgekeurd en dienovereenkomstig beslist.
Staal van beheer. Daar de uit Indie ontvangen opgaven omtrent het beheer der weesen boedelkamers niet zoo volledig zijn als die van 't vorige jaar, is bij den volgenden staat niet de vorm van het verslag over dat jaar, maar die van het verslag over 1854 gevolgd.
1) Deze jongelieden vertrokken beiden in 1857 van hier naar Java en van daar in 1858 naar China. Thans •zijn op nieuw drie jongelieden onder zijne leiding werkzaam.
55
co ia oo
JH CD
CU O CD
a
CD a o
m SH ca
oS
!-H 05 TS «D O
a
M CD CD &
CD
SH CD CD
r = ! CD
CD
a
>
CO
a, s
O
to • C D co
co 00 CD
r H IM • 03
co t > CO •*
l> CO
r » fcfl CO bo PH o
rH .ra o
«
(M CO co
CO co o ' Cn
C» t o en © en" CM
co en to en cn_ co m
i> o
> bfl CD bo PO
C 'a TS -«1
O r «
OO en
<M t o °i rH* I>
en 00
CO T-H «> iCO t>
to
m CM CN t> i n
^*< CN
to i r a
• * -* CO
1 1
o i-H -rH CO
o en
CO m -* l O
1-4 rH T-t
-rH cn m t
Ä
S so
-t. o
o o o e<< co
6D TU T*l
t>
to ira
CO co
t ( N
CN
(M CO
t o co m O CO CN
P M
TS
O
a CO t»
bu bn £"H o
l O t>
to
r-1
!» r H
O r^ oo «
bo a eS
a CC
oS
P-É o3
• ^ «
O o o (M ( N CO CM
co t>
eo o en 0 0 Tfl
1
o
1ÏÎ" t> l>
1 1
t o tH O en 0 0
I I oo l O t~ 0 0 o
U0 "*
CM t o CO H CM
O O
o o CO <M t o
l O CM UO
OO rH
r H CO co uo co
PH
^ -H» i «
I J
. 0
, 0 o . o
h CP T3 a
' O
• a
CD T 1 • Ö
CM
CO l O CM O CO C*H
oo • *
cn •o CM t>. t o l O
oo CO
to ^H l O
T H o oo
cn en
C i en CO 0 0 " o uO
1 1
00 m t - 00 oo ,-H
O ira .. , en H H rf! i r a
CM o
CM O 7-H "* to
^ H
1-1
oo CO CO CM. t
t o
l> o
00 en
-a O
a cS t»
> cS bD
TH •n
co
i r a
r-^ t o
t to
en o Iren CM
i r a CO
co t CO ^h •—'
I H O rH
co i r a oo H cn
1 1
rCO l O 00
TU CO
r H O TJ< t>
,_r^co CN
i r a co CO
O r-T" CO H
O rH r H «> co
o
C3 t*
O o
o o
Ö
a o »H C
co
H
c«
co CO
co TH
en i r a H
CM O H -* CD 00 O H T—1
r H 00
CM r>en -+ O r H
O O r H
00 t co 00
t ^ o r H
• * co CM y-^ r H
-S? CO 00
t ~ CM CO 00 r H
CM 00
co i r a i—i en
o co
co co CM
r H too
r*-l Ü3
W
H! Q Q
> CS «H 05
O
CO R e3
• t a o » r § S
n *-• S a r* o CD - ^ • H »i t f i CD çj CD
oP
bD C CS
CS a cS m
a >
13
CD TS S3 «2
>
« t2
co
ba
c«
cS PH
rQ a
cS •S a cS «
C3 a
O ' O 03
r ö TS
O O
fe Q 9Î Jsm«5[pp3oq U8 -sadTVi
56
§ 3. Gevangenissen en gevangenen.
Do ontvangen statistieke opgaven zijn niet belangrijk noch naauwkeurig genoeg om hier ïn haar geheel te worden medegedeeld. De totalen van het aanwezig getal gevangenen in geheel Nederlandsch Indie (met uitzondering van de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo) worden gezegd te zijn geweest :
TIJDSTIP.
i 31 Dec.
1851.
31 Dec.
1855.
31 Dec.
1856.
P L A A T S.
Java en Madura . .
Buitenbezittingen (1)
Totaal . .
t. Java en Madura . .
Buitenbezittingen (i)
Totaal . .
Java en Madura . .
Buitenbezittingen (1)
Totaal . .
A A N T A L G E V A N G E N E N .
EURO
PEANEN*.
311
3
314
283
2
285
326
3
329
INLANDERS.
Man
nen.
7428
1874
9302
8034
2051
10085
8274
1853
10127
Vrou
wen.
213
6
219
228
41
269
295
31
326
VREEMDE OOSTEKLINGEN.
Man
nen.
302
175
477
366
210
576
438
295
733
Vrou
wen.
8
8
11
3
14
20
4
24
TOTAAL.
8262
2058
10320
8922
2307
11229
9353
2186
11539
(1) Van de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo .waren de verlangde opgaven niet ontvangen.
De aard der gevangenissen worden in de ontvangen opgaven niet onderscheiden, zoo als het geval was in de gedeeltelijke opgaven, medegedeeld bij het verslag van 1854, blzz. 40 tot 42. Zijn deze opgaven dus nog slechts onvolledig, zeer belangrijk is daarentegen het verslag over de gevangenissen, hetwelk, even als het boven (in delste afdeeling § 6) vermelde, in de eerste helft van 1858 door den procureur-generaal bij het Hooggeregtshof van Nederlandsen Indie aan den Gouverneur-Generaal is ingediend, en waarvan een afschrift (als bijlage C) bij dit yerslag wordt gevoegd. Ofschoon de procureur-generaal zegt, niet altijd bij magte geweest te zijn om de juistheid van de rapporten, waaruit zijn verslag is zamengesteld, met volkomen zekerheid na te gaan, mogen toch de resultaten, waartoe hij komt, vrij bevredigend worden genoemd. Die resultaten toch zijn : » dat de voeding en verzorging der gecondemneerden, zoo Europesche als inlandscheen daarmede gelijkgestelde veroordeelden, over het algemeen goed zijn; » dat orde en tucht, op eenige uitzonderingen na, welke het gevolg zijn van gebrek aan voldoend bewakingspersoneel, goed worden gehandhaafd ; » dat de gezondheidstoestand aanmerkelijk verschilt, naar gelang der plaatsen waar zij in hechtenis gehouden of ten arbeid gesteld-worden ; dat wel over het algemeen de berigten daaromtrent gunstig luiden, doch niettemin op enkele plaatsen de sterfte zeer groot mag genoemd worden;
» dat de gebouwen bestemd tot bewaring van gevangenen of tot nachtverblijven van veroordeelden tot dwang- of kettingarbeid op onderscheidene plaatsen uitbreiding en verbetering behoeven;
57
» dat de kosten niet bijzonder hoog zijn, en hier en daar door de opbrengst van der, arbeid gecompenseerd of zelfs overtroffen worden; en eindelijk »dat de verrigtingen, waartoe de veroordeelden worden gebezigd, meerendeels niet zwaar zijn, en daar waar zulks wel het geval is, niet dan zeer noode zouden Hunnen worden ontbeerd." Welk het gevolg is geweest van de ten slotte door hem gegeven wenken omtrent wenschelijke verbeteringen, is nog niet gebleken.
§ 4. Etablissementen van landbouw.
Sedert een paar jaren werd Banda zonder onderscheid aangewezen als verblijfplaats voor hen, die bij regterlijk vonnis veroordeeld waren tot dwangarbeid buiten den ketting , tegen zeker loon, ter plaatse buiten het eiland waar het vonnis is geveld. Daar deze regeling schadelijk werkte voor de etablissementen van landbouw, waarover in het vorig verslag (bladz. 55) uitvoeriger is gehandeld, werd in 1856 bepaald, dat personen, aan wie krachtens art. 47 der wet van 2 September 1854 [Nederlandsch Staatsblad n°. 129), in 'tbelang der openbare rust en orde, het verblijf wordt ontzegd in eenig gewest van Nederlandsch Indie gelegen buiten Java en Madura, bij voorkeur naar een dier etablissementen zullen worden gezonden.
F . Eeredienst.
I. CHRISTELIJKE.
§ 1. Protestantsche.
Predikanten. - Ten gevolge der ïn het vorig verslag (bladz. 46) vermelde vermeerdering van het aantal predikanten met negen, werd de bestaande regeling nopens de standplaatsen en de verdeeling van dienstwerk onder de predikanten vervangen door nadere bepalingen {Indisch Staatsblad 1856, n°. 73a). Hierbij is tevens nader voorzien inde behoefte aan prediking in die gemeenten, waar geen vaste leeraars gevestigd zijn, door aan de in de nabijheid wonende predikanten uitdrukkelijk op te dragen, die plaatsen een bepaald aantal malen 'sjaars te bezoeken.
Zendelingen. De zes door het genootschap te Rotterdam uit te zenden zendelingen voor de Molukken (zie het verslag van 1854, bladz. 44, en het vorig verslag, bladz. 47), waren bij het einde dezes jaars allen in Indie aangekomen. Het is der Regering mogen gelukken om het (mede in het vorig verslag vermelde) denkbeeld te verwezenlijken eener vestiging van zendelingen bij de Christen-gemeenten op de onder Menado behoorende Sanggir-eilanden. Een viertal uit Nederland aangekomen .vreemde zendelingwerklieden werd daar toegelaten, en voor ieder hunner f 500 'sjaars uit 's lands kas beschikbaar gesteld. Twee door het Rhijnsche genootschap te Barmen uitgezonden zendelingleeraars verkregen vrijheid om zich in de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo te vestigen. Op de Papoesche eilanden, onder het gebied van.Tidore, werd het werk der evangelisatie voorbereid door twee Duitsche zendelingwerklieden van het Gosner'sche genootschap, die zich gevestigd hadden op het eilandje Miosname, bij Doreh, aan den noordoostelijken hoek van het westelijk gedeelte van Nieuw Guinea. Zij leden echter veel doxir de verderfelijke luchtsgesteldheid. Aan twee zendelingen van 't Rotterdamsche genootschap werd vergund, zich tot de uitoefening van hun dienstwerk in de rcsidentien Pasoeroean, Kediri en Madioen te vestigen.
Onderwijzers. Even als in vroegere jaren , werden weder toelagen uit 's lands kas gegeven aan eenige onderwijzers bij de gouvernements- lagere scholen (te Serang, Poerworedjo, Magalang, Pati, Kediri en Soemanap) voor het houden van godsdienstige voorlezingen op Zon- en feestdagen en het geven van onderwijs in de bijbelsche geschiedenis en Christelijke zedeleer, afgescheiden van het gewone schoolonderwijs en buiten de schooluren. Voor de Christen-gemeente te Toegoe, in het Zuider- en Oosterkwartier der Ommelanden van Batavia, werd eene som beschikbaar gesteld tot bezoldiging van een inlandschen Christen-onderwijzer,
15
58
Inspectiereis van dr. BÜDDISGH. De predikant BDDDINGH zette ook dit jaar de hem in 1852 opgedragen inspectiereis voort ; zijne verslagen gaven geene aanleiding tot mededeelingwaardige beschikkingen.
§ 2. Roomsch-katholijke.
Geestelijken. Bij Koninklijk besluit van 25 December 1855, n°. 64 (Indisch Staatsblad 1856, n". 21), werden nieuwe bepalingen vastgesteld nopens het getal, de rangregeling, den voet van uitzending, de inkomsten, het pensioen enz. van de Roomsch-katholijke geestelijken in Nederlandsen Indie. Hierbij werd het getal geestelijken van acht op tien gebragt, en de verdeeling in drie klassen afgeschaft en vervangen door eene verdeeling in twee rangen. Tot den eersten rang behoort alleen de kerkvoogd van het vikariaat te Batavia.
Kerkgebouwen. Ter hoofdplaats Padang had in December 1856 de plegtige inwijding plaats der nieuwe Roomsch-katholijke kerk, die nagenoeg geheel op kosten der Regering was gebouwd. In diezelfde maand werd ook op Banka een kerkje ingewijd, dat uit bijzondere fondsen voor de Christen-Chinezen aldaar was opgèrigt.
I I . MOHAMMEDAANSCHE. (1)
Even als in vroegere jaren, verleende het Gouvernement ook in 1856 geldelijke ondersteuning voor den opbouw of het herstel van Mohammedaansche tempels, namelijk voor die te Magelan, in Kedoe, en te Limbangan, in de Preanger regentschappen. In de bepalingen ten aanzien der bedevaartgangers naar Mekka zijn geene veranderingen ïrebragt. Volgens de opgaven van de hoofden van gewestelijk bestuur bedroeg hun aantal in 1856 als volgt:
van Java vertrokken 2642 en keerden derwaarts terug 755
Sumatra's Westkust
Palembang
Riouw
Ternate
260
149
6
50
20
1.
Het aantal, als derwaarts vertrokken opgegeven personen is dus weer aanzienlijk toegenomen en wel in vergelijking met 1855: van Java met 1200, van Sumatra's Westkust met 132, van Palembang met 51. Dat der teruggekeerden bleef daarentegen nagenoeg op dezelfde hoogte, namelijk : meer van Java 5 en van Sumatra's Westkust 8, maar minder van Palembang 6. De ondervolgencle staat geeft een overzigt der ontvangen opgaven over de laatste 7 jaren:
ö 1 $ I Sumatra's Westkust. a I Ja / P a l e m b a n g . . . . JA \ o \
\ Ternate
'g \ Sumatra's Westkust.
f'! ' Palembang. . . .
^ f m
1850.
71
»
))
))
209
i)
))
I)
»
1851.
. . . - . - •
105
n
»
B
144
1.1
»
»
))
1852.
413
»
» »
»
438'
»
n
»
1853.
953
136
44
»
»
310
67
44
M
»
1854.
1295
88
65
))
»
480
34
12
I!
1
1855.
1442
128
98
»
n
750
42
26
»
»
1856.
2642
260
149
6
»
755
50
20
n
1
Aanmerkingen.
Daar de opgaven niet altijd over dezelfde gewesten loopen, zijn geene totalen gemaakt.
(1) Vergelijk ook hoofdstuk K aan het slot.
59
De toeneming dezer getallen sedert het jaar 1852, toen de betaling van f 110, die van inlanders voor een pas naar Arabie plagt gevorderd te worden, afgeschaft is, is zeer in het oog vallend ; maar men moet niet voorbijzien, dat ongetwijfeld vroeger velen heimelijk vertrokken en terugkeerden: de menigvuldige ontduiking van de belasting en de moeijelijkheden, aan de heffing verbonden, hebben in 1852 tot de afschaffing geleid. (Zie de verslagen van 1849, bladz. 73, en van 1852, bladz. 51.) Uit een berigt van den resident van lïiouw schijnt te mogen worden afgeleid, dat thans de reis van velen, die zich als Mekkagangers opgeven, niet verder dan tot Singapoer gaat.
Cr. Instellingen van liefdadigheid.
Omtrent deze instellingen zijn weinig bijzonderheden te melden. Gedurende 1856 werden de reeds bestaande leprozen-gestichten vermeerderd met eene inrigting tot afzondering van melaatschen te Gorontalo, tot welk einde uit 's lands kas, bij wijze van proef, f 600 'sjaars werd toegestaan voor de bezoldiging van een oppasser en voor voeding en aankoop van geriefelijkheden , gereedschappen enz., terwijl de inlandsche hoofden zich verbonden, voor de uitrusting en kleeding der lijders en voor het vervoer van de benoodigdheden te zorgen. En te Soengi-slan (eiland Banka) kwam uit bijzondere fondsen een gesticht tot stand tot verpleging van arme en verlaten weeskinderen van Chinesche (Roomsch-katholijke) Christenen. Ook werd dit jaar erkend en toegelaten eene in het vorig jaar te Batavia opgerigte vereeniging van liefdadigheid onder den naam van Hulpfonds van den heiligen Vincentius à Paulo. Het aantal verpleegden of bedeelden in elk der gestichten, voor zooverre daarvan mededeelingen zijn ontvangen, kan blijken uit den volgenden staat.
' I N S T E L L I N G E N .
Gesticht tot verzorging en opleiding van verwaarloosde en hulpbehoevende kinderen te Djati (Batavia)
Parapattan-weezengesticht te Batavia. . .
Diakonie-armenhuis op Molenvliet (Batavia)
Stadsverband te Batavia •
Chineesch hospitaal te Batavia
Bataviasche afdeeling der commissie tot ondersteuning van behoeftige Christenen
Protestantsch wees- en armenhuis te Samarang . . .
Koomsch-katholijk wees- en armenhuis te Samarang . . . . . . . . . . .
Chineesch hospitaal te S a m a r a n g . . . .
Samarangsche afdeeling der commissie tot ondersteuning van behoeftige Christenen
Protestantsch weeshuis te Soerabaja . .
Verpleegd ofbedeeld gedurende 1856.
22
50
51
1486
314
130
175
238
79
57
34
AANMERKINGEN.
Allen voor rekening van de Kegering.
Deze inrigting wordt geheel bekostigd door de diakonie der Protestantsche gemeente.
60
I N S T E L L I N G E N .
Leprozen-gesticht te Soerabaja. .
Soerabaiaschö afdeeling der commissie tot ondersteuning van behoeftige Christenen
-;:esticbt onder Saparoea (op Molan,o.) ._. .
. ' . .'.i-.ï-J oh aa-sER •cwc.i:
Idem te Castella (Ternate). .
» » ïemoempah (Menado)
» » Palembang . . . j
» » Benkoelen.
» » Sengarang (Riouw) !
"Verpleegd of bedeeld gedurende 1856.
58
81
52
24
16
12
30
AANMERKINGEN.
De gebouwen waren in 1856 riägendeg geheel vernieuwd. Het gedurende dien aanbouw tijdelijk gebezigd gesticht te Waijnitoe is in Maart dezes jaars ontruimd en afgebroken. Ter voorkoming van besmetting is de afbraak in zee geworpen.
De vernieuwing van dit gesticht werd in 1856 aangevangen ; na de voltooijing zal er plaats zijn voor 64 lijders.
II. Burgerlijke geneeskundige dienst.
Al wat betreffende dezen tajs der dienst in 1856 is voorgekomen, is uitvoerig medegedeeld in het rapport van den chef over de geneeskundige dienst in Nederlandsch Indie, hetwelk is opgenomen in het Geneeskundig tijdschrift van Nederlandsch Indie, 6de jaargang, en van hetwelk een afdruk, als bijlage C, bij dit verslag wordt gevoegd. Het zal daarom voldoende zijn, hier de volgende bijzonderheden aan te teekenen.
Overeigt der behandelde lijders. Het algemeen cijfer der in dit jaar op Java en Madura — met uitzondering van de residentie Rembang, waarvan geen opgaven ontvangen waren — bij de burgerlijke geneeskundige dienst behandelde lijders bedroeg 52,923, waaronder, volgens opgave , 22,761 epidemie-lijders. Het getal herstelden was 47,409 dus 89.5 per cent ital behandelden. Het getal overledenen bedroeg 4146 , dat is 7.83 per cent ;eial behandelden. Te Batavia alleen was het getal behandelden en overledenen als volgt:
61
Behoeftigen . . . .
Nieuwe stadsgevan
Chineesch hospitaal .
Diakonie-armenhuis .
Stads-verband en kettinggangers-kwartier
Totaal • .
BEHANDELD.
Europeanen.
759
»
230
»
989
Inlanders.
93
436
202
»
2052
2783
3884
Chinezen.
»
»
112
»
»
112
OVERLEDEN.
Europeanen.
22
1
»
23
Inlanders.
3
20
35
»
297
355
400
Chinezen.
»
»
22
»
»
22
S T E E F T B .
-, •—! 1 • Tl • • iH'"W«IWMM
Europeanen.
1:34.5
1:230
ÎÏ
1:43
Inlanders.
1:31
1:21.8
1:5.7
»
1:6.9
1:7.8
1:9.7
Chinezen.
»
1:5
»
n
1:5
Op de buitenbezittingen bedroeg het getal behandelde lijders 17,278, waarvan 763 overleden : dat is 4.4 per cent. Over de verschillende plaatsen waren de behandelden en overledenen verdeeld als volgt :
N A M E N
DER
P L A A T S E N .
Sumatra's Westkust.
Benkoelen (1) . . .
Lampongsche districten
Palembang . . . .
Banka
Riouw.
Borneo's Westkust .
Bandjermasin . . .
Pengaron (2) . . .
Macassar. . . . .
Amboina. . . . • •
Banda
Ternate
Batjan
Menado . . . .
Timor-Koepang .
X,arentoeka (eiland Flores). . . .
Totaal .
Bleven onder behandeling op uit*. Dec. 1855.
133
22
35
6
4
15
68
25
59
120
39
12
23
2
Bijge
komen in
1856.
567
4012
1088
138
710
1097
401
295
396
761
708
1281
3509
725
928
79
302
281
Hersteld.
16,711
3718
1093
133
688
1086
375
297
382
683
669
1242
3392
649
921
70
293
281
Overleden.
15,952
336
4
7
20
22
11
2
9
67
46
34
95
91
7
5
7
Blijven onder behandeling op ult°. Dec. 1856.
17,278
763
17,278
91
13
2
22
24
21
»
20
79
18
64
142
24
12
27
4
Aanmerkingen.
(1) In de districten Andalas, Lima, Boea-Badak en Ngallam heerschte eene epidemie.
(2) Steenkolenmijn in deZuider- en Ooster - afdeeling van Borneo.
563
16
62
Europesclie geneeskundigen. De burgerlijke geneeskundige dienst werd gedurende 1856 op Java en Madura uitgeoefend door burgerlijke geneesheeren : te Batavia, Tjandjoer, Bandong, Krawang, Cheribon , Tegal, Pekalongan , Samarang, Japara, Rembang, Toeban, Madioen , Soerabaja, Grissee, Soemanap en Probolinggo ; en door officieren van gezondheid : te Bantam, Anjer, Buitenzorg, Indramajoe, Salatiga, Willem I, Plantoengan, Banjoemaas, Tjilatjap, Poerworedjo, Keboemen, Wonosobo, Kedo, Jogjakarta, Soerakarta, Klatten, Ngawi, Patjitan, Kediri, Bangkalan, Pasoeroean, Bezoeki en Banjoewangi. Op de buitenbezittingen werd de dienst uitsluitend door officieren van gezondheid waargenomen.
Inlandsehe genees-, heel- en verloskundigen. Op de school te Weltevreden tot opleiding van inlandsche genees- en heelkundigen werden gedurende 1856 19 jongelieden onderwezen, waarvan 8 in December geëxamineerd" en tot de uitoefening der genees- en heelkundige practijk toegelaten werden. In het verloskundig gesticht te Weltevreden werden dit jaar 13 leerlingen opgeleid; 7 daarvan werden, na voldoend examen, op het einde des jaars tot de uitoefening der verloskunde toegelaten. Zoowel de inlandsche genees- en heelkundigen (doctors djawa) als de inlandsche vroedvrouwen zyn gesteld onder het toezigt van den ter plaatse met do burgerlijke geneeskundige dienst belasten geneesheer.
Zielengestichten. Zie hiervoor, in hoofdstuk G.
Vaccine. Ten gevolge eener nieuwe regeling is Java, met inbegrip der eilanden Madura en Bawean, in 157 vaccine-districten verdeeld. In elk dier districten is een vaccinateur bescheiden, aanwien, zoonoodig, hulp-vaccinateurs worden toegevoegd. Aan het hoofd van dezen tak der dienst staat een inspecteur met den rang van dirigerend officier van gezondheid der tweede klasse, die ondergeschikt is aan den chef der geneeskundige dienst. Ook op de buitenbezittingen werd, in afwachting eener nieuwe regeling der vaccinedienst, het getal vaccinateurs, waar zulks noodig was, vermeerderd. • Het vertrouwen der bevolking in de vaccine neemt meer en meer toe. De vreemde Oosterlingen maken hierop evenwel eene uitzondering. Op het eiland Boeroe, waar de Alfoersche stammen zwaar geteisterd werden door de pokken, slaagde men er in, de strandbewonerste vaccineren, en liet het zich aanzien dat ook de bergbewoners zich langzamerhand aan de kunstbewerking zouden onderwerpen. Evenzoo op Ceram. (l) Eenige in dit jaar genomen proeven, om de koepokken door middel van drooge koepokroven over te planten, hebben geen goeden uitslag gehad.
Het geheele aantal in 1856 verrigte vaccinatien en revaccinatien bedroeg:
Op Java en Madura:
vaccinatien 461,256
waarvan geslaagd 435,686
revaccinatien 233,205
waarvan geslaagd 211331
Op de buitenbezittingen:
vaccinatien 64,997
waarvan geslaagd 59,842
revaccinatien 6,035
waarvan geslaagd 4,343
Cl) Vergelijk hoofdstuk K, § 1, van dit verslag'.
63
I. Onderwijs.
Dit onderwerp is uitvoerig behandeld in het Algemeen verslag van het schoolwezen in Nederlandsch Indie, waarvan het eerste gedeelte, handelende over het schoolwezen voor Europeanen en inlandsche Christenen, door de Hoofdcommissie van onderwijs, en het tweede, handelende over het schoolwezen voor inlanders, ter algemeene secretarie van het Gouvernement van Nederlandsch Indie is opgemaakt, en waarvan, ten vervolge op de vroeger overgelegde, een exemplaar bij dit verslag wordt gevoegd (bijlage lit. D). Volledigheidshalve worden hier, voornamelijk uit dat algemeen verslag, de volgende bijzonderheden aangeteekend. Ten aanzien der militaire inrigtingen van onderwijs wordt verwezen naar het hoofdstuk militair beheer.
I. VOOR EDKOPEANEN EN HUNNE AFSTAMMELINGEN.
Met uitzondering van twee afzonderlijk te behandelen punten (Herwijnen en de ambachtsschool te Soerabaja), ging zoowel het getal der onderwijzers in die scholen als dat der leerlingen in 1856 op nieuw vooruit. Blijkens het vorig verslag bestond het onderwijzers-personeel in 's Gouvernements dienst in Indie bij het eind van het jaar 1855 uit 122 personen, namelijk 64 onderwijzers , 29 ondermeesters en 29 kweekelingen. Van dezen ontvielen aan de dienst 5 onderwijzers (1 overleed, 2 werden ontslagen, 1 eervol ontslagen, 1, op verzoek, eervol ontslagen), 1 ondermeester en 3 kweekelingen (mede, op verzoek, eervol ontslagen). Maar daarentegen werden in Indie aangesteld 2 ondermeesters en 12 kweekelingen, en keerde 1 onderwijzer van verlof terug, terwijl 7 ondermeesters tot onderwijzers bevorderd werden, zoodat het in Indie in dienst zijnde personeel op ultimo December 1856 bestond uit: 67 onderwijzers, 28 ondermeesters en 33 kweekelingen, te zamen 128 personen. Voorts waren er nog 2 onderwijzers op wachtgeld en 2 met verlof hier te lande, en werden voor de Indische dienst hier nog 8 onderwijzers benoemd. Het aantal reeds feeopende gouvernements- lagere scholen vermeerderde met 5 (te Ambarawa, Japara, Bangkalan, Padang en Maros) en bedroeg bij het eind van het jaar op Java en Madura 34 en op de buitenbezittingen 13, te zamen 57 (daaronder begrepen de twee weeshuisscholen te Samarang). Het aantal leerlingen op deze scholen bedroeg 3154, waarvan ongeveer 1800 zonder betaling van schoolgeld onderwijs genoten. In 1855 waren deze getallen 2852 en 1387. (1) Het aantal particuliere scholen bedroeg op Java en Madura 44 en op de buitenbezittingen 6 (daaronder begrepen de Hervormde weeshuisscholen te Ambon en te ïernate), te zamen 50 ; verscheidene zijn echter slechts bewaarscholen. Het getal leerlingen is niet volledig opgegeven, maar uit hetgeen er opgegeven is mag worden afgeleid, dat dat getal, zoowel als dat der scholen, in vrij belangrijke mate is toegenomen. Het vroeger zoo nuttige instituut te Herwijnen is dit jaar te niet gegaan. Reeds in het vorige jaar had commissie voor dat instituut zich ontbonden en de inrigting aan den directeur dr. A.L. GASTMANN overgedaan. Het Gouvernement had dezen toen°eene toelage van f 12,000 verleend, onder de verpligting van zijnen kant om , ter voorziening in het hulppersoneel, zes personen uit Nederland te ontbieden. Het schijnt echter dat hierin moeijelijkheden zijn ondervonden: althans er was op ultimo December 1856 nog ^ niemand aangekomen. In Mei 1856 werd aan dr. GASTMANN toegezegd eene maandelijksche I toelage van f 2000 voor hoogstens drie jaren, onder voorwaarde dat de schoolgelden van f 900 op f 720 'sjaars zouden worden teruggebragt. Deze beschikking werd genomen naar aanleiding van onderhandelingen tusschen den heer P . J. B. DE PEEEZ , lid in den Raad van Nederlandsch Indie, en voornoemden directeur. Geheel onverwachts echter gaf de heer dr. GASTMANN in Julij 1856 te kennen, dat hij wegens ziekte zijner echtgenoot het instituut te Herwijnen niet langer dan tot 15 Augustus zou kunnen staande houden. Latere voorstellen van zijne zijde om een gymnasium in de nabijheid vaa
(1) In de bijlage D van het verslag der Hoofdcommissie ontbreekt de opgave omtrent het aantal gratisleerlingen op de 3de gouvernements- lagere school te Samarang. Zoowel in dat verslag als in het verslag der commissie over 1856 is onder de gouvernementsscholen gerekend eene particuliere school te Salatiga waar 22 leerlingen voor gouvernementsrekening en 39 tegen betaling van schoolgeld onderwijs ontvangen' •Ueze getallen zijn boven afgetrokken.
64 «
Batavia op te rigten, onder genot van het vroeger toegezegde subsidie van f2000 's maands, werden niet aannemelijk geacht, waarop dr. GASTMANN naar Nederland vertrok en het instituut gesloten werd. Bij het eind van het jaar werd door de Hoofdcommissie overwogen een haar tot dat einde toegezonden voorstel omtrent de oprigting van een instituut voor opvoeding en gymnasiaal onderwijs ïn Nederlandsen Indie voor gouvernementsrekening (1). Eene tweede inrigting, die dit jaar verviel, was de ambachtsschool te Soerabaja. In het begin van 1856 deelde de resident van Soerabaja mede-, dat de toestand dezer school niet vooruitgaande was , en dat de redelijke gang dusver was toe te schrijven aan de tijdelijke werking van vele kunstmiddelen; terwijl volgens dien resident nog slechts eene poging kon worden aangewend tot instandhouding van die inrigting, te weten, door haar te herscheppen in eene gouvernements-instelling, dan wel er voorloopig een subsidie van gouvernementswege aan toe te kennen. Met het oog op aanhangige overwegingen omtrent de oprigting eener polytecnische of industrieschool te dier plaatse, kwam het aan het Indische Bestuur bedenkelijk voor, aan die voorstellen een gunstig gevolg te geven, en zulks ook op grond dat men meende in de voormelde school, zoo als zij toen bestond, weinig levenskracht te bespeuren. De directie der ambachtsschool besloot, in eene vergadering op 19 September 1856, om de inrigting met den laatsten dier maand te ontbinden. Een algemeen overzigt van de nadere bijzonderheden, in het verslag der Hoofdcommissie vermeld, omtrent den toestand van het gouvernements- en particulier onderwijs onder de Europeanen en hunne afstammelingen, bij het eind van het jaar 1856, wordt in den volgenden staat medegedeeld.
(1) Be plannen, dien ten gevolge door het Indisch Bestuur aan het opperbestuur ingediend, zijn in behandeling.
B*
Gewe:<tei).
Bantam.
Batavia.
SCHOOL1NKIGTINOEN.
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen.
Lagere school te Serang
1ste lagere school te Weltevreden . .
2de dito . . . .
Lagere school te Batavia
* Kostschool van den heer G. Verhulp .
* School van den heer B. A. Brassinga te Meester Cornelis.
Getal der bij iedere school in dienst zijnde of dienstdoende
(E U »
u
n O
1
3
i
2
1
f
ë m •w m a a u a O
1
1
1
2
t
a a> 60 n • - <
•M o o
M •H
n
»r
»
»
D
t
Geta
a a s>
bO S *&
03 'o?
-o o
<B 'S S's
16
73
25
27
n
»
leerlingen.
OB
S O
14
»
185
03
H
»
"3 es O H
30
73
210
120
102
32
B I J Z O N D E R E A A S M E E K I S G E S '
i
Op deze beide scholen, en vooral ' eerste, worden de vorderingen der leer»1; geroemd. In de lagere afdeelingen der q school schenen de meisjes vlugger en " telijker dan de jongens.
Het gebrek aan kennis der Nederduf taal bij de leerlingen staat aan hunne onttf' lïng zeer in den weg.
26 leerlingen zijn kostkinderen. Ond' gewone vakken waarin onderwijs wof^i geven behooren ook de Fransche en J* sehe talen en de stel- en meetkuns'meisjes ontvangen onderrigt in vrou^' handwerken. Deze school onderscheid' door de practische rigting van het ond^
17 leerlingen zijn kostkinderen en 9 fl" voor gouvernementsrekening onderweze11
De met een f geteekende kolommen zijn niet ingevuld.
*
65
Gewesten.
Bat a via.
SCHOOLINRIGTINGEN.
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen.
Getal der bij iedere school in dienst zijnde of dienstdoende
* Dag- en kostschool voor meisjes van mevr. A. Klusmann op het Ko ningsplein .. .
u
d O
•1
* Dag- en kostschool van mevr. A. L Nortier op het Mo lenvliet . . .
* School van mevr. Dujardin Prodigo.
* School van Manook en Arathoon .
Meisjesschool van dejufvr. Verhuight en van Gemert op Noord wij k . .
School van mej. A Guex de Coudray op Noordwijk .
* School van G. F. Paulus op Tangkce.
* Schooi van den heer Snellebrand
* School vandenheer Heuveldop . .
* Parapattan-weeshuisschool . .
ö O
2 secondantes)
60
P
2 (secondantes)
t
t
Getal leerlingen.
a > M n • M "S "S sp «u œ -S
61
58
46
54
De met een f geteekende kolommen zijn niet ingevuld.
BIJZONDERE AANMERKINGEN.
54
17 leerlingen zijn in den kost. Behalve in de gewone vakken van lager onderwijs wordt hier ook onderwezen het Fransch, Hoogduitsch, de muziek, dans- en teekenkunst en alle vrouwelijke handwerken. Voor heUager onderwijs wordt mevrouw Klusmann in de namiddag-uren bijgestaan door een onderwijzer.
17 meisjes zijn in den kost. Onder de dagscholieren zijn 11 jongens. Behalve in de gewone vakken, wordt hier ook onderwezen in de Fransche en Engelsche talen, muziek, dans- en teekenkunst en vrouwelijke handwerken.
Voor de Fransche taal en het gewoon lager onderwijs.
Behalve de gewone vakken van lager onderwijs , ook het lezen, schrijven, de Armenische en Engelsche talen.
11 dezer leerlingen zijn in den kost. Het onderwijs wordt gegeven door Roomschkatholijke geestelijke zusters, en _wel, behalve in de gewone vakken (geschiedenis en aardrijkskunde voor alsnog uitgezonderd), in de„Franscke en Engelsche talen en de muziek. Teeken- en danslessen hoopte men weldra aan te vangen.
Van deze leerlingen zijn 4 meisjes. Behalve lager onderwijs, ook de Fransche en Engelsche talen.
Van deze leerlingen zijn 7 kinderen van leden der Maleische Christen-gemeente, 7 kinderen van Mohammedanen en 32 van Chinezen. De meester is onbekwaam en ongeschikt; een voorstel van dr." S. A. Buddingh, om de 7 Christen-kinderen naar d« stadsschool te doen overgaan en den meester het onderwijs van Christen-kinderen te ontzeggen, werd overwogen.
Voor 't lager en middelbaar snderwijs, de Fransche, Engelsche en Hoogduitschn talen.
Voor de Fransche , Engelsche en Hoogduitsehe talen.
Volgens dr. Buddingh kan deze school ten voorbeeld strekken aan alle dergelijke inrigtingen ; zij ondervindt dan ook de krachtdadige belangstelling en ondersteuning van het Gouvernement en van het publiek.
17
•
66
Gewesten.
Batavia.
•
Buitenzorg.
Krawang.
Cheribon.
Tegal.
Pekalongan.
Samarang.
SCHOOLINRIGTINGEN.
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen.
Christel, ambachtsschool op BatoeFoelies te Batavia.
* Zondagsschool op Passar-Bharoe. .
* School van het weldadig gesticht te
Lagere school te Buitenzorg . . . .
* School van mevr. Hendriks . . .
* School van A. J. L. Lempe . . .
Lagere school. . .
* School van mevr. Bernard. . . .
Lagere school. . .
Lagere school. . .
* School van mejufvrouw Crans . .
1ste lagere school te Samarang . . .
2de dito . . . .
3de dito . . . .
Hervormde weeshuisschool . . .
Roomsch - katholijke weeshuisschool .
Getal der bij iedere school in dienst zijnde of dienstdoende
CO
O
a O
1
1
»
1
1
t
1
t
1
1
t
3
2
2
2
2
t*
ÇQ O O) B u <o -o a O
»
»
n
1
H
f
»
t
1
1
t
»
2
1
2
1
à ta 60
'o M CP CD S£
»
n
»
n
n
f
»
t
»
2
t
4
3
2
1
4
Getal leerlingen.
CS
&0
03 <D
^2 O o 'S g's H
n
t
»
40
H
t
18
t
19
44
t
142
83
!)
»
i)
00 V» 03 H O
22
t
18
20
Î )
t
22
t
13
13
t
»
44
)>
)J
190
i—« 03 03 - . J O H
! 22
t
18
60
6
t
40
t
32
57
f
142
127
106
180
190
BIJZONDERE AANMERKINGEN.
Deze school wordt geheel door particuliere liefdadigheid onderhouden. De jongens worden tot een ambacht en de meisjes tot den dienstbaren stand opgeleid.
Deze school is opgerigt door het bestuur der Christelijke ambaehtsschool. Het onderwijs wordt gratis gegeven en is bestemd voor jongelieden die, reeds in eene of andere betrekking geplaatst, het vroeger geleerde wenschen te herhalen of aan te vullen.
In dit gesticht worden verlaten of onverzorgde Christen-kinderen opgenomen, zonder onderscheid van kerkgenootschap. Bij ontstentenis van een eigen leermeester verzocht de directie, aan de kinderen toegang te verleenen tot de gouvernements- 2de lagere schooi. Een lid der directie gaf bovendien drie maal 's weeks in het gesticht onderwijs.
Het aantal leerlingen is 36 jongens en 24 meisjes; 16 zijn kostgangers.
Mevrouw Hendriks heeft verzocht hare school naar Batavia te mogen overbrengen.
Gewoon lager onderwijs.
Bij gebrek aan een schoolgebouw werd de kerk hier voor het onderwijs gebruikt.
Voor de Fransche en Engelsche taletf.
+
»
De met een f geteekende kolommen zijn niet ingevuld.
67
Gewesten.
Samarang.
Japara.
kembang.
Soerabaja.
SCHOOLINRIGTINGEN.
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen.
* School van den heer Collings . ' .
* School van dewed. Catenius. . . .
* School van de wed. J. Mendes da Costa
* School van de wed. Jaspers . . . ,.
* School van mejufvrouw Muhlenfeldt
* School van de wed. Hachtnjan . . .
* School van de wed. Starkenborgh Jut
School te Salatiga van den heer C. ï .
* School van mevr. Mattherus . . .
* School van mevr. Mispelblom Beijer
Lagere school te Ambarawa . . . .
Lagere school te Pati
* School van mejufvrouw Stolze .
Lagere school te Ja
Lagere school te
Rembang . . .
* School van den heer Keulven te Toeban . . . .
1ste lagere school te Soerabaja . . '.
2de dito . . .
Getal der bij iedere school in dienst zijnde of dienstdoende
U N
O •TS a O
t
t
f
t
t
t
t
1
»
»
1
1
t
1
1
t
3
4
DÛ
00 CP v a u a> 'V) a O
t
t
t
t
t
t
t
»
»
»
1
n
t'
t
i
2
à
S
• PH
Ü M &
t
t
t
t
t
t
t
»
»
»
t
t
»
»
Getal leerlingen.
a S3 > 'SD
cS eu a "O -O o
CD ^~*
t
t
f
t
t
f
t
39
»
t
2
8
t
3
18
t
87
89
J» • W
Ü5
t
t
t
t
t
t
t
22
))
t
71
12
t
17
14
f
»
134
f
f—i
es
O H
t
t
t
t
t
t
t
61
70
t
73
20
t
20
32
t
87
, 223
BIJZONDERE AANMERKINGEN.
Op enkele dezer scholen wordt, behalve het gewoon lager onderwijs, ook Fransch en Engelsch of Hoogduitsch geleerd. Bij den heer Collings ook Italiaansch boekhouden. Over het algemeen en behoudens enkele uitzonderingen, gaat het onderwijs op de particuliere scholen te Samarang achteruit.
,
Voor het onderwijs aan de gratis-leerlingen ontvangt de meester een gouvernementssubsidie.
Lager onderwijs, Frarische taal en teekenen.
Deze . inrigting zou eerlang worden opgebroken.
Geopend 14 April van dit jaar. De helft der gratis-leerlingen zijn kinderen van Afrikanen ; het begrip is, inzonderheid bij deze kinderen, vrij wel ontwikkeld.
Lager onderwijs.
Het schoolgebouw was eerst bij het eind van het jaar gereed, maar de school was reeds in Junij geopend in een particulier huis.
Lager onderwijs.
Eene derde school is in aanbouw.
De met een t geteekende kolommen zijn niet ingevuld.
Gewesten.
Soerabaja.
•
Madura.
Pasoeroean.
Probolinggo.
Bezoeki.
Banjoewangi.
Banjoemaas.
Bagelen.
SCHOOIJNRIGTINGEN.
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen.
* School van Weiner
* School van Willemsz
* School van Gezust. Gersom . . . .
* School van mevr. Steup . . . .
* School van mejufvrouw Koenen .
* School van mejufvr. Azia van Timor
* Bewaarschool van de wed. Franck .
* Dito van den zendeling Emde . .
Lagere school te Grissee . . . .
Lagere school te Bangkalan . . .
Lagere school te Soemarap . . . .
Lagere school te Pasoeroean. . . .
Dito te Malang . .
Lagere school te Probolinggo. . . .
Dito te Bezoeki. .
Dito te Banjoewangi
Dito te Banjoemaas.
Dito te Poerworedjo
Getal der bij iedere school in dienst zijnde of dienstdoende
ra
' O o O
t
1
3
1
1
1
1
1
1
1
1
2
1
1
1
1
1
1
F* 9 -4-3 CG a o TS a O
t
1
1
»
1
1
1
1
1
)!
))
1
l>
1
1!
S)
J!
1
a
13 M
w
t
i
»
»
)>
n
»
1
T)
1
1
.1
1
»
»
»
1
Getal leerlingen.
a C« > fco » 2 'S „SP Ä o o -f* SP § H
27
54
43
20
12
25
15
25
16
6
10
46
9
25
10
9
26
28
0Q
»
Î)
»
»
»
»
30
8
31
55
23
29
7
9
9
17
"3 S •*-» . o H
27
54
43
20
12
25
15
25
46
14
41
101
32
54
17
18
35
45
BIJZONDERE AANMERKINGEN.
•
Het onderwijzend personeel bestaat uit 2 onderwijzeressen, een onderwijzer en eene secondante.
Tevens kostscholen voor meisjes, even als de voorgaande inrigting.
Deze inrigting is eene bewaarschool, waarin eenig onderwijs in de eerste beginselen wordt gegeven.
De zendeling Emde wordt bijgestaan door eene aangenomen dochter.
In Maart van dit jaar geopend.
De vermindering van het getal leerlingen in vergelijking met dat van het vorige jaar, toen er 71 waren, is het gevolg van de vervanging van Europesche en Afrikaansche soldaten van het garnizoen door inlandsche; 14 leerlingen zijn in den kost. Zoowel de meester als de ondermeester zijn inlandsche kinderen; hierin werd verandering gewenscht, opdat er meer geest en leven in 't onderwijs zou Rijn.
De met een f geteekende kolommen zijn niet ingevuld.
69
Gewesten.
Kedoe.
Jogjakarta.
Soerakarta.
Madioen.
Kediri.
Padang.
Benkoelen.
Palembang.
Bandjemasin.
Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden.
SCHOOLl^EIGXINGEN.
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen.
Lagere schoolste Magelang . . . .
Dito te Jogjakarta .
Dito te Soerakarta .
* School van den heer Hanssens. .
* Meisjesschool van mejufvr. Claessens
Lagere school te Ma
* School van mevr.
Lagere school te Ke
Buitenbezittingen,
1ste lagere school .
2de dito . . . .
dito.
dito.
dito.
1ste lagere school te Macassar . . .
2de dito . . . .
* Hervormde weeshuisschool . . .
Lagere school te Ma
Getal der bij iedere school in dienst zijnde of dienstdoende
en
CU
te a> ' O a O
1
1
2
t
t
1
t
1
2
2
1
1
1
1
1
t
1
U
CD a
S3 O
»
1
1
t
1 t
»
t
Ï)
»
»
1
1
t
))
S3 <o SD S3' 'S M at o te
1
1
1
t
t
»
t
n
1
2
1
»
1
1
1
t
Î)
Geta
S3 =3 >
VS 'C Ö*Ö3
•a o
a> -S
H
44
60
64 *
SO
12
»
t
12
49
20
29
11
11
38
23
t
9
leerlingen.
w -*» es O
10
40
35
»
»
»
t
5
»
91
21
15
16
n
65
t
12
"3 « o H
54
100
99
30
12
»
t
17
49
111
50
26
27
38
88
t
21
.
BIJZONDERE AANMERKINGEN.
Deze school heeft onder het bestuur van den tegenwoordigen onderwijzer een geheel ander aanzien gekregen : het getal leerlingen klom in één jaar van 58 tot het opgegeven getal.
Lager onderwijs.
Eene nieuwe school. De meester werd eerst in November benoemd.
In het vorige jaar was het getal leerlingen hier 44 en 82. De toeneming zou nog grooter zijn geweest, wanneer niet ook het particuliere onderwijs zich had uitgebreid.
Tot bewijs van de belangstelling der ouders strekt, dat hier steeds alle kinderen, die in de termen vallen, de school bezoeken ; jammer maar, zegt het verslag, dat de meesten t'huis niets dan Maleisch hoor en.
Ten gevolge van ziekte van den onderwijzer stond het onderwijs van Augustus tot en met October stil.
De verwaarloosde hiiissclijkc opvoeding vara de meeste leerlingen maakt den arbeid van den onderwy zer moeijelijk en ondankbaar. • Ook hier stond het onderwijs, door ziekte en daarop gevolgde verplaatsing van den meester, eonige maanden stil.
Geopend 30 April van dit jaar.
De met een f geteekende kolommen zijn niet ingevuld. IS
70
Gewesten.
Gouvernement van Celebes en onderhoO' righeden.
SCHOOLINKIGTINGES
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen.
Menado.
Ternate.
Amboïna.
Banda.
Timor.
* School van den zendeling-onderwijzer Goudswaard te Bonthain . .
* School van den heer Melchior te Bima
Lagere school te Me nado . . . . .
* School van den hr. Schutt te Amoe rang . . . . .
Lagere school. .
* Hervormde weeshuisschool . .
Lagere school. .
* Hervormde weeshuisschool te Amboina. . • •
Getal der by iedere school ïn dienst zijnde of dienstdoende
u 'C a O
SO
Lagere school. . .
School voor vrouwelijke handwerken van mevr. Marckx
Lagere school te Koepang
a O
.5 'o M <o is
Getal leerlingen.
n a > ba « . o sm •Q'3 « Jitu "S g>3 H O
66
t
41
t
47
17
13
' t
12
t
11
t
12
t
30
13
14
a S "o H
49
78
t
14
t
53
t
77
30
27
BIJZONDEEE A. ANMEBKINGEtf.
Gelijke klagten als van Bandjermasin.
De met een f geteekende kolommen zijn niet ingevuld.
71
II. VOOR CHRISTEN-IKLANDERS.
In den ondervolgenden staat vindt men een algemeen overzigt van den toestand der scholen voor inlandsche Christenen, voor zoover de Kegering daarvan berigt gekregen heeft.
Gewesten. School
inrigtïngen.
Buitenzorg.
Batavia.
School te Depok
School te Toegoe.
Japara.
Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo.
Amboîna. Banda. Timor.
School te Japara, onder opzigt van den zendelingder Doopsgezinde vereeniging P, JANSZ.
Scholen van het RhynscheZendelinggenootschap.
26
Tornate.
Menado.
Niet opgegeven.
Niet opgegeven
Niet opgegeven.
Maleïsehc school te Ternate.
131 scholen in de Minahassa.
80
G580
Verdere bijzonderheden.
Het lage standpunt van beschaving, waarop de gemeente van Depok tot dusver staat, oefent eenen nadeeligen invloed uit op liet onderwijs der jeugd.
Zoowel.de meester als het locaal waren ongeschikt. Door de bemoeijingen van den zendeling-leeraar GONGGRIJP was echter een persoon gevonden, die waarschijnlijk beter zou voldoen. Het Gouvernement had dan ook eene ruimere bezoldiging toegestaan dan tot du&ver uit de fondsen voor het NederlandschOost-Indisch Zendeling- en Bijbelgenootschap voor eenen meester alhier Was afgezonderd. Ook-in de behoefte aan een beter locaal hoopte men te voorzien.
De Javaansche onderwijzer, een Christen, werd wegens wangedrag afgezet en vervangen door een Javaan, die geen Christen was.
Het Indisch Bestuur deed, ten gevolge van het ipspectie-rapport van dr. BÜDDINGH , aan de zendelingen , ter gemoetkoming in hunnen arbeid, voor eene waarde van f 700 aan schrijfbehoeften aanbieden; en het verzocht voorts (en verkreeg later) de magtiging van het opperbestuur, om tot hunne beschikking f150 'smaands te stellen voor bezoldiging van 15 Dajaksche leermeesters.
Voor het onderwijs op de eilanden'tot Amboina en Banda behoorende werden, ten gevolge van de inspectie-rapporten van dr. BUDDIÏJGH, onderscheidene beschikkingen genomen , als : het plaatsen van eenen inlandschen schoolmeester te Awaja op de zuidkust van Ceram ; eene algemeene verhooging. van de tractementen der inlandsche meesters op al de tot Amboina behooren eilanden ; de vaststelling , door den gouverneur der Molukken, van een nieuw reglement voor die scholen ; ruimere voorziening in de behoeften aan leermiddelen ; aanstelling van meer onderwijzers op de Aroe-eilanden, op Moa, op Lettï, op Borna en op Kisser.
De opkomst der leerlingen geeft alle reden tot tevredenheid, en er bestaat bij hen veel meer vrijmoedigheid en zelfvertrouwen dan bij de leerlingen op de gouvernements- lagere school aldaar.
Volgens den staat, onder letter F opgenomen achter het overgelegd verslag der Hoofdcommissie van onderwijs, bedroeg het getal scholen op uit0. December 1856 : voor rekening van hel Gouvenement 12, van het Zendelinggenootschap 97, en van de negorijen 22, te zamen, als hiernevens, 131, tellende te i-amen 11,403 schuolpligtjgc kinderen ;
/ •
72
Gewesten.
Menado.
i
School
inrigtingen.
Inlandsche Christen - school te Gorontalo.
Inlandsche Christen-scholen op de Sanggir-eilanden
Aantal
leerlingen.
Niet opgegeven.
Niet opgegeven.
Verdere bijzonderheden.
waarvan gezet opkomen 6580 (1). Sommige dezer scholen ondergingen belangrijke verbetering, daar zij meer stelselmatig gevormde meesters ontvingen, afkomstig van de kweekschool te Tanawanko, welke school onder de leiding van den zendeling GHAAFLAND stond en bij voortduring zeer goed aan de verwachting beantwoordde.
Deze school wordt grootendeels bezocht door kinderen van Europesche afstammelingen en door eenige (Mohammedaansche) kinderen van inlandsche hoofden. Zij ging in 1856 zigtbaar vooruit, zoowel wat de geregelde opkomst der kinderen als wat de ontwikkeling hunner geestvermogens betreft.
Op het eiland Groot-Sanggir werd de school te Kolongan, met de geheele negorij, door de uitbarsting van den vulkaan Awoe vernield. Er was last gegeven tot oprigting van eene nieuwe school ter plaatse waar de bevolking zich zou verzamelen. Het onderwijs op de Sanggir-, en ook op de Talauteilanden was een voorwerp van bijzondere zorg der Regering. Voor de Sanggir-eilanden stelde de resident eene schoolregeling vast, welke aan de radja's-en rijksgrooten werd toegezonden, vergezeld van eenen opwekkenden brief en eene uïtnoodiging om jonge Sanggirezen naar Menado te zenden, ten einde door de zorg der zendelingen van het Nederlandsch genootschap tot schoolmeesters te worden opgeleid. Aan die uïtnoodiging werd voldaan. (Vergelijk ook het medegedeelde, in het vorige hoofdstuk, over de zendelingen.)
*
III. VOOR NIET-CHRISTENEN , NIET ZIJNDE EUROPEANEN OF MET DEZEN
GELIJKGESTEMDEN.
J a v a .
Het personeel der onderwyzers bij de kweekschool te Soerakarta onderging (2) geene veranderingen ; de plaats van tweeden onderwijzer bleef nog onvervuld en de vroeger vermelde heer LAVALETTE werd nogmaals voor één jaar met het onderwijs in de teekenkunst belast. Ten aanzien der keus van kweekelingen werd bepaald, dat voortaan, behoudens zeldzame uitzonderingen, ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal, geene jongelieden van aanzienlijke afkomst, noch bloedverwanten van aanzienlijke hoofden voor onderwijzers zullen worden opgeleid ; nog werd besloten bij voorkomende vacaturen ook eenige jongelieden uit de Soenda-landen (het westelijk deel van Java) op de school te plaatsen, hetgeen dan ook reeds in dit jaar plaats vond. Het aantal kweekelingen bedroeg bij het eind van dit schooljaar weder, even als aan het eind van het vorige, 14, nadat 2 hier gevormde jongelieden tot onderwijzers te Samarang en te Tjandjoer waren aangesteld. Over de vruchten van het onderwijs is het oordeel op nieuw gunstig. De verst gevor
(1) Volgens den staat, gevoegd bij het verslag van het Nederlandsch Zendelinggenootschap van 1857, was. het getal scholen op uit*. December 1856 127 (4 negorijsche minder dan boven zijn opgeven) en het getal kinderen 11,172 (7463 jongens en 3709 meisjes), -waarvan gezet opkomen 6323. (2) Het verslag van de kweekschool loopt van 1 Junij 1856 tot 31 Mei 1857.
/
73
derde leerlingen waren, behalve met de vroeger vermelde vakken, ook met liet bouwkundig teekenen begonnen. De aan de kweekschool verbonden externe-school ging niet vooruit. De zucht om hunne kinderen te laten onderwijzen, bleek bij de meeste Javaansche grooten kortstondig te zijn, zoodat het aantal leerlingen zelfs van 24 tot 16 terugging. De hulpmiddelen voor het onderwijs werden vermeerderd met eene handleiding voor de Javaansche spraakkunst, door den heer J. A. WILKENS opgesteld, en met een Javaansch rekenboek over de evenredigheden, door den hoofd- en den hulponderwijzer der kweekschool zamengesteld. Ten behoeve der provinciale scholen werd nog door het Gouvernement overgenomen een 900tal exemplaren van een door dienzelfden ambtenaar vervaardigd prentenboek met toelichtende Javaansche bijschriften. Omtrent den toestand der provinciale scholen zijn de voornaamste berigten, ten vervolge op die, welke in het vorig verslag zijn gegeven, in den volgenden staat bijeengebragt.
Gewesten.
Bantam.
Batavia.
Buiten zorg.
Krawang.
Preanger regentschappen.
•
Cheribon.
Tegal.
Pekalongan.
Samarang.
Transporteren
Plaatsen waar
eene
school is.
Serang.
Geene.
Idem.
Poerwakarta.
Tjandjoer.
Bandong.
Soemadang.
Mangondjaja.
Garoet.
Cheribon.
Tegal.
Brebes.
Pamalang.
Pekalongan.
Samarang.
13 scholen
Aantal scholieren
op
uit». Dec. 1856.
18
—
—
24
40
38
22
,11
11
26
42
35
17
40
324
Verdere bijzonderheden.
•
Men heeft nog geen geschikteren onderwijzer voor deze school kunnen vinden.
Als boven.
De school te Tjandjoer was tijdelijk gesloten tot dat een kweekeling va'n Soerakarta de plaats van den volslagen onbek wam en onderwijzer zou kunnen vervullen. Die vervulling had, blijkens 't bovenstaande , werkelijk plaats.
De door de leerlingen gemaakte vorderingen mogen gunstig genoemd worden.
Te Brebes en Pamalang werden dit jaar scholen opgerigt, waardoor wel het aantal leerlingen te Tegal verminderde, maar dat over de geheele residentie aanzienlijk toenam.
Het onderwijs alhier wordt gegeven door een kweekeling van Soerakarta en voldoet zeer goed.
Door de opening van deze school (1°. September 1856) zijn de scholen in de districten Grogol en Singenkoeion te niet gegaan. Op de hoofdplaats Samarang bestaat bovendien nog altijd de school van den zendeling van het Nederlandsche Zendelinggenootschap Hoezoo ; zijn onderwijs voldoet bij voortduring zeer goed.. Het aantal leerlingen bedroeg 24, waarvan 17 kinderen van Mohammedanen waren. Te Salatiga ontvangen eenige kinderen van inlandsche hoofden onderrigt op de school van den heer BEHK. (Zie afd. I hiervoor).
10
74
1
Gewesten.
Per transport
Japara«
Rembang.
Soerabaja.
Pasoeroean.
Probolinggo.
Bezoeki.
Banjoewangi.
Banjoemaas.
Bagelen.
*
Transporter«
Plaatsen waar .
eene
school is.
13 scholen
Patti.
Japara.
Rembang.
Bodjonegoro.
Blora.
Toeban.
Geene.
Pasoeroean.
Bangil.
Malang.
Geene.
Bezoeki.
Geene.
Banjoemaas.
Poerworedjo.
Ambal.
26 scholen
aantal scholieren
op
uit». Dec. 1856.
324
22
31
17
23
40
48
—
38
23
45
—
19
—
86
43
41
800
Verdere bijzonderheden.
Het onderwijs laat hier te wenschen over, daar de onderwijzer tevens inlandsche klerk op de residentie-secretarie is en zijn tijd dus niet onverdeeld aan de school kan wijden.
De berigten omtrent de leerlingen en den onderwijzer, een kweekeling van Soerakarta, zijn zeer gunstig.
Ook hier wordt omtrent de leerlingen gunstig getuigd.
Deze school is in den loop van het jaar tot stand gekomen en bestaat geheel uit eigen fondsen, daartoe door inlandsche hoofden bijeengebragt. Men verI langde hier naar de komst van een kweekeling van Soerakarta.
Ook deze school werd in 1856 opgerigt; de onderwijzer voldoet niet, zoodat men hetzelfde verlangen had als te Bodjonegoro.
Deze school, mede geheel uit eigen middelen opgerigt , levert gunstige uitkomsten op.
De jaarlijksche examens geven veel reden tot tevredenheid.
De onderwijzer aan deze school is vervangen door een kweekeling van Soerakarta, waarvan men goede verwachtingen heeft.
Over het algemeen voldoet het onderwijs hier zeer goed.
De onderwijzer en de leerlingen geven reden tot tevredenheid.
Op het examen bleek dat het onderwijs goede vruchten droeg. De school telt een onderwijzer (die echter wat kunde aangaat gebrekkig is) en drie ondermeesters.
Door de meerdere ondersteuning van het inlandsch bestuur, sedert de vervanging van den ouden regent door zijn zoon, komen de kinderen thans geregelder op.
Het onderwijs alhier kan de gewenschte hoogte niet bereiken, daar de leerlingen telkens afwisselen en de school verlaten zoodra zij wat lezen, schrijven en rekenen kunnen. Zoo verlieten 46 kinderen de school in 1856 en waren er af en toe 58 nieuwe bijgekomen.
75
Gewesten.
Per transport
Bagelen.
Kedoe.
Plaatsen waar
eene
school is.
Jogjokarta.
Soerakarta.
Madioen.
Kediri.
Patjitan.
26 scholen
Keboemen.
Magelang.
Temangoeng.
Geene.
Soerakarta.
MadioïE.
Mangetan.
Ponorogo.
Ngawi.
Toelong Agong.
Aantal scholieren
op
uit». Dec. 1856.
Te zamen
Patjitan.
36 scholen
800
40
34
19
16
40
14
42
20
75
27
Verdere bijzonderheden.
Hier wordt het onderwijs vrij bevredigend genoemd.
Bij het gehouden examen bleek dat te veel werktnigelijk was geleerd. -Onder de leerlingen munten bijzonder uit eenige kinderen van mindere afkomst, zoons van dessa-hoofden.
De weinige belangstelling van de inlandsche hoofden staat aan den bloei dezer school in den weg.
Zie boven.
Het groot verschil tusschen het aantal der in 1855 en 1856 op deze scholen onderwezen wordende leerlingen (het totaal is thans 116 en was toen 159) is vooral toe te schrijven aan de omstandigheid, dat velen de pas opgerigte scholen bezochten in de hoop van in 's lands dienst geplaatst te worden, en eerst later begrepen dat het bezoek der scholen hun geene bepaalde aanspraak zou geven.
De gemaakte vorderingen zijn over het algemeen bevredigend; het aantal leerlingen verminderde echter met 17.
De leerlingen gedragen zich ordelijk, zijn vlugen komen geregeld ter school. De onderwijzer ontwikkelt zich meer en meer.
1127
Volgens den bovenstaanden staat, vergeleken met dien in liet vorig verlag gegeven, waren er thans 3 scholen meer dan bij het eind van 1855, maar daarentegen 30 leerlingen minder. Deze laatste omstandigheid moet zeker voor een gedeelte geweten worden aan het vermelde bij de scholen te Madioen, het vervallen namelijk van het vroeger bestaande denkbeeld, dat het bezoeken der scholen bepaalde aanspraken op plaatsing in 's lands dienst zou geveU ; maar de betrekkelijke vermindering van het aantal leerlingen voor elke school irr het bijzonder was ook (blijkens het gezegde bij de Tegalsche scholen) gedeeltelijk het gevolg van den overgang van leerlingen van de vroeger op nieuw opgerigte scholen.
B u i t e n b e z i t t i n g e n .
Sumatra's Westkust. Volgens het vroeger medegedeelde voornemen werd onder de leiding der adsistent-residenten VAN OPHÜIZEN en GODIS, nabij het fort de Kock(Boekittinggi) eene kweekschool voor inlandsche onderwijzers opgerigt en voor tien kweekelingen eene tegemoetkoming, van f 10 'smaands voor elk, beschikbaar gesteld. De school te Padang, die door het Gouvernement bekostigd wordt, 'wordt ook thans weder geroemd. Het aantal leerlingen was bij het eind van het jaar 113, dat is 23 meer dan bij het eind van 1855. De volleerden werden als om strijd gevraagd bij de Europesche handelaren en bij de overige kantoren. De overige (17) scholen (1 meer dan in 1855) telden
76
454 leerlingen (43 meer dan in 1855). De uitkomsten, bij deze scholen verkregen, worden te regt van het grootste belang geacht, als een begin van de meer verstandelijke ontwikkeling van het volk. Vooreerst, zegt het verslag, bepaalt de werking zich welbijzonder tot de hoofden en tot eenige gegoeden, maar wanneer dezen zullen geleerd bebben het nut van het onderwijs te waarderen, zal het allengs ook op mindere leden van de bevolking overgaan.
Banka. De inlandsche school te Muntok, eerst in 1856 opgerigt, was nog te kort in werking om een oordeel over de uitkomsten van het onderwijs toe te laten.
Celebes en onderhooriglieden. De inlandsche scholen te Macassar en Maros waren in voldoenden staat.
K. Kunsten en wetenschappen.
§ 1. Vermeerdering der hennis van land en volk. (1)
A t l a s v a n N e d e r l a n d s c h I n d i e .
Van dezen vroeger herhaaldelijk vermelden atlas werden in 1856 de kaarten afgeleverd van de residentien Kedoe, Bezoeki, Probolinggo, van de afdeeling Banjoewangi en van de eilanden Bali, Soembawa en Banka. Even als de vroegere, zijn ook deze kaarten door den Gouverneur-Generaal goedgekeurd. Na den dood van den verdienstelijken MELVELL VAN CABNBÉE werden maatregelen beraamd om de voortzetting van dezen belangrijken arbeid aan een ander deskundige op te dragen. (2)
Nias. Het rapport, waarvan in het vorig verslag sprake was, van de heeren J. F . NIEUWENHUIZEN en C. B. H. C. VON ROSENBERG , omtrent het hun opgedragen land- en volkenkundig onderzoek van Nias werd dit jaar ontvangen en aan het Bataviaascli Genootschap van kunsten en wetenschappen ter uitgave afgestaan.
Ceram. Onder de togten, die dit jaar door ambtenaren gedaan werden , verdienen bijzondere vermelding de onderzoekingen van de adsistent-residenten C. BOSSCHEE en W. SCHMINKE door een gedeelte van het eiland Ceram. Uit het verslag van hunne bevindingen wordt het volgende -aangeteekend. In den avond van den 8sten Maart van Amboina vertrokken, reisden zij over het • eiland Haroekoe naar Kaijbobo (op Ceram), en bezochten achtereenvolgens de negorijen Waijsamoe, Hatoesoea, Kaijratoe , Kamarian, Seroewan , Tihulale , Rumukaij, Latoe , Huwalooij, Toemelehoe, Polonhij , Samasoeroe, Apsano , Awija, Warakuija, Marakiln1
en Amaheij, (3) alom zoover mogelijk ^ïet land indringende, ten einde de gesteldheid daarvan eenigermate te leeren kennen. Overal vonden zij een buitengewoon vruchtbaar terrein, uitgebreide vlakten, hier en daar met heuvelen afgewisseld en met prachtige bosschen bedekt. De landstreek bewesten de rivier Ajer-Tallo is weinig watererijk: de rijstbouw op natte velden zon daar moeijelijkheden opleveren. Daarentegen vond men daar, en overal waar men tot nog toe den voet aan den wal gezet had, de koffij nagenoeg in het wild groeijen en de boomen met vruchten beladen. Tabak slaagt op dit gedeelte van Ceram uitmuntend, en ook voor de katoenteelt schijnt de grond geschikt. In de nabijheid van de Ajer-Tallo , en oostwaarts daarvan, wordt het land waterrijker en neemt de vruchtbaarheid van den bodem nog toe, zoodat daar reeds rijst op natte gronden met goed gevolg zou kunnen worden geplant. De Ajer-Tallo is, tot nagenoeg ll/ 2 Engelsche mijl van hare monding, voor praauwen bevaarbaar en zou met weinig moeite dieper landwaarts tot een goed vaarwater kunnen worden gemaakt. Hare oevers zijn omzoomd met ondoordringbare bosschen, waarin niemand ooit den voet schijnt gehad te hebben, doch die slechts wachten op den bijl van den houtveller om in vruchtbare velden te worden herschapen en de bruikbaarste houtsoorten voorhuis- en scheepsbouw te leveren. De heerlijkste en vruchtbaarste gronden zijn echter die achter de negorij Marakikij,
(1) Over militaire terreiuopname, over hydrographische werkzaamheden en over de verrigtingen der geographische ingenieurs is "boven gehandeld in hoofdstuk D , Iste afdeeling § 4 en Ilde 'afdeeling § 4.
(2) In 1857 is daartoe gekozen de heer W. T. VERSTEEOH , kapitein der genie van het Indische leger.
(3) De spelling der ii3men is letterlijk naar hot uit Indie ontvangen verslag gevolgd.
77
zich uitstrekkende over eene lengte van ongeveer 15Duitsche mijlen of 60 palen, bij eene breedte van 20 à 30 palen, en doorsneden door de prachtige rivier Eoewatta. Deze stroom heeft eene bijna gelijkmatige diepte van 5 à 6 voeten, bij eene breedte van 50 a 60 voeten ; hij ontspringt in het district ïoelati en stort zich bij Marakikij in zee. Hij wordt gevoed door een aantal grootere en kleinere spruitjes, die van het gebergte stroomen, terwijl een aantal takken wederkeerïg van hem uitloopen en deze uitgestrekte vlakte zegen en vruchtbaarheid aanbrengen. Desniettemin is de bevolking er schaarsch, en de ruwe zeden en instellingen staan aan alle ontwikkeling in den weg. Daarenboven slepen de pokken en andere ziekten nog een aantal menschen ten grave, ten gevolge van gebrek aan verpleging, terwijl de bewoners zich tot dusver bijgeloovig verzetteden tegen de vaccine, vooral door den invloed der Mawing's (waarzeggers), zoo als op Ceram de priesters van het kakian-verbond (waarvan hiervoor in hoofdstuk C melding is gemaakt) genaamd worden. Deze lieden hadden de bevolking diets gemaakt, dat de vaccine de menschen verzwakt en lafhartig maakt, en dat ons Gouvernement op de invoering daarvan aandringt om de bewoners te gemakkelijker te overheerschen. Ter logenstraffing van dit verdichtsel toonden de gemelde ambtenaren, dat zij zelven gevaccineerd waren, en verhaalden zij hoe bij ons sedert jaren ieder kind gevaccineerd wordt. Zij slaagden er dan ook in, de vaccine bijna overal in te voeren, en deden zoowel volwassenen als kinderen in hunne tegenwoordigheid inenten. Slechts drie negorijen, Kaijbobo, Waijsamoe en Kaijratoe, bleven zich verzetten. Ook de aan elkander grenzende negorijen Ponlohij en Samasoeroe, welke behooren onder het gebied van 't landschap Elpapoeti, werden bezocht om de aldaar aanwezige scholen te zien. Den Alfoerschen radja's .te Sahoelouw werd aanbevolen, het koppensnellen bij hunne bevolking zooveel mogelijk tegen te gaan, hetgeen zij plegtig beloofden. Bij hun vertrek gaven de ambtenaren aan deze radja's en aan die van het Alfoersche bergdistrict Sanahoe, die hunne hulde waren komen bewijzen, eenige kleine geschenken, waaronder eene Hollandsche vlag, welke dankbaar werden aangenomen.
§ 2. Taaistudie en oudheidkunde.
Javaansche taal. De heeren C. F. WINTER en J. A. WILKENS, arbeidden nog steeds aan een Javaansch-Nederduitsch woordenboek. Een gedeelte der door deze taaibeoefenaren mede bewerkte Javaansche spraakleer werd in dit jaar gedrukt. (Vergelijk ook het vorige hoofdstuk, III afd.)
Maleische taal. De ambtenaar H. VONDEWAXL, die, blijkens het vorig verslag, belast is met de vervaardiging van een Maleisch-Nederduitsch en Nederduitsch-Maleisch woordenboek, ontving vergunning om zich, in het belang dier taak, te begeven naar Samarang, Soerabaja, de Vorstenlanden en naar Sumatra's Westkust. De predikant J. G. G. BIERHAUS gaf eene door hem bewerkte vertaling in het Maleisch van het Evangelie van Markus in het licht. Ten gevolge van een verzoek van het Koninklijk Instituut voor de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch Indie te Delft, werd in de residentie Palembang een onderzoek ingesteld naar Maleische handschriften, geschreven met de in Palembang gebruikelijke letters. Eenige in het Eedjoeng of Éentjong geschreven stukken werden daarop naar Nederland gezonden (1).
Valsche oudheden. Naar aanleiding van opmerkingon door den directeur van het Museum van Oudheden te Leyden gemaakt, werd een onderzoek ingesteld naar den oorsprong van eenige te Amsterdam aangebragte en, vojgens opgave, in 1854 en 1855 in de residentie Kedoe opgedolven metalen beeldjes. Uit dat onderzoek bleek, dat zekere in Soerakarta te huis behoorende mas Bei KEUTO-WIDJOJO die beeldjes had vervaardigd en zich nog steeds met die industrie bezig hield.
§ 3. Natuurwetenschappen.
Dr. JüNGHDHM. Deze geleerde , blijkens het vorig verslag op nieuw belast met natuurkundige onderzoekingen in Indie, deelde na zijne aankomst zijne denkbeelden mede betreffende de regeling van zijn werkkring. Hij wenschte dien te doen bestaan in het ontwerpen van kaarten van nog weinig bekende streken en het doen van geologische,
(1) Over het verrigte tot uitbreiding onzer kennis van de Chinesehe taal zie hoofdstuk E, afd. IT, § 1, hiervoor.
20
7 8
botanische en klimatologische onderzoekingen, en een aanvang te maken met een bijzonder onderzoek naar den invloed van het uitroeijen der wouden op het klimaat. Intusschen hield hij zich reed3 voorloopig bezig met het verzamelen van fossile overblijfselen in een gebergte, gelegen ten zuidwesten van Bandong, en met een topographisch-geologisch onderzoek van het gebergte tusschen den Megamondoeng en den Parang, nabij Poerwakarta. (l)
Meteorologie. De resident der Wester-afdeeling van Borneo werd gemagtigd om, onder toezigt van den ambtenaar belast met natuurkundige onderzoekingen, dr. CEOOCKEWIT, aan daartoe geschikte personen op te dragen het doen van waarnemingen betreffende de luchtsgesteldheid, winden en regens, te Pontianak, fort Sorg, Mampawa en Montrado. Voorts werd dr. CEOOCKEWIT uitgenoodigd om de jaarlijksche opgaven dier waarnemingen te verzamelen en de cijfers naar de regelen der meteorologie te berekenen en te groeperen.
Botanie. Aan den ambtenaar HASSKAEL werd op zijn verzoek vergund, zijn vrijen tijd te besteden ten nutte van 's lands plantentuin te Buitenzorg. (2) De heer J. Et. TEYSMANÏ, hortulanus bij dien tuin, vervaardigde eene voor den druk bestemde handleiding tot het verzenden van levende planten.
Ichthyologie. Dr. BLEEKEK ging voort met zijne verzendingen van visschen ten behoeve van het Museum van Natuurlijke Historie te Leyden. Op het eind van 1856 had hij reeds ruim 10,150 voorwerpen aan het museum bezorgd.
§ 4. Tijdschriften en dagbladen enz.
Behalve de in vorige verslagen genoemde tijdschriften en dagbladen, verscheen in dit iaar 'ook een Bijblad op het Staatsblad van Nederlandscli Indie, dat met 's Gouvernements o-oedkeuring wordt uitgegeven door de beeren mr. S. C. H. NEDERBUEGII en C. DE WAAL, ambtenaren ter algemeene secretarie. Het is uit den aard der zaak meer van administrativen dan van wetenschappelijken inhoud, maar verdient ook hier vermeld te worden als een bewijs van toenemende openbaarheid. In dit tijdschrift worden, behalve zoodanige bepalingen welker kennis meer bijzonder Voor landsdienarcn nuttig is, ook nog opgenomen de motiven van uitgevaardigde verordeningen en de uitleggingen door de Regering gegeven. Even als in vorige jaren, kwam het Gouvernement het Natuurkundig Tijdschrift te gemoet in de kosten, welke de uitgave van eenïge officiële stukken had veroorzaakt. Nog verdient hier te worden medegedeeld, dat te Martapoera, in het rijk van Bandjermasin, eene steendrukkerij is opgerigt door een hadji, die aldaar koran's drukte en verkocht: 't geen hem een goed bestaan opleverde.
!.. Algemeen burgerlijk bestuur.
I. ALGEMEEN BEHEER.
In de bepalingen betreffende het algemeen burgerlijk bestuur werden gedurende dit jaar geene wijzigingen gemaakt.
II. FINANTIES.
§ 1. Muntwezen.
De uitvoering der wet van 1 Mei 1854 [Nederlandsch Staatsblad n°. 75), tot regeling van het muntwezen in Nederlandsch Indie, en der daarop gevolgde wetten, werd ook dit jaar no" zeer belemmerd door eene herhaalde vertraging in de aanmunting der nieuwe koperen pasmunt. De Regering wenschte namelijk tot die uitvoering, bepaaldelijk op de buitenbezïttingen, niet over te gaan vóór dat eene voldoende hoeveelheid nieuwe koperen pasmunt voorhanden zou zijn, om aldaar aan het oude kopergeld den wettigen omloop geheel te ontnemen. En in verband daarmede bleef ook voorloopig de inwisseling van
(1) Vergelijk ook hoofdstuk N, afd. I, § la, 2°., » kinacultuur."
(2) De heer HASSKAKLL is sedert tot herstel van gezondheid naar Nederland vertrokken, en aldaar, op zijn verzoek , eervol uit 's lands dienst ontslag-en en g-epensioneerd.
79
recepissen en kopergeld op Java uitgesteld, Intusschen werd reeds dit jaar magtiging verleend om eenige zilveren pasmunt uit te geven bij wijze van proef, daar de inlandscfee bevolking in de binnenlanden gezegd werd moeite te ondervinden in het verkrijgen van koper voor het papier of de zilveren munt, die haar, in voldoening van plantloon en anderzins, aan 's lands kassen werd uitbetaald. Bij ordonnantie van 26 Julij 1856 [Indisch Staatsblad n°. 39) werd uitgevaardigd het Koninklijk besluit van 21 Junij 1855, bij hetwelk, naar aanleiding van art. 12 der aangehaalde wet van 1 Mei 1854 en in overeenstemming met hetgeen reeds voor West-Indie was vastgesteld, bepaald is, dat in 's lands kassen in Nederlandsch Indie in betaling kunnen worden aangenomen de Spaansche mat of pilaarmat voor f 2.50 en de Mexicaansche dollar voor f 2.55. Het vijffrancs-stuk, in Oost-Indie minder gangbaar zijnde, werd daarbij niet opgenomen. Gedurende 1856 is, bijzonder bestemd voor de uitvoering der muntwet, uit Nederland in Indie ontvangen eene som van f 3,325,000 aan zilver, en f 240,000 aan koper, bestaande uit:
1-gulden-stukken f 2,000,000
I/4 » » 750,000
l/io » » 550,250
V20 » » • • • • • 24,598 1-cents» 240,000
In vorige jaren was ter zelfder zake aangebragt een bedrag van f 13,950,000, alles zilver, zoodat in het geheel was ontvangen:
aan 2l/2-gulden-stukken . . f 10,000,000.
» I » . . . . . . . . . . . . . . 2,000,000
» 1/4 » « 4,000,000
» Vio » » 1,250,250
» V20 " » 24,598
Te zamen zilver . . . f 17,275,000
en » 1-cents» 240,000
Totaal . . . f 19,515,000
Voor meerdere bijzonderheden aangaande dit onderwerp wordt verwezen naar de afzonderlijke verslagen omtrent de uitvoering der muntwet over de jaren 1855 en 1856. (1) Omtrent elk der betaalmiddelen in het bijzonder kan voorts, op het voetspoor van de vroegere verslagen omtrent het beheer van Nederlandsch Indie, nog het volgende worden medegedeeld.
«. Recepissen.
Het geldwaardig bedrag der op 31 December 1855 aanwezige recepissen was, blijkens het vorige verslag f 30,947,794
op 31 December 1846 was het 30,344,559
Alzoo minder. . . . f 603,235
welk minder bedrag het gevolg was van de vernietiging van versleten en onbruikbare recepissen. Het bedrag der in omloop zijnde recepissen onderging geene verandering, zoodat dit op 31 December 1856 nog f 26,600,000 bedroeg.
(1) J$°. LXIV der zitting van 1855/56 en CVI der zitting van 1856/57 ; vergelijk ook het verslag over 1857, n°. 1, der zitting van 1857/58.
80
Hiervoor was gedeponeerd:
aan zilver (1) . . . . . . ; . ; . . • • f 19,162,746
. koper . . . . . . . . . . . . . . 6,535,254
,, récépissé« 655,000
Te zamen . . . f 26,353,000
of f 247,000 minder dan de bovenbedoelde som van f 26,600,000, welk minder bedrag bet gevolg was van bevolen, maar op bet einde van 1856 nog niet volbragte mutatien bij sommige depots. Het aanwezen van recepissen in de depots was een gevolg van de aan den directeur van 'finantien verleende bevoegdheid om koper uit de depots te lïgten tegen deponering van recepissen.
b. Kopergeld.
Op 31 December 1855 bedroegen de kas-saldo'a aan kopergeld in Nederlandsch Indie, met de gelden onder weg en hetgeen te veel was gedeponeerd *\ 3,908.777
voor recepissen was toen gedeponeerd . ï
Te zamen f 10,474,207
Op 31 December 1856 bedroegen de kas-saldo's, na aftrek van hetgeen te min was gedeponeerd f 3,477,878
terwijl er gedeponeerd was, met inbegrip van hetgeen nog aangevuld moest worden. 6,782,254 S ' 10,260,132
dus op 31 December 1856 in het geheel minder . . f 214,075
Tot hermunting was naar Nederland verzonden:
in 1854 . . . . f 1,560,400
,, 1855 . . . . 5,551,466
» 1856 . . . . 1,305,102:8
Tezamen. . f 8,416,968:8
c. Gouden en zilveren munt.
Blijkens het vorig verslag was op 31 December 1855 aan gouden en zilveren munt in 's lands kassen een bedrag van . . . f 972,9 a9 en aan zilveren munt afgezonderd voor recepissen . . . . : . . . 19,704,084
Te zamen f 20,677,043
Op 31 December 1856 bevond zich aan zilveren munt in 's lands kassen ( f W ™ ? en afgezonderd voor recepissen 19,162,746 23,865,513
Alzoo meer f 3,188,470
(1) Waaronder f8,504,568:8 van het uit Nederland tot herstel van het muntwezen uitgezonden zilver, welke som in het depot werd overgebragt tot vervanging van f 8,416,968:8 kopergeld, dat naar Nederland verzonden was, en f 87,600 kopergeld dat te Soerabaja, na ongangbaar te zijn gemaakt, verkocht werd.
81
d. Agio.
De stand van den agio op de drie hoofdplaatsen van Java bij het eind van het jaar 1856, vergeleken met dien op hetzelfde tijdstip van het vorige jaar, büjkt uit den volgenden staat.
Bij verwisseling der hieronder genoemde speciën werd verkregen de daarnevens gestelde hoeveelheid duiten.
Voor den Nederlandschen gulden
» een 2 l/2-gul denstuk . . .
11 » 3 !) . . .
•!> » gouden Willem . . .
11 » halven » . . .
» » reccpis van f 1 . . .
» » gouden Spaans, doublon
» » Mcxïcaaeschen » .
» n gouden dukaat . . .
» n Spaansche mat . . .
« » Mexicaanschen dollar.
» » Sicca-ropyfr. . . .
.> » vijffrancs-stuk . . .
TE EATAVIA.
1855.
123
303
3G0
1260
630
119
5160
4800
720
370
350
—
250
1856.
122
303
360
1260
630
119
5520
4920
—
360
330
—
276
TB SAMAKANG.
1855.
122
302
360
1225
612
120
5400
4920
800
360
330
120
240
1856.
120
300
—
1248
624
118
5280
4800
820
334
324
—
TE SOERABAJA.
1855.
123
300
360
1200
600
120
4800
4800
720
348
—
—
1856.
120
300
—
—
—
119
—
—
810
348
324
—
' '
e. Wisselkoers.
Deze blijkt uit den volgenden staat.
M A A N D E N VAN 18Ö6.
January
Februari) .
Maart •
April . . . ' . '
Mei
Junij
Julij
Augustus
September
October
November . . . . . . . . . . . .
December . . . . . . . . . . . .
TE BATAVIA OP
AMSTERDAM.
Guldens Ned. courant voor f 100 recepïs.
103
103
103
103 .
103
104
104
104
104
104 à 105
105 à 106
105
TE BATAVIA OP SINGAPOEE.
Een dollar voor guldens recepïs en centen.
f 2.73 à f 2.74
f 2.73
f 2.75 à f 2.76
2.74 » 2.75
2.75 » 2.76
2.77 .. 2.80
2.76 » 2.80
2.77 » 2.78
f 2.74
f 2.73 à f 2.74
f 2.71
2.74
21
(
82
Het bedrag der door het Gouvernement afgegeven wissels wordt hieronder in § 3 vermeld. In de regeling omtrent de afgifte van gouvernements-wissels is in dit jaar geene verandering gemaakt. Zij luidden bij voortduring op 6 maanden na dagteekening.
§ 2. Javasche Bank.
Ten vervolge op de mededeelingen in vorige verslagen, worden de volgende uitkomsten over het 29ste boekjaar der Javasche Bank, loopende van 1 April 1856 tot 31 Maart 1857, aan het verslag ontleend , hetwelk is ingediend in de algemeene vergadering van stemgeregtigde deelhebbers, gehouden den 27sten April 1857. De baten en lasten bedroegen.
Baten.
Renten op esconto's f 314,307.69
» » beleenïngen 20,289.39
» » deposito's 3,882,07
n » buitengewone beleeningen 5,640.00
» van 't reservefonds 27,395.00
Provisien voor het bewaren van specie, deponeren van effecten, houden van rekening, overschrijving van bankaandeelen, inschrijvingen bij de grootboeken van koloniale schuld , enz 20,172.01
Pakhuishuur 5,711.00
Agio op specie en winst met vreemde muntspecien. . . . . . . . 12,912.63
Onverdeelde winst van het vorige jaar 104.19
Hopelooze afschrijvingen 110,096.13
Nederlandsche Handelmaatschappij koers-avans 1,102.40
Totaal: . . . f 521,612.54
Lasten.
Vaste uitgaven voor het personeel der bank . f 73,736.00
"Wisselvallige onkosten 3,095.53
Gratification aan het personeel der Nederlandsche Handelmaatschappij, belast met het houden van de registers der bankaandeelen in Nederland . 600.00
Afschrijving op gebouwen en mobilair 1,993.04
Totaal f 79,424.57
De baten bedragen 521,612.54
Alzoo zuivere winst f 442,187.97
Overeenkomstig art. 73 van het octrooi der bank is die winst verdeeld als volgt :
ten behoeve van het reservefonds een derde gedeelte f 147,395.99
ten behoeve van de deelhebbers twee derde gedeelten, zijnde f 73.69 per aandeel van f500, en alzoo over 4000 aandeelen •• 294,760.00
op de rekening van winst en verlies voor het volgende boekjaar . . . 31.98
Totaal als boven . . . . . . . f 442,187.97
83
Het resprvefonds bedroeg bij de afsluiting van het 28ste boekjaar . . f 483,828.69
en is door de toevoeging van de bovengenoemde som van 147,395.99
gestegen tot . . . . . f630,724.68
De zuivere winst der bank heeft bedragen :
over het 26ste boekjaar f 234,042.70
» » 27ste » . . . . . 186,153.21
» » 28ste n . . . . . 240,156.29
» „ 29ste » 442,187.97
Tot deze buitengewoon gunstige uitkomsten! over het 29ste boekjaar, in vergelijking met de vorige jaren, heelt grootendeels bijgedragen de ontvangst van de bovenvermelde som van f 110,096.13, niet behoorende tot de gewone inkomsten der bank. De staat der bank was bij het eind van het boekjaar als volgt :
Debet. Credit.
Aan gebouwen en mobiPer kapitaal . . . . f 2,000,000.00
lair - f 88,400.00
Aan specie in de kassen 2,298,285.00 » reservefonds. . . 483,328.69
» recepissen . . . 1,164,459.19 » winst en verlies 1856/57 onverdeeld . . . 442,187.97 » beleeningen en voorPer bankbiljetten in omschotten op specie . . . 615,915.00 loop 5,404,775.00
Aan acceptatien in portePer onafgehaalde divifeuille . 4,052,797.30 denden 12,651.00
Aan diverse debiteuren 585,830.64 Per diverse crediteuren . 462,743.72
Totaal . . . f 8,805,687.13 Totaal . . . f 8,805,687.13
De meerdere vraag naar geld (kapitaal) had in den loop van het jaar eene verhooging der rente bij de bank ten gevolge, zoodat die gebragt werd : van 71/2 op 8 per cent 's j aar 3 voor particuliere acceptatien, credieten en verdere acceptation (met uitzondering der vendu-aeceptatien van Batavia, Samarang en Soerabaja) ; van 6 op 7 per cent 'sjaars voor beleeningen ; van 4 op 5 per cent 's jaars voor voorschotten op specie en voor venduacceptatien van Batavia, Samarang en Soerabaja. Ook bij het einde van het boekjaar werd die rente nog gevorderd.
§ 3. Staat van hassen in Indie.
In 's lands kassen (buiten de depots) was op het eind van elk quartaal, met inbegrip van de gelden onder weg, aanwezig.
Op 31 Maart 1856.
Op Java eu Madura . . .
» de builciibezîttingcn . • .
Totaal
Gouden en zilveren munt.
f 2,868,557
498,339
f 3,366,896
Bank
papier.
f 41,550
f 41,550
Keee
pissen. •
f 2,449,193
2,012,831
f 4,462,024
Koperen
munt.
f 499,946
758,974
f 1,258,920
Totaal.
f 5,859,246
3,270,144
f 9,129,390
84
Op 30 Junij 1856.
Op Java en Madura . . . .
» de buitenbezittingen . . .
Totaal . .
Gouden en zilveren munt.
f 2,566,063
1,406,986
f 3,973,049
Bank
papier.
f 65,175
»
f 65,175
Rece
pissen.
f 3,531,692
2,611,089
f 6,142,781
Koperen
munt.
f 352,693
774,972
f 1,127,665
Totaal.
f 6,515,623
4,793,047
f11,308,670
Op 30 September 1856.
Op Java en Madura . . . .
» de buitenbezittingen . . .
Totaal . .
Gouden en zilveren munt.
f 2,008,408
1,455,960
f 3,464,368
Bank
papier.
f 58,675
f' 58,675
Récé
pissé!!.
f 3,481,465
2,425,297
f 5,906,762
Koperen
munt.
f 2,581,202
730,029
f 3,311,231
Totaal.
f 8,129,750
4,611,286
f12,741,036
Op 31 December 1856.
'
Op Java en Madura . . . .
n de buitenbezittingen . . .
Totaal . .
Gouden en zilveren munt.
f 3,460,429
1,242,338
f 4,702,767
Bank
papier.
f 61,800
f 61,800
Rece
pissen.
f 5,548,533
2,325,655
f 7,874,188
Koperen
munt.
f 2,908,419
569,459
f 3,477,878
Totaal.
f11,979,181
4,137,452
f16,116,633
Blijkens het vorig verslag was op 31 December 1855 aanwezig:
, '
Op Java en Madura . . . .
» de buitenbezittingen. . .
Totaal . .
Op 31 December 1856 was aanwezig, als boven . . . .
t Meer . Dus op 31 Dec. 1856 ) f Minder
Gouden en zilveren munt.
f 156,983
81€,026
f 972,959
4,702,767
f 3,729,808
Bank
papïer.
f 84,675
f 84,675
61,800
f 22,875
Reee
pissen.
f 3,606,951
1,609,752
f 5,216,703
7,874,188
f 2,657,485
Koper
geld.
f 3,460,718
448,059
f 3,908,777
3,477,878
f 430,899
Totaal.
f 7,309,277
2,873,837
f10,183,114
16,116,633
f 5,933,519
85
De Indische kas werd gedurende 1856 aangevuld als volgt :
door wissels van den Gouverneur-Generaal, op den Minister van Kolonien getrokken, tot een bedrag
van: f 1,599,835.30 tegen 103 per cent . . f 1,553,238.15»
2,833,605.71 » 104 » » . . 2,772,697*81
964,344.75 ». 105 » » . . 918,423.57
» 2,323,632.84 » 106 » » . . 2,192,106.45
Tezamen, f 7,771,418.60, waarvoor verkregen werd f 7,436,465.985
door uit Nederland gezonden specie :
op de dienst van 1854 . . . f 50,000.00
„ ,, » ., 1855 . . . 4,890,750.00
» ,, i. „ 1856 . . . 5,000,000.00
9,940,750.00
Te zamen . . . f 17,377,215.985
§ 4. Begrooting.
Bij het vorig verslag zijn reeds overlegd twee staten, aantoonende de raming van do ontvangsten en uitgaven der Indische administratie in Indie en in Nederland over het jaar 1856. Dergelijke staten betreffende het jaar 1857 worden hiernevens onder litt. G en H overgelegd. Van de werkelijke ontvangsten en uitgaven in Indie over 1856 is tot nog toe de gebruikelijke opgave niet uit Indie ontvangen, en men zal zich daarom thans moeten bepalen tot de overlegging, onder lit. F, van eene opgave der werkelijke ontvangsten en uitgaven in Nederland over dat jaar. Voorts wordt, ten vervolge op het overzigt, in de verslagen van 1854 en 1855 voorkomende, van de geldelijke uitkomsten van het beheer der buitenbezittingen over elk der jaren 1839 tot 1854, het volgende overzigt gegeven van die uitkomsten over 1855. Aangezien de algemeene boeken over dat dienstjaar bij de opmaking van dit overzigt nog niet waren afgesloten, zullen in de medegedeelde cijfers neg wel eenige, maar toch zeker slechts geringe veranderingen plaats hebben.
86
Geldelijke uitkomsten der buitenbezittingen in 1855.
Namen
A
buitenbezittingen.
! Gouvernement der Westkust .
cc/
^ 1
o ) ^ ( Zuider- en Ooster-afdeeling .
Macassar en onderhoorigheden. .
s \ -"* l g-f \ Menado en Gorontalo . . .
Voordeelig verschil . . .
Baten. Lasten.
f 2,104,550: 97
140,504: 90 5
2,565: 83 5
437,698:116
237,965: 39
5,280,702:113
24,381: 49
337,583: 64
122,588: 9 1 5
207,674: 76
33,002.: 85
370,576: 10
92,521: 63 5
485,997: 77 5
28,582: 57
256,580: 27 5
f10,163,477: 60
f 1,99!
f 2,121,101:112
204,258: 81
42,824: 0 8 '
900,168: 84
264,236: 51
680,487:104 '
50,108: 2 1 5
1,001,341: 58
396,623:119'
243,533: 16
83,808: 35
902,536: 77
631,242: 44
206,064: 57
213,231: 48
226,743: 84
f 8,168,311: 41
),166:19
Verschil.
Voordeelig.
f 4,600,215: 0 8 '
279,933: 20 5
29,836: 63 5
f 4,909,984: 92 5
f 1,995
Nadeelig.
f 16,551: 15
63,753:110'
40,258: 45
462,469: 88
26,271: 12
25,726: 92 5
663,757:114
274,035: 28
35,858: 60
50,805: 70
531,960: 67
538,720:100 5
184,648:111
f 2,914,818: 73 5
,166: 19
Bij eene vergelijking van deze uitkomsten met die over het jaar 1854 (vermeld in het vorige verslag, bladz. 79), zal het verwondering baren, te zien dat de rekening van Sumatra's Westkust over 1854 met een voordeelig saldo sloot van f 1,144,020:1081/2 en over 1855 met een nadeelig van f 16,551:15. De reden van dit aanzienlijk verschil is, dat de hoeveelheid koffij , die in 1855 aldaar verkocht werd, 60,000 pikols minder bedroeg dan die in het vorige jaar aldaar te gelde gemaakt werd. Daar de oogst in 1855 echter slechts 3975 pikols minder bedroeg dan die in 1854, zal het volgende jaar vermoedelijk zooveel te gunstiger uitkomst geven. Eenc soortgelijke reden , hier het verschil in de naar Nederland verzonden hoeveelheid koffij, bestaat ook voor Menado, waar het voordeelig saldo over 1854 ruim f 500,000 meer bedroe«* dan dat over 1855. Terwijl toch op den staat der ontvangsten van die residentie over 1854 een post van ruim f 600,000 voor verkoop "van koffij voorkomt, wordt diezelfde post op de rekening van 1855 voor slechts f 112,000 uitgetrokken, ofschoon de afleveringen van koffij aan's lands pakhuizen in die residentie in 1855 25,262 pikols bedroeg, tegen 22,934 pikols in 1854. By de beoordeeling van de hierboven gegeven cijfers moet voorts niet uit het oog verloren worden wat reeds in het vorig verslag, bladz. 88, is opgemerkt, namelijk dat zij, voor zooveel zij betreffen bezittingen welker producten -door het Gouvernement naar Nederland verzonden worden, slechts bij benadering juist zijn, omdat de producten, welke naar Nederland worden verzonden , bij de Indische boeken berekend worden naar de prijzen, welke de gelijksoortige voortbrengselen in dienzelfden tijd in Nederland hebben opgebragt.
87
§ 5. Bronnen van inkomsten.
De opbrengst der onderscheidene bronnen van inkomsten in In die kan eerst later volledig blijken, als de gebruikelijke, maar tot dusver ontbrekende opgave daaromtrent van het Indisch Bestuur zal zijn ontvangen. Intusschen zijn omtrent enkele dier bronnen van inkomsten afzonderlijke, voorloopige opgaven ontvangen, waaruit het ondervolgende wordt overgenomen. De verschillen, welke welligt hier en daar tusschen deze cijfers en de totaalcijfers van de later te ontvangen en dan mede te deelen algemeene aantooning van de ontvangsten in Indie zullen worden aangetroffen, zijn het gevolg van vroegtijdiger opmaking der ondervolgende vergelijkingen. Tot het in overeenstemming brengen ontbreken hier te lande gewoonlijk nadere bijzondere opgaven.
a. Verpachte belastingen en monopolies
De opiumpacht heeft in 1856 opgebragt:
op Java en Madura: aan pachtschat. f 2,929,800.00
aan opium ,*tibau (l), 41,496 katties, à f 100 de katti . • . . . 4,149,600.00
aan idem, siram (1), 29,291 katties, à f 12 de katti 351,492.00
f 7,430,892.00
op de buitenbezittingen 974,366.00
Totaal. . . • 8,405,258.00
In 1855 bedroeg de opbrengst :
op Java en Madura: aan pachtschat . , . . f 2,13,5,772.00
aan opium, tibau , 41,496 katties, àflOOdekatti 4,149,600.00
aan idem, siram , 20,706 88/1€0 katties , à f 12 > de katti 248,478.72 (2)
op de buiténbezittingen 878,410.00
: f 7,412,200.72
Dus meer in 1856. f 992,997.28
Om tot eene juiste vergelijking te komen, moeten hiervan worden afgetrokken de verkoopprijzen van 8,584 72/160 katties siram, in 1856 meer verstrekt dan in 1855 .
Zoodat het zuivere voordeelige verschil is. . . .
103,013.48
f 889,983.80
Het aantal verkoopplaatsen van opium bedroeg op Java en Madura 2322, één meer dan in 't vorige jaar. Ten gevolge van een verzoek, door de concessionarissen van Blitong gedaan, werd de opiumpacht op dat eiland weder ingevoerd en het reglement voor de opiumpacht in de residentie Banka en Palembang ook aldaar van toepasing verklaard. (Indisch Staatsblad n°. 59.) Ook in het landschap Tello is de opiumpacht ingevoerd, ten gevolge van de inlijving van hetzelve bij het gouvernement van Celebes en onderhoorigheden.
(1) Tibau is de voor elk pachtperceel bepaalde minste hoeveelheid. Siram, hetgeon den pachter daarboven, op zijn verzoek, wordt verstrekt. "Vergelijk het verslag over 1854, bladz..84.
(2) Dit cijfer verschilt mét het in 't vorig verslag opgegevene, ten gevolge van het ontvangen van nadera opgaven van in 1855 gedane verstrakkingen.
88
De overige verpachte middelen hebben in 1856 opgebragt :
op Java en Madura f ' 1,868,052
op de buitenbezittingen. . . . '. .... . 481,571
Tezamen 2,349,623
In 1855 was de opbrengst '. 2,474,612 (l)
Dus minder in 1856. . . 124,989
i
Door de opheffing van de belasting op de bazars en warongs verviel in de residentien Ternate , Amboinaen Menado ook de belasting op den verkoop van visch, die vroeger aldaar begrepen was in de bazaarbelasting. Ook werd dit jaar besloten tot intrekking van de pacht der tambang's of overvaarten in xle residentie Eiouw, waartegen vele gegronde bezwaren waren ingebragt.
b. Overpachte belastingen.
»
1°. Belastingen in arbeid opgebragt. Omtrent deze belasting wordt verwezen naar hetgeen onder het hoofd » Persoonlijke diensten" boven is medegedeeld in hoofdstuk C, afdeeling IV.
2°. Belasting in geld opgebragt.
' De voornaamste omtrent dit onderwerp genomen beschikkingen waren de volgende: de ordonnantien van 1 Februarij 1856 [Indisch Staatsblad n". 6) en van 15 Junij 1856 (Indisch Staatsblad n°. 29), beide bekrachtigd bij ue wetten van 13 Junij 1857 (Nederlandsch Staatsblad n°. 79 en 80), tot verlenging voor één jaar, de eerste van den vrijdom van padi en rijst bij den invoer te Moeara-Kompeh, en de tweede, van het verbod op den invoer, den verkoop en het bezit van vuurwapenen en buskruid te Palembang en Moeara-Kompeh; de ordonnantie van 28 Maart 1856 (Indisch Staatsblad n% 17), houdende vrijstelling
van het regt van successie in Nederlandsen In die voor de waarde van in Nederland gelegen onroerende goederen, van welke bewezen wordt in Nederland het regt van overgang te zijn betaald, en welke behooren tot de nalatenschappen binnen Nederlandsch Indie gevallen ; de ordonnantie van 29 Augustus 1856 (Indisch Staatsblad n°. 51), houdende eene aanvulling van de bestaande bepalingen op het regt van het klein zegel in Nederlandsch Indie, waardoor voortaan van de betaling van dat regt zijn vrijgesteld alle geschriften, opgemaakt of ingediend door of ton behoeve van arme personen, benevens de daarop te nemen beschikkingen. De opbrengst der landelijke inkomsten op Java, in 1856, en het meerder of minder
bedrag dan in 1855, blijkt uit den volgenden staat:
'
/Ongebouwde eigendoml men (landrente) . .
JP! Gebouwde id. (belasting a ( op het bedrijf) . . .
•"* f Tuinen en nïpa-bosschen
\Vischvijvers . . . .
Totaal van den aanslag. .
Hiervan is ontvangen . .
Zoodat geïnd is gebleven. .
Bedrag
in 1856.
f 9,205,103:103
555,317:10
24,399:68
163,877:3 P
f 9,948,697:925
9,941,176:31
f 7,521 :61s
Bedrag
in 1855.
f 8,449,670:16
541,069:100
25,614:955
179,439:8.l5
f 9,195,794.53
9,190,037:95
f 5,756:78
Meer
in 1856.
f 755,433:87
14,247:30
f 752,903:39s
751,138:56
f 1,764:1035
Minder
in 1856.
f 1,215:27s
15,562:50
—
—
(1) In 't -verslag- over 1855 is hiervoor opgegeven f 2467,175; ten gevolge van later ontvangen opgaven van de buitenljezittingen is dit cijfer gewijzigd.
89
In beide jaren zijn onder deze cijfers niet begrepen de fictive landrenten, die door mindere betaling van plantloonen of van producten of met blandong-diensten (voor den houtkap) verrekend worden, bedragende in 1856 f 377,060:108. De hoogere aanslag der landrenten in 1856 was een gevolg van den voordeeligeren rijstoogst. Voor elk gewest van Java in het bijzonder wordt de landrente opgegeven in de aantooning van de uitkomsten der rijstcultuur, die als bijlage K bij dit "verslag gevoegd wordt. Op de buitenbezittingen wordt alleen landrente of vertiening geheven in het gouvernement van Celebes en onderhoorigheden en in de residentien Palembang en Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo. (De belasting toch in de residentie Menado, die soms met dien naam bestempeld wordt, is inderdaad een huistaks.) In Palembang bedroeg de aanslag: in 1855 f255.949 en in 1856 f261.914:30, van welke laatste som bij het eind van het jaar nog slechts f 1768:60 te innen overbleef.
In het gouvernement van Celebes en onderhoorigheden bedroeg de aanslag:
in 1851 f 51,709:36
» 1852 64,811:26
» 1853 102,384:94
» 1854 130,913:11
» 1855 117,132:78
» 1856 158,580:16 •
Van deze laatste som was bij het eind van het jaar nog f 54,935:47 achterstallig. In de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo wordt, alleen te Bandjermasin en omstreken , het een tiende van het gewas in natura geheven en na den oogst in het openbaar verkocht. De opbrengst was in 1855 f4305:18 en in 1856 f2056:3.
c. Onverpachte monopolien.
Zout. De aanmaak van zout was voor 1856 bepaald op 25,000 kojans, te verdeelen als volgt:
te Tanara 2,000 kojans ;
" Giissee 6 i 0 0 0
» Soemanap 15,000 »
» Boender 2,000 »
Te zamen . . . . 25,000 kojans.
De Regering trachtte, maar slaagde er niet in, een kundig en vertrouwd persoon te vinden, met wien over den afstand der zoutpannen te Tanara kon worden onderhandeld: die afstand werd zeer wenschelijk geacht om de hoedanigheid van het zout en de wijze van inzameling op de pannen te verbeteren. Te Pakkies werd dit jaar geen zout aangemaakt, dewijl daar nog een groote voorraad was, in-verhouding tot de geringe beschikking over het zout aldaar, tengevolge der minder goede hoedanigheid. Door de menigvuldige regens in de laatste maanden van het jaar bereikte de hoeveelheid aangemaakt zout niet de bepaalde cijfers: de opbrengst was:
te Tanara 1(835 kojans;
» Grissee 4^22 »
» Soemanap ^957
» Boender 1,751
Te zamen. . . 17,268 kojans,
of' 7732 minder dan bepaald was.
23
90
Ue hoedanigheid van het aangemaakte zout wordt gezegd zeer voldoende Ie zijn bevonden, vooral van dat van Soemanap en Grissee, als uitmuntende door zuiverheid en grootte van korrel. Ten vervolge op de mededeelingen in 't vorig verslag, volgt hier weder een vijfjarig overzigt van de hoeveelheid zout op Java en Madura verkocht.
J AKEN.
1852
1853
1854
1855
1856
Kójan's.
17,738
18,569
18,409
18,241
23,892
Pikols.
195/g
36/8
65/16
252/3
912/32
Geldswaarde.
f 3,078,937:105
4,169,016: 483/4
4,123,640: 33/4
4,113,570: 45
3,976,919: 105/8
In vergelijking met het vorige jaar is dus meer zout verbruikt voor een bedrag van 2650kojans en 1410/32 pikols, en minder geld ontvangen tot een bedrag van f 136,651:343/8; de mindere ontvangst is het gevolg der in 't vorig verslag medegedeelde prijsvermindering van het zout. Naar de buitenbezittingen zijn in 1856 uitgevoerd:
voor gouvernements-rokening. .
en voor particuliere » . •
3630 :13 kojans ;
1850:15 »
Te zamen. . 5480: 28 kojans.
De voorraad zout op Java en Madura bedroeg bij het eind van het jaar :
Oud zout. Nieuw zout.
in de hoofddepôts. . . .
» « verkooppakhuizen .
Te zamen .
Totaal.
80,064 kojans, 23,023 kojans ;
8,441 » »
88,505 kojans en 23,023 kojans.
111,528 kojans.
d. Land- en mijnbouw.
Over deze onderwerpen wordt lager gehandeld in hoofdstuk N.
e. Handel #p Japan.
Voor dezen handel zijn In 1856 door de Regering ingehuurd drie schepen. De uit Japan ontvangen factuur bragt in openbare veiling ruim een millioen op.
III. LANDSGEBOÜWEN EN WATERSTAAT.
Door het in dienst treden van eenige aspirant-ingenieurs uit Nederland was het personeel genoegzaam uitgebreid om dit jaar ook de 6de en 7de der acht waterstaatsafdeelingen, waarin Nederlandsch Indie blijkens het vorig verslag verdeeld is, in werking te brengen, zoodat de nieuwe organisatie van dezen tak van dienst, wat dit
91
punt betreft, thans geheel tot uitvoering was gebagt, Volledigheidshalve wordt hier aangeteekend, dat voor den chef der 7de afdeeling, bestaande uit de residentien Westerafdeeling en Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo , in stede van Bandjermasin, Pontianak als standplaats werd aangewezen. Tot voorziening in de behoeften aan ondergeschikt personeel deed het Indisch Bestuur een voorstel (waaraan in het volgende jaar hier gevolg is gegeven) om uit Nederland eenige geschikte ambachtslieden uit te zenden, bestemd om, naar gelang der behoefte, bij de werken geplaatst te worden, zoowel tot het houden van opzigt als tot opleiding van anderen. Eene andere beschikking, in dit jaar genomen, betrof de controleurs bij de landelijke inkomsten en cultures. Ten einde namelijk deze ambtenaren zoo min mogelijk aan hunnen eigenlijken werkkring te onttrekken, werd bij besluit van 26 October 1856 {Indisch Staatsblad n°. 67) bevolen, dat zij zonder bijzondere voorkennis en goedkeuring van den Gouverneur-Generaal niet belast mogen worden met eenig toezigt over openbare werken, waaraan beheer van gelden of goederen en de daaruit ontspruitende rekenpligtigheid verbonden is , of waaruit zoude voortvloeijen verpligting tot briefwisseling met de betrokken ambtenaren van den waterstaat, buiten de hoofden van plaatselijk of gewestelijk bestuur. De .wijze van beheer der werken bleef overigens dezelfde als in vorige jaren. Dàâr, waar ambtenaren van den waterstaat bescheiden waren, hadden dezen de administratie der werken, en elders, waar noch opzigters noch ingenieurs aanwezig waren, had de plaatselijke overheid dat bestuur, overeenkomstig art. 44 van het Reglement voor het beheer en toezigt van den waterstaat en 's lands gebouwen (Indisch Staatsblad van 1829, n». 21). De voornaamste der in dit jaar voltooide, voortgezette of ondernomen (en nog niet voltooide) werken zijn vermeld in de lijst, die onder lit. I bij.dit verslag gevoegd wordt (Ij. Die opgave alleen kan reeds doen zien hoe veelomvattend de werkkring van de directie der openbare werken in Nederlansch Indie is. De daaruit voortvloeijende kosten zijn dan ook aanzienlijk, zoo als blijken kan uit de ondervolgende : Opsomming van hetgeen aan gereed geld en aan materialen uit 's lands voorraad in 1856 voor openbare werken, met uitzondering van die van militairen aard, achtereenvolgens beschikbaar is gesteld.
Voor civile gebouwen tot algemeen gebruik . . .
» waterstaatswerken in het algemeen belang. .
» indemniteiten en huishuur
ü brandspuiten , zaagmolens, steenbakkerijen .
» bakens, verkenningsteekenen enz: . . . .
n bouw- en waterstaatswerken, met de cultuur
Transporteren
Gereed geld.
f 1,010,315.00
1,071,650.00
5,500.00
9,885.00
45,610.00
19,374.00
- 169,530.00
f 2,331,864.00
Materialen.
f 141,697.00
466,770.00
If
28,390.00
))
2,479.00
831.00
f 640,167.00
Totaal.
f 1,152,012.00
1,538,420.00
5,500.00
38,275.00
45,610.00
21,853.00
170,361.00
f 2,972,031.00
(1) Enkele bijzonderheden over werken in het belang van den latydfouw worden, bij de behandeling- van dit onderwerp, iager vermeld.,
92
v
Per transport
Voor gebouwen in het belang der pepercultirur. .
» gebouwen in hèt belang van den aankap van
» gebouwen in bet belang der koffijcultuur . .
» gebouwen in het belang der specerijen-cultuur
» gebouwen in het belang der suikercultuur. .
» gebouwen in het belang der indigo-cultuur .
» gebouwen in het belang der thee-cultuur . .
» gebouwen in het belang der cochenille-cultuur
» gebouwen in het belang der kaneelcultuur. .
» gebouwen en werken in het belang der gouverments-steenkolen-ontginning op Borneo .
» het marine-etablissement te Soerabaja . . .
» het marine-etablissement op Onrust. . . .
» de fabriek voor de marine, het stoomwezen
Totaal . . .
Gereed geld.
f 2,331,864.00
480.00
70,00
51,361.00
1,327.00
35,00
3,500.00
3,324.00
130.00
6,613.00
64,505.00
8,827.00
332,450.00
40,073.00
1,650.00
f 2,846,209.00
Materialen.
f 640,167.00
25.00
5.00
2,943.00
226.00
15.00
255.00
)>
10.00
-270.00
10,856.00
230.00
70,250.00
34,291.00
1,465.00
f 761,008.00
Totaal.
f 2,972,031.00
505.00
75.00
54,304.00
1,553.00
50.00
3,755.00
3,324.00
140.00
6,883.00
75,361.00
9,057.00
402,700,00
74,364.00
' 3,115.00
f 3,607,217.00
Over de verschillende waterstaats-afdeelingen waren deze uitgaven verdeeld als volgt:
Totaal . .
Gereed geld.
f 557,561.00
360,036.00
379,291.00
1,152,822.00,
128,608.00
57,643.00
54,812.00
104,326.00
51,110.00
f 2,846,209.00
Materialen uit 's lands voorraad.
f 108,557.00
18,507.00
71,328.00
510,870.00
15,518.00
8,019.00
3,087.00
25,122.00
»
f 761,008.00
Totaal.
f 666,118.00
378,543.00
450,619.00
1,663,692.00
144,126.00
65,662.00
57,899.00
129,448.00
51,110.00
f 3,607,217.00
93
•" IV. VERVOERWEZEN ES TÉLÉGRAPHIE.
§ 1. Binnenlandsch.
a. Wegen, rivieren enz.
De voornaamste werken, van wegen en bruggen, die in dit jaar plaats hadden, zyn vermeld in de bij het vorige hoofdstuk behoorende bijlage I. Het zal daarom voldoende zijn hier nog enkele bijzonderheden te vermelden. .
Aan den nieuwen weg tusschen Buitemorgen Tjandjoer, een gedeelte van den grooten weg waarvan in het verslag van 1854, bladz. 95, melding is gemaakt, werd nog steeds gewerkt Ten einde te gemoet te komen in de bezwaren, die het aanleggen van dezen weg bij wijze van heerendienst door de bevolking der Preanger regentschappen zou doen ontstaan, heeft de Gouverneur-Generaal bevolen dien weg, bij wijze van proef, met vrije arbeiders voort te zetten (1). De vroegere vermelde aanvraag van de Oost-Indische maatschappij van administratie en lijfrente om concessie voor eenen spoorweg van Batavia naar Buitenzorg (zie vorig verslag, bladz. 96) had in 1856 alleen ten gevolge dat die maatschappij aan eenen ingenieur, onder toezigt van gouvernementswege, eene opname voor dien spoorweg opdroeg , ten einde na den afloop over de voorwaarden der te verleenen concessie te onderhandelen (2).
Het mede vroeger vermelde verzoek van den oud-officier der artillerie J. O. F. STROBES , te Pasoeroean, omtrent een door hem aan te leggen spoorweg tusschen Pasoeroean en Malang, op hetwelk hij dit jaar terugkwam, werd afgeslagen, dewijl de voorwaarden, waarop hij zijn voornemen ten uitvoer wilde leggen , te bezwarend voor den lande werden geoordeeld.
b. Vervoer van goederen. t
Op Java werden ook dit jaar op nieuw (vergelijk vorig verslag, bladz. 97) vele moeijelijkheden ondervonden in de handhaving van de bepaling — voorkomende in sommige contracten voor den afvoer van gouvernements-producten uit de binnenlanden en den opvoer van zout derwaarts — dat het vervoer zal geschieden met ijzeren ligters, gesleept door stoomvaartuigen. De reeds vroeger geopperde meening, dat de rivieren op Java voor zoodanige wijze van vervoer weinig geschikt zijn, won meer en meer veld. Van daar dat aan sommige contractanten vrijheid werd verleend om het vervoer der producten gedeeltelijk met houten praauwen te verrigten. Voor den afvoer van gouvernements-producten uit de residentie Kediri naar Soerabaja en den aanvoer van zout van Grissee naar Kediri werd eene nieuwe overeenkomst gesloten, waarbij den aannemer geheele vrijheid gelaten werd omtrent de keus der te gebruiken vervoermiddelen, en hem tevens eene verhooging van vrachtloonen werd toegekend.
In de adsistent-residentie Behkoelen werden voortdurend vele moeijelijkheden ondervonden in het transport van peper, zout en andere gouvernements-goederen van Benkoelen naar Ketauw en omgekeerd, zoodat magtiging werd verleend om het vrachtloon voor 1856 en 1857 te verdubbelen. De resident van Menado gaf tot verbetering der transportmiddelen in die residentie onder andere in overweging het ontbieden van eenige stellen assen en wielen, zoo als die vervaardigd worden in de fabrieken van S. en H. MORTON te Leith (Schotland) en met goed gevolg gebruikt worden op Sumatra. Aan dit voorstel werd gevolg gegeven door de ontbieding van 20 stellen.
(1) Vergelijk, ook tot beantwoording der bedenking, omtrent dit punt gemaakt in het verslag der Commissie uit de Tweede Kamer betreffende het regeringsverslag van 1854, wat boven in hoofdstuk C, IV § 2 , over heeren diensten gezegd is.
(2) De concessie is', zoo als uit een volgend verslag zal blijken, niet tot stand gekomen.
v 24
94
c. Posterijen.
De vroeger vermelde voorstellen van den directeur der posterijen tot reorganisatie van dezen tak van dienst gaven tot verschillende bedenkingen aanleiding, zoodat zij hem ter omwerking werden teruggezonden en bij het eind van het jaar nog bij hem in behandeling waren.
d. Télégraphie.
Het jaar 1856 was, wat dit onderwerp betreft, merkwaardig door het tot stand komen van de eerste telegraphische verbinding in Nederlandsen Indie. Onder leiding van een verdienstelijken voormalige« zeöofficier en van drie uit Nederland aangekomen ondergeschikte deskundigen, werd tot proef eene lijn van Batavia naar Buitenzorg gemaakt, waar langs den 23sten October het eerste berigt werd overgeseind. Het voornemen bestond (en werd in het volgende jaar reeds grootendeels ten uitvoer gebragt) om die lijn zoo spoedig als het beschikbare personeel en materieel het zou toelaten, tot de voornaamste punten van Java uit te strekken.
§ 2. Over zee tusschen de verschillende gedeelten van Indie.
Het vervoer langs de noordkust van Java had in 1856 even als vroeger weder plaats met de stoombooten der Nederlandsch-Indische Stoommaatschappij, met die van den heer COEES BE V E I E S , en ook met de particuliere stoomboot Langen-Lamongan. Het vervoer naar de buitenbezittingen geschiedde gedeeltelijk met de stoomschepen van den heer COEES DE VEIES en gedeeltelijk met particuliere zeilschepen. De met den heer COEES DE VEIES gesloten overeenkomst voor de maandelijksche vaart op Macassar en de Molukken werd uitgebreid door eene nadere overeenkomst, bij wijze van proef voor den tiid van één jaar, waardoor ook de hoofdplaats Timor-Koepang in die maandelijksche vaart werd begrepen, tegen een maandelijksch subsidie van f 1500. Naar Smgapoer voer maandelijks eene stoomboot van de Nederlandsch-Indische Stoombootmaatschappij.
§ 3. Tusschen Nederlandsch Indie en het moederland.
Ten aanzien van het vervoer van brieven en drukwerken langs den overlandweg werden weder eenige nieuwe bepalingen gemaakt, te vinden in het Staatsblad van Nederlandsch Indie-van 1856, nis. 30 en 87. Voor zooveel uit de'daaromtrent ontvangen opgaven Wijkt, zijn gedurende 185b langs den overlandweg uit Nederlandsch Indie verzonden 86,426 brieven, dus 13,061 meer dan < in 1855 toen dit getal 73,365 bedroeg; het getal der uit Europa langs dien weg ontvangen brieven'bedroeg in 1856 53,974, zijnde 5271 meer dan in 1855.
V. VOORZIENING IN DE MATEEIELE BEHOEFTEN VAN HET BEHEEE.
§ 1. Dow uitzending uit Nederland.
Op het voorbeeld van vroegere verslagen wordt hier aangeteekend, dat de gelds waarde der uit Nederland geëischte goederen in 1856 bedroeg * l,7i9,7bM»
, • , „ . ,.f 1,897,008.96 in 185o was dit •
dus minder in 1856 . . . . f 147,242.18
Aan deze cijfers kan echter slechts een *eer' betrekkelijk gewigt worden gehecht; onder andere omdat daarin niet begrepen is de geldswaarde van vele periodieke uitzendingen , zoo als van opium enz. (l)
m Hierdoor zal duidelijk worden , wa* in de LeoordeeUng van het verslag van 18o4 tot bedenking aanle-dL neeft gegeven, dat de in de rémise-rekeningen voorkomende sommen voor uitzendmgen me, ove eenkomen meiTde cijfers der voor diezelfde jaren ingezonden eischen. Die overeenstemming zou trouwens oTdaarom reeds niet wel kunnen bestaan, dewijl dikwijls aan de uitzendingen eerst één of meer jaren na de aanvrage uit Indie gevolg gegeven kan worden.
95
§ 2. Door middel van particuliere nijverheid in Indie.
De dagelijksche inkoopen van benoodigdheden in Indie zelf werden in 1856 weder gedaan door tusschenkomst van de in vorige verslagen bedoelde eommissiehuizen te Batavia en Soerabaja, en deze maatregel bleef aan het doei beantwoorden. Waar het echter mogelijk was, werd in de behoefte der administratie voorzien door openbare uitbestedingen. Zulks had dit jaar, onder andere, ook plaats met de levering van rijst en. olie op het eiland Banka, welke, blijkens de verslagen van 1854 en 1855, tegen een vast commissieloon was geschied. De uitslag der uitbesteding was ditmaal zeer ongunstig, maar de Gouverneur-Generaal vond evenwel geene aanleiding om de aanneming niet te gunnen. # \
§ 3. Gouvernements-inrigtingen in Indie.
Even als in vorige verslagen worden de gouvernements-inrigtingen weder behandeld bij de hoofdstukken waar zij meer eigenaardig te huis behooren. Zoo worden do inrigtingen tot het leger en die tot de zeemagt betrekkelijk behandeld in hoofdstuk D; MILITAIR BEHEER, de fabriek voor de marine, het stoomwezen en de nijverheid onder ambachts- en fabrieksnijverheid, hoofdstuk N , afdeeling IV. Over de bosschen en den houtstapel vindt men mededeelingen in de Iste en over de gouvernements - steenkolenmijnen in de Ilde afdeeling van datzelfde hoofdstuk.
HL Personele verordeningen omtrent alle landsdienaren
in Nederlandsen Indie.
Omtrent dit onderwerp vallen te vermelden drie nieuwe verordeningen, te weten :
1°. de op 'sKonings magtigïng uitgevaardigde ordonnantie van 4 Augustus 1856 {Indisch Staatsblad n°. 44), waardoor eene gunstige wijziging is gebragt in het reglement voor het weduwen-en weezenfonds van burgerlijke ambtenaren (Indisch Staatsblad van 1854, n°. 93), tegen hetwelk, blijkens hot vorig verslag, vele grieven waren ingebragt. Door die ordonnantie namelijk is het tijdvak, gedurende hetwelk een deelgenoot aan dat fonds volgens art. 27 moet hebben bijgedragen ten einde aan zijne weduwe en kinderen het volle genot der bepaalde uitdeeling te doen erlangen, van twaalf tot vier jaren teruggebragt.
2°. een besluit van den Gouverneur-Generaal van 23 Maart 1856 (Indisch Staatsblad n". 15), waarbij, mede krachtens magtiging des Konings, is aangevuld het reglement op de militaire eerbewijzen (Indisch Staatsblad y»ö 1848, n°. 17), met bepalingen omtrent het ceremonieel, in acht te nemen bij aankomst uit of vertrek naar Nederland van eenige hooge ambtenaren en generaal-officieren , en bij begrafenissen van eerstgenoemden ;
3«. het Koninklijk besluit van 25 January 1856, if. 49 (Indisch Staatsblad n°. 25), waartyj is bepaald, dat het examen hier te lande , bedoeld bij art. 2 van het besluit van 6 December 1842, n°. 59 (Indisch Staatsblad van 1843, n°. 12), van Oost-Indische ambtenaren der 3de klasse, die wenschen te worden opgenomen in de 2de klasse, zal plaat3 hebben op de wijze en in de vakken, welke bij de'bestaande voorschriften zijn aangewezen voor het eindexamen van de kweekelingen der Delftsche Academie, dingende naar het diploma van Oost-Indisch ambtenaar der 2de klasse. In den loop van het jaar werden door den Koning benoemd zes ambtenaren der 1ste klasseen Herader 2de klasse, onder welke laatsten één die, reeds in Indische dienst zijnde, hier te lande examen had afgelegd op den voet bij het laatstaangchaald besluit bedoeld. Het Indisch Bestuur werd tevens gemagtigd om als bezittende het radicaal der 3de klasse te beschouwen 37 daartoe door hetzelve voorgedragen personen. In verband met dit onderwerp en tot verbetering tevens eener min juiste mededeeling, in het vorige verslag gegeven, wordt voorts nog het volgende aangeteekend«
96
Het getal niet-regterlijke ambten bedroeg bij het eind van de beide voorafgaande jaren:
1854. 1855.
volgens opgaven van den directeur van finantien 367 379
» % » » » » der middelen en domeinen . . . 85 85
» » » » » der cultures 157 157
» » » » » der producten en civile magazijnen. 69 69
» » » » » der burgerlijke openbare werken . 6 (1) 6
Te zamen . . . 684(1) 696
Van dit getal waren toegankelijk : 1854. 1855.
voor ambtenaren der 2de klasse 233 234
« » » 3de » 62 67
en voor personen, niet in het bezit van het radicaal . . . . . . 389 395
Te zamen . . . 684 696 r
De vacant geworden betrekkingen hebben bedragen in: 1854. 1855.
. volgens de opgaven van den directeur van finantien 43 (I) 46
» » » » » » der middelen en domeinen . . 26 21
» » » » o » der cultures 21 20
» » » » >i D der producten en civile magazijnen 16 13
» » » » » » der burgerlijke openbare werken >; 2
Te zamen . . . 106 (1) 102
Deze vacaturen zijn ontstaan in : 1854. 1855.
door overlijden 10(1) 12
w eervol ontslag, ontheffing, pensionering enz 52 53
?! verlof naar Nederland, wegens ziekte enz 19 (1) 21
» het instellen van nieuwe ambten 25 16
' Te zamen . . . 106 102
BF. JKijverhefd.
I. LANDBOUW, BOSCHWEZEN,XVEETEEI/T.
§ 1. Java en Madura.
a. Landbouw.
1«. Op de gronden gebleven ter beschikking van de inlandsche bevolking. De onder lit. K bij dit verslag gevoegde aantooning van de inkomsten der rïjscultuur
(1) In :t vorig verslag fautief opgegeven.
97
over 1856, in elke residentie en afdeeling van Java, met uitzondering van Batavia, Buiten^org, Soerakarta en Jogjakarta, geeft tevens een algemeen overzigt van de landbouwende bevolking en van de uitkomsten van den landbouw op de gronden gebleven ter beschikking der bevolking.
Blijkens die aantooning was:
het getal dessa's en kampongs met velden voor den landbouw . . . 33,050
» idem zonder velden . 1,491
» landbouwende huisgezinnen (1) . . 1,246,886
de uitgestrektheid der ontgonnen bouwlanden die van levend water kunnen worden voorzien, inbouws van 500 vierk. roeden 1,141,579 5
» idem, die nwt van levend water kunnen worden voorzien of van den regen afhankelijk zijn 870,254 5
ii welke daarvan door de bevolking voor het Gouvernement is beplant 62,767l/4 (2)
« door de bevolking voor eigen cultuur beplant met padi 1,628,864V4
met andere gewassen 191,462 —; l,820,3261/4
» geheel onbeplant gebleven , . . . 131,499
de opbrengst der door de bevolking voor eigen cultuur beplante velden, in pikols padi van 100 kalties (125 Amst. pond), werkelijk geoogst of by schatting 32,844,135 ''
gemiddeld van den bouw 201G/; a 10ü
de uitgestrektheid nieuw ontgonnen sawah-vclden, in bouws . . . 13,390
het bedrag van den onzuiveren aanslag der landrente, de fictive (bedragende f 376,066:108) daaronder begrepen f 9,582,170 : 91 (3)
De gunstigste oogsten zijn verkregen in Banjoewangi, Pasoerocan , Kadoe, Probolinggo en Bezoeki, alwaar de gemiddelde opbrengst respectivelijk was 40, 35, 35, 33 en 32 pikols per bouw; de minst gunstige in Pekalongan, Japara, Rembang, Krawang en Banjoemaas, waar de gemiddelde opbrengst slechts was 7, 8, 8, 10 en 10 pikols por bouw. De meeste ontginningen van gronden tot sawah's hebben plaats gevonden in Soerabaja, Samarang en Rembang, namelijk 3531, 1523 en 1401 bouws; de minste in Bantam, waar slechts 84 bouws werden aangewonnen. De onbeplant gebleven uitgestrektheid bouwland was het grootst in Bagelen, Soerabaja, Japara, Samarang en Cheribon, en wel 26,386, 16,059, 12,443, 14,017 en 10,8035
bouws; het minst in Banjoewangi, waar geen, en in Kadoe en Patjitan waar slechts 535
en 471 bouws als onbeplant gebleven worden opgegeven. Zoo als in vorige verslagen herhaaldelijk gezegd i3, mag op bovenstaande becijferingen, slechts zeer voorwaardelijk worden afgegaan , omdat over het algemeen de door inlandsche hoofden geleverde statistische opgaven weinig vertrouwen verdienen. De staten leveren ook onderling verschillen op, die hier niet te verklaren zijn. Eene vergelijking der opgaven van 1855 en 1856 doet intusschen zien, dat de opgegeven uitgestrektheid ontgonnen bouwland in het algemeen is vermeerderd met 28,404 bouws, en dat niettemin de uitgestrektheid der voor het Gouvernement beplante velden (ongerekend, als Boven, de koffij-, peper-, thee- en kaneeltuinen) verminderd is met 65.3 3/4 bouws.
(1) Blijkens de noot/, "bij staat K, wordt dit cijfer gezegd thans alleen te omvatten de »landbouwende huisgezinnen met velden."
(2) Onder dit cijfer zijn niet begrepen de koffij-, peper-, thee- en kaneeltuinen, voor zoover zij niet bij uitzondering zijn aangelegd op bouwgronden reeds vroeger door de bevolking ontgonnen.
(3) Vergelijk hoofdstuk L , lilde afd. hiervoor. ' 25
98
De padi-oogst wordt gezegd 3,806,862l/2 pikols meer te hebben bedragen dan in 1855, toen de opgegeven hoeveelheid reeds meer dan in eenig vroeger jaar was. De meerdere opbrengst van den oogst van 1856, in vergelijking met die van het vorig jaar, is, volgens den directeur der cultures, niet alleen een gevolg van de meerdere beplantingen, maar ook van betere regeling en gunstigere weersgesteldheid, daar de opgegeven opbrengst per bouw 24/ioo pikols meer heeft bedragen dan in het voorgaand jaar. (1) De onzuivere aanslag der landrente (2) was f 765.213: 39 meer dan in 1855, en reeds uit de regelmatige betaling dier hoogere belasting mag worden besloten, dat de uitkomsten van den landbouw inderdaad zeer gunstig waren. Ook de teelt der tweede gewassen slaagde over het algemeen goed. De ontvangen berigten over den oogst, in elk gewest in het bijzonder, leveren overigens, na het medegedeelde in vroegere verslagen, weinig meldenswaardig op.
Het ondervolgend staatje geeft een vijfjarig overzigt van de opgegeven uitkomsten van den eigen landbouw der inlandsche bevolking in de bovengenoemde gewesten.
1852 '
1853
1854
1855
1856
Uitgestrektheid velden, door de bevolking voor eigen cultuur beplant.
Bouws van 500 vierk. Rhijnl. roed.
1,624,151
1,674,235
1,678,444
1,715,830
1,820.326
Opbrengst dezer velden in pikols padi, werkelijk ingeoogst of bij schatting.
25,143,178
28,916,839
28,259,152
29,037,273
32,844,135
Gemiddeld van de marktprijzen van den pikol padi in do onderscheidene gewesten.
Van de hoogste marktprijzen.
f 2: 92
2 : 107
3: 05
2:117
3 , 105
Van de laagste marktprijzen.
f 1: 98
1: 96
1:113
1:114
1: 89
Eijstpelling. In vroegere verslagen is reeds een- en andermaal melding gemaakt van de oprigtiDg van rijstpelmolens in de binnenlanden. Het berigt van den directeur der cultures luidt daaromtrent ook dit jaar zeer gunstig. » De rijstpelling (zoo zegt hij) gaat een nieuw tijdvak te gemoet ; in de residentien Preanger regentschappen en Cheribon hebben zich verscheidene particulieren nedergezet om padi op te koopen, en die door middel van molens, gedreven door water of stoom, te ontbolsteren. Het schoone etablissement te Boediradja, in de afdeeling Indramajoe, waarvan de oprigting bij gouvernementsbesluit, dd. 8 December 1854, n°. 7, werd toegestaan, is- dit jaar in werking gekomen. Deze molen kan dagelijks 200 pikols rijst leveren. De ontbolstering geschiedt door middel van stoomkracht. De rijst, die op deze wijze wordt verkregen, is van uitmuntende hoedanigheid en brengt minstens f 2.50 per pikol meer op dan de gewone. Voor deze onderneming zijn nu reeds aeht inkooppakhuizen opgerigt, alwaar de bevolking hare padi, tegen dadelijke betaling en tegen veel hoogere prijzen dan anders, van de hand kan zetten. De oprigting van dit etablissement is op de algemeene welvaart van zeer veel invloed: de bevolking is nu niet meer blootgesteld aan de schraapzucht der Chinesche opkoopers en kan tegen redelijke, vaste prijzen haar padi-product dadelijk verkoopen. De indirecte voordeelen, die een zoodanig etablissement opleveren, zijn ook zeer aanzienlijk, zouder nog te rekenen de betere rijstsoort (cc. 36/m pikols), die door middel van hetzelve in den handel wordt gebragt, en waardoor het vooruitzigt wordt geopend dat de Java-rijst met de Carolina zal kunnen wedijveren."
(1) De oogst van 1857 wordt opgegeven te hebben bedragen 31,43£.S14 pikols : iets minder dan die va» 1856, maar toch' steeds belangrijk veel meer dan die van 1855 en vroeger.
(2) Vergelfjk hoofdstuk L, &fd. 2 , % 5, h, hiervoor.
99
» Bij gouvcrnementsbesluit van 6 December 1836, n°. 15, is aan den Leer E, BEDIKR DE PEAIEIE, vergunning verleend om een rijstpel-etablissement op te rigten te Assem, district Sindanglaut, mede in de residentie Cheribon gelegen. Ofschoon deze onderneming niet op dezelfde scbaal zal worden opgerigt als de hiervoor vermelde, zal zij op de welvaart der bevolking een beilzamen invloed uitoefenen , voornamelijk door de concurrentie bij den opkoop van padi.
» De oprigting van rijstpel-etablissernenten wordt zooveel mogelijk aangemoedigd, met het doel om betere rijstsoorten te verkrijgen en de bevolking zoo min mogelijk afhankelijk te maken van de woekerzucht van Cliinesche opkoopers."
Bemesting. Niet onbelangrijk is omtrent dit onderwerp, in verband met vroegere mededeelingen, een berigt uit de residentie Banjoemaas, dat de bevolking in de nabijheid ^ der dessa's kuilen begint te graven , waarin de mest wordt bewaard. Deze mestkuilen [staan, volgens dat berigt, in verband met de sawah-velden door middel van waterleidingen, zoodat de mest in vloeibaren staat op het veld wordt verspreid.
Werken in het belang van den landbouiv. De voornaamste dezer werken zijn vermeld in de lijst der landswerken, die onder lit. J. bij dit verslag is gevoegd. Enkele bijzonderheden mogen hier nog cenc plaats vinden.
Krawang. Bij een besluit van .September 1855 was eene som van f 5541 toegestaan tot vernieuwing van een dam in de rivier ïjotjokboewoe. Dit werk was geheel afgeïoopen en voldeed aan de verwachting.
Preanger regentschappen. Onder toezigt der geestelijkheid werden verschillende waterleidingen voltooid, waardoor 341 bouws sawah-velden thans nieuwelings van levend water werden voorzien.
Samarang. Het groote, meermalen vermelde waterwerk in de rivier ïoentang (1) werd voortgezet. In de afdeeling Kendal werd op nieuw eéne kleine sluis gebouwd , zoodat thans daar, bij het eind van 1856, zes steenen dammen en sluizen waren. Een steenen stuwdam kwam, ingevolge een gouvernementsbesluit van Mei van dit jaar, tot stand in de rivier Kaliwoengoe, nabij Sikopek. Voorts werden nog twee kleine sluizen in de afdeeling Demak en Grobogan voltooid, waardoor 1315 bouws sawah-velden van wateç worden voorzien.
Soerabaja. Hier werd met kracht voortgearbeid aan de groote waterstaatswerken, van welke, vooral in het verslag van 1853 (onder landsgebouwen en waterstaat, op bladz. 98 en volgg.) uitvoerig melding is gemaakt.
Pasoeroean. De opstuwing bij de ïembero, de dam en de leiding (zie vorig verslag) beantwoorden volkomen aan het doel. Door de vermeerdering van sawah-velden, die daaruit ontstaat, groeit de bevolking in deze streken aan.
Banjoewangi. In den loop van het jaar werd hier eene leiding nabij de hoofdplaats Eogodjampi gegraven en een dam gelegd in de rivier Brongonto, welke laatste evenwel later zou vervallen, wanneer de leiding" ter diepte van den bodem der rivier zal zijn uitgegraven. De leiding zou, hoopte men , van veel nut wezen voor de meer zuidelijk gelegen landen, waar gebrek aan water voor de uitbreiding der sawah-velden was.
Banjoemaas. Door het Gouvernement werd eene tegemoetkoming van f 1600 aan de bevolking verleend voor het graven van eene leiding uit de rivier Klawing, in het district Kerta-negara, regentschap Poerbolinggo. Dit werk was bij het eind van het jaar geheel afgeïoopen, zoodat 748 bouws thans niet meer van de regens afhankelijk zijn.
Bagelen. Er werd voortgewerkt aan eene waterleiding uit de rivier Gebang, waarvoor achtereenvolgens sedert 1852 reeds ongeveer f 90,000 is beschikbaar gesteld.
Kedoe. In het district Probolinggo werd eene kleine waterleiding gemaakt, waardoor 18 tot 30 bouws tegal- (drooge) velden van water worden voorzien. Er was een begia gemaakt met het leggen van een tweeden dam in de rivier EIlo.
(1) Zie onder andere het verslag- van 1852, Wadzz. 74 en 75.
100
Madioen De dam in Je rivier Gandong, waarvan melding werd gemaakt m het vorig versla", werd dit jaar voltooid. Ook werd verder gegraven eenc leiding mt de rivier Piring*, district Bagi, regentschap Madioen, En in het district Derro, afdeeling Ngawi, werd een dam gemaakt in de rivier Gerdo. Door een en ander gezamenlijk is voor ongeveer 4500 bouws het noodige water verkregen.
K l a p p e r c u l t u u r .
De aanhoudende regens, waardoor zich het jaar 1856 gekenmerkt heeft, waren voor den klapperoogst niet gunstig, zoodat minder vruchten dan gewoonlijk aan de markt
"D^MBplantingen waren intusschen weder belangrijk. Volgens de aantooning, die onder lit L achter dit verslag wordt gevoegd, zou het aanwezig getal boomen op geheel Java met uitzondering van Batavia, Socrakarta en Jogjakarta, bij het begin van het iaar hebben bedragen 13,332,292 (l), waarvan vruchtdragende 5,447,683, en werden in den loop van dit jaar Ujgeplant 1,259,197, terwijl uitstierven of uitgeroeid werden 661,166. BÜ het eind van het jaar wordt het getal boomen gezegd te hebben bedragen 13,930,323, waarvan vruchtdragend 5,722,224. Vergelijk overigens, ook omtrent de vroeger vermelde plannen van den heer ZOLLINGER, n«. 3 van deze^paragraaph, waar gehandeld wordt over den landbouw op woeste gronden door het Gouvernement verhuurd. (2)
2». Cultures ingevoerd op hoog gezag of ten gevolge van overeenkomsten door het Gouvernement met particuliere ondernemers aangegaan. (3)
K o f f i j c u l t u u r .
Waren de koffijoogsten van 1854 en 1855 buitengewoon groot, die van dit jaar gaf eene scheel tegenovergestelde uitkomst en bedroeg minder dan in ecnig der laatste tien jaren verkregen werd, met uitzondering slechts van de jaren 1849 en 1853, die nog ongunsteer waren. De oorzaak schijnt uitsluitend gezocht te moeten worden m de weersgesteldheid- na cene aanhoudende droogte van meer dan zeven maanden, gepaard met felle zuidooste winden, viel op het eind van 1855 de regenmoeson met kracht in; de bloesem der koffij viel af, en de boomen maakten veel blad, maar droegen weinig vruchten. De menigvuldige regens gedurende den pluk- en droogtijd waren ook op de qualitcit der koffij van°nadeeligen invloed. Voor de plantsoenen daarentegen waren zij gunstig, zoodat men van den oogst van 1857 betere uitkomsten mögt verwachten, (i) De naar gewoonte bijgevoegde staten (litt. M en N) geven voor het jaar 1856 de voornaamste bijzonderheden omtrent deze cultuur aan voor elk gewest van Java, met uitzondering van Batavia en Buitenzorg, in welk laatste gewest mede, sedert 1 Januarij 1856, geen koffij meer aan het Gouvernement wordt geleverd. (5)
Die staten doen zien : . . . het getal huisgezinnen voor geregelde tuinen en boschkoffij afgezonderd, in de daarin vermelde gewesten, met uitzondering van Soerakarta en Jogjakarta, waar de koffij van de Vorsten gekocht wordt, bedroeg 454,229; . * . , . , , , , „ . „ , „ , „ , . het <*etal vruchtdragende boomen, waarvan geoogst is , in diezelfde gewesten 219,327,485, de hoeveelheid koffij in het geheel bij de pakhuizen ontvangen, met inbegrip van ruim 5928 pikols wegens bevonden overwigten, 746,970 pikols; ' 'dat gemiddeld in de boven bedoelde gewesten een pikol koffij is verkregen van 295 boomen; dat aan de koffijplanters in die gewesten in het geheel voor inkoopsprijs is betaald
f 4 939 457.44 ; dat cle gezamenlijke kosten der koffij, uit den oogst van 1856 aan het Gouvernement geleverd, hebben bedragen f 6,942,855:25; en de gemiddelde prys waarop de pikol koffij
(1) Ten gevolge van later ontvangen opgaven over 1855, is dit cijfer ruim 100,000 lager dan 't welk in
het vorig verslag werd opgegeven. (2) Over de tabakscultuur, op gronden ter beschikking der inlandsche bevolking gebleven, komen eenige bijzonderheden voor in de paragraaph hieronder, betreffende de gouvernementscultures.
(3) Vergelijk hoofdstuk C, IVde afd., § 1.
(4) Volgens onlangs ontvangen opgaven bedroeg deze oogst 900,937 pikols (met inbegrip van de overwigten), dus ruim 150,000 pikols meer dan in 1856.
(5) Zie n°. 4 hieronder (landbouw op particuliere landen).
101
aan het Gouvernement te staan komt, berekend over de geheele hoeveelheid ontvangen koffij, tot aan de afscheepspakhuizen f 9 :34. Het Bestuur bleef bij voortduring de meeste zorg aan deze cultuur wijden. In den regentijd van 1857 werden in de meer bedoelde gewesten bijgeplant 25,045,931 boomen, waarvan tot aanvulling of inboeting 14,448,970 en tot uitbreiding 10,596,961 boomen. Het vrijwillig planten van koffijboomen door de inlandsche bevolking neemt, volgens getuigenis van de directeur der cultures, hand over hand toe. Eene verhooging van den inkoopsprijs der koffij (l) zal daarvoor ongetwijfeld nog grooter aansporing zijn. Tea einde haar de levering van het product op verre afstanden te besparen, zal allengs het getal binnenlandsche pakhuizen vermeerderd worden. In het vorig verslag is aangeteekend, dat het vervoer naar de strand- of afscheeppakhuizen allerwege door aannemers geschiedt, met uitzondering van de Preanger regentschappen en Patjitan, waar de bevolking daartoe tegen loon verpligt wordt ; dit jaar werd in de eerste dier beide gewesten ook hieromtrent verbetering gebragt door de uitbesteding, althans van een gedeelte, van dat vervoer.
Tot een overzigt van de uitkomsten der koffijcultuur in de laatste v\jf jaren kan strekken de ondervolgende staat. (2)
a
n ca
1852
1853
1854
1855
1856
Getal
vrucht
dragende
koffijboomen,
van welke
geoogst is.
228,075,219
223,438,341
225,132,508
228,640,542
219,327,485
Verkregen hoeveelheid koffij , zonder de bij het ledigvallen der pakhuizen bevonden overwigten.
Pikola.
874,489
648,088
1,066,021
1,147,016
741,041
Hoeveelheid
koffij
in het geheel
bij de
pakhuizen
ontvangen.
Pikols.
880,689
686,499
1,083,864
1,165,085
746J970
Gezamenlijke
kosten
van de koffij
aan het
Gouvernement
geleverd.
Guldens van 120 duiten.
8,172,255
6,312,931
9,739,199
10,391,603
6,942,855
Gemiddelde prijs, waarop de pikol koffij aan het Gouvernement te staan komt, berekend over de geheele ontvangen hoeveelheid, tot aan de afscheeppakhuizen.
Guldens en duiten.
9:331/2
9:24
8 :115
8:107
9:34
Gedurende deze jaren
was de opbrengst
van do in Nederland
geveilde koffij
per pikol.
Nederlandsen courant.
Bruto.
f 30:485/10
36:667/io
34:76l/10
37:772/10
39:929/10
Netto.
f 23:063/10
28:956/i0
27:458/10
30:151/10
32:041/10
(1) Vergelijk hoofdstuk C, afd. IV, § 1, hiervoor.
(2) Tot beantwoording eener vraag, dooi' de Commissie uit de Tweede Kamer dor Staten-Generaal gedaan in haar rapport over het regeringsverslag van 1854 (zie gedrukte stukken van de zitting 1856/57, n". XX, blz. 10), wordt hier aangeteekend, dat de agricultuur-chemist dr. FEOMBBRG , na genomen proeven, tot het besluit ia gekomen, dat» de daar bedoelde »mestpoter" tot gebruik bij bemesting der koffijboomen op Java ongeschikt is, althans verre moet achterstaan bij den patjol (eene soort van houweel waarmede de inlanders den grond bewerken).
2 G
lOS
S u i k e r c u l t u u r .
De weersgesteldheid was voor de suikeraanplantingen over het algemeen vrij gunstig, maar voor den oogst en de fabricatie daarentegen minder gunstig, aangezien verscheidene fabrieken door gedurige regens veel vertraging in het vermalen van het riet ondervonden, en sommige nu en dan zelfs moesten stilstaan. Niettemin was de- uitkomst zeer bevredigend, en werd er over den geheelen aanplant van 40,6943/4 bouws, bij de fabrieken, die ten gevolge van overeenkomsten met het Gouvernement zijn opgerigt, het belangrijk cijfer verkregen van 1,498,489 pikols, of gemiddeld per bouw 3682/100 pikols, (l) dat is in het geheel 146,844 en per bouw 353/100 pikols meer dan in het vorige jaar. Voor elk gewest afzonderlijk kunnen de uitkomsten blijken uit de aantooning, die onder lit. O bij dit verslag wordt gevoegd. De totalen van dien staat doen zien: dat het getal suiker-inrigtingen in 1856 bedroeg 96; het getal suikerplantende huisgezinnen 172,182; de'uitgestrektheid der suikerriet-vel ^ in 1856 gesneden, zoo als boven vermeld is, in bouws van 500 vierk. Ehijnlandsche roeden 40,6943/4 ; de opbrengst, mede boven vermeld, in het geheel 1,498,489 pikols ; en per bouw 3682/100; de door de planters genoten betaling f 3,940.891:25, gemiddeld voor elk huisgezin f22.106, gemiddeld voor een bouw f 96:101; de hoeveelheid pikols suiker ; aan het Gouvernement geleverd f 878,567 ; de gezamenlijke kosten der uit den oogst van 1856 aan het Gouvernement geleverde suiker f 8,701,252:25, gemiddeld per pikol f 9:108. . Uit het verslag van den directeur der cultures worden voorts nog de volgende bijzonderheden overgenomen, onder verwijzing naar de mededeelingen in vroegere regeringêverslagen.
Hoedanigheid van de suiker. Op enkele uitzonderingen na, leveren thans alle contractanten hunne suiker op standmonsters, en wel bepaaldelijk volgens n°. 18, 16 en 14. De keuring geschiedt, overeenkomstig het bepaalde bij de contracten, door een geëmploijeerde van de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij, ten overstaan van den betrokken fabrikant of diens gemagtigde of agent. Ingeval de fabrikant met die keuring geen genoegen neemt, wordt de beslissing van de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij te Batavia of van daartoe door beide partijen gekozen arbiters ingeroepen. In Madioen wordt de keuring verrigt aan 's lands pakhuis te Ngawi door eene commissie van twee ambtenaren. In het algemeen heeft de keuring in dit jaar tot geene moeijelijkheden aanleiding gegeven. Over de hoedanigheid luiden de ontvangen opgaven meestal zeer gunstig. Vooral bij de fabrieken in Soerabaja, Pasoeroean, Bezoeki en Madioen werd er, in vergelijking met het vorige jaar, eene belangrijke hoeveelheid suiker meer volgens het standmonstèr n» 18 verkregen. In Tegal en in sommige andere residentien bleef men nog voortgaan, de bereide suiker van hoogere nommers met lagere te vermengen. Hierdoor verkrijgt men een gemiddelde qualiteit, die zelden n°. 17 der standmonsters overtreft, niettegenstaande er suikers vervaardigd worden gelijk aan n°. 18 en 20. (2)
Bereiding. Het plaatselijk bestuur ziet steeds toe dat de fabrikanten hunne machinerien voor de verwerking van het suikerriet en de bereiding van het product in goeden staat houden. Ook worden deze machinerien, inzonderheid de veiligheidskleppen, ingevolge het bepaalde bij het Indisch Staatsblad van 1850, n°. 20, door de ambtenaren voor het stoomwezen onderzocht, ter voorkoming van ongelukken, die dan ook in dit jaar niet
voorvielen. (3) . • ' , " ' , . « • « . . J Het gebruik van centrifugaal-toestellen (zie vorig'verslag) is in dit jaar weder zeer toegenomen. Ook hebben weder verscheiden fabrikanten hulp-stoomtoestellen in werking
(1) De oogst van 1857 is nog grooter geweest, namelijk: 1,605,807 pikols, en gemiddeld per bouw W/ioo pikols. Aan net Gouvernement zijn daarvan geleverd 927,433 pikols.
• (2) Om hierin te voorzien, is onlangs voorgeschreven, in het vervolg voor hoogere nommers ook hoogere betaling toe te zeggen. f3) In verband met de vraag, door de bovenvermelde commissie gedaan, betreffende het regeringsverslag vin 1854 op blz 12 van haar aangehaald rapport, zij hier opgemerkt, dat op de daar bedoelde plaats van het refferms-sverslag, blz. 116, reeds was gezegd, dat de wettelijke bepalingen, zoo van het burgerlijk als van het strafregt, voldoende werden geoordeeld tot verkrijging van schadeloosstelling en tot voorkoming van roekeloosheid, en'dat daarom bijzondere voorzieningen ter zake onnoodig waren geacht.
103
gebragt of ontboden, om daarvan gebruik te maken ingeval er gebrek is aan water voor het molenrad tot vermaling van het suikerriet. Door den machinist der fabriek Tjigobang (residentie Cheribon) werd aldaar eigenhandig vervaardigd en opgerigt een werktuig, door hem » rottateur" genaamd, en bestemd om de hitte, die door den stoomhitter losgelaten wordt, te benuttigen tot uitdamping van de stroop. Door dat werktuig worden in 24 uren 50 potten suiker, van 60 à 70 katties (75 à 871/2 Amsterdamsche ponden) per pot, genoegzaam uitgedampt. De eigenaar der fabriek was over de werking zeer Voldaan. Aan den machinist op het suiker-etablissement te Krian (Soerabaja), A. W. HEMMEST, werd, overeenkomstig het Indisch Staatsblad van 1844, n°. 28, een octrooi verleend voor den tijd van tien jaren, voor eene, zoo hij verklaarde, door hem gedane uitvinding, bestaande in een »verbeterden toestel om het suiherrietsap door middel van sloom te verdampen"
Plantloon. Volgens de meeste der thans werkende contracten wordt door de bevolking aan plantloon genoten f 2HO/j2o per pikol suiker, over hetgeen verkregen wordt tot 30 pikols per bouw ; f 210/120 voor iederen daarboven verkregen pikol tot 40 pikols per bouw; en f l30/i2o v o o r iederen pikol suiker daarboven verkregen. Eenige fabrikanten betalen nog, volgens vroegere overeenkomst, f 21l<Vj20 per pikol suiker over de geheele opbrengst ; anderen daarentegen dienzelfden prijs, maar over niet meer dan 30 pikols per bouw, zonder voor het meerdere iets te betalen. Het hoogste plantloon werd dit jaar betaald in de residentien Madioen, Pasoeroean en Probolinggo, namelijk f 110.97, f 109.41 en f 109.12 per bouw. Gemiddeld over dèn geheelen aanplant in alle residentien werd dit jaar betaald f 9 6 : 101, dat is f 5 ; 82 per bouw meer dan in het voorgaande jaar.
Dagloonen. Het dagloon der voor tusschenkomst van het bestuur geleverde arbeiders verschilt in de onderscheidene residentien, maar is meestal van 15 tot 20 duiten voor dagdiensten, en 20 tot 30 duiten voor nachtdiensten. Bij sommige fabrieken, zoo als in Tegal en Japara, wordt boven het loon nog gekookte rijst en zout, of geld daarvoor, verstrekt, en in het laatstgemelde gewest nog 3 duiten daags voor reisgeld. Voor de werkzaamheden in de fabrieken bezigt men meestal vaste arbeiders, tegen een maandelijksch loon dat zich naar den aard der werkzaamheden regelt. De vrije arbeiders werken meestal bij aanneming of taak. Hierdoor leveren zij meer werk dan bij gedwongen dagloon, en zien tevens hunne inkomsten vermeerderd. Ook hebben onderscheidene ondernemers, overeenkomstig Staatsblad 1838, n°. 50, met de bevolking overeenkomsten aangegaan voor het snijden, vervoeren en verwerken van het riet en van het product. Bij deze overeenkomsten wordt voor het snijden van riet gewoonlijk l/2 duit per bos van 25 a 26 stokken betaald, en ll/ 2 à 2 duiten per bos voor het vervoer. De verleende voorschotten worden buiten bemoeijenis van het bestuur ingehouden, maar de fabrikanten ondervinden dikwijls veel moeite om ze terug te krijgen. De fabrikanten beijveren zich meer dan vroeger om uit eigen middelen in de behoefte aan koelies te voorzien, waardoor dan ook in dit jaar minder werkvolk door het bestuur is geleverd dan in voorgaande jaren. — Wegens de belangrijkheid van dit onderwerp worden hier voorts nog de volgende gewestelijke bijzonderheden daaromtrent aangeteekend. Het hoogste loon werd betaald in de residentien Soerabaja, Pasoeroean, Bezoeki, Probolinggo en Kediri, en het laagste in Pekalongan, Samarang, Japara en Rembang. In Tegal wordt thans aan de door het bestuur geleverde koelies 20 duiten daags betaald. De fabrikanten van Tjomal en Bandardawa ,(ïn die residentie) zijn met den maaltijd van 1856 uit vrije beweging begonnen mede 20 duiten daags te betalen, ofschoon het loon bij de daarvoor gesloten contracten op slechts 15 duiten was bepaald. En bij de fabriek Lemah-abang (aldaar) heeft men het loon, dat er op 20 duiten of op 15 duiten en één katti rijst daags was gesteld, moeten verhoogen, daar men anders gebrek aan de benoodigde arbeiders had. In Soerabaja bedraagt het loon der fabriekkoelies gemiddeld 25 duiten per man daags. Bij de fabrieken Pleret en Wonoredjo , in de residentie Pasoeroean, bedroegen de dagloonen, volgens de daar werkende oude contracten, nog steeds 15 duiten daags. Bij de overige fabrieken heeft het bestuur er meer en meer op aangedrongen dat men zich zooveel mogelijk uit eigen middelen van vrije arbeiders voorzie, die dan ook voor een loon van f 8 en f 9 koper (f 6: 80 en f 7: 60 zilver) 's maands werden verkregen. De arbeiders, die daar evenwel nog door het bestuur werden geleverd, ontvingen 25 duiten (21 cents) daags. In Probolinggo worden de stokers, bewakers der stoomtoestellen, kalkers enz., die bij vrijwillige overeenkomst op de fabrieken werken, met 35
104
en 40 duiten daags betaald. Worden die arbeiders echter door het bestuur verstrekt, dan is het loon voor die werklieden op slechts 30 duiten bepaald ; terwijl de gewone dagkoelies 20, en de halve-dag- ^en halve-nachtkoelies 30 duiten ontvangen. In Bezoeki werden dit jaar minder koelies door het bestuur geleverd dan in de voorgaande jaren. Voor het ligtere werk gebruikt men daar veel vrouwen. De door het bestuur geleverde arbeiders genoten voor dagdienst 20 en voor nachtdienst 30 duiten, voor 11 uren arbeid, om de, vijf en zes uren te verwisselen. Bij een besluit van den resident van 15 January 1856 is onder andere bepaald, dat in 1858 geen andere verstrekkingen door het bestuur aldaar zullen worden gedaan dan alleen van dagkoelies, zonder meer.
Onderlinge afstanden der velden van de woningen der planters en hoelies en van de fabrieken. De velden zijn meestal binnen 3 à 4 palen van de fabrieken gelegen. Op dien regel zijn echter verscheidene uitzonderingen, vooral in de residentien Japara en Soerabaja. In Japara bedraagt de afstand der velden van de woningen der planters en van de fabrieken hier en daar 4, 5 en 6 palen, en de afstand tusschen de fabrieken en de woningen der koelies en der eigenaren van transportmiddelen bedraagt er zelfs 12 en 15 palen. (1) In §oerabaja maakte eene ongunstige uitzondering de fabriek Djombang, waar sommige der aangewezen velden, uit hoofde van het geringe cijfer der bevolking, op 15 en meer palen afstands van de dessa's liggen. Men had te vergeefs getracht om in dit bezwaar voor de bevolking te voorzien, zoolang het tegenwoordige contract, dat echter met den oogst van 1858 zou ten einde loopen, nog in werking was. In Cheribon daarentegen plantten de meeste dessa's reeds op hare eigen gronden, en waar dit het geval nog niet was, werden de noodige voorbereidende opnamen gedaan, om deze regeling zoo algemeen doenlijk te maken. Daardoor zullen eenige velden wel iets verder van de fabrieken komen te liggen, doch het meerendeel zal toch binnen den gemiddelden afstand van drie palen blijven, hetgeen eene betrekkelijk slechts onbeduidende verhooging van het door de fabrikanten te betalen vervoerloon ten gevolge zal hebben. De directeur voegt hier de opmerking bij, dat ook elders het bezwaar van te groote afstanden meer en meer zal worden opgeheven, indien door de Regering wordt voortgegegaan in haar streven om niet meer dan 400 bouws aanplant voor eene fabriek toe te staan.
Rietsoorten. Proeven genomen met het teboe-telor, dat van Pamangkat (Borneo's Westkust) was aangebragt (vergelijk het vorig verslag), gaven dit jaar nog geen zekere uitkomsten; maar een aanplant van Borneo-riet bij de fabriek Glagamidang (Cheribon) was zeer goed geslaagd : het daarvan verkregen riet was buitengewoon zwaar en bevatte 9 graden naar den vochtmeter van Beaumé.
Commissie van onderzoek. Deze commissie (waarover zie het verslag van 1858, bladz. 87, en van 1854, bladz. 116) zette haar onderzoek ook in dit jaar nog voort. (2) Ten slotte wordt, op 't voorbeeld van vroegere verslagen, hier nog een vijfjarig overzigt van de gouvernements-suikereultuur gegeven.
O) n
1852
1853
1854
1855
1856
c
S3 -**
97
100
97
96
96
Uitgestrektheid der velden, van welke gesneden is.
Bouws van 500 vierk. roeden.
42,2761/2
42,034l/2
41,3081/2
40,606
40,6943/4
Werkelijk van de velden verkregen suiker.
Pikols.
1,373,693
1,4H,295
1,393,849
1,351,645
1,498,489
Hoeveelheid suiker aan het Gouvernement geleverd.
Pikols.
936,014
941,751
881,833
876,788
878,567
Gezamenlijke kosten van deze suiker.
Guldens van 120 duiten.
9,138,014
9,250,032
8,613,504
8,735,607
8,701,252
Gemiddelde prijs, waarop de pikol suiker aan het Gouvernement te staan komt.
Guldens van 120 duiten.
9: 911/2
, 9 : 99
9:106
9:115
9:108
Hoeveelheid suiker, die ter beschikking van de fabrikanten is gelaten.
Pikols.
437,679
469,544
513,312
463,566
623,899
Gedurende deze jaren was de opbrengst der in Nederland geveilde suiker per pikol. Nederlandsche courant.
Bruto.
f 15.57l/10
17.424/w
• 16.163/80
19.252/ic
23.947/10
Netto.
f9.65
11.472/10
10.615/10
13.443/jo
17.76
(1) Zie echter het hoven gezegde, onder dagloonen. 2) Haar Eindverslag, in 1857 uitgebragt, was onlangs nog in behandeling bij de Indische Regering.
I n d i g o - C u 11 U u r.
De staat der indigo-cultuur in de zeven residentien van Java, waar zij in 185C van gouvernementswege geschiedde, kan blijken uit de aantooning die onder lit. P. bij dit verslag wordt gevoegd. Zij geeft voor die zeven gewesten, te weten: Cheribon, Pekolangan, Bezoeki, Ban joemaas, Bagelen, Kedoe en Madioen , de volgende totalen: getal fabrieken 324; getal huisgezinnen °bij de indigo-cultuur werkzaam 110,858; uitgestrektheid der gesneden indigovelden , in bouws van 500 vierk. roeden, 17,716200/500; verkregen hoeveelheid indigo in Amsterdamsche ponden 732,973 , gemiddeld van één bouw 4137/100; gezamenlijk bedrag der door de indigo-planters genoten betaling f 1,052,872: 20, gemiddeld per huisgezin f 9 : 60; gemiddelde prijs, waarop één pond indigo aan het Gouvernement te staan komt, f 1:112. In weerwil van de intrekking der cultuur in de Preanger regentschappen (zie vorig verslag), bedroeg de oogst 284,714 pond meer dan in 1855. Die uitkomst moet echter meer aan het voor de cultuur gunstige weer, de vele en aanhoudende regens, dan 'aan eenige andere oorzaak worden toegeschreven. (1) Ook de hoedanigheid van het product liet over het algemeen niets te wenschen over. De proeven met de guano-bemesting (zie mede het vorig verslag) leverden nog geene beslissende uitkomst op. In Cheribon was die uitkomst over het algemeen niet gunstig; alleen wordt gezegd, dat in de afdeeling Ploembon, onder aanwending der guano, bij mindere productie de qualiteit van den indigo aanmerkelijk beter was. In Pekalongan waren de uitkomsten dier bemesting op schrale en steenachtige zandgronden vrij bevredigend, maar op Heigronden daarentegen worden zij gezegd niet noemenswaardig te zijn. In Banjoemaas werd van schrale en uitgeputte gronden eene geringe meerdere opbrengst verkregen boven gelijke, niet bemeste gronden ; maar de resident is nogtans van oordeel dat die meerdere opbrengst niet zal opwegen tegen de kosten aan de bemesting verbonden. (2) De boven vermelde gunstige oogst van dit jaar had tevens het gevolg dat de bevolking eenigzins ruimere belooning ontving. In de eerste zes gewesten namelijk, waar het plantloon f 1 :60 per pond bedroeg, ontving elk huisgezin gemiddeld f 9 :103, terwijl dit in het vorige jaar slechts circa f 5 : 91 was geweest. En in het zevende gewest, Madioen, waar het stelsel van vrijstelling van landrente nog werkte en het plantloon daarom slechts «f 0: 110 per pond bedroeg, was. het voor elk huisgezin dit jaar £ 6 : 44, in stede van f 4 : 108 , zoo als in 't vorige jaar. üe cultuur bleef niettemin eene van de minst loonende, en uit aanmerking hiervan werd op nieuw eene. gedeeltelijke intrekking der gouvernementscultuur voorgesteld, waaraan in het begin van het volgende jaar gevolg werd gegeven ; namelijk in het district Menoreh , residentie Kedoe. Er waren daar weinig sawah's, maar daarentegen nog zeer o-eschikte. gronden voor de koffijcultuur, en het werd dus geraden geoordeeld, de indigocultuur dâàr door die derlkoffij te doen vervangen. Ten einde de bezwaren , verbonden aan het aanhouden van een gedeelte van den aanplant van het eene jaar voor dien van het volgende, op te heffen, werden door den resident van Banjoemaas, in overeenstemming met de indigo-plantende bevolking in de afdeelingen Banjoemaas en Poerbolingo, bevelen gegeven om voor den planttijd van 1856 op 1857 biebiet- (kweek-) tuinen aan te leggen. De uitkomst van dezen maatregel was echter verre van bevredigend. De in de afdeeling Banjoemaas door middel van die biebiet beplante 40 bouws kwamen niet op, en van de 231 bouws, in de afdeeling Poerbolingo aangeplant, kwamen slechts 177 op, en zóó slecht, dat zij niet, inden aanplant van 18B6/57 konden worden opgenomen, maar reeds in de" maand December aan de planters werden teruggegeven. Het in het vorig verslag vermelde ontwerp van den resident van Banjoemaas omtrent de regeling der indigo-cultuur heeft in 1858 mede geleid tot intrekking van eenige fabrieken in die residentie. Ten behoeve van eenige fabrieken in de afdeelingen Ambal, Koetvardjo en Keboemen (residentie Bagelen), welke niet van stroomend water konden worden voorzien, werden uit Nederland gezonden 21 stuks ijzeren noria's, zijnde bakken om water op te voeren, die
(IJ Ook de oog-st van 1857 was gunstig-. ofschoon ongeveer 120,000 pond minder dan die van 1856. Hij bedroeg 614,784 pond.
'2) Bij de theecultuur (zie lager) werden betere uitkomsten van de guano verkregen. • 27
JOG
door raderwerk in beweging worden gebragt en alzoo het voordeel hebben van handenarbeid te besparen. Het geheele onderwerp der gouvernements-indigo-cultuur gaf overigens aanleiding tot een opzettelijk onderzoek, ook naar de particuliere cultuur in de Vorstenlanden, waarvan de uitkomst tot een volgend verslag behoort.
De onderstaande cijfers geven een overzigt van de gouvernenients-cultuur over de laatste vyf jaren.
S3 o u
1852
1853
1854
1855
1856
"es
368
365
365
365
324
Uitgestrektheid der indigo-velden op welke gesneden is.
Bouws van 500 vierk. roeden.
18,832
18,682
18,840
18,838
17,716
Ver
kregen
indigo.
Amsterd. ponden.
798,886
673,365
657,986
448,259
732,973
Gezamenlijke kosten van den indigo aan het Gouvernement geleverd.
—
Guldens en duiten.
1,358,728 : 31
1,370,655 :70ty2
1,287,957:94
971,209 : 39
1,416.622: 71
Gemiddelde pnjs, waaropeen pond indigo aan het Gouvernement te staan komt.
Guldens en duiten.
1: 84
2: 4
1:114
2 : 20
1:112
Gedurende deze jaren was de opbrengst van den in Nederland ge veilden indigo, per Amsterd. pond.
Nederl. courant.
Bruto.
f 8.811/10
4.208/10
3.474/10
4.088/M
4.768/10
Netto.
f 3.425/10
3.785/10
3.1H/10
3.648/10
4.321/iQ
ï h e e-c u 11 u u r.
Voor deze cultuur wordt bijgevoegd de staat lit. Q, waaruit de volgende uitkomsten bhjken voor de vyf gewesten Buitenzorg, Krawang, Preanger regentschappen, Cheribon. en Bagelen, waar de thce-cultunr is ingevoerd: getal theefabrieken 23; uitgestrektheid der theetuinen in bouws van 500 vierk. roeden 2706 ; getal theeheesters :
plukbare f 11,829,844
jonge 3^044,000
te zarnen . . . 14,873,844
verkregen hoeveelheid (l) thee, in Amsterdamsche ponden, 1,876,994; zijnde meer dan het vorige jaar (2) 489,108 ; getal plukbare heesters, waarvan gemiddeld één pond thee is verkregen, ruim 6 ; gezamenlijke kosten der thee uit den oogst van 1856 aan het Gouvernement geleverd, f 1,434,492: 1035; (3) gemiddelde pry's, waarop een pond
(1) Ongerekend 12.000 pond die verbrand, 140 pond die te min bevonden on 1088 pond die ter beschikkingvan de ondernemers gelaten zijn.
(2) Daaronder mede niet begrepen 91,505 pond die verbrand en 1485 pond die ter beschikking van de ondernemers gelaten waren. De oogst van 1857, ofschoon mede zeer belangrijk, heeft toch ruim 150,000 pond minder bedragen dan die van 1856.
(3) Ongerekend:
1°. de kosten van overwerking van 271,790 pond thee door L. WEBER te Buitenzorg , bedragende na aftrek van het kostende van het lood en der kisten f 49,69G"(l/i2a 2°. tractement aan den adsistent der 1ste klasse T. A. H. BEER 3,600
3". huishuur aan denzelve 600 4". schadeloosstelling voor het gemis van cultuur-procenten 1,200
Totaal f 55,0967«/,
107
thee aan het Gouvernement te staan komt, f 0 : 9 1 , zijnde minder dan het vorige jaar f 0:3. De grootere levering had vooral plaats uit de Preanger regentschappen, waar men, zoo als reeds in het vorig verslag werd medegedeeld, bij onderscheidene ondernemingen is overgegaan tot het bemesten der gronden met karbouwen- en paardenmest, en ook met guano. Bij het gebruik van de beide eerstgenoemde mestsoorten wordt om den stam der theeheesters het onkruid weggeruimd, vervolgens de meststof daarop aangebragt en met eene laag aarde bedekt ; of ook wordt ter zijde van de heesters een gat gemaakt ter diepte van l/2 e n t e r breedte van l/4 voet, hetwelk met de meststof wordt gevuld en vervolgens met aarde wordt toegedekt. Maakt men van den guano-mest gebruik, dan wordt met een puntig gesneden stok, zoo nabij den wortel als eenigzins mogelijk is, een gat gestoken , dat met een Amsterdamsen ons (ruim 30 wigtjes) dezer meststof gevuld en met aarde gedekt wordt. Op hellende gronden wordt het gat iets hooger dan do heester aangebragt, opdat de werking van den mest door afspoeling niet verloren ga. De beste tijd van bemesting is kort vóór het invallen der westmoeson , omdat de werking van den mest eerst aanvangt wanneer de grond door de regens goed bevochtigd is. Volgens het oordeel van den directeur der cultures verdient de guano boven alle andere tot dusver bekende meststoffen de voorkeur, vermits de bemesting daarmede spoedig, gemakkelijk en met weinig handenarbeid kan geschieden ; terwijl andere meststoffen daarentegen langzaam en moeijelijk in genoegzame hoeveelheid kunnen worden bijeengebragt en toegepast, en hare aanwending reeds verscheidene maanden vóór het invallen dér regens moet geschieden, hetgeen dikwerf gedurende het drooge jaargetijde ten gevolge heeft verdrooging, verstuiving en verlies van hare kracht. De karbouwen- en paardenmeat behoort, zegt hij, bovendien vijf à zes maanden te liggen, alvorens voor het gebruik geschikt te zjjn.
Hieronder volgt een vijfjarig overzigt van de uitkomsten der thee-cultuur.
câ
i-s
1852
1853
1854
1855
1856
à M .
'a
26
25
26
22
23
Uitgestrektheid der theetuinen, in bouws van 500 vierk. roeden.
2675
2698
2819
2750
2706
Verkregen
thee.
Amsterd.
ponden.
1,050,495
1,317,668
1,547,458
|l) 1,387,886
1,876,994
Gezamenlijke
kosten
der thee. {?)
Guldens
en duiten.
f 792,526:117
995,191: 461/2
1,187,068: 271/2
1,090,255: 41
1,434,492 :1031/2
Gemiddelde prijs, waarop het pond thee aan het Gouvernement te staan komt.
Duiten.
901/2
901/2
92
94
91
Gedurende deze jaren was de opbrengst der in Nederland geveilde thee per Amsterd. pond.
Nederl. courant.
Bruto.
f 0.677/10
0.837/10
0.821/io
0.777/10
O-813/io
Netto.
f 0.40l/10
0.568/10
0.551/10
0.514/10
0.548/i0
K a n e e l c u l t u u r .
De onder lit. li bijgevoegde staat geeft voor de zes gewesten Bantam , Krawang, Banjoemaas, Bagelen, Madioen en Kediri, waar het Gouvernement kaneel doet telen,
(1) In het vorig verslag waren hierbij ten onregto mede gerekend 91,505 pond die verbrand en 1485 pond die ter beschikking der ondernemers gelaten waren.
(2) Ongerekend de kosten van overwerking van een gedeelte van het product bij WEBBK , te Tjogrek, en eenige andere uitgaven . omschreven in eene noot hiervoor.
108
de volgende uitkomsten : getal kaneel-inrigtingen in 1856 46; getal huisgezinnen voor de kaneelcultuur afgezonderd (alleen in de drie eerstgenoemde gewesten en in Madioen) 10,738; uitgebreidheid der kaneeltuinen, in bouws van 500 vierk. roeden, 1910; aanwezig getal schilbare kaneelboomen 3,896,912; aanwezig getal jonge dito 335,180; verkregen hoeveelheid in Amsterdamsche ponden: pijpkaneel (buiten den afval) 204,066l/4 ; verkoopbare afval 14,5793/4; getal schilbare kaneelboomen, waarvan 1 pond kaneel is geoogst, ruim 19; gezamenlijk bedrag der door de planters genoten betaling f65,421:44; gezamenlijke kosten van de kaneel over 1856 f 133,034:48; gemiddelde prijs waarop een pond kaneel aan het Gouvernement komt te staan, de verkoopbare afval medegerekend, ruim f 0:73.
De weersgesteldheid begunstigde in de meeste gewesten den kaneeloogst, zoodat buiten den afval 38,6414/4, en met inbegrip van den verkoopbaren afval 47,936 pond meer werd verkregen dan in het vorig jaar. Daarentegen was de verhouding van de pijpkaneel tot het gezamenlijk product in 1856 slechts 93 pet., terwijl die verhouding in 1855 had bedragen 97 pet. De geringe en aan den arbeid niet geëvenredigde opbrengst der cultuur in de afdeeling Lebak (residentie Bantam) deed de intrekking daarvan in die afdeeling in overweging nemen, (l) Ofschoon de cultuur en bereiding op Java, volgens het oordeel van den directeur deicultures, met de meeste zorg en naar de best bekende methodes geschiedt, blijft de Javakaneel altijd in den handel veel minder geacht dan die van Ceylon, en dit ongunstig verschil schijnt dus aan den aard der gronden en aan het klimaat te moeten worden toegeschreven.
De volgende staat geeft van de verkregen uitkomsten een vijfjarig overzigt.
t03
1852
1853
1854
1855
1856
p <v g
'G .£ 'T •3
CD a M r—1 ce -4-» O
42
4-7
46
46
46
Uitgestrekt
heid der
kaneeltuinen,
in bouws
van 500
vierk. roed.
2020
2020
1997
1899
1910
Verkregen
kaneel
buiten den
afval.
Amsterd. ponden.
202,741
186,677
172,139
165,462
204,076V4
Verkoop
bare
afval.
Amsterd.
ponden.
12,299
10,540
1,784
5,258
14,5793/4
Gezamenlijke
kosten
van
de kaneel.
/ Guldens en duiten.
122,122:18
119,986:221/2
134,468 : 641/2
122,867:95
133,034:48
Gemiddelde prijs, waarop een pond kaneel het Gouvernement te staan komt, de verkoopbare atval medegerekend.
Duiten.
68
73
' 73
86
ruim 73 i
Gedurende deze jaren was de opbrengst van de in Nederland geveilde kaneel per Amsterd. pond
Nederl. courant.
Bruto.
f0.761/,o
0.712/10
0.596/10
0.031/iO
0.665/jo
Netto.
f0.6l6/10
0.572/10
0.455/10
0.50
0.528/10
N o p a l c u l t u u r en c o c h e n i l l c t e e l t .
De bij dit verslag onder lit. S overgelegde staat geeft onder andere de volgende totalen voor de vier gewesten Cheribon, Japara, Bezoeki, Banjoewangi, waar deze
(1) Do intrekking had plaats bij besluit van den Gouvernenr-Gene^aal van 24 «Tulij 1857., n°. 41.
109
cultuur in 1856 van gouvernementswege of op contract met het Gouvernement plaats had: getal cochenille-inrigtingen 5 ; uitgestrektheid der nopal-aanplantingen, in bouws van 500 vierk. roeden, 344; getal nopalplanten onder ultimo December 1856 aanwezig 1,593,992; verkregen hoeveelheid cochenille in Amsterdam sehe ponden 92,1281/2 ; gezamenlijke kosten van 46,491 pond aan het Gouvernement uit den oogst van 1856 geleverde cochenille f 77,810:03 ; (l) gemiddelde prijs, waarop een pond cochenille aan het Gouvernement is te staan gekomen f 1: 80. Zware regens vernielden dit jaar vele der insecten en deden den oogst van 142,787, het cijfen van het jaar 1855, op 92,128V2 Amsterclamsche ponden teruggaan. Ingevolge een in 1856 genomen besluit, is de cultuur in Bezoeki bij het eind van den oogst van dat jaar ingetrokken , als zijnde daar te bezwarend voor de inlandsche bevolking. In Banjoewangi worden , zoo als vroeger is medegedeeld, voor deze cultuur gebezigd de tot dwangarbeid veroordeelde personen bij het etablissement te Soekaradja, en worden van de bevolking geene diensten gevorderd, zoolang de behoefte daaraan niet wordt gevoeld en bet aanwezig getal veroordeelden voor die cultuur voldoende is. Ontstaat er behoefte, dan geniet zij 15 duiten per man daags. De kosten van onderhoud en verzorging der veroordeelden worden ten laste der nopalcultuur gebragt. : In Cheribon en Japara geschiedt zij dooi; particuliere ondernemers.
De volgende staat geeft een vijfjarig overzigt.
p o u öS 1-5
1852
1853
1854
1855
1856
t .5 o 3 a <o . -a P o 6C o a • —» 'A.'S»
6
5
5
5
5
Uitgestrektheid der nopalaanplantingen, in bouws van Ö00 vierk. roeden.
351
346
346
346
. 344
Verkregen
cochenille.
Amsterd.
ponden.
90,029
79,075
110,432
142,787
92,1281/2
Hoeveelheid cochenille aan het Gouvernement geleverd.
Amsterd. ponden.
54,198
38,895
72,710
72,886
46,491
Gezamenlijke kosten der cochenille aan het Gouvernement geleverd.
Guldens en duiten.
73,614: 641/2
55,373:llH/ 2
66,593: 89
72,737: 92
77,810: 03 (2
Gemiddelde prijs, waarop een pond cochenille aan het Gouvernement te staan komt.
Guldens en duiten.
1: 43
1: 51 (3
0:110 (3
0:119 (3
1: 80
Gedurende deze jaren was de opbrengst der in Nederland geveilde cochenille per Amsterd. pond.
Nederlandsche courant.
Bruto.
f 2.188/JO
2-591/JO
2.2811/0
2.197/jo
2.082/10
Netto.
f 1.925/10
2.312/10
2.OI8/10
1.928/10
1.827/10
T a b a k s c u l t u u r .
De bij dit verslag gevoegde staat lit T doet zien, dat in vijf residenten : Samarang, Japara, Rembang, Soerabaja en Pasoeroean, gedurende 1856 op boog gezag tabak werd geplant, ten behoeve van 13 ondernemingen. Voorts blijkt daaruit, dat het getal tabakplantende huisgezinnen in dat jaar bedroeg (ongerekend de aanplant op dagloon. ten behoeve van één contractant in Samarang) 13,211; de uitgestrektheid der tabaksvelden in 1856 geoogst, in bouws van 500 vierkante roeden , 1760l/2 ; de opbrengst dier velden, in pikols van 100 katties, alles bereid voor de Europesche markt, 21,104.22; de gemiddelde opbrengst van den bouw, in pikols, 11.98; de door de tabaksplanters genoten betaling f 170,973:100; waaronder wegens de bovenbedoelde dagloonen f 32,380:70; dooreen voor ieder huisgezin, buiten de daglooners, f 12:104 ; gemiddeld in het geheel
(1) Uit den staat S schijnt te moeten worden opgemaakt, dat bovendien uit Japara nog eene geringe hoeveelheid (500 pond) cochenille aan het Gouvernement is geleverd, waarvan de kosten echter niet zijn opgegeven.
(2) Ongerekend de cochenille van Japara, zie boven.
(3) In vroegere verslagen onjuist opgegeven. 28
110
voor den bouw van 500 vierk. roeden f 97:14; en na aftrek der velden in dagloon beplant f88:108; de hoeveelheid tabak uit den oogst van 1856 aan het Gouvernement geleverd, in pikols, 783.70 (ongerekend 15:65 pikols, in geld vergoed); de gezamenlijke kosten van den tabak uit den oogst van 1856 aan het Gouvernement geleverd f34,098:36; de gemiddelde prijs waarop de pikol tabak het Gouvernement te staan komt f 42:78. De oogst van 1856 was in alle residentien bijzonder gunstig en bedroeg ruim een vijfde meer dan in het vorige jaar. De tabaksplanters ontvingen daardoor ook gemiddeld per huisgezin f 3 : 2 2 meer. Deze cultuur blijft intusschen, in zoover zij op hoog gezag geschiedt, weinig loonend. Vooral uit de residentie Soerabaja zijn de berïgten daaromtrent bij voortduring niet gunstig. (Vergelijk het verslag van 1854, bladz. 123.) De aanplant in de residentie Samarang geschiedde wederom tegen een dagloon van 20 duiten per hoofd. Het Gouvernement leed daarop dit jaar een verlies van f 16.922:30 (vergel. het verslag van 1854, bladz. 122). Evenwel werd het in het belang der bevolking nog niet raadzaam geacht, dââr de gewone wijze van werken in te voeren. De schuurruimte der verschillende ondernemingen is, volgens het getuigenis van den directeur der cultures, thans, zoo niet geheel, dan toch eenigzins in evenredigheid gebragt tot de aanplantingen. In Samarang werden bij de bestaande vijf schuren in 1856 nog twee tijdelijke bijgevoegd. De onderneming in Japara was thans in het bezit van 6 schuren en had nog eene zevende in aanbouw. In Rembang had de ondervinding geleerd, dat vele schuren te ver van de velden gelegen waren, zoodat het zeer bezwarend was voor de planters, den tabak van de velden binnen te brengen ; eene omstandigheid die den tegenzin, die ook daar in het algemeen tegen den gedwongen aanplant bestaat, meer en meer deed toenemen. Om hierin te gemoet te komen, hadden de contractanten, op aanraden van het bestuur, hunne schuren meer nabij de dessa's gebragt, of nieuwe schuren opgerigt van wild hout (1). Ook de ondernemer in Soerabaja had de bij hem reeds bestaande vijf schuren met twee vermeerderd. De meer voldoende bergruimte tot drooging heeft langzamerhand ook de hoedanigheid van den tabak aanmerkelijk verbeterd. Voor de oprigting der schuren zijn door den contractant in Samarang houtwerken ingekocht van de bevolking ; de ondernemer in Japara gebruikte houtwerken, afkomstig van de gesloopte schuren van twee ingetrokken tabakscontracten. In de overige residentien werden aan de ondernemers licentien uitgereikt tot aankap van houtwerken tegen betaling van kap- en sleeploonen. Even als in 1855 hebben alle fabrikanten, met uitzondering van dien in Samarang, die slechts over de helft heeft mogen beschikken, geheel vrije beschikking over hun product gehad, en het voordeel, hetwelk het Gouvernement van de gedwongen tabakscultuur trekt, bestaat alleen in de gelegenheid die zij aan de contractanten verschaft om langzamerhand hunne schuld aan den lande af te doen. Zoolang de contracten loopen, is het Gouvernement trouwens gehouden, voor hen te doen planten. Met twee ondernemers in het regentschap Kembang, die nog eene aanmerkelijke schuld van dien aard hadden, maar wier ondernemingen aldaar geene gunstige uitkomst opleverden, werden, krachtens een besluit van den Gouverneur-Generaal van den 3den November van dit jaar, nieuwe overeenkomsten aangegaan voor den aanplant en de bereiding van tabak in het regentschap Bodjonegoro (mede tot de residentie Eembang behoorende) tot en met het jaar 1865. Bijna alle contractanten leggen er zich hoe langer ho.e meer op toe om ook door middel van overeenkomsten met de inlandsche bevolking tabak voor de Europesche markt aan te kweeken en te bereiden. In Eembang alleen werd door hen dit jaar op die wijze 623,508 pond verkregen, 305,815 pond meer dan in het vorige jaar. En door vier andere ondernemers, die geene overeenkomsten met het Gouvernement gesloten hebben, werd daar nog 189,649 pond geoogst, 79,024 pond meer dan in 1855. (2) Ook in de afdeelingen Demak en Grobogan, residentie Samarang, vond vrije cultuur van tabak plaats. De oogst was vrij gunstig en de gewonnen tabak van goede hoedanigheid. In Japara waren ongeveer 20 bouws beplant, waarvan het product aan den daar gevestigden contractant werd geleverd tegen betaling van ll/ 2 en 2 duiten voor de plant, naargelang der hoedanigheid. In de residentie Rembang, afdeeling Bodjonegoro, werden, behalve de bovenvermelde aanplantingen, nog ongeveer 7340 bouws met tabak
(1) Gewone houtsoorten in tegenstelling van djati-hout.
(2) Vergelijk over de vrije tabaksteelt in Eembang het rapport van den resident van dat gewest, overgelegd bij de Memorie van Beantwoording betreffende het wets-ontwerp tot regeling van het gebruik van het koloniaal batig slot over 1856. (Zitting 1858/59, n°. III.).
Ill,
voor de inktndsche markt beplant, waarvan de opbrengst niet kan worden opgegeven. » Zij moet," zegt de directeur, » ongetwijfeld groot geweest zijn, wanneer men nagaat dat naar gissing in 1856 voor f 50,000 Toebansche sigaren zijn gemaakt en verkocht." » Neemt men," zoo vervolgt hij » daarbij in aanmerking, dat er, alleen over zee, van Toeban naar Soemanap, Bangkalan en Bawean ongeveer 3000 pikols gekerfden Javatabak zijn uitgevoerd, dan kan men gerustelijk aannemen, dat de vrije cultuur van tabak voor de inlandsche markt algemeen is en op betrekkelijk groote schaal gedreven wordt. Die cultuur levert den planters veel voordeel op, daar zij voor vrijen en ongedwongen arbeid f 240 à f 250 per bouw geniet, terwijl de gedwongen arbeid bij de contractaanplantingen hoogstens met f 120 per bouw, doch gemiddeld slechts met f 87 beloond
wordt. " Ook in de residentie Soerabaja, alwaar 844 bouws in vrije cultuur met tabak was beplant, heeft de bevolking, volgens zijn getuigenis, dit jaar belangrijke voordeelen behaald bij de hooge prijzen, waarvoor de tabak voor inlandsen verbruik Î3 verkocht. Ook heeft zij nagenoeg 20 bouws met tabak beplant, welken zij aan den daar gevestigden gouvernements-contractant uit de hand heeft verkocht. In Pasoeroean is de vrije cultuur voor de inlandsche markt van lieverlede verdwenen en heeft plaats gemaakt voor de vrije cultuur voor de Europesche markt. De pogingen, door den heer H. G. DE WILDT aangewend om in het regentschap Blitar, residentie Kediri, ook tabak voor de Europesche markt te verkrijgen, welke vroeger telkens mislukten, waren, na gedurende drie jaren vele moeijelijkheden te hebben ondervonden , eindelijk gelukt. Aan deze industrie was dààr thans eene aanzienlijke uitbreiding gegeven en er werden goede vruchten van verkregen. Ook in de residentie Bezoeki begint de vrije tabaksteelt voor de Europesche markt levendig te worden. De ondernemer LOÜKENS heeft daar reeds aanzienlijke aanplantingen in contract met de bevolking aangelegd.
Hieronder volgt een vijfjarig overzigt van de teelt van tabak, voor zoover zg op hoog gezag is geschied.
a •-. CS i-s
1852
1853
1854
1855
1856
Getal
tabaks-onder
nemingen.
17
14
13
13
13
Uitgestrektheid der tabaksvelden, van welke geoogst is.
Bouws van 500 vierk. roeden.
2057
2150
1759
1637
1760
Opbrengst.
Pikols.
20,163
25,229
16,100
17,345
21,104
Hoeveelheid tabak, bereid voor de Europesche markt.
Pikols.
19,663
24,529
16,100
17,345
21,104
Genoten betaling door de tabakplantende huisgezinnen.
Guldens van 120 duiten.
f 190,698:116
206,253:101
165,692: 29
157,945: 59
170,973:100
P e p e r c u l t u u r .
Voor deze cultuur wordt bijgevoegd de staat lit. U , waaruit blijkt dat, even als in het vorige jaar, alleen in de af deeling Eatjitan eene eenigzins belangrijke hoeveelheid peper verkregen is. Bantam leverde slechts 44 pikols op (in 1855 was het getal 83), en de inspecteur dsr cultures in de 1ste afdeeling van Java deed dan ook het voorstel om de verpligte cultuur
112
van dit gewas in Lebak (residentie Bantam) geheel in te trekken. Aan dit voorstel is in het begin van het jaar 1857 gevolg gegeven. Kediri leverde slechts 85 pikols gewone en 19 katties staartpeper op (in 1855 326 pikols gewone en ll/ 2 pikol staartpeper). De cultuur is daar geheel vrijwillig. In Patjitan bedroeg de oogst 2585 pikols (in 1855 was hij daar 4397 pikols). . Elders wordt op Java geen peper geleverd. In het geheel werden verkregen 2715 pikols, tegen 4811 in het jaar 1855. De peperoogsten zijn echter in het algemeen zeer wisselvallig, en de cultuur is ook bij"de bevolking weinig gewild.
Hieronder volgt een vijfjarig overzigt.
t l S3 >-5
1852
1853
1854
1855
1856
Aanwezig
getal peperranken.
Vruchtdragende.
878,975
894,339
804,587
492,963
416,300
Jonge.
741,980
569,442
629,121
606,234
556,667
Geleverde
hoeveel
heid.
Pikols.
1,087
1,044
* 2,655
4,811
2,715
Gezamenlijke kosten der aan het , Gouvernement geleverde peper.
Guldens en duiten.
6,954 : 113
6,716: 14
15,645: 07
27,846:112
15,550:321/2
Gemiddelde prys, waarop de pikol peper aan het Gouvernement te staan komt.
Guldens en duiten.
6: 48
6: 321/2
5:107
5; 95
5: 86
Gedurende deze jaren was de opbrengst der in Nederland geveilde peper per pikol.
Nederl. courant:
Bruto.
f 24.24
27.015/10
29.172/10
31.726/10
29.402/10
Netto.
f 16.672/10
18.915/10
21.225/10
23.43
21.135/10
K i n a - c u l t u u r .
De kina-cultuur heeft in den loop van 1856 belangrijke voortschreden gedaan. Nadat in den loop van dit jaar de ambtenaar HASSKARL tot herstel van gezondheid naar Nederland vertrokken was, is de leiding dezer cultuur opgedragen aan den inspecteur voor natuurkundige onderzoekingen dr. F. JUNGHUHN. De bijzondere belangstelling door dezen geleerden en ijverigen ambtenaar reeds vroeger aan den dag gelegd ten opzigte van de overbrenging der kina-cultuur naar Nederlandsch Indie, mag met gro'nd de beste verwachtingen van zijne bemoeijingen doen koesteren. Al dadelijk is hij aangevangen met de keuze van een beter terrein, waar de jeugdige plantsoenen minder aan gevaren zijn blootgesteld van de uitbarsting van vulkanen en de daarmede in verband staande hevige winden. Op het uitgestrekt plateau te Pengalengan, op den berg Malawar, in de afdeeling Bandong, heeft hij eene nieuwe aanplanting aangelegd, terwijl het voornemen bestond om ook in den oosthoek van Java (op het Alang-gebergte) proeven te nemen. (1) Op het einde van dit jaar was het getal stekken, in gezonden en krachtigen staat verkeerende, tot ruim 2000 geklommen, en op de eerste aanplanting te Tjibodas werden kinaboomen gevonden, welke reeds de hoogte van 8 voet bereikt hebben.
3°. Landbouw op woeste gronden door het Gouvernement verhuurd.
Naar aanleiding van art. 62 van het regeringsreglement [Nederlandsch Staatsblad van 1854, n°. 129) werden dit jaar bij Koninklijk besluit van 3 Julij 1856 (Indisch Staatsblad n°. 64) regels vastgesteld, volgens welke de Gouverneur-Generaal gronden voor den landbouw in huur mag uitgeven. De voornaamste dier regels zijn de volgende. Overeenkomstig het bepaalde in dat art. 62, zijn van de verhuring uitgesloten de gron
(1) Deze proef is sedert volkomen geslaagd. Ook hebber, sommige kinaboomen (van de vroegere plantpoenen) bereids gebloeid en duizende zaden opgeleverd.
113
ilen die door de inlanders, zijn ontgonnen, öf als getneene weide of uit eenigen andere«, hoofde tot de dorpen of desaa's behooren. En daar dus de inlanders door ontginning alleen zich reeds het gebruik van gronden kunnen verzekeren, is de hier bedoelde verhuring, wat «lava betreft, beperkt tot Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen. Op de eilanden buiten Java, waar zulks tot dusver gebruikelijk was of nader nuttig mögt worden geacht, kunnen ook aan anderen (dat is aan vreemde Oosterlingen) op den voet van dat besluit gronden worden uitgegeven. Ten aanzien van Java is verder bepaald , dat geene uitgifte mag plaats hebben dan onder zoodanige voorwaarden, dat worde voorgekomen alle inbreuk op de inrigting van het inlandsch dorpsbestuur en op den regtmatigen invloed der inlandsche hoofden. Op de eilanden buiten Java behoeft dit voorschrift slechts voor zooveel de plaatselijke omstandigheden dit vereischen te worden toegepast. De verhuring mag, zonder voorafgaande magtiging des Konings, voor niet meer dan twintig jaren geschieden; maar de huurder is bevoegd, na verloop' van drie vierden van den huurtijd verlenging aan te vragen, en da beschikking op die aanvrage moet binnen een jaar na de indiening volgen. Later, bij een Koninklijk besluit van 7 November 1856 {Indisch Staatsblad van 1857, n \ 17), werd de Gouverneur-Generaal gemagtigd om reeds dadelijk een veertigjarigen huurtijd toe te staan, wannoer de gronden bepaaldelijk bestemd zijn voor den aanplant van klapperboomen. De uitgifte van gronden mag voorts, volgens het eerstvermeld besluit, niet plaats hebben vóór dat is . onderzocht en aangetoond, dat daaronder niet begrepen zijn de zoodanige, die bij de aangehaalde bepaling van het regeringsreglement zijn uitgesloten, of welker uitgifte zou strijden met de belangen van de naburige inlandsche bevolking of van het Gouvernement. En tot bevordering vän mededinging moet vóór de uitgifte aan belanghebbenden de gelegenheid zijn verschaft tot kennisneming van ingekomen verzoeken of van 's Gouvernements voornemen tot uitgifte, door eene tijdige aankondiging in het officieel gedeelte der Javasche courant en door aanplakking op de hoofdplaats van het gewest, waarin de gronden gelegen zijn. Die aankondiging en aanplakking moeten tevens vermelden, of' de verhuring al dan niet door middel van uitbesteding zal geschieden. Ook bij aanvragen om verlenging van huur moet, in gelijker voege, gelegenheid tot mededinging worden verschaft, behoudens verkregen regten of aanspraken. Voorschotten, onder welke benaming ook, worden den huurder door het Gouvernement niet verleend, en hij moet zich de noodige arbeiders door vrijwillige overeenkomst verschaffen. Hij is verpligt, het gehuurde zooveel mogelijk* zelf te beheeren, en mag zijne regten bij zijn léven niet overdragen zonder toestemming van het Gouvernement. Hij mag op don gehuurden grond alle producten telen die door algemeene verordeningen of door het huurcontract niet bepaaldelijk zijn uitgesloten, en heeft dus, behoudens deze in 's lands belang vereischte uitzondering, de gelegenheid om den tak van landbouw te kiezen die hem het voordeeligst voorkomt. Reeds vóór de ontvangst van dit Koninklijk besluit waren door het Indisch Bestuur onderhandelingen geopend of overeenkomsten aangegaan voor den verhuur van gronden, v in overeenstemming met de magtiging, in 1853 door het opperbestuur verleend en vermeld in het verslag van 1854, bladz. 125. Op dien voet werden in dit jaar drie overeenkomsten gesloten met Europesche ondernemers, een in de residentie Samarang (afd. Kendal), een in Passoeroean (afd. Malang), en een in Banjoemaas, welke later door den Koning zijn goedgekeurd, en in de hoofdtrekken trouwens reeds van gelijken aard waren als de overeenkomsten, op het bedoeld besluit te gronden. De onderhandelingen, die, blijkens het vorig verslag, bladz. 114, reeds destijds door den heer ZOLLINGER waren aangeknoopt tot afstand van gronden in de afdeeling Banjoewangi, bijzonder voor de teelt van klappers* bleven dit jaar nog afhankelijk van eene nadere opmeting erf in-kaart-brenging van het aangevraagd terrein en kwamen eerst in een volgend jaar tot het gewenscht einde. Over de in 1856 reeds werkende huurcontracten zyn de ontvangen berigten weder als naar gewoonte, en zelfs buitengewoon schraal. Onder andere is geen afzonderlijke opgave noch raming ontvangen van hetgeen de oogst van 1856 op de verhuurde landen heeft opgeleverd ; hoedanige opgaven althans uit sommige residentien ten aanzien van 1853 en 1854 in de verslagen over die jaren, bladzz. 151 en 125, zijn medegedeeld. In het verslag over 1855, bladz. 128, zijn, van elk verhuurd perceel in het bijzonder, eenige andere punten vermeld, en bepaaldelijk de bedongen huurschat. Naar die opgaven verwijzende, wordt dus hier alleen gegeven de volgende gewestelijke staat.
29
114
Residentïen
of
afdeelingen.
Krawang. .
Cheribon. .
Pekalongan
Samarang .
Japara. . .
Pasoeroean.
Banjoemaas
Totaal
Aantal
per
ceelen.
5
3
2
23
1
4
2
40
Bepaalde
uitgestrektheid
der perceelen,
in bouws van
SOOvierk.roed.
3,119
856
circa 9,200
11,596
409
5,568
1,300
32,048
Getal bouws,
onder
ultimo Maart
1856
reeds beplant.
804
856
3,531
niet opgegeven
67
niet opgegeven
id.
Bedrag door de huurders aan het Gouvernement betaald voor gebezigde werklieden , à f 2 : 60 per man.
—
•
—
f. 4292:60
—
237: 60
37:60
f 4567:60
Bedrag van den huurschat, over
1856 aan het Gouvernement opgebragt.
In
geld.
— .
f 5900: —
—
—
2747: 54
—
f 8647:54
In product.
804 pikols suiker. 700 » »
aan een huurder, die, over 156 bouws, II/2 pikol suiker per bouw had behooren op te brengen maar niets geleverd had, is de vergoeding in geld opgelegd.
215 pikols suiker.
1507 » koffij.
8I/2 » »
896 » »
20/joo » »
1719 pikols suiker en
241l70/10o pikols koffij,
alsmede geldelijke vergoeding voor 234 pikols niet geleverde suiker.
4°. Landbouw op landen aan particulieren in eigendom afgestaan.
De volgende aantooningen omtrent de particuliere landerijen op Java zijn getrokken uit opgaven van de hoofden der gewestelijke besturen.
G E W E S T E N.
Bantam • •
Batavia. . .
Buitenzorg .
Krawang . .
Cheribon . .
Samarang. .
Japara. . .
Soerabaja. .
Te zamen
Uitgestrektheid der landen, in bouws van 500 vierkante roeden.
119,120
401,905414/500
568,432
887,440
384,000
20,8213/10 ,
l,6263S7/,)00
7,263l7/60
1,890,60955.6/goo,,
Bevolking.
Zielen.
30,067
340,944
315,560.
107,020
63,997
25,916
12,128
30,435
926,067 1
Aangeslagen
waarde voor de
verponding.
f 1,150,000: 00
12,346,558:00
10,058,550:00
2,300,000 :00
2,004,833 : 40
1,789,725 : 00
70,000 :00
,1,784,500 :00
f 31,504,166:40
Jaarlijksche
bel aling.
f 8,625: —
92,599: 181/2
75,439: 15
17,250: —
15,036: 30
13,422 : II2I/2
9,056: 30
525: —
f 231,953: 86
\
115
Hiervan bezitten :
Uitgestrektheid,
in b ou w s
van 500 vierk.
roeden.
Europeanen
Chinezen .
Inlanders en vreemde, niet-Chine sehe Oosterlingen . . . .
Domein.
Te zamen .
1,508,9893/5
335,110338/500
42,8022728/;{000
3,756
Bevolking.
Zielen.
557,279
278,773
78,739
11,276
1,890,609556/3000 926,067
Aangeslagen
waarde voor de
verponding.
f 18,389,893:40
10,696,280 :
2,417,993 : —
f 31,504,166:40
De verschillen tnsschen de nu en vroeger opgegeven cxjfers zlJn hoofdzakelijk het g vog. van nadere opgaven der betrokken eigenaren. Over het algemeen verdient de ju sthexd lezer opgaven0 weinig vertrouwen. Van de hoeveelheid der op die landen verkregen voortbrengselen is geene opgave ontvangen. ïn het vorig vermag is melding gemaakt van de opheffing van het zoogenaamde koffijservituut, dat op de particuliere landen in de afdeeling Bmtenzorg rustte. Volgens 0pglve van het hoofd van gewestelijk bestuur zijn sedert die opheffing op versehende landen nieuwe aanplantingen gedaan.
5°. Landbouw op verhuurde landen in Soerakarta en Jogjakarta.
In het vorig verslag is reeds melding gemaakt van een door de twee betrokken residenten ontworpen nieuw reglement voor de landverhuringen m de Vorstenlanden. Bedenkngen, tegen het eerst aangeboden ontwerp ingebragt, deden de Indische Regenng m nader overleg treden met die residenten, ten gevolge waarvan deze zaak bij het eind van 1856 no°- in behandeling bleef. (l) . , . . . . ïntusschen heeft het Indisch Bestuur ook in 1856 weder, even als m het vorig jaar, aan verscheidene landhuurders het verlengen van de huur tot het emd van 1859 toegestaan, en ook vergunning verleend tot het in huur nemen van meuwe gronden tot dat
tiJdDeiP Staat van den landbouw op de verhuurde gronden kan eenigermate blijken uit de
volgende aantooning.
m In 1857 heeft de Gouverneur-Generaal een ontwerp aan de goedkeuring van het oppertestuur onderwegen™X> sLLg. magtiging, door dien landvoogd den Slsteu December van dat jaar » vastgesteld en onder n°. 116 in het Indisch Staatsblad is opgenomen,
116
GEWHSTEN.
Soerakarta. .
Jogjakarta . .
Tetaal. .
Aantal
verhuurde
landen.
84
49
Î33
Uitgestrekt
heid, in
bouws van
500 vierk.
roeden.
" 33,4711/4
(a)10,937l/12
(a) 44,4081/3
GEMIDDELDE JAA.RLIJKSCHE OPBRENGST, (b)
Koffij.
Pikols.
W
49,243
»
Suiker.
Pikols.
30,040
Indigo.
Aantal ponden. (c)
11,510
377,300
Aanmcrkitigeiu
(a) Van 13 landen in Jogjakarta is de uitgestrektheid niet opgegeven. (b) Op 12 landen in Soerakarta worden alleen voortbrengselen voor de inlandsche markt geteeld. Ook in Jogjakarta zijn 7 verhuurde landen waar alleen rijst geteeld wordt. In Soerakarta wordt op 3 koffijlanden nog buitendien, op het eeue ongeveer 100 pikols peper, op het tweede 725 pond notenmuscaat en 300 pond foelie, en op het derde 10 pikols cacao verkregen. (c) In Soerakarta zijn 13 koffij-pelmolen s die door water, en 8 die door buffels, ossen of paarden gedreven worden ; voorts 9 suiker- en 12 indigo-fabrieken. In Jogjakarta zijn 57 indigo-fabrieken.
b. Boschwezen.
Up het voorbeeld van vroegere verslagen wordt weder, en ditmaal als bijlage lit. V, eene aantooning gegeven van de (gegiste) uitgestrektheid der houtbosschen in de onderscheidene gewesten van Java, met uitzondering van Batavia, Buitenzorg, Soerakarta en Jogjakarta; voorts van het getal in 1856 gekapte (djati-) balken en dolken en bijgeplante jonge (djati-) boomen. Daar van enkele gewesten geene opgave ontvangen zijn, is eene vergelijking van de totalen met die van vroegere jaren niet wel doenlijk. Zooveel blijkt intusschen, dat het getal geleverde balken en dolken aanmerkelijk veel grooter was dan in het vorige jaar. De aankappingen waren voor het meerendeel ten behoeve van het bouwdepartement. Het oprigten en herstellen van een aantal gouvernements-gebouwen vorderde een grooteren voorraad aan houtwerken. Gedeeltelijk zal die groote levering ook het gevolg zyn van den gunstigen uitslag eener proef, in het vorig verlag bladz. 132, vermeld, om het in de bosschen van Bantjar, (residentie Kembang) omver en verspreid liggend hout er uit te slepen. Er werden namelijk (door vrijwilligen arbeid) 31,305 stuks houtwerken uit die bosschen naar de stapelplaats Bantjar-Ledok gebragt, waarvoor betaald is eene som van f 56,622:16, maar waarvoor het Gouvernement, volgens tarief, eene waarde heeft verkregen vanf 150,147 :17. Er bestond vooruitzigt om aan zoodan igen uitsleep meerdere uitbreiding, te geven. Ook de particuliere behoefte aan deugdzaam timmerhout wordt van jaar tot jaar grooter, eensdeels ten gevolge van beter toezigt op de bosschen en daaruit voortvloeiende, maar hoogst noodzakelijke belemmering in den vrijen aankap, en ten andere ten gevolge van toenemenden vooruitgang in vele takken van handel en nijverheid en daarmede gepaard gaande vermeerdering van het aantal Europesche ingezetenen, tot wier huisvesting en ondernemingen steeds nieuwe gebouwen worden opgerigt.
117
De publiek verkocht wordende houtwerken halen dan ook buitengewoon hooge prijzen« De twee tot dusver bestaande overeenkomsten omtrent den aankap van hout, de eene in de afdeeling Kendal (residentie Samarang) en de andere in Soerabaja, werden dit jaar met eene derde vermeerderd, waarbij den ondernemer bepaalde bosschen in de afdeeiingen Demak en Samarang (beide residentie Samarang) werden toegewezen voor den tijd van 15 jaar, op voorwaarde dat gedurende de eerste tien jaren een vijfde van de aan te kappen .houtwerken aan het Gouvernement geleverd moet worden, en gedurende den overigen contractstijd een vierde aan het Gouvernement moet worden uitgekeerd van de waarde der houtwerken volgens het tarief, en dat daarenboven houtwerken ten behoeve van het civiel bouwdepartement en van de geniewerken te Salatiga en Willem I worden geleverd tegen afzonderlijk bepaalde prijzen. De ondernemer is gehouden , de uitgekapte perceeïen jaarlijks weder met jonge boomen te beplanten. ' De levering van dezen ondernemer aan het Gouvernement bedroeg dit eerste jaar 321 balken, ter waarde van f3241; 54. De andere ondernemer in Samarang leverde dit jaar 5187 balken. Van Soerabaja is het cijfer niet opgegeven. In afwachting eener algemeene herziening van de voorschriften omtrent het boschwezen , werd dit jaar overwogen en in het begin van het volgend jaar (Indisch Staatsblad van 1857, n°. 1) uitgevoerd het buiten werking stellen van art. 15 van het reglement van 1829 (Indisch Staatsblad n«. 125), waarbij was voorgeschreven, dat men »in de maanden September en October, als het gras en de alang-alang nog droog is, hetzelve m de (djati-) bosschen in den brand (moet) steken, waardoor de bosschen schoon worden, de grond o-cmest 'wordt eri de afgevallen djati-pitten goed opkomen." De ondervinding toch had doen zien dat dit voorschrift ondoelmatig en bepaaldelijk voor het jonge plantsoen zeer schadelijk was. Onder de meer bijzondere beschikkingen omtrent het boschwezen kan vermeld worden een besluit, waarbij bepaald werd , dat in de districten Daja-loehoer en Pegadingan (residentie Banjoemaas) eene geregelde djati-cultuur ten behoeve van het Gouvernement zal worden ingevoerd, en dat daarbij tegen betaling te werk zal worden gesteld de bevolking in die beide districten en in het district Madjenang, welke van de verpligte koffijcultuur was ontheven. V I T Volo-ens opgaven der hoofden van gewestelijk bestuur zijn m 1856 op geheel Java (met uitzondering van Blora) bijgeplant 2,012,925 djati-boompjes, waarvan 1,259,632 m geregelde nieuwe plantsoenen en 753,293 minder geregeld in of bij de bosschen zelve. ° Ten aanzien van het personeel voor het boschwezen wordt aangeteekend, dat de ra het verslag van 1854, bladz. 129, vermelde vier ambtenaren, die na volbragte studie aan de landhuishoudkundige school te Groningen hunne verdere opleiding m Duitschland zouden ontvangen, in 1856 naar Indie vertrokken zijn. Eindelijk moet nog, ten vervolge op het verslag van 1855, worden vermeld, dat ook eene nieuwe proef met de hydraulische perspomp, bestemd tot het uitlïgten en omverwerpen van diäti-boomen , geene betere uitkomst dan de vroegere heeft opgeleverd, en dat men het overtuigend bewijs meent verkregen te hebben, dat dit werktuig voor de bosschen op Java onbruikbaar is, voornamelijk wegens de groote moeite en kosten om het met eeni- eoed -evolg te doen werken. Volgens het ontvangen berigt had men gedurende twee dagen te vergeefs getracht een boom van 4.70 Ned. el in omtrek en 25 Nederl. el hoogte onder den kruin omver te werpen , niettegenstaande tot plaatsing der machine vooraf de wortels tot op l/3 gedeelte bij den stam waren weggekapt en met de pers de meest mogelijke kracht werd aangewend ; terwijl hetzelfde werk door 4 kappers m den tijd van 11/2 dag werd verrigt.
c. Veeteelt.
Volgens de opgaven van de hoofden van gewestelijk bestuur, waaruit getrokken is de onder lit. W bijgevoegde aantooning, bedroeg het vee bij het eind van het jaar op geheel Java, met uitzondering van Batavia, Soerakarta en Jogjakarta: 1,683,709 buffels, 632,840 runderen en 397.128 paarden, dat is 62,678 buffels, 33,214 runderen en 9939 paarden meer dan bij het eind van het vorige jaar. Men mag evenwel deze getallen, volgens de verklaring van de meeste hoofden van gewestelijk bestuur, niet anders aanmerken dan als bij benadering opgegeven. 0 . . . . . Paarden en runderen plegen van.de omliggende eilanden Celebes, Soembawa, Sandelhout, Bima, Bali en Madura ingevoerd en op verschillende tijden des jaars op de voorname' strandplaatsen in hot openbaar verkocht te worden.
118
Hoe groot het cijfer van den invoer van rundvee in 1856 was is niet vermeld gevonden.; maar dat der paarden bedroeg volgens liet handelsverslag 5355 stuks, ter waarde van f373,925, uit den Oosterschen Archipel ; 6 stuks, ter waarde van f6000, van de golf van Perzie; en 4, ter waarde van f4000, van Nieuw-Holland. Een groote hinderpaal, zegt de directeur der cultures, zal op Java altijd blijven bestaan tegen de uitbreiding en veredeling van den veestapel, namelijk gebrek aan goed en voldoend voedsel, vooral voor het onderhoud van overwalsche paarden. Op de groote strandplaatsen, inzonderheid t Batavia, tracht' men daarin te voorzien door het aanleggen van grasvelden; maar -niettemin ondervindt men in tijden van langdurige droogte ook daar gewoonlijk groote behoefte. De sterfte was, in verband met de hier en daar geherrscht hebbende ziekten, niet buiten verhouding, en bedroeg volgens de ontvangen opgaven (ongerekend het geslapte vee) 47,226 buffels, 15,168 runderen en 20,558 paarden, dat is: 4439, 1950 en 6°92 minder dan de sterfte van het vorige jaar. De drie veeartsen, waarvan in de beide vorige verslagen melding is gemaakt, gino-en voort goede diensten te bewijzen. Waar opmerkelijke ziekteverschijnselen zich voordeden , waren zij steeds tegenwoordig en namen maatregelen tot stuiting en tot voorkoming voor den vervolge van cle uitgebroken epizootien. » Evenwel," zegt de directeur uit wiens verslag dit getuigenis getrokken is, » mag men niet alles van hunne geneeskundige hulp verwachten. Zij kunnen onmogelijk waken voor de behoorlijke naleving van de door hen gegeven voorbehoedmiddelen of maatregelen tot herstel. Hunne jaarlijksche inspectien kunnen ajleen tot het houden van een algemeen toezigt dienen . . . . Intusschen doen zij het mogelijke om bij elke voorkomende gelegenheid de inlandsche bevolking aan te sporen tot naauwlettende verzorging van het vee bij de stalling; tot bevordering van de voortteling; niet te vroegtijdig gebruik maken van het trek- en lastvee, en zorgvuldige aanwending van speciaal aangeduide geneesmiddelen bij voorkomende algemeene ziektegevallen." (l)
§ 2. Buitenbe zitting en.
Over den landbouw, het boschwezen en de veeteelt in de bezittingen buiten Java en Madura zijn de volgende opgaven over 1856 ontleend aan de verslagen van de hoofden van gewestelijk bestuur. De punten, die ditmaal niet worden aangevoerd, leverden, na de mededeelingen in de vroegere regeringsverslagen, niets meldenswaardigs op.
1°. Gouvernement van Sumatra's Westkust.
, Rijst. Nieuwe ontginningen van belang zijn dit jaar niet ondernomen. De rijstbouwende landschappen, die nu en dan gebrek aan rijst hebben, zijn te schaars bevolkt om de ontginningen op voldoende schaal te beginnen. De oogst van 1856 bedroeg volgens opgave der hoofden 2,440,000 pikols, hetgeen 113,438 pikols minder zou zijn dan het vorig jaar. De gouverneur meent echter dat die schijnbare minderheid het gevolg is van onnaauwkeurige opgaven, daar de weersgesteldheid gunstig was en hem ook geene andere redenen van mindere opbrengst °bekend waren; alleen in het kleine landschap Natal waren misgewassen door overstroomingen ontstaan. De prijzen der rijst bedroegen in den loop van het jaar, per pikol, te Padang f 2.60 tot f 3 , te Priaman f 2 tot f 4, te Ajer Bangies en Eau f 2 tot f 6 , in de Padangsche bovenlanden f 1.50 tot f 3 , in Tapanoeli f 4.60 tot f 6. Te Padang en Priaman werden ongeveer 68,700 pikols rijst uitgevoerd over zee ; over land werden naar de oostelijke districten ruim 30,000 pikols vervoerd. Er werden nog altijd proeven genomen met de Carolina-pacli (zie het vorig verslag, bladz. 136). Men beweerde wel dat deze soort van rijst spoedig verbastert en mindere hoeveelheid oplevert dan de Sumatra-soorten ; maar dit was nog niet genoegzaam bewezen , en daar de Sumatra-soorten voor den uitvoer naar Europa niet gewild zijn , werd voortzetting der proeven wenschelijk geacht. Zelfs bij de inheemsche landbouwers scheen die overtuiging te bestaan, daar de Padangsche hoofden voor eigen rekening een tiental pikols Carolina-padi voor den hoogen prijs van f 30 per pikol hadden aangekocht, om de vroeger daarmede genomen proeven te hervatten.
(1) Het denkbeeld, op bladz. 13 van het verslag der meer gemelde commissie geopperd, om ook inlanders voor de veeartsemjkunst te bekwamen, is aan het Indisch Bestuur ter overweging medegedeeld.
119
Klapperteêlt. De vraag naar olie voor de Europesche en Amerikaansche markt was toenemend; de prijs eveneens: 100 noten golden reeds f 3 tot f 3 : 60, eene flesch olie, die van zes noten verkregen kan worden, gold 35 tot 40 duiten. Kapitalen , besteed in de fabricatie van olie op groote schaal en met goede hydraulische persen, zouden, naar het oordeel van den gouverneur, eene ruime winst opleveren. Over de uitgestrektheid der klapperbosschen vergelijk de verslagen van 1854, bladzz. 131 en 132 en 1855, bladz. 136.
Koffij. Bij voorkeur worden hier, even als op Java, voor deze cultuur gronden gekozen die tusschen de 1000 en 4000 voet boven de zee gelegen zijn. De aanplantingen geschieden naar omstandigheden, en overeenkomstig het verlangen der planters, dan eens op boschgronden, dan eens in kleine tuinen. Groote, regelmatige tuinen slagen hier slecht; alle zoodanige, in 1848 tot 1850 aangelegd, bestaan bijna niet meer. Verkeerde keuze van grond en tegenzin van de bevolking om na den aanleg ook nog nutteloozen arbeid aan het onderhoud te verkwisten, zijn de voorname oorzaken daarvan. Sedert de aanplantingen naar eigen keuze der bevolking geschieden is de koffij op Sumatra eene bloeijende cultuur geworden, zoo zelfs, dat kleine volkshoofden en andere planters eigen tuinen van 6000 boomen hebben aangelegd, zonder eenige aansporing van het Bestuur. Evenwel achtte de gouverneur het wensehelijk, den inkoopprijs der koffij, die sedert Uanuarij 1854 (blijkens het verslag over dat jaar, bladz. 132) f 8:40 per pikol voor goede of eerste soort bedroeg, weder te verhoogen. (1)
» Aan de opgave der uitgebreidheid van de bestaande aanplantingen kan — zegt de gouverneur— onmogelijk eenig vertrouwen geschonken worden, daar noch in de kleine tuintjes, noch in de bosch-aanplantingen, het getal boomen zelfs bij benadering kan worden opgegeven." Naar gissing bedroeg het getal bij het eind van 1836 ongeveer 69 millioen boomen. De aanplantingen zouden eerlang vermeerderd worden met ongeveer 4 millioen boomen, door eenige districten van de zuidelijke afdeeling tot de koffij-cultuur te doen overgaan. Het jaar 1856 was uit hoofde van langdurige droogte voor de koffij zeer ongunstig en de opbrengst bleef beneden de verwachting. Niettemin bedroeg de oogst 128,259 pikols, dat is 712 pikols meer dan het vorige jaar. (2) De hoedanigheid was zeer goed, behoorende onder de soorten blank, blcmlgeel en geel. Het vervoer der koffij uit de binnenlanden naar Padang geschiedt per as of met draagpaarden ; het is toevertrouwd aan particuliere ondernemers. Het Gouvernement doet de koffij óp Padang zelf veilen in Maart, Junij, September en December. De veilingen van 1856 beliepen 125,000 pikols , en gaven een middenprijs van f 3l38/lü0. In de December-veiling (die echter eerst op 2 Januarij 1857 plaats had) was de middenprijs f 323S/100.
Kassia. Het bedrog dat door de Maleische handelaren op groote schaal met de kassïa gepleegd is, door het vermengen van de kaneel met vreemde basten, zoo als de sawan«*bast en andere, heeft dit artikel zeer benadeeld, zoodat de uitvoer te Padang in 1856 slechts bedroeg 1385 pikols, terwijl die in 1855 2079 en in 1854 5028 pikols was geweest. De nieuwe plantsoenen, ten gevolge van de groote aanvraag van 1854 in de nabijheid der negorijen aangelegd, die spoedig productief zouden zijn, zouden thans veroorloven, aan meerdere vraag te voldoen, zonder andermaal tot kwade praktijken de toevlugt te nemen. De ondervinding had geleerd dat ook eene goede behandeling de kassia zeer in waarde doet toenemen. Te Padang-Lawas werd reeds aan de bewerking van het product de noodige zorg besteed ; maar de Maleijers uit de bovenlanden hadden deze betere wijze van behandeling nog niet willen aannemen.
Bosschen. De aankap van hout door vrijen arbeid nam zeer toe. Te Padang geschiedt dit door ondernemers tegen/f 13 per kubieke el. Het grootste bezwaar was om de vlotten over de soms hoog bewogen zee naar Padang te brengen, waardoor dikwerf belangrijke hoeveelheden balken verloren gingen. Te Padang-Pandjang was een sleepweg aangelegd, die veel nut heeft opgeleverd.
(1) Dit is sedert geschied. Zie boven hoofdstuk C. afd. IV, § 1.
(2) De oogst van 1857 beliep het buitengewoon hoog cijfer van 198.779 pikols.
1:20
Veeteelt. De opgaaf van 1856 is eenigzins minder dan van 1855 en bedraagt: paarden 23,207 stuks, buffels 189,553, runderen 97,097, geiten 20,285, schapen 255, varkens 10,000. De gouverneur voegt echter nog bij deze opgave de opmerking', dat in liet algeemen aan die getallen geen groot vertrouwen te schenken is, en dat de hoofden liever minder dan meer opgeven. In de Zuider-afdeeling van Padang en te Priaman was na 1852 nog geene telling van het vee gedaan, en ten aanzien van de geiten, schapen en varkens was ook in de overige gewesten, met uitzondering van Ajer-Bangis en Tapanoelie, de telling van 1852 gevolgd. De gouverneur gelooft dat de veestapel steeds toenemende is, daar de meerdere waarde van paarden, buffels en runderen op zich zelf reeds genoeg aanmoediging verschaft en de Maleijers bovendien gaarne hun geld in vee beleggen. (1)
Landbezit. Omtrent dit onderwerp geeft de gouverneur het volgende als zijn gevoelen te kennen. » De wetten op het landbezit zijn op Sumatra zeer eenvoudig. De eigendom (het dominium directum) is [volgens de begrippen der inlanders] bij het Opperwezen. Van eene souvereine beschikking, zoo als in andere heerschappijen het geval is, kan bij dit volk, dat geene oppermagtige gebieders gekend heeft, geene sprake zijn ; men vindt het denkbeeld daarvan evenwel terug in de regten der hoofden, die als de beschikkers over niet ontgonnen gronden worden aangemerkt. Maar ieder lid van de bevolking van een landschap heeft regt om tegen de betaling van eene kleine huidegift het gebruik-regt (dominium utile) te vorderen van woeste gronden die hij ontginnen wil. Van dat leen- of vruchtgebruik kan hem niemand ontzetten ; daarentegen mag hij dien grond niet vervreemden door verkoop, maar is hem alleen het regt toegekend om zijne regten als vruchtgebruiker aan een ander over te dragen voor korten, onbepaalden of a'tijddurenden tijd. Men ziet dat hier slechts een verschil in de woorden en de uitdrukking bestaat, maar dat het wezen der zaak is koop en verkoop, waaraan de inlander, uit eerbied voor de adat, die hem verbiedt zijne rijstvelden teverkoopen, eenen anderen naam heeft gegeven." Verder zegt de gouverneur : » De hoofden hebben geen regt om over de velden te beschikken. Zij zullen zich ook wel wachten, zulke regten te doen gelden , daar hunne onderhoorigen zich niet ontzien zouden daarover te klagen. » De woeste gronden met de voortbrengselen die er op zijn, zoo als hout, harsen enz., staan ter beschikking van de hoofden. De inboorlingen van het landschap mogen die producten tegen het betalen eener huidegift, » boenga kajoe" genaamd, VQor hun gebruik of den handel inzamelen en daarover beschikken."
» 2°. Benkoelen.
Bijst. De weersgesteldheid was voor den rijstbouw niet gunstig. Het bestuur trachtte bij voortduring zooveel mogelijk den aanleg van sawah's uit te breiden, ook ten einde daardoor den nomaden-geest der bevolking te overwinnen. De prijs van de rijst bedroeg te Kroë, Kauér en Manna per pikol f 8 en in de binnenlanden f 3. De aanvoer uit Padang was dit jaar 4607 pikols. Eene proef met het verbouwen van Carolina-rijst genomen beloofde gunstig te zullen uitvallen.
Peper. De oogst bedroeg in 1855 2406 pikols en in dit jaar 2969 pikols, alzoo thans meer 563 pikols. Het Gouvernement doet de peper te Benkoelen zelf in het openbaar verkoopen en verkreeg dit jaar voor 400 pikols witte en 4450 pikols zwarte peper een som van f 95,787:60. Over eene verhooging van den inkoopsprijs zie boven hoofdstuk'C , IVde afd., § 2 b.
Koffij. De vroeger vermelde aanplanting van kofiij bragt dit jaar nog niets op.
Specerijen. De meeste notentuinen sterven uit, zoodat deze cultuur geheel in verval is geraakt. In 1856 werden echter nog 401 pikols noten en IO31/2 pikols foelie uitgevoerd. Kruidnageltuinen bestaan er niet meer; slechts hier en daar worden nog enkele boomen aangetroffen.
(1) Vergelijk ook het slot van de mededeelingen omtrent het gouvernement van Sumatra's Westkust, in hoofdstuk C, afd. III, hiervoor. ' •
121
Amerikamsche maïs. De aanplant van deze maïssoort, waarvan in het vorig verslag, bladz. 137, melding is gemaakt, is op den duur niet geslaagd. Ook geeft de bevolking de voorkeur aan de inheemsche maïs, die voor haar smakelijker is.
Veeteelt. Cijfers kunnen hieromtrent niet worden opgegeven. Van buffels geschiedt naar de binnenlanden van Palembang een vrij belangrijke uitvoer. De bufiels leven in verwilderden staat in de bosschen en worden naar gelang der behoefte opgevangen.
3°. Lampongsche districten.
De landbouw is ook hier nog zeer achterlijk. Het gebruik van den ploeg is nagenoeg onbekend. Eondom Radja-bassa en in de valleijen van ïelok Betong,. alsmede bij de Semangka- of Keizersbaai, zijn eenige natte rijstvelden, maar de bereiding van die velden geschiedt niet met den ploeg, maar door het laten trappen van den grond door karbouwen, (l) De rijstoogst is gemeenlijk niet voldoende voor de behoefte. In 1856 werden er 6882 pikols rijst ingevoerd. Een belangrijk artikel van landbouw voor den uitvoer is en was vooral de peper. In den tijd der O.-I. Compagnie, toen dit gewest nog cijnsbaar was aan de Vorsten van Bantam, leverden de Lampongs ongeveer 30,000 pikols peper 's jaars op. Thans is de opbrengst niet meer dan een zesde van dat cijfer. De uitvoer was in 1855 5126l/2 en in 1856 4720 pikols. De pepercultuur wordt zooveel mogelijk door het bestuur aangemoedigd. Ook van katoen heeft eenige uitvoer plaats: in 1855 bedroeg hij 27201/2- in het volgende jaar 1960 pikols. Men begint thans ook proeven te nemen met vreemde katoenzaden. Ook hebben voor den uitvoer groot belang de boschproducten gomelastiek, hars, bindrotting en handrotting. (2) Naar Java wordt van hier ook eenig hout uitgevoerd: in 1855 11,510 en in 1856 8955 stuks planken. Het vee bestaat bijna uitsluitend uit buffels. Koebeesten en paarden worden hier niet gevonden.
4°. Palembang.
Rijst. . Over het algemeen worden hier slechts ladangs (drooge velden) aangelegd, waaraan weinig moeite wordt besteed, en waarvan bij gevolg geringe uitkomsten worden verkregen. Alleen in de divisien Lematang-oeloe, Rawas en Ampat-lawang worden eenige sawah's (besproeibare velden) aangetroffen. Niettemin is de rijstbouw vrij belangrijk. Op de hoofdplaats alleen werd dit jaar uit de binnenlanden aangevoerd 91,775 pikols rijst en 60,500 pikols padi (rijst in den bolster), waarvan een gedeelte strekte voor plaatselijk verbruik en hét overige voor den uitvoer.
Katoen. De kapasoogst was iets minder dan het vorige jaar: toen werden hij geschat op 130,000 pikols (3), dit jaar op 120,000. De aanvoer ter hoofdplaats bedroeg echter nog iets meer dan in 1855, namelijk 27,439 pikols in stede van 26,000.
Gomelastiek enz. Het verzamelen van deze en andere voortbrengselen der bosschen is hier een belangrijke tak van nijverheid. De uitvoer van deze voortbrengselen bedroeg dit jaar: aan benzoin 669 pikols, dammer (hars, pek) witte 3763 pikols, zwarte 48 pikols, drakenbloed 15 pikols, gomelastiek 2330 pikols, getah-pertja 338 pikols, kardamon (wilde) 10 pikols, kaneel (wilde) 53 pikols, rottan (rotting) 6798 pikols, was 866 pikols.
Bosschen. In de laatste tijden is veel temboesoe-hovt voor geniewerken en voor particulieren huisbouw aangekapt. Ijzerhout wordt alleen voor het Gouvernement aangekapt. In 1856 zyn hiervan 150 balken naar Batavia gezonden.
Veeteelt. Volgens eene oppervlakkige telling bedroeg de veestapel op 31 December 1856: karbouwen 6346 stuks, geiten 9712, koebeesten 209, paarden 22.
(1) In 1857 zijn door het bestuur eenige ploegen verstrekt met zeer gunstige uitkomst.
(2) In 1857 leverden de Lampongs op: 7457 pikols gomelastiek, 7630 pikols hars, 10,625 hossen bindrotting en 285,400 stuks handrotting.
(3) In het vorig verslag onjuist opgegeven.
31
122
5°. Banka.
De landbouw is hier nog zeer achterlijk. In de behoefte aan rijst moet nog altijd worden voorzien door aanvoeren, voornamelijk van Java en Palembang. Aan de stranden worden eenige goede aanplantingen van klapperboomen aangetroffen en deze cultuur wordt eenigzins uitgebreider. Ook zijn hier met gunstigen uitslag proeven genomen met de teelt van notenmuscaat. Een voorname tak van nijverheid is het inzamelen van honig en was, waarvan de talrijke bosschen eene belangrijke hoeveelheid opleveren. Honig wordt door de bevolking in groote hoeveelheid gebruikt. De uitvoer van honig bedraagt jaarlijks ongeveer 30 pikols en van was ongeveer 105 pikols. M Dikwijls", zegt de resident, »kan de oogst echter geheel mislukken door het uitblijven der bijenzwermen. Dit hangt af van het al of niet bloeijen der boomen, door de Bankanezen genaamd poêlas> plawan en perpat. Aan de eerste wordt de beste honig gevonden, maar alleen dan wanneer niet te gelijker tijd de andere boomsoorten bloeijen, in welk laatste geval de hoedanigheid van den honig slechter wordt." Iedere stok, waarvan er tot 80 aan een boom gevonden worden, geeft ongeveer een gantang (1) honig. Ook de qetah-pertja wordt overal in de bosschen gevonden, maar weinig benuttigd.
C°. Eiouw.
De eenige belangrijke voortbrengselen van den landbouw in dit gewest zijn, blijkens vroegere verslagen, de gambier en de peper. Bij het eind van 1856 waren er 810 plantages waai- beide geteeld werden, namelijk 365 plantages op het eiland Bintang, 234 op Batam, 107 op Rempang, 63 op Galang, en de overige op de eilanden Grin, Klong en Sengarang. Volgens de aangiften bij het havenkantoor te Kiouw was de uitvoer van gambier minder, maar die van peper daarentegen meer dan het vorige jaar, namelijk: 99,84320 pikols gambier en 19,68628 pikols peper in 1856 , tegen 116,93835 en 13,56704 pikols in 1855. De gemiddelde marktprijzen waren dit jaar van beide hooger; de gambier gold: 1ste soort 2 77/100 dollar per pikol, 2de soort 247/109 dollar per pikol, en in het vorige jaar gemiddeld (zonder onderscheiding van soorten) 235/100 dollar; de gemiddelde marktprijs van de peper was: van de witte in 1856 1164/100 dollar per pikol, en in 1855 950/100, en van de zwarte thans 711/ioo> tegen 5»0/100 dollar per pikol in het vorige jaar. Van de gambier gingen ruim 50,000 pikols naar Java, ruim 47,000 pikols naar Singapoer en het overige naar Borneo, Bali, Celebes en Blitong. Van de peper waren ruim 18,000 pikols voor Singapoer, ruim 1000 voor Java en eene onbeduidende hoeveelheid voor Borneo bestemd.
7°. Blitong.
Van dit gewest is geen verslag ontvangen en de ontvangen losse berigten zijn niet belangrijk genoeg om hier eene plaats te vinden.
8°., Wester-afdeeling van Borneo.
Als boven.
9°. Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo.
.Rijst. Het weer was hier voor den padi-oogst gunstig, zoodat er genoeg rijst was om in de plaatselijke behoefte te voorzien. De gemiddelde prijzen van de rijst liepen van f 2 tot f 3 den pikol, en van de padi (rijst in den bolster) van f 0:96 tot f 1:24 den pikol.
Katoen. Aan den oever van de Negara-rivier (op het grondgebied van den Sultan van Bandjermasin) zijn aanplantingen van Jcapas, waarvan in 1856 874.51 pikols werden uitgevoerd. Ofschoon 50 pikols meer dan het vorige jaar, blijft deze uitvoer toch aan
(1) Ben gantang is op Banka gelijk Vso pikol. Zie « Het eiland Banka ", door den luitenant-kolonel LAWOE, bladz. 59.
123
merkelijk beneden het gemiddelde der laatste jaren, zijnde volgens opgave van den resident over de jaren 1847 tot 1856 2940 pikols 's jaars. De_ hoedanigheid van het katoen, laat veel te wenschen over ; de draden zijn voor de Europesche markt te kort. De gezaghebber van Sampit deed echter proeven met Fernambue-zaad, door de factorij der Nederland sehe Handelmaatschappij bezorgd, die voor 's hands niet ongunstig uitvielen.
Hotline/ enz. Ook hier is het verzamelen van boschproducten een voorname tak van nijverheid. Rottan (rotting) werd dit jaar tot een bedrag van f 166,342, was voor eene waarde van f 153,278 uitgevoerd.
Landbezit. De eerste bewerker van een veld heeft daarop het uitsluitend regt tot dat hij het verlaat. De groote uitgestrektheid gronds, die de betrekkelijk geringe bevolking tot hare beschikking heeft, maakt dat er zelden of nooit over het bezit van bouwland getwist wordt. De hoofden hebben geen hooger regt op den grond dan de mindere of kleine man. Zij laten het werk van den landbouw meest door hunne pandelingen verr igten.
10°. Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden.
Rijst, De rijstcultuur is, zoo als reeds vroeger werd medegedeeld, in de afdeeling Noorder-districten en in de afdeeling Zuider-districten bijna geheel afhankelijk van den regen. Alleen in de eerstgenoemde afdeeling bestaat de mede vroeger vermelde, belangrijke waterleiding, die uit het gebergte van Maros naar zee loopt. De waterleiding in het regentschap Polombanking (in de Zuider-districten), waarvan in het vorig verslag sprake was, schijnt niet te zijn voortgezet. Het land, dat in deze beide afdeelingen bebouwd wordt, is bijzonder vlak, waardoor er in de regen-moeson te veel en in de drooge moeson te weinig water is. Ook het gebergte, meest volgens den gouverneur uit kalkachtige steenlaag bestaande, levert weinige levende bronnen op. Deze verschillende omstandigheden maken het aanleggen van goed voorziene waterleidingen hier moeijelijk. Geheel anders is het in de afdeelingen Boelekomba en Bonthain, waar een groot aantal bronnen een overvloed van levend water aanbrengen, dat in menigvuldige, door de bevolking aangelegde leidingen en langs een vrij sterk hellend terrein naar zee afloopt. De rijstoogst was dit jaar, zoowel in de gouvernementslanden als in de aangrenzende Vorstenlanden, bijzonder gunstig. Van daar dat ook de vertiening of landrente zeer belangrijk» was. (1) Behalve hetgeen regtstreeks met praauwen kan uitgevoerd zijn, bedroeg de uitvoer, alleen van de vrijhaven Macassar, in 1856 41,580 pikols rijst. De rijst is echter van slechte hoedanigheid : zij kan buiten den bolster niet lang bewaard worden en vergaat dan binnen weinige maanden tot stof.
Koffij. De gronden geschikt voor de koffijcultuur bepalen zich, voor zioover de gouvernements-landen betreft, hoofdzakelijk tot den uitgestrekten voet van den berg van Bonthain. Gedwongen teelt of levering bestaat er niet, en zou ook, volgens het gevoelen van den gouverneur van Celebes, hier niet raadzaam zijn. Hoofden en bevolking worden echter aanhoudend tot het planten van koffij aangemoedigd. De hooge prijzen van de koffij lokken trouwens reeds van zelf daartoe uit. De oogst kan niet naauwkeurig worden opgegeven, maar de uitvoer, van de haven van Macassar alleen, bedroeg dit jaar 24,016 pikols, dat is, ruim 4000 pikols meer dan in 1855. Wanneer men daarbij rekent, dat uit Boni, Sidenring en Mandhar nog veel koffij regstreeks naar Singapoer wordt uitgevoerd, dan kan de geheele oogst in het gebied van Celebes en onderhoorigheden volgens den gouverneur op 35 à 40,000 pikols worden geschat, waarvan 12 à 15,000 pikols op 's Gouvernements regtstreeksch grondgebied gewonnen. Ofschoon de hoofden den opkoop van koffij zooveel mogelijk uitsluitend aan zich trachten te trekken, heeft de planter toch naar 's gouverneurs berekening gemiddeld f 20 per pikol genoten. De afstand toch tot aan de kust, van waar het vervoer gemakkelijk met ïnlandsche praauwen geschiedt, is veelal niet groot, zoodat er geene zware kosten op vallen.
(1) Zie boven, hoofdstuk L, afd. II, § 5, i.
124.
Klapperteelt. In 1855 zijn Tan het eiland Salajar (Saleijer) 858,400 klappernoten, benevens 212335/100 pikols olie uitgevoerd. (Van 1856 is dit niet opgegeven.) Overigens is alleen in Mandhar de opbrengst eenigzins belangrijk. De gemiddelde prijzen per pikol waren in 1856 te Macassar f 24 voor de olie van Mandhar, f 20 voor die van Salajar en fI8I/2 voor die van Bali.
Veeteelt. De veestapel, vooral van buffels en paarden, is belangrijk. » Hoever men ook komt," zegt de gouverneur, » hetzij in de gouvernements-, hetzij in de bondgenootschappelijke landen , ziet men overal aanzienlijke kudden karbouwen en paarden grazen. Evenwel hoort men dikwijls klagten dat er vee voor het ploegen te kort schiet. Uit de afdeeling Zuider-districten vertrekken jaarlijks praauwen naar het eiland Soembawa, om karbouwen op te koopen." Soembawa bezit vooral ontzaggelijk veel paarden : in Julij 1856 werden in 3 weken tijds, uit de haven van Soembawa alleen, 1100 paarden uitgevoerd. Op Celebes zelf vermindert zoowel het getal als de deugdzaamheid der paarden. Nogtans werden er in dit jaar 294 van Macassar uitgevoerd, zijnde 29 stuks meer dan in het vorige jaar.
Landbezit. Het landbezit is individueel , maar het is zeer ongelijk verdeeld, zoodat een groot deel van de bevolking geen eigen landen heeft. De grondbezitter laat zijne velden door slaven of pandelingen bewerken, of staat ze ter bewerking af aan vrije menschen. In dit geval ontvangen de bewerkers 2/3 van de opbrengst, en de eigenaar I/3, beide na aftrek van een vierde voor het snijlóon. Er bestaan menigvuldige quaestien over grondbezit, die niet altijd ter ooren van het bestuur komen; vele worden door de regenten of hoofden onder de hand afgemaakt, waarbij de billijkheid niet altijd in acht wordt genomen. In sommige streken wordt nog wel eens willekeurig door de hoofden over velden beschikt. De regenten en ook vele hoofden bezitten zoogenaamde ornaments- velden, behoorende niet aan den persoon, maar aan de betrekking. De uitgestrektheid dezer velden is nimmer nagemeten, maar is voor sommigen zeer aanzienlijk.
11». Menado.
Bijst. De bevolking, in de Menahassa teelt bij voorkeur de rijst op drooge velden; de vruchtbare en boschrijke bodem biedt daartoe nog ruime gelegenheid aan. Het plaatselijk bestuur ziet .echter te regt in, dat het herhaald verwisselen van* gronden, 't geen hierbij vereischt wordt, en het omhakken en verbranden van boomen, een belangrijk verlies van tijd en kracht, en ook van hout, veroorzaakt, en tracht zoowel daarom als wegens de grootere wisselvalligheid van den rijstbouw op drooge velden, zooveel mogelijk het aanleggen van sawah's (natte velden) te bevorderen. » Onophoudelijke aansporing en opwekking", zegt de resident, » gepaard met de noodige ondersteuning en aanwijzing, hebben er eindelijk in doen slagen om , zoo al njiet den weerzien tegen het aanleggen en beplanten van sawah's geheel te overwinnen, althans een grooten stap te doen tot uitbreiding van deze cultuur." In den aanvang van 1856 werd dan ook weder in meer districten op die wijze rijst geplant; wel is waar waren deze aanplantingen nog slechts van eene geringe uitgestrektheid en gebrekkig, maar in den loop van het jaar was tot het maken van behoorlijke sawah's op grooter schaal het noodige verrigt, zoodat voor den aanplant van 1857 niet onaanzienlijke uitgestrektheden van die velden in gereedheid waren gebragt. Voor het aanleggen van sawah's kwamen enkele nieuwe waterleidingen tot stand en werden op vele plaatsen dammen en dijken gemaakt. Tot bevordering van de kennis der cultuur zijn de hoofden voorzien van een Maleische handleiding en is dat stuk op de inlandsche scholen als leesboek voorgeschreven. Ook had men van Java, als prjaef, laten komen een duizendtal van de daar gebruikelijke mesjes, om de padi af te snijden of af te plukken (ani-ani's); voor's hands maakte de bevolking er echter alleen gebruik van wanneer het langdurig plukken met de vingers pijn te weeg bragt. Voorts werd op nieuw zaadpadi van Java ontboden, dewijl die in de Menahassa over het algemeen van minder goede hoedanigheid is. De reeds ontvangene slaagde aanvankelijk zej3r goed, maar, op enkele uitzonderingen na, werd het gewas, tot rijpheid gekomen zijnde, door "de muizen en insecten vernield.
125
De rijstoogst van 1856 was over het algemeen zeer bevredigend, en beliep volgens berekening 264,543 pikols rijst : alzoo ruim nog eens zooveel als het vorige jaar, toen hij 131,116 pikols bedroeg. In het begin van het jaar waren de prijzen van de rijst, ten gevolge van den vorigen slechten oogst op de hoofd-en strandplaatsen, gestegen tot f 8 en f 9 den pikol. Naden oogst van dit jaar daalden zij tot f 5 à f 6. In de binnenlanden haalde de rijst ongeveer f 3 tot f 4 en f 5 den pikol. De hooge prijzen in het begin van het vorige jaar hadden eenigen invoer ten gevolge, ter waarde van f 13,348.
Müoe (maïs). De bevolking, van oudsher aan deze cultuur gehecht, legt zich op den .aanplant, ook zonder regtstreeksche tusschenkomst van het bestuur, met ijver toe. De oogst was zeer gunstig en werd geschat op 94,546,966 vruchten. De Sydney-maïs wordt voortdurend met goed gevolg aangeplant; hare vruchten, jong zijnde, zijn zoeter van smaak dan van de gewone miloe.
Kof jij. Aan geschikte gronden voor de koffijcultuur bestaat in de Menahassa ^nog eene groote uitgestrektheid, maar het werd niet raadzaam geacht, dit jaar veel bij te planten, wegens de in 1855 plaats gehad hebbende mislukking van het padi-gewas. Als grondslag voor de cultuur is aangenomen 300 boomen (in geregelde tuinen) per huisgezin, en de ondervinding heeft volgens het oordeel van den resident doen zien, dat dit cijfer, in verband met de krachten der bevolking, niet veel behoort te worden overschreden. In den voornaamsten oogsttijd toch, dat is daar in de maanden Mei, Junij, October en November, konden de vruchten reeds thans dikwerf slechts met de grootste inspanning worden geplukt en voor de leveringen bereid. Het aantal boomen werd bij het eind van het jaar geschat op 3,779,173 in geregelde tuinen, en 1,144,793 verspreid geplante boomen. Het aantal huisgezinnen, ten behoeve der koffijcultuur beschikbaar, bedroeg op dat tijdstip 13,294. De weersgesteldheid was in het begin van het jaar voor den koffijoogst zeer gunstig ; maar later veroorzaakten hevige regens en zware winden veel schade. De levering bedroeg niettemin 26,965 pikols en was dus steeds toenemend. In de voorafgaande vier jaren toch was zij geweest 7775, 16,114, 22,934 en 25,262 pikols. (l) De hoedanigheid van de Menadokoffij is uitmuntend; zij haalt op de veilingen hier te
lande de hoogste prijzen. De bevolking genoot gemiddeld : in de afdeeling Kema f 26, m Tondano f 24 en in Amoerang f 11 per huisgezin, als inkoopsprijs voor de door haar aan de pakhuizen geleverde koffij. Ook werd haar nog voldaan eene som van f 35,044:27 voor den afvoer van koffij uit de binnenlandsche pakhuizen naar het afscheeppakhuis te Menado, tegen 7I/2 duit per pikol en per paal. De vervoermiddelen worden allengs verbeterd. (Vergelijk ook hoofdstuk L, IVde afd. o.) Cacao. Ofschoon de cacaocultuur over het algemeen nog in kwijnenden toestand verkeerde, begon zij zich op verscheidene plaatsen te herstellen, en had vooral het jonge plantsoen een gezonder aanzien bekomen. De oogst bedroeg 884 pikols, waarvan een groot gedeelte meer dan f 60 den pikol gold.
Koffo (2) De koffo-aanplantingen vermeerderden in 1856 met 40,000 stoelen en bedroe-en' tegen het einde van het jaar 162,738 stoelen. Deze cultuur wordt thans bij voorkeur in de lagere districten uitgebreid, en tot vergemakkelijking op de erven der inlanders. In de hoogere streken komt de koffo niet dan uiterst langzaam voort. De o c s t heeft 55 pikols opgebragt. Het product was van goede hoedanigheid en behaalde, naar gelang der soort, een prijs van f 10 tot f 20 den pikol. De tot zuivering der kofïo-vezelen gebezigde werktuigen, hoewel eenigzins verbeterd, waren nog zeer gebrekkig, zoodat de arbeid zwaar was en tot nog toe in den prijs van het product geen evenredig loon vond. Men was echter bedacht op verdere verbeteringen. De opbrengst overigens van de koffo, even als van de cacao en van de notenmuscaat, komt geheel ten voordeele der inlandsche bevolking, ofschoon alle drie deze cultures op hoog gezag zijn ingevoerd.
(1) In 1857 is zij, ten gevolge van ongunstig weer, slechts 14,682 pond geweest. De berigten over 1858 zijn echter weder gunstig. (2) Eene soort van wilde pisang, waaruit vlas bereid wordt. 32
126
Ncdenmuscaat. Met de uitbreiding dezer cultuur wordt steeds ijverig voortgegaan. In 1856 werden 8571 boomen geplant, zoodat bij het eind van het jaar eene aanplantïng aanwezig was van 12,623 boomen.
Bosschen. De vroeger mislukte proefneming met den aanplant van Java-djati (zie het verslag van 1855, bladz. 140) is in 1856 met beter gevolg herhaald door middel van zaadpitten, ontvangen van 's lands plantentuin te Buitenzorg.
Veeteelt. Ten gevolge van ziekte is het aantal paarden ook dit jaar weder verminderd. Het aantal runderen is daarentegen sterk toegenomen. De varkens, die voor de inlandsche bevolking een hoofdbestanddeel der voeding en een winstgevend handelsartikel. uitmaken, vermeerderen in de afdeelingen Kema en Amoerang, maar verminderen door verbruik en verkoop vrij sterk in de afdeeling Tondano. Naar de ontvangen opgaven zou de veestapel in de Menahassa bij het eind van 1856 hebben bestaan uit 2353 paarden, 4216 runderen, 2367 geiten, 16 schapen, 29 buffels en 63,851 varkens.
12°. Ternate.
Na hetgeen vroeger, vooral in het verslag van 1853, bladzz. 164 en 165, is medegedeeld, bevatten de thans ontvangen opgaven weinig meldenswaardigs. De groote uitgestrektheid der sago-bosschen levert een genoegzamen waarborg tegen hongersnood op, waarvoor anders dit jaar veel vrees zou hebben bestaan wegens de herhaalde mislukking van de djagong- (maïs-) en padi-velden. De prijs van sago wordt gezegd gemiddeld te zijn geweest 50 duiten voor de 25 tot 150 pond, naar gelang deiwaar. Toen echter in de maand Junij veel sago bijeengebragt werd voor de hulptroepen bij de expeditie tegen Tomori (zie hiervoor hoofdstuk D, Iste afd., § 5), steeg die prijs gedurende eenige dagen tot 80 duiten. Zoowel voor de djagong als voor de padi was het weer niet gunstig; hevige stormwinden vernielden het gewas. De aanvoeren van Halmaheira en van de Soela-eilanden voldeden niet aan de behoefte, en' ook van Menado bleven de aanvoeren , ten gevolge van de mislukking van het rijstgewas aldaar, achterwege, zoodat gedurende de eerste helft van dit jaar eene groote sohaarschheid bestond en de prijzen der rijst stegen van f5 en f 6 op f 12 en f 15 den pikol. De duurte verminderde echter later door belangrijke aanvoeren van Java en Bali.
Over de cacao wordt ook hier, even als sedert eenige jaren te Menado, geklaagd: wanneer de vruchten bijna rijp waren, gingen zij over tot verrotting, en alle middelen hiertegen aangewend waren vruchteloos.
13°. Amboina.
Kruidnagelen. Na den buitengewoon ongunstigen oogst van 1855 (zie het vorig verslag, bladz. 141) volgde dit jaar een oogst, zoo als er sedert het jaar 1846 nog geen geweest was. De oorzaak van dit verschil schijnt niet te kunnen worden opgegeven: de weersgesteldheid althans wordt gezegd voor de ontwikkeling en rijping der nagelen niet bijzonder gunstig geweest te zijn. De hieronder volgende cijfers kunnen trouwens doen zien hoe afwisselend de nageloogst is. Hij was namelijk, beginnende met het genoemde jaar 1846, achtereenvolgens in Amsterdamsche ponden: 869,727, 238,278ty2, 450,935, 89,923, 394,907, 97,742, 309,296, 343,209, 580,592, 29,205; en dit jaar (1856) 617,250 Amsterdamsche ponden.
Gelijk vroeger werd medegedeeld, wordt aan de bevolking betaald 30 duiten per pond, en aan de regenten, oudsten of marinjo's daarenboven f 15 voor de bahar van 550 pond, zoodat een pikol van 125 pond, ongerekend verdere kosten, reeds op Ambon zelf aan het Gouvernement kost ruim f 34.65/100; een prijs die, in verhouding tot de opbrengst hier te lande, een vrij belangrijk verlies geeft. (1) Niettemin zegt de gouverneur der
(1) Blijkens den staat n°. 10, overgelegd tij de Memorie van Toelichting op het wets-ontwerp tot regeling van het koloniaal batig slot van 1856 (zitting 1858/59, n°. III), bragten de kruidnagelen hier te lande op: in 1856 f 28.11Vio, m 1855 f 34.02?/io en in 1854 f 31.25VW per pikol, na aftrek van de » onkosten van aanvoer en verkoop in Nederland ", waaronder echter niet begrepen zijn de kosten op het vervoer van Ambon naar Java. Blijkens g 16 van de dezer dagen ingediende Memorie van Beantwoording betreffende dat wcts-ontwerp, zal het bij de Kegering een onderwerp van afzonderlijk , onderzoek uitmaken, of het Verlies. dat Amboina jaarlijks geeft, niet tot eene wijziging in het tot dusver daar gevolgd stelsel behoort te leiden.'
127
Molukken in zijn verslag, dat de bevolking, enkele zeer gunstige oogstjaren, zoo als het afgeloopene, uitgezonderd, geen ruime voordeelen bij de nagelen heeft, en dat het overlaten der cultuur aan'vrij willigen arbeid ligtelijk verwaarloozing zou ten gevolge hebben. Het aantal boomen werd op 31 December 1856 geschat te bedragen: in de oude tuinen 36,593, in de jonge tuinen 129,132 en buiten de tuinen of geregelde bosschen 275,271 boomen, waarvan te zamen vruchtdragend 126,922 en niet vruchtdragend 314,072. Bij doorslag was elk huisgezin belast met het onderhoud ven 160 boomen, dat is 110 boomen meer dan oorspronkelijk is voorgeschreven. De gouverneur zegt dan ook dat hij deze cultuur beschouwt als hoog genoeg opgevoerd en voor geene uitbreiding meer vatbaar, en dat het streven zijns inziens thans moet zijn, door het bevorderen van andere cultures, zoo als cacao, notenmuscaat en op sommige plaatsen koffij, aan de bevolking meer welvaart te bezorgen. De staat der aanplantingen in tuinen en doesson's of bosschen was over het algemeen gunstig ; de zoo gevreesde djamor- of lawa-lawa-poetih-ziekte breidde zich sedert eenigen tijd minder uit. »Het schijnt" zegt de gouverneur, »dat zij bij tijdperken, dan eens meer, dan weder minder, voorkomt. Het eenige middel tegen die ziekte is, den aangedanen tak af te kappen." Afgescheiden van die ziekte had men bevestigd gevonden eene vroegere opmerking, dat in de tuinen waar weinig schoon gemaakt wordt en de grond begroeid Î3 met ligt opschietend hout, allang-allang en struikgewas, ook de nagelboomen het best tieren, waarschijnlijk, naar men meent, omdat in die tuinen de losse bovenaarde beter beveiligd is tegen afspoeling bij harde slagregens. De overige takken van landbouw, waaronder, na het hoofdvoedsel, de sago, de eerste plaats aan de Mapperteelt toekomt, leverden dit jaar geene bijzonderheden op, evenmin als het boschwezen en de veeteelt.
14°. Banda.
Notenmuscaat. Was op de Ambonsche eilanden de nageloogst van 1856 groot, niet minder aanzienlijk was de opbrengst der notenmuscaatperken in deze residentie. De oogst bedroeg namelijk in het geheel 750,929 Amsterdamsch pond noten, waarvan middelbare 569,708, magere 136,562 en gebroken 44,659 pond, en 193,337 pond/befte, waarvan 188,199 pond goede en 5138 pond gruis. De ondervolgende vergelijkende staat zal doen , dat deze oogst inderdaad buitengewoon mag worden genoemd.
De oogst bedroeg in de ondervolgende jaren het daarnevens vermeld getal Amsterdamsche ponden.
Jaren.
1851
1852
1853
1854
1855
1856
N O T E N M U S C A A T .
Middelbare.
359,940
470,258
465,252
410,228
401,040
569,708
Magere.
65,555
62,411
77,860
86,215
76,128
136,562
Gebroken.
37,814
30,102
40,435
41,418
26,855
44,659
Totaal.
463,309
562,771
583,547
537,861
504,023
750,929
Goede.
108,581
131,544
139,953
131,389
123,330
188,199
F O E L I E .
Gruis.
2,999
3,931
3,738
2,597
2,409
5,138
Totaal.
111,580
135,475
143,691
133,986
125,739
193,337
i
128
Ook hier schijnt men geene bijzondere oorzaak voor den grooteren oogst van 1856 te kunnen opgeven. (1) De geldelijke toestand der perkeniers was, in vergelijking met de laatstvoorafgaande jaren, zeer gunstig. Van de 34 perken gaven 29, na aftrek van alle uitgaven, ook voor de rentebetaling der hypotheken, eene overwinst van f 63,436:811/2» terwijl de schade, die de vijf overige gaven, slechts f 2289:68ty2 bedroeg. In het vorig jaar daarentegen hadden slechts 18 perken een overwinst gegeven, ten bedrage van f 21,950, terwijl de 16 overige f 10,623 schade hadden opgeleverd. De gezamenlijke opbrengst der notenperken was dit jaar f160,035:62: de uitgaven, voor onkosten der perkeniers f82,643:16 en voor de rentebetaling f 16,225:33, te zamen f 98,868:49, hetgeen een voordeelig verschil overlaat van f 61,167:13. Uit deze cijfers blijkt intusschen genoegzaam , dat de meeste perken geen zeer belangrijke bezittingen kunnen zijn. Slechts één perkenier had dit jaar eene winst van over de f 6000, en slechts vier eene winst van over de f 4000. In het laatst van 1856 is aan den Gouverneur-Generaal magtiging verleend om aan de perkeniers eene eenigzins hoogere betaling voor de door hen geleverde noten en foelie toe te kennen, en om hun tot afbetaling hunner schulden en tot het in behoorlijken staat brengen hunner ondernemingen rentelooze voorschotten te verleenen, behoudens voorzorgen voor de-behoorlijke terugbetaling en tot wering van mogelijke misbruiken. Daar eene van de voornaamste klagten der perkeniers ook was de ongenoegzaamheid der werkkracht, is de Gouverneur-Generaal toen tevens gemagtigd om hun behulpzaam te zijn in de verkrijging van arbeiders tegen niet onevenredige betaling. Het aantal personen op de perken bescheiden bij het eind van 1856, vergeleken met het vroeger opgegeven cijfer,van 1855, blijkt nit den volgenden staat:
(1) De oogst van 1857 was weder zeer gunstig, ofschoon eenigzins minder dan het vorige jaar. Hij bedroeg: 701,448 pond noten (waarvan 579,754 middelbare, 88,005 magere en 33,689 pond gebroken) en 174,047 pond foelie (waarvan 171,201 goede en 2843 pond gruis).
129
*
B a> 6D
f* o o . d M u o
Gillorezen en Tabillorezen (onbekwamen.)
Vrije bannelingen (vagebonden) en volgelingen.
Vrije arbeiders en volgelingen.
Bannelingen. (Crimineel veroordeelden.)
c o u a
TH
ß a> 'O 05 a G
ß 05 (H c« • ' l
T U
T-l
ß 05 S> O W
'IBOjanoS IBBÎOX
•rGB?ox
•SafBWJtf
•snaSnof
'lOTlOJ,
(U B è 1 a O
d a) a i o
•U9AVnOJ^\
•U9UUHJ5
• U9Al.nO s A
•rrauuBjç
•pn?îO£
•S9fsj9J\[
•su9§ao£>
•U9AVnOJ^
•H9nUBI\[
•JWBJOJi
•g9fsi9J\[
•euoStiof
•uaAvnojj^
•U9UU13JÇ
2505
2512
cn t> CT CO - * TU
00 t rH CT CT ( N
«-< O ' M 7"H CM (M
O (M T*l CO bO
CT rH
t O r-l lO t o
t o CO 00 t » CT (M
CT t CO CO CO CO
t o CO i H CO
R »O
E O
r H CO 1-t T-(
m to
o o T U ira
- * R
I-H T-t
- # t o
o CO TU Ttl
C i C75
•S3}SpjV[
•sagSaof
• a 9 A V n o j [ ^
•U9UHGJV[
•H3B10J,
•uaMtioi^
•U9UUr!J^
•U9.IBf
o (M IM
CT i-l
T-I rH
IM 0 0 r-l CO b t
ira ira t o CO CO CO
IM !M rH r-l
co co »ra CT co co
1856
1855
i >
oo
0 5
t - l
•tu r-l K
rH
&
CO
»ra
I * R i H
S « 0
S C i
(M
R r H
r H
-tf R
R =
= (M
CO
»ra R IM
r H
I N
R R
t o R CT
O CO R
R C
O eo e
Meer in 1856
Minder
33
130
Het totaal van mannen, vrouwen en kinderen, bekwamen en onbekwamen, is 7 minder, maar het gezamenlijk cijfer der tot den arbeid geschikte personen is 7 meer dan in 1855. Het aantal notenmuscaatboomen in de perken bedroeg op 31 December 1856 436,702, dat is 4776 boomen meer dan op 31 December 1855. Naast de notenmuscaatteelt is het maken van olie van den kanari - boom eene niet onbelangrijke bron van bestaan voor de perkeniers. Cijfers zijn hieromtrent echter niet vermeld gevonden. De veestapel op de Banda-eilanden is, blijkens vroegere verslagen, niet zeer belangrijk ; bij het eind van het jaar bedroeg hij: 318 runderen, 383 geiten, 255 schapen en 379 varkens ; dat is 5 runderen en 96 schapen minder, maar 85 geiten en 51 varkens meer dan bij het eind van het Vorig jaar. Het vroeger vermelde djati-bosch op Eosengain leverde niets meldenswaardigs op.
15°. Timor.
Ten aanzien van den landbouw in deze residentie is, even als in vroegere verslagen ^ weinig mede te deelen. Djagong (maïs), het voornaamste voedingsmiddel van het volk, was volgens opgave van den resident in 1856 overal wel geslaagd. De meer zorg vereischende rijst-leult geschiedt alleen door regentenen mindere hoofden, door eenïge inlandsche kinderen (afstammelingen van Europeanen) en mardijkers (afstammelingen van vrijgegeven slaven), en ook door enkele op Timor geboren Chinezen, die daartoe gronden en vooral een grooten voorraad karbouwen bezitten, of genoeg bemiddeld zijn om deze van anderen te huren. » De rijstteelt", zegt de resident, » heeft plaats op hooge gronden, die, met zeer weinige uitzonderingen, van de regens afhankelijk zijn en daarom alleen gedurende de regen-moeson beplant, of liever, na door een tal van karbouwen tot modder te zijn verwerkt , bezaaid worden, zonder dat daarnaar verder wordt omgezien ; terwijl men tot de rijpwording en oogst van het gewas — dat door het afstroopen der korrels van de te veld staande halmen geschiedt — alleen van tijd tot tijd de omheiningen van opgestapelde steenen of droog doorngewas, voorziet, om het indringen van losloopende dieren op de velden te voorkomen." Volgens 's residents oordeel' is op Timor een groot bezwaar tegen uitbreiding van den landbouw het gebrek aan water, dat over het geheele eiland ondervonden wordt.
Tabah wordt, behalve op Timor zelf, ook op Savoe verbouwd, en deze Î3 in den handel op Koepang zeer gewild voor plaatselijk gebruik. De invoer heeft in 1856 bedragen 210 pikols, en de gemiddelde markprijs was f30 per pikol.
De Mapperboom dient hier alleen voor olie, maar daarentegen is hier zeer belangrijk de iontarbaom (eene andere palmsoort) die den toewak (palmwijn) en de grove suiker levert, waarmede de inlanders op Timor en vooral op Rotti zich, bij gebrek aan andere levensmiddelen, voeden. Die boom levert ook de materialen waarvan zij huizen bouwen. Hij wordt over geheel Timor en Rotti in groote hoeveelheid in het wild aangetroffen, maar niet opzettelijk aangeplant.
Sandelhout en ivas zijn de voornaamste voortbrengselen van Timor voor den handel. Gedurende 1856 zijn van Koepang uitgevoerd: sandelhout 2041 pikols, en was 36487/10O pikols. De gemiddelde marktprijs was van het sandelhout 1ste soort f'12, 2de soort f 9 , en 3de soort f 6 , en van het was f87 den pikol.
Paarden worden vooral van Rotti, Soemba en Savoe in vrij belangrijke hoeveelheid uitgevoerd naar Java en ook naar Mauritius. Voor zoover bekend is, bedroeg de uitvoer van Rotti in 1856 212 stuks paarden.
I L MIJNBOUW.
§ 1. Algemeene beschikkingen.
O r g a n i s a t i e v a n h e t p e r s o n e e l .
Overeenkomstig de bepalingen van het jaar 1854 (Indisch Staatsblad n°. 90), waarvan
131
in het verslag van dat jaar, bladz. 139, melding is gemaakt, werden in dit jaar twee militairen, na volbragten leertijd, benoemd tot voormannen bij het mijnwezen. Ook werden op nieuw (zie het verslag van 1855, bladz. 147) vijf Europesch-Indische jongelingen aangenomen als kweekelingen tot voormannen.
Inrigtingen betrekkelijk het mijnwezen. De bibliotheek werd weder verrijkt met eenige boekwerken en kaarten, en ook de verzameling van bergsoorten, enkelvoudige mineralien en ertsen werd belangrijk uitgebreid ; tegen 1866 specimina bij den aanvang van het jaar, waren by het eind 2327 aanwezig.
§ 2. Banka.
In tegenstelling van het vorige jaar gaven de tinmynen van Banka in dit jaar bijzonder gunstige uitkomsten, voornamelijk ten gevolge van de vele regens die voor dezen arbeid zoo voordeelig zijn. De leverantie bereikte het buitengewoon hooge cijfer van 100,656 45/100 pikols, zijnde nog ruim 9000 pikols meer dan in het tot dusver gunstige jaar 1853 (vergelijk het verslag van 1854, bladz. 140) ; zij overtrof tot een bedrag van 36,527j89/I0O pikols de levering van het jaar 1855, dat trouwens bijzonder ongunstig was geweest. Bij het eind van 1856 bleef aanwezig eene hoeveelheid van 1601 pikols, tegen 3951/4 pikols erts bij het eind van 1855. De mijnen hebben gedurende 1856 genoten:
aan verstrekkingen . . . . . . . . . . f 573,222:29
» voorschotten 304,399: 99
n uitkeeringen 437,772 : 64
Te zamen. . . . f 1,315,394:72
De schulden der mijnen bedroegen op 31 December 1855 . f 305,513:118
Op 31 December 1856 bedroegen zij 223,941: 49
Zoodat zij in 1856 verminderd zijn met . . f 81,572 : 69
De gehoele schuld is verdeeld in f7959:12 goede, f85,493:30 onzekere, en f 130,489:07 kwade schuld.
Het getal mijnwerkers was op 31 December 1856 7220 man.
Op 31 December 1855 waren er . . . . . . . . . . 6932 »
zoodat het aantal in 1856 is vermeerderd met . , . , - . 288 man.
Niettemin was do aanvoer van Chinesche nieuwelingen ook in 1856 nog onvoldoende; een gevolg, naar het schijnt, zoowel van de onlusten in China, als van de toenemende verhuizing van Chinezen naar Amerika en Australie. Het aantal mijnen, die bewerkt werden, bedroeg 234, tegen 240 in 1855. Er werden namelijk 7 mijnen ingetrokken en één nieuwe geopend. De onderzoekingen naar het voortbrengend vermogen van Banka werden dit jaar voortgezet in het district Jeboes. In het terrein van Soengi- (rivier) Jampon werden met de ijzeren schaft vier putgravingen ondernomen, en tot eene gemiddelde diepte van 5.5 Nederl. el voortgezet: in al deze putten werd tinerts gevonden. Ook te SocngïPenganak werd op ongeveer 6.5 Nederl. el goede drts aangetroffen ; evenzoo te Kajoearang, Ajer-Kepinis, Ajer-Pakoe, Soengi-Lelantam en Soengi-Pare. Met de smeltproeven op de wijze door de hoogleeraren MULDEK en BLEEKRODE aangegeven (zie het vorig verslag bladz. 147) kon dit jaar nog geen aanvang worden gemaakt, dewijl nog niet alle vercischte werktuigen voorhanden waren.
182
§ 3. Blitong.
Op het eind dezes jaars waren hier, volgens mededeeling van het hoofd van gewestelijk bestuur, in werking 4 kollongmijnen (l) 4, koliet-kollongmijnen en 16 koelietmijnen.« De opbrengst was 634 pikols tin. Het aantal arbeiders wisselde af van 460 tot 430 man.
§ 4. Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo.
Het onderzoek naar steenkolenlagen, beter gelegen dan de mijn Oranje-Nassau, is in dit jaar gedurende de oost-moeson met kracht voortgezet. Door boringen trachtte men de rigting, helling, zwaarte en voortzetting der ontginbaar voorkomende lagen op te sporen in het terrein meer nabij het bevaarbare gedeelte der rivieren, alwaar in 1855 (zie vorig verslag, bladz. 147) verscheidene lagen ontdekt waren. Bij de genoemde gouvernementsmijn Oranje-Nassau, te Pengaron, werd het personeel vermeerderd met twee voormannen, terwijl ook de drie kweekelingen, wier opleiding te Buitenzorg in 't vorig verslag, bladz. 147, vermeld is, aan deze mijn geplaatst werden om thans practïsch in den mijnbouw te worden onderwezen. De uitkomst van den mijnarbeid van dit jaar was als volgt: Het restant steenkolen, buiten de mynen, te Pengaron voorhanden, bedroeg op 31 December 1855 . ; . . . . . 4,323 ton
en öp 31 December 1856 . . . . . . . . . . . . . . . . . 210 »
Zoodat het restant minder was . . . . . . 4,113 ton
Gedurende 1856 was van daar naar Bandjermasin verzonden 17,438 n
Zoodat dit jaar is uitgegraven 13,325 ton
Op 31 December 1855 bedroeg de restant-voorraad te Bandjermasin 4,852l5l5/20oo ton
In 1856 werd aldaar, zoo als gezegd is, van Pengaron aangebragt 17,438 n
Te zamen 22,2901515/2000 ton De afleveringen in 1856 bedroegen 15,111525/2000 »
Zoodat de voorraad te Bandjermasin op 31 December 1856 bedroeg 7,18O99O/2O0o ton
De opbrengst der mijnen was alzoo in 1856 2654 ton minder dan in 1855, ofschoon 19811/2 ton meer dan in 1855 naar Bandjermasin werd verzonden. Waaraan de mindere opbrengst is toe te schrijven, wordt in de Indische stukken niet vermeld. , De uitgaaf voor de ontginning te Pengaron bedroeg f 138,402:74, waaronder f33,444:105 en f12,000, te zamen f45,444:105, voor onderhoud van bannelingen en van het militair detachement. Even als in 't vorig verslag, moet ook hier herinnerd worden, dat in deze uitgaaf niet begrepen zijn de kosten van vervoer der kolen van Bandjermasin naar elder3 (die in 1856 bedroegen f 65,910:54), noch de renten van het kapitaal, noch ook enkele betalingen, die op Java voor aangeschafte materialen geschiedden.
Concessie van Banjoewang. Bij deze onderneming, die, blijkens het vorig verslag, is overgegaan op de Maatschappij tot bevordering van de mijnontginningen in Nederlandsen Indie, werd op den 28sten Junij 1856 de eerste steenkolenmijn geopend. Tot bepaling van de grenzen der concessie, voor zooveel de gronden binnen het rijk van Bandjermasin gelegen zijn, werd tusschen de Nederlandsch-Indisehe Kegering en den Sultan van Band
(1) Kollongmijnen zijn degene waarbij dieper liggende ertslagen worden opgegraven; koelietmijnen die waarin alleen de ertslaag wordt opgenomen die zich onmiddellijk onder de oppervlakte van don grond, hoogstens 6 voet diep, bevindt; koeliet-kollongmijnen, die waarin de tinerts eerst uit de bovenste laag wordt opgenomen, even als bij de koelietmijnen, en daarna uit de dieper liggende lagen. Ook verstaat men daaronder de mijnen waarin de ertslaag dieper dan in de koeliet- doch minder diep dan in de kollongmijnen gevonden wordt. Zie het boven, bladz. 132, aangehaald«) werk over Banka van den heer LANGE , bladz. 100.
133
jermasin dit jaar eone overeenkomst gesloten. - De concessionarissen hadden echter met vele moeijelijkheden te kampen, ten gevolge van de weinige medewerking van den Sultan. Het grootste bezwaar bestond in het gebrek aan arbeiders.
Ijzererts. In het vorig verslag (bladz. 149) werd medegedeeld, dat het Indisch Bestuur had voorgesteld, ongeveer 20 ton ijzererts van Tanahlaut naar Nederland te zenden, om daaraan een hoogoven bewerkt te worden. In dit voorstel is niet getreden, omdat reeds in 1847 en 1848 proeven met ijzererts uit die streken in Nederland waren genomen, waaruit destijds was gebleken, dat het gehalte van dat metaal zeer goed was. Latere proeven, zoowel van scheikundig onderzoek als met smelting, hadden de gunstige mcening omtrent dat ijzer bevestigd ; maar het opperbestuur meende dat de ontginning van die ijzerhoudende gronden aan de particuliere nijverheid moest worden overgelaten.
§ 5. Verdere opgaven betreffende den mijnbouw.
Java. Het onderzoek naar steenkolen aan de Meeuwenbaai (Bantan) en dat aan de Tjilotoek-baai (Preanger regentschappen), vermeld in de verslagen van 1854, bladz. 143, en 1855, bladz. 149, leidden nog niet tot bevredigende uitkomsten.
Riouw. De herhaaldelijk vroeger vermelde onderhandelingen betreffende de overeenkomst tusschen den heer A. N. VAN DEN BERG en den Onderkoning van Riouw, omtrent de ontginning van tinmijnen op de Karimon-eilanden, kwamen in 1856 nog niet tot een gewenscht einde, (l) '
Wester-afdeeling van Borneo. Het onderzoek naar tinerts in het landschap Kandawangan aan de zuid-westkust van Borneo (zie mede het vorig verslag) werd door den ingenieur EVEEWÜS voortgezet, doch zonder günstigen uitslag.
I I I . VISSCHERIJEN.
Omtrent dezen tak van nijverheid valt ditmaal weinig mede te deelen (2). Van Java wordt gezegd dat er over het algemeen uitbreiding zigtbaar was, vooral in de residentien Tegal en Rembang. , Op de Talaut-eilanden (residentie Menado) ondervond de visscherij grooie belemmeringen door zeeroovers. Zoowel hierdoor als door het ongunstige weer waren de voordeelen gering. De walvischvangst (die door vreemde Westersche schepen geschiedt) wordt gezegd in de wateren van den Indischen archipel meer en meer achteruit te gaun. Volgens mededeeling van den resident van Ternate waren aldaar in 1856 slechts twee walvischvaarders ter reede geweest, en dezen hadden niet eens walvisschen ontmoet. Op de Talaut-eilanden waren eenige Engelsche en Amerikaansche walvischvaarders geweest, maar minder dan in vorige jaren.
I V . AMBACIITS- EN FABRIEKNIJVEHHEID.
§ 1. Gewestelijke berigten.
In meest alle residentien nemen de onderscheidene bedrijven toe, ofschoon bij de inlanders
(1) In 1857 werd hunne overeenkomst zoodanig gewijzigd, dat zij tij het Indisch Bestuur geenebedenking meer opleverde. Ook met het doel om ondernemingen als deze meer en meer te bevorderen, werd bij een Koninklijk besluit van 10 October 1857 {Indisch Staatsblad 1858 , n°. 41), onder andere verklaard, dat ondernemingen tot ontginning van delfstoffen bevattende gronden, gelegen in gedeelten van Nederlandsen Indie alwaar het regt van zelfbestuur aan de inlandscbe vorsten of volken is gelaten, door het Koloniaal Bestuur kunnen worden bevorderd en beschermd door alle zoodanige middelen als hetzelve meest doelmatig oordeelt, ook zonder toepassing van het Koninklijk besluit van 24 October 1850 (Indisch Staatsblad 1851, n°. 6), mits de ondernemers, volgens de voor het betrokken gedeelte van Nederlandsch Indie geldende bepalingen , bevoegd zijn , zich te vestigen ter plaatse waar de gronden gelegen zijn en daartoe vergunning van het Koloniaal Bestuur verkregen hebben.
(2) De opmerking der Commissie uit de Tweede Kamer der Staten-Goneraal, op bladz. 14 van haar rapport over het regeringsverslag van 1854, ten aanzien van het drukkende der belastingen op de visscherijen, zal niet uit het oog worden verloren. Uit hoofdstuk Ii, afd. I I , § 5« (boven) blijkt, dat de belasting op den verkoop van visch in Ternate, Amboina en Menado intusschen reeds vervallen is,
34
134
weinig neiging wordt bespeurd om zich toe te leggen op die handwerken, waarbij groote krachtsinspanning wordt vereischt. In Cheribon werd dit jaar aan twee Europesche ingezetenen vergunning verleend tot oprigting eener olieslagerij waardoor eene heilzame mededinging met de aldaar gevestigde Chinesche oliefabrieken kan ontstaan. Het verzoek van een anderen ingezeten dierzelfde residentie om een rijstpelmolen, door water gedreven, te mogen oprigten, werd afgewezen, omdat op de door hem aangewezen plaats geen overtollig water was, en omdat de bevolking den aangewezen grond, zijnde sawah's, niet wilde afstaan.
De fabriek van werktuigen te Soerabaja, toebehoorende aan den heer B A U E R , nam in belangrijkheid toe, en zou, meende men, weldra niet behoeven onder te doen voor de gouvernementsfabriek voor de marine, het stoomwezen en de nijverheid.
§ 2. Fabriek voor de marine, het stoomwezen en de nijverheid.
Deze gouvernements-inrigting breidde zich voortdurend uit ; een gedeelte van het terrein der voormalige landstimmerwerf was aan de fabriek afgestaan, maar nog is er gebrek aan ruimte, vooral aan pakhuizen, zoodat men door inhuring in deze behoefte moest voorzien. In den loop van het jaar zijn 265,000 Nederlandsche ponden ijzer versmolten en 1,500,000 Nederlandsche ponden steenkolen verbruikt. Veelal waren alle smidsvuren bezet. De ketelmakerij voldeed goed ; in vier maanden is een stel tubulaire ketels voor Zr. Ms. stoomschip Celebes gemaakt ; somtijds waren tot 180 ketelmakers daags werkzaam. Het gemiddeld aantal werklieden was 750 daags. Aan koperslagers was doorgaans gebrek. De werkzaamheden waren zoo talryk, dat men vele particuliere bestellingen moest afwijzen.
V . HANDEL, SCHEEPVAART EN SCHEEPSBOUW.
§ 1. Bepalingen betreffende den handel en de scheepvaart.
Hieromtrent valt alleen te vermelden eene ordonnantie van 11 October 1856 (Indisch Staatsblad n°. 65) waarbij, in verband met de toelating van consuls van vreemde mogendheden in de voornaamste havens van Nederlandsch Indie, eene wijziging is gebragt in de bepalingen omtrent de afgifte der seheepspapieren bij aankomst in Nederlandsch Indie. Ten einde namelijk de consuls in staat te stellen tot het vervullen hunner verpligtingen omtrent het houden van toezigt op de scheepvaart hunner natie, is bepaald, dat de gezagvoerders van vreemde schepen, in stede van, zoo als anders gebruikelijk is, op het havenkantoor over te brengen hunne zeebrieven, passenen andere seheepspapieren, welke aldaar tot hun vertrek plegen te worden aangehouden, des verkiezende eene verklaring kunnen overleggen van den consul hunner natie, houdende dat de zeebrief, pas en verdere seheepspapieren aan hem zijn ingeleverd en zullen worden aangehouden tot op vertoon eener behoorlijke acte van uïtklaring. In hoofdstuk L, Ilde afdeeling, § 5 b, hiervoor, is reeds herinnerd, dat op nieuw voor een jaar verlengd werd de vrijdom voor den invoer van padi en ryst te MoearaKompeh, en het verbod van invoer van buskruid en vuurwapenen aldaar en te Palembang.
§ 2. Handel en scheepvaart op Java en Madura.
Eeeds is aan de Staten-Generaal medegedeeld het te Batavia gedrukte » Verslag van den handel, de scheepvaart en de inkomende en uitgaande regten op Java en Madura over den jare 1856", en in de Nederlandsche Staats-courant van 25 Augustus 1857 zijn de gebruikelijke jaarlijksche opgaven omtrent dit onderwerp gegeven, vergeleken met die van het jaar 1855. Even als in vorige verslagen, zal men zich dus hier bepalen tot het overnemen uit die beide stukken van de voornaamste cijfers, betreffende het jaar waarover het tegenwoordig verslag handelt.
Tot dat einde worden als bijlagen, onder lit. X , overgelegd 12 staten, aantoonende :
1°. den invoer op Java en Madura in het algemeen ;
2°. den uitvoer van Java en Madura in het algemeen ;
135
3°. de landen van waar de particuliere invoer heeft plaats gehad ;
4°. de landen naar welke de particuliere uitvoer heeft plaats gehad ;
5°. de voornaamste der van Europa, Amerika en de Kaap de Goede Hoop ingevoerde voortbrengselen ;
6°. do goederen met certificaat van Nederlandschen oorsprong of bewerking ingevoerd ;
7°. de voornaamste der uitgevoerde voortbrengselen ;
8°. en 9°. de landen van herkomst en bestemming der aangekomen en vertrokken schepen ;
10°. en 11°. de vlaggen der aangekomen en vertrokken schepen;
12°. de ontvangen regten.
De uitvoer, zoowel voor particuliere als voor gouvernements-rekening, overtrof dit jaar verreweg alle vroegere jaren, hetgeen echter nog meer het gevolg was van de hooge prijzen dan van de overigens ook zeer groote hoeveelheid van vele uitgevoerde producten. Maar ook de invoer was hoogst belangrijk : wat den particulieren invoer van koopmanschappen betreft, geeft alleen het jaar 1854 nog ruim 81/2 maal honderd duizend gulden meer dan 1856; maar overigens staat ook daaromtrent dit jaar boven alle vroegere.
De invoer beliep : koopmatsThappen. Aan speciën. Totaal.
door particulieren f 33,014,252 f 3,657,655 f 36,671,907
voor rekening van het Gouvernement. . 7,768,169 12,865,750 20,633,919
Te zamen . . . . f 40,782,421 f 16,523,405 f 57,305,826
De uitvoer beliep :
door particulieren. . . . . . . . . f34,730,776 f 6,639,202 f 41,369,978
voor rekening van het Gouvernement . . 62,204,119 2,152,025 64,356,144
Totaal . . . . f 96,934,895 f 8,791,227 f 105,726,122
De aangekomen schepen waren 2321 in getal, metende 189,1991/2 last. De vertrokken schepen bedroegen 2533, metende ,208,5053/4 i a st.
§ 3. Handel en scheepvaart op de buitenbezittingen.
Gelijktijdig met het handels verslag van Java en Madura, is ook aan de Staten-Generaal ingezonden een gedrukt » Overzigt van den handel en de scheepvaart in de Nederlandsche bezittingen in Oost-Indie buiten Java en Madura, over de jaren 1849 tot en met 1853." Daaruit en uit het vroeger ingezonden overzigt over de jaren 1846, 1847 en 1848, alsmede uit het onlangs gedrukte en afzonderlijk ingezonden vervolg, loopende over de jaren 1854 tot en met 1856, is zamengesteld de onder lit. I J bijgevoegde staat, aantoonende den in- en uitvoer op elke der buitenbezittingen, benevens het aantal en den tonnen-inhoud der aangekomen en vertrokken schepen aldaar, in de jaren 1846 tot en met 1856. Zonder hier in verdere bijzonderheden te treden , vestigt men vooral de aandacht op de belangrijke toeneming van den handel op Sumatra's Westkust en te Macassar, de eerste hoofdzakelijk ten gevolge van de uitbreiding der koffij-cultuur, en de tweede sedert de vrijverklaring van Macassar, in het najaar van 1846. (1) Uit dien staat blijkt dat de in- en uitvoer en de scheepvaartbeweging in elke der b'uitenbezittingen gedurende 1856 was als volgt.
(1) Zie ook voor Sumatra's Westkust een vergelykend overzigt van den handel in 1823—1830 en 1842— 1850, in het regeringsverslag van 1850, bladz, 76 en volgg.
136
a u
o
• * » la
CU
y; a J
c CO
P H CD ^ 3 o CZ2
r
' CD
• < *
CM
» O
CM
l O
0 0
^t<
r-< i—I co
0 0 0 0
o 1—1 CO
( M
l O l O CM
0 CO o CM r-i
© O »n
»o CO co **
t-. t > ( N
t > • * t >
H
co ( M
fr
O
( N i—<
O t M
» O t 1-<
CO ( M T-*
S a g.
o
t) M) B «S «i CC
i* i) s
< H o
CO
S' « «
t *
• J
o
H
GO cd
C i -* CO
CO
CO
0 0 «n
oo CO m lO
O r*.
fri r a
i r a
t OM
l O
" O CM *#
0 0 2
CO oo o rX
i-H O
CM
0 0 1C3 OO
CM
CO i r a CO
CD
O CO OO
CO
es co t
CO
o ira 00 lÓ"
CO CO CM
co , - i CO
D , CO
S3 tp a g< o , & o g
H co
O
o CO 0 0
CS OO
fr-T ira
co t oo" CO co
frC i "I ira" co t
oo Cl tCO CO
-*<
i r a o o C i oo
C0 ira
( M
O O CO ira (M
o C i
CO o
ira ci" ira
CM Of
C i co" ira oo ci"
o
a a> M
co CM
O t
Ci 00 ira t-' ira
co co ira
GO Ci CM
C 0 -* co fr• * ^ H frCO ^ H
t O CD m o r-H
O GO «—< t co rH
( M i r a co
• * T—1 CO
CM O frco oo
c o 00_ t-r
C 0
o o o o l O CO
CO CO
C i CO
fro
o
o oo o C i
t
frco -*_ *-T o 0 0
S M
m a> £
01 u cä a 3 0 0
CD S3 ta , Q a a> S3 P
ft a o
B JA S3 cd M
•S * a 3 «
0
^H CM (M
0 0 i—1 C i on i r a CM
°1 fr-T Ci CM
O co co fr-T
t CO
i r a co o
ira oo i> C i CM
O o
m C i co
co frCM
ci" CM
co oo
co i r a
oo ira CD co
O ira
• > * CM"
ira co o t2, ira"
o o t>
CM"
ira co ira !M
o m C i f-H CM t »
CO co CO
C i •^H C i
>ra r j ( ce i~C i CM
^ H O o i r a CM
0 0 t^ o C i "*
(M • * t>. O CM
CO co r-* 0 0 i r a
CM co TH
i r a r H CM
CM CM frCO m o
co o ->*
CO t
• > * "
CD CO CM ©
O ira CM CD GO c T ^4" o CM
O
ira" CM
ira o"
co CM OO
CM
C i ira co
o
I I i
o o o o
o CO o co"
CM 00 t " .
CO CO CM co CO CM
CD
O
CO
CM CO 0 0 o
o i r a T—1
i H O CM
t> O O
ira ^
• *
i r a
O .—i CO
CO
CO
CM
B
cS CO
u cu '•v? a P5
co C3
S
o •T3 a a *-!
-t-J 03 a o H
e) c
X> a <
a ' u
c3 M
6 0 a C3 ft O ut
137
Uit de verslagen der buitenbezittingen blijkt niet genoegzaam, of ook in- en uitvoeren voor gouvernenients-rekening in de staten worden opgenomen, maar blijkbaar zijn onder den uitvoer niet begrepen het tin van Banka, de koffij van Menado en de specerijen van Amboina en Banda. Daarentegen moet ten aanzien van Sumatra's Westkust wel in het oog worden gehouden, dat de daarvan gegeven cijfers de sommen zijn der handelsbeweging van elke aldaar voor den grooten handel opengestelde haven ; ook de handel tusscben die havens onderling is daaronder begrepen.
§ 4. Binnenlandsche handel.
Over het algemeen is de binnenlandsche handel ook in 1856 steeds toegenomen : de marktplaatsen in de verschillende- gewesten werden druk bezocht, hetgeen wordt beschouwd als een gunstig gavolg van de intrekking der bazaarpaeht. Ook werden weder verscheidene vergunningen verleend tot het oprigten van belastingvrije bazaars op particuliere landen. (Vergelijk het vorig verslag, bladz. 162.) Omtrent sommige gewesten in het bijzonder is nog het volgende vermeld gevonden.
Preanger regentschappen. Hier zijn in het regentschap Tjandjoer twee nieuwe bazaars opgerigt, die druk werden bezocht ; in het Bandongsche werden er mede op onderscheidene districts-hoofdplaatsen opgerigt.
Memhang. Door het vereenigen der Chinesche vestigingen aan het Noorderstrand, (l) wordt de binnenlandsche handel thans meer gedreven door de inïandsche bevolking.
Soerabaja. Het aantal handelaren, die zich langs de wegen en in verschillende dessa's ophouden , neemt steeds toe.
Banjoemaas. In weerwil van de belemmering, die de handel en nijverheid ondervinden door (gedeeltelijk onvermijdelijk) gebrek aan gemakkelijke middelen van gemeenschap, was toch meer vertier merkbaar.
Kedoe. Eenige marktplaatsen in deze residentie werden vergroot omdat' het getal handelaren zoo toenam.
Wester-afdeeling van Borneo. Er was hier-wel eenige vooruitgang zigtbaar, maar de binnenlandsche handel was toch nog niet zeer levendig. Alleen te Sambas was eene eigenlijke markt (bazaar), die vrij druk bezocht word. Een te Montrado genomen proef, om aldaar ook eene marktplaats op te rigten, had niet voldaan aan de verwachting.
§ 5. Staat van de Nederlandsch-Indische scheepvaart.
Het aantal Nederlandsch-Indische schepen en vaartuigen bedroeg omstreeks het eind van dit jaar 301, ter gezamenlijke grootte van 25,7903/4 last, te weten:
6 stoomschepen, groot 9521/2 last,
21 schepen, » 4,5463/4 »
120 barken, 14,863l/4 »
30 brikken, . . . . . . . 1,307 »
85 schoeners, » 2,4321/4 »
7 kotters, » 122V2 »
32 wankangs, toops en andere vaartuigen 467 i.
te zamen als boven 301 schepen, groot 25,7903/4 last.
(1) Vergelijk het medegedeelde omtrent Bembang, in hoofdstuk O , afd. III, hiervoor.
35
13S
In den loop van het jaar werden afgegeven 16 eerste zeebrieven, waarvan 2 aan Europeanen of daarmede gelijkgestelden, voor eene laadruimte van 299l/2 last; 2 aan Chinezen, voor eene laadruimte van 1481/2 last; en de overige 12 voor eene gezamenlijke laadruimte van 14231/2 last, bijna alle aan Arabieren, en verder aan inlanders. De beide laatste konden, daar men op de namen moest afgaan, uit de hier ontvangen opgave niet genoegzaam onderscheiden worden. Van deze schepen waren er 1 in Nederland, 7 in den vreemde, en 8 in Nederlandsch Indie gebouwd.
§ 6. Scheepsbouw.
Op de scheepstimmerwerf te Dassoon (Rembang) werd in 1856 voltooid en afgeleverd het drijvend droogdok voor Onrust (vergelijk boven hoofdstuk D, Ilde afd., § 4 c), terwijl voor gouvernements-rekening werden gebouwd twee gekoperde kruisbooten, en voor particuliere rekening een schoener. Bovendien ondergingen verschillende vaartuigen op deze werf groote herstellingen. De werf te Grissee (Soerabaja) verkeerde voortdurend in bloeijenden toestand. Er werden daar in dit jaar gebouwd 4 raschepen, terwijl 2 dergelijke op stapel gezet en 18 hersteld werden. Het getal werklieden bedroeg er somtijds 800. Men klaagde echter algemeen op Java over behoefte aan goed timmerhout (vergelijk de Istc afd., § 1, b, van dit hoofdstuk). Van de buitenbezittingen is omtrent den scheepsbouw niets meldenswaardigs vernomen.
De Minister van Staat, Minister van Koloniën,
ROCHUSSEN.
I M HO U D.
A. Grondgebied (verwijzing naar andere deelen van het verslag) . . . . Blz. 1
B. Bevolking » 2
C. Mededeelingen van algemeenen aard '. . » 19
I. Betreffende Nederlandsen Indie in het algemeen » 19
§ 1. Werking van het regeringsreglement » 19
§ 2. Gouverneur-Generaal » 20
§ 3. Algemeene secretarie 21
II. Betreffende de betrekkingen tot het buitenland » 21
§ 1. Consuls > 21
§ 2. Tractaat met Portugal . . -. . » 21
§ 3. Tractaat met de Sardinischc eilanden n 21
III. Betreffende de verschillende gewesten, , » 21
Java en Madura'. » 21
Onafhankelijk noordelijk gedeelte van Sumatra » 22
Gouvernement van Sumatra's "Westkust, i 23
Benkoelen » 23
Lampongsche districten . . , , . . , . . . . , . , , » 24
Palembang . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . » 25
Blitong . . . . . . ,) 26
ßiouw . . . . , . . , . , . . . , „ , , . . , ; . » 26
Noordelijk gedeelte van Borneo. . . . . . . . . . . . . . » 27
Wester-afdeelîng van Borneo » 27
n I N H O U D .
Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo Biz. 29
Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden . . » 31
Gouvernement der Molukken » 32
Timor i » 34
Bali en Lombok . . . » 34
IV. Mededeelingen overeenkomstig de voorschriften van het rogerings
reglement {Nederlandach Staatsblad 1854, n°. 129) » 35
§ 1. Cultuurstelsel (art. 56). » 35
§ 2. Persoonlijke diensten (art. 57) « 37
§ 3. Landrente (art. 59) » 38
§ 4. Slavernij (art. 115) » 39
§ 5. Onderwijs (art. 125) ,. » 39
D. Militair beheer » • » 39
I. Landmagt " 39
§ 1. Kommandement » 39
§ 2 . Zamenstelling en voltallighouding van het leger. . . . . . n 39
§ 3. Bijzonderheden omtrent de militaire geneeskundige dienst . . » 42
§ 4. Inrigtingen tot het leger betrekkelijk » 43
§ 5. Krijgsverrïgtingen van het leger : » 44
§ 6. Gewapende corpsen, niet regtstreeks tot het leger behoorende . » 45
§ 7. Verdediging »' 46
§ 8. Bijzonderheden van verschillenden aard » 46
II. Zeemagt . » 46
§ IS Kommandement » 46
§ 2. Het Nederlandsche eskader » 46
§ 3. Gouvernements-schoeners en kruisbooten » 47
§ 4. Inrigtingen tot de zeemagt betrekkelijk , . » 47
a. Commissie tot verbetering der Indische zeekaarten en verrigtïngen van de geographische ingenieurs » 47
b. Haven- en equipage-departementen, werven en pakhuizen . » 48
c. Marine-etablissement op Onrust » 48
d. Marine-etablissement te Soerabaja • • • " 48
e. Fabriek voor de marine, het stoomwezen en de nijverheid (zie Nijverheid) » 48
I N H O U D . Ill
§ 5. Vcriïgtîngcn der zecmagt Bk. 48
Beteugeling van de zeerooverij » 48
Regtswezen en politie <» 50
I. Bestanddeelen der wetgeving » 50
§ 1. In het algemeen » 50
§ 2. Burgerlijk en handclsregt , . . , » 51
§ 3. Strafregt » 51
§ i. Rcgtsvordering en regterlijke magt , » 51
§ 5. Militair regtswezen > 52
§ 6. Toestand der regtsbedeeling » 52
II. Politie » 52
§ 1. Regt van verblijf » 52
§ 2. Drukpers » 53
§ 3. Invoer, verkoop en bezit van buskruid en vuurwapenen. . . » 53
§ 4. Zeeroof (zie Zeemagt) » 53
III. Magt van den Gouverneur-Generaal in zaken van justitie en politie. » 53
IV. Eenige onderwerpen met het regtswezen in verband » 54
§ 1. Translateurs > 54
§ 2. Wees- en boedelkamers . ' 54
§ 3. Gevangenissen en gevangenen > '56
§ 4. Etablissementen van landbouw, » 57
Eeredienst. >; 57
I. Christelijke » 57
§ 1. Protestantsche i 57
§ 2, Koomsch-katholijke » 58
II. Mohammedaansche . « « 58
Instellingen van liefdadigheid » 59
Burgerlijke geneeskundige dienst « 60
Onderwijs. » 63
I. Voor Europeanen en hunne afstammelingen . . . . . . . . . » 63
II. Voor Christen-inlanders n 71
III. Voor niet-Christenen, niet zijnde Europeanen of met dezen gelijkgestelden . . . . . . . . . . « . ' . . . . . . . . . » 72
IV I N H O U D .
K. Kansten en wetenschappen , . j}jz> 75
§ 1. Vermeerdering der kennis van land en volk , 76
§ 2. Taaistudie en oudheidkunde „ 77
§ 3. Natuurwetenschappen „ 77
§ 4. Tijdschriften en dagbladen, enz ,, 78
•L. Algemeen burgerlijk bestuur „ 78
I. Algemeen beheer „ 73
II. Finantien , „ 73
§ 1. Muntwezen „ 73
§ 2. Javasche Bank . » 82
§ 3. Staat der kassen in Indie , „ 83
§ 4. Begrooting „ 85
' § 5. Bronnen van inkomsten „ 87
a. Verpachte belastingen en monopolien » 87
b. Onverpachte belastingen » 88
c. Onverpachte monopolien .> 89
tl. tand- en mijnbouw (zie Nijverheid) ,, 90
o. Handel op Japan „ 90
III. Landsgebouwen en waterstaat i: 90
IV. Vervoerwezen en telegraphic • . ,, 93
§ 1. Binnenlandscho „ 93
a. Wegen, rivieren enz. . u 93
b. Vervoer van goederen „ 93
c. Posterijen „ 94.
d. Télégraphie » . 94
§ 2. Over zee, tusschen de verschillende gedeelten van Indie . . » 94
§ 3. Tusschen Nederlandsch Indie en het moederland » 94
V. Voorziening in de materiele behoeften van het, beheer » 94
§ 1. Door uitzending uit Nederland „ 94
§ 2. Door middel "van particuliere nijverheid in Indie. . . . . . » 95
§ 3. Gouvernements-inrigtingen in Indie. (Verwijzing naar andere deelen van het verslag) » 95
M. Personele verordeningen omtrent alle landsdienaren in Ncdeil. Indie . . » 95
I N H O U D . V
Nijverheid Blz. 96
I. Landbouw, hoschwezen, veeteelt > 96
§ 1. Java en Madura » 96
a. Landbouw » 96
1?. Op de gronden gebleven ter beschikking van de inlandsche bevolking » 96
2°. Cultures, ingevoerd op hoog gezag of ten gevolge van overeenkomsten door het Gouvernement met particuliere ondernemers aangegaan (Vergelijk CIV, § 1) . . . » 100
Koffijcultuur > 100
Suikercultuur >, 102
Indigo-cultuur » 105
Thee-cultuur » 106
Kaneelcultuur > 107
Nopalcultuur en cochenilleteelt » 108
Tabakscultuur » 109
Pepercultuur » 111
Kina-cultuur . » 112
3°. Landbouw op woeste gronden, door het Gouvernement verhuurd . ,, 112
4°. Landbouw op landen aan particulieren in eigendom afgestaan » 114
5°. Landbouw op verhuurde landen in Soerakarta en Jogjakarta » 115
6. Boschwezen ,> 116
e. Veeteelt » 117
§ 2. Buitenbezittingen , 118
1°. Gouvernement van Sumatra's Westkust . » 118
2°. Benkoelen > 120
3°. Lampongsche districten. » 121
4°. Palembang ,, 121
5°. Banka > 122
6°. Eiouw » 1 2 2
7°. Blitong ». . . . » 122
8°. Wester-afdccling van Borneo . . . . , , » 122
VI I N H O U D .
j 9°. Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo lî!z. 122
10°, Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden > 123
11°. Menado » 124
12°. Ternate „ 126
13°. Amboïna " „ 126
14°. Banda » 127
15°. Timor » 130
II. Mijnbouw » 130
§ 1. Algemeene beschikkingen . „ 130
§ 2. Banka » 131
§ 3. Biitong , 1 3 2
§ 4. Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo » 132
§ 5. Verdere opgaven betreffende den mijnbouw » 1 3 3
III. Vïsscherijen ,, 133
IV. Ambachts- en fabrieknijverheîd „ 133
§ 1. Gewestelijke berigten „ 133
§ 2. Fabriek voor de marine, het stoomwezcn'en de nijverheid . . >, 134
V. Handel, scheepvaart en scheepsbouw , 135
§ 1. Bepalingen betreffende den handel en de scheepvaart . . . . » 135
§ 2. Handel en scheepvaart op Java en Madura ,, 135
§ 3. Handel en scheepvaart op de buitenbezittingen . , 1 3 6
§ 4. Binnenlandsche handel I37
§ 5. Staat van de Nederlandsch-Indïsche scheepvaart , 137
5' 6. Scheepsbouw » 1 3 8
BIJLAGEN.
La. A. Lijst der kaarten in 1856 ingekomen bij de commissie tot verbetering der Indische zeekaarten.
» B. Verslag van den procureur-generaal bij liet Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie over de werking der nieuwe wetgeving.
» C. Verslag van denzelfde over de gevangenissen in Nederlandsch Indie.
» VD. Rapport over de civiel-geneeskundige dienst over 1856.
I N H O U I). VII
J8 E. Algemeen verslag van den staat van het schoolwezen in Nederlandsch Indie, afgesloten onder ultimo 1856.
» F. Ontvangsten on uitgaven der Indische administratie in Nederland over 1856.
» G. Raming van de ontvangsten en uitgaven van de Indische administratie over 1857; ontvangsten en uitgaven in Indie.
» II. Idem in Nederland.
» I. Lijst der voornaamste landswerken, die in 1856 zijn voltooid, voortgezet of ondernomen en nog niet voltooid.
• K. Aantooning van de uitkomsten der rijstcultuur op Java over 1856.
» L. Idem van de teelt van klapperboomen.
» M. Idem van de gouvernements-koffijcultuur op Java.
n N. Idem van de hoeveelheid koffij boomen.
) O. Idem van de uitkomsten der gouvernements-suikercultuiu' op Java.
» P. Idem van de indigo-cultuur.
., Q. Idem van de thee-cultuur.
>, R. Idem van de kaneelcultuur.
n 8. Idem van de uopalcultuur en cochcnille-teelt.
» T. Idem van de tabakscultuur.
» U. Idem van de pepercultuur.
ii V . Idem van de houtbosschen.
» W. Idem van den veestapel.
i. X. (n°. 1—12). Staten van den handel en de scheepvaart op Java en Madura over 1856. •
,. IJ. Overzigt van den handel en de scheepvaart op de buitenbezittingen van 1846 tot 1856.
87
Zi
^hà
à
ZITTING 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Kolonien over 1856.
<>LAGE A VAN H E T VERSLAG. (Oost-Indie.)
N°. 3.
LUST der kaarten en schetsen in 18S6 ingekomen bij tic
Commissie tot verbetering der Indische zeekaarten.
Opname der Oostkust van Borneo, van Kandoenganpunt tot Tandjong-Tablar, door den luitenant ter zee 1ste klasse G. W. F. MOETH. Opname van de mondingen der Makakkau ter Oostkust van Borneo, door denzelfde. Opname ter Oostkust van Borneo, van Koetei tot Tandjong-aroe, door denzelfde. Schets van een gedeelte der bogt van Kwandang, door de officieren van Zr. Ms. stoomschip Samarang. Opname van de Poeloe-baai nabij Benkoelen, door den luitenant ter zee 1ste klasse
H . A . MODDERMAN. / ' Opname van de Kapo-Pasang eilanden \ door den luitenant ter zee 2de klasse E. P. STRUIK. Verbeterde schetskaart van het eiland Nias, door de luitenant ter zee 1ste klasse G. GEESEN. Schetsen en verbeteringen der Grey-Hondspassage en van de golf van Tomini, door den luitenant ter zee 2db klasse DE STÜEKS. Opname van de reede ïapallang en Kait, door het état-major van Zr. Ms fregat Palembang. Opname van de baai van Tjenrana, door den luitenant ter zee 2de klasse A. C. J.
EDELIKG. Kaartje van een gedeelte der Westkust van Borneo, door den gezaghebber by de gouvernements-vaartuïgen J. VAN DEE WEDDES. Schetskaartje van de kust tusschen Indrapoera en Benkoelen, door den luitenant ter zee lste klasse H. A. MODDERMAN.
Verder werden nog ontvangen beschrijvingen en hydrographische opgaven, als: Toelichtingen op de opnamen van den luitenant ter zee lste klasse G. W. F. MOEXH. Extract-journaal van de reizen der particuliere schepen Nederland en Henriette Cornelia, van Batavia naar Japan. Opmerkingen omtrent de vaarwaters ter Oostkust van Celebes, door de officieren van Zr. Ms. stoomschip Samarang. Verslag van de reis van Amboina naar Ternatc, benoorden Celebes om naar Macassar, door de officieren van Zr. Ms. fregat Palembang. Reis naar de Aroé- en Kei-eilanden, door de officieren van Zr. Ms. schoenerbrik Rembang. Reis naar Flores en Soembawa, door de officieren van Zr. Ms. stoomschip Suriname. Opmerkingen omtrent de Togian-eilanden, Pagoewat enzM door de officieren van Zr. Ms. stoomschip Samarang.
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE IB VAN H E T VERSLAG. (Oost-Indie.)
N°. 4.
VERSLAG van den procureur-generaal bij het Hooggcregtshof van Nederlandsen lndie over de werking der in f848 ingevoerde nieuwe wetgeving voor Nederlandsen lndie.
(Ontvangen bij brief van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsen lndie, van 23 October 1858.)
De regtstoestand in Nederlandsen lndie heeft ongetwijfeld door de invoering der nieuwe wetgeving eene groote schrede voorwaarts gedaan.
WerMng der wetgeving in burgerlijke zaken voor Europeanen en daarmede gelijkgestelden.
Ten aanzien van Europeanen en daarmede gelijkgestelden op Java en Madura mag dezelve in burgerlijke zaken goed, in vergelijking van vroeger zeer goed genoemd worden. De bedeeling van het regt in burgerlijke en handelszaken was onder het beheer der oude wetgeving met der daad vrij gebrekkig. Het oud-Hollandsche regt strookte in vele opzigten niet meer met de eischen van den tijd. Andere begrippen omtrent maatschappelijke belangen en sommige beginselen van regt waren van lieverlede ook in Nederlandsch lndie doorgedrongen. Onwillekeurig werd de regter daardoor verleid om de studie van dat nog altijd in naam vigerend regt ter zijde te stellen , en te zeer naar een onbestemd gevoel van billijkheid regt te spreken. De justiciabelen wisten veelal niet, waaraan zich te houden. Ten aanzien van de wijze van procederen bestond meerdere zekerheid, daar het provisioneel reglement van 1819 hieromtrent genoegzaam duidelijke voorschriften inhield; doch aan den anderen kant gaven diezelfde voorschriften veel aanleiding tot langwijligheid en het geruimen tijd slepende blijven der gedingen. Door den handel werd vooral het gemis aan behoorlijke bepalingen betrekkelijk faillissementen gevoeld. De weeskamers, als belast met het sequestraat, beheerden en liquideerden iederen insolventen boedel, zonder dat de crediteuren daarin veel stem hadden. De middelen tot bestraffing van kwade trouw en bedrog van den gefaillieerden handelaar en van het spolieren des boedels door nabij zijnde ten koste van meer verwijderde crediteuren ontbraken bijkans geheel. Aan deze hoogst gewigtige leemten en gebreken is door de invoering van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Koophandel en de verder ter zake betrekkelijke reglementen en wettelijke bepalingen een einde gemaakt. Ieder weet tlians waaraan zich te houden; er wordt korter en meer naar de wet regt gesproken, en deze meerdere zekerheid van regtstoestand werkt onmiskenbaar gunstig op handel en nijverheid terug. Uit dit gunstig oordeel vloeit echter niet voort, dat wij niet gereedelijk erkennen
\
gouden, dat de nieuwe wetgeving, met name ook dat gedeelte, hetwelk de burgerlijke regten van Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen, en de wijze, waarop zij die regten kunnen doen gelden, regelt, vrij van gebreken zijn zoude. Niet zonder grond is ten dien aanzien reeds door anderen aangevoerd, dat bij de zamenstelling der wetboeken, de Nederlandsche te getrouw zijn nageschreven, zonder daarbij partij te trekken van hetgeen eene tienjarige praktijk reeds in Holland als voor verbetering vatbaar had leeren kennen. Aan den anderen kant is bij de toepasselijk-verklaring der in Nederland voorgeschreven vormen, onzes inziens niet altijd genoegzaam gelet op de noodzakelijkheid om dezelve voor Nederlandsch Indie te vereenvoudigen. Men sla bijv. slechts de voorschriften gade betrekkelijk de geregtelijke uitwinning van onroerende goederen, die veel te ingewikkeld en omslagtig zijn, om door de in de binnenlanden bij wege van noodhulpen fungerende deurwaarders behoorlijk te kunnen worden nageleefd, zoodat men wel verpligt is, niettegenstaande de ontzettende vermeerdering van kosten, de op de hoofdplaats fungerende deurwaarders vele dagreizen ver te zenden om eene executie te dirigeren. Zoo ,doet ook het middel van cassatie in burgerlijke zaken, onzes inziens , meer kwaad dan goed. Het geeft aanleiding tot groote kosten, aanmerkelijke verhooging en leidt bijkans nimmer tot eenig resultaat, daar de behandeling der regtsquaestie bij de regterlijke uitspraak meestal zoo naauw zamenhangt en als het ware ineensmelt met de feitelijke beslissing, dat het hof bijkans altijd overgaat tot eene niet-ontvankelijk-verklaring. Uit dien hoofde is dan ook van dat middel in de laatste jaren door partijen hoogst zeldzaam gebruik
gemaakt. Zeer juist en van nog grooter gewigt komt ons de bemerking voor, door den officier van justitie te Batavia bij zijn rapport voorgedragen, dat zich veelvuldige moeijelijkheden voordoen, vermits vele verordeningen, die op den vorigen toestand geschoeid en nog naast de nieuwe wetgeving van kracht gebleven zijn, herziening vorderen ten einde daarmede in overeenstemming te w«zen. Als voorbeelden vermelden wij de ordonnantie op de overschrijving van vaste goederen en het vestigen van hypotheken op dezelve, de zegel-ordonnantie, de instructien voor de weeskamers, de wet op het notaris-ambt, de ordonnantien op het regt van successie en overgang enz. Omtrent de meeste dier onderwerpen zijn bereids nieuwe verordeningen ontworpen en bij de Regering aanhangig. Het is te bejammeren, dat de overdrukke werkzaamheden, waarmede de hoofden van algemeen bestuur, de hooge collégien, vooral de Eaad van Indie, overladen zijn, de afdoening dier zaken zoo merkelijk vertraagt, waardoor anderzins eene rijke bron van quaestien en moeijelijkheden zoude gestopt zijn. Met dien justitie-officier wordt wijders ingestemd, dat ook eene herziening van de manier van procederen betrekkelijk de invordering van 's lands middelen zeer wenschelijk is, en deprocedure bij parate executie met de herhaalde sommatien en appointementen te veel omslag vordert en te kostbaar is bij het veelal nietige bedrag der vorderingen. Eene regeling dezer materie op de wijze, zoo als door dien regterlijken ambtenaar wordt voorgesteld, namelijk invordering bij dwangbevel van den betrokken ontvanger, met eene eenvoudig executorie van den president van den raad van justitie, en het regt van verzet bij tegenspraak, zoude, ook naar ons inzien, de voorkeur boven het thans bestaande stelsel verdienen. Het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel werken in het algemeen zeer goed. Met de bezwaren , door de weeskamers tegen onderscheidene bepalingen ter berde gebragt, wordt geenszins overal ingestemd, doch ons bestek laat niet toe daarbij meer bepaaldelijk stil te staan. ~ De gemengde huwelijken, waarvan wij geene groote voorstanders zijn, komen geluk
kigerwijze niet veel voor.
In straf zaleen voor Europeanen en daarmede gelijkgesteUen.
Wat de regtspraak in strafzaken betreft, heeft de nieuwe wetgeving minder verandering aangebragt, ofschoon hare werking ook ten dien aanzien , over het algemeen genomen , niet ongunstig kan genoemd worden. 3 Nog altijd veroorzaakt het gemis van een Wetboek van Strafregt moeijelijkheden. Dit bezwaar laat zich vooral gevoelen waar het misdrijven geldt niet van den gewonen Stempel, doch die in meerdere of mindere mate tot het politiek gebied behooren. De bepalingen ter regeling van eenige onderwerpen van wetgeving, die eene dadelijke voorz i e n d °vereischen, hebben wel verbetering aangebragt, doch voorzien toch met der daad
•slechts voor een gering gedeelte in de bestaande behoefte. Over het daarbij zoo voor Europeanen als inlanders aangenomen strafstelsel zullen wij aan het slot van dit verslag • afzonderlijk handelen. De artt. 29 en 33 komen ons voor wat al te ruim te zijn gesteld, en aanleiding te geven, dat burgerlijke geschillen te ligt bij den strafregter worden overgebragt. Het Reglement op de Strafvordering heeft in de toepassing tot dusverre (met uitzondering van de bepalingen op de revisie, waarover straks nader) geene overwegende bezwaren opgeleverd. De voorloopige gevangenhouding is dikwijls van langen duur; doch dit is minder aan het reglement te wijten, dan wel aan moeijelijkheden en belemmeringen van verschillenden aard, als de groote afstanden, de gedurige mutatien bij het personeel der regterlijke magt enz.
De groote steen des aanstoots in het Règlement op de Strafvordering zijn de bepalingen betrekkelijk do revisie der vonnissen in zaken van misdrijf. Het nadeel, hetwelk aan dit regtsmiddel eigen is, bestaat onzes inziens hoofdzakelijk hierin, dat het de zedelijke verantwoordelijkheid tusschen den regter, die op oraal debat vonnist, en het Hooggeregtshof, dat op de stukken regt doet, te zeer verdeelt, en daardoor wel eens, vooral bij den lageren regter, tot een minder gemoedelijke beoordeeling aanleiding geeft Aan den anderen kant zijn wij overtuigd, dat zoolang Nederlandsen Iridic niet ruimer van ervaren regtsgeleerden voorzien is, zoolang over de Europesche bevolking veelal door nog niet door langdurige praktijk genoegzaam geoefende juristen, over de inlandsehe bevolking meerendeels door administrative ambtenaren en Indische hoofden, die vlh regten weinig of niets afweten, wordt regt gesproken, de revisie niet kan gemist worden. Het komt ons eshter voor, dat men in het Reglement op de Strafvordering den werkkring van het Hooggeregtshof als regter in revisie te veel heeft uitgebreid. Onzes inziens heeft men daarbij niet genoegzaam in het oog gehouden, dat de revisie, zal zij dikwerf niet meer kwaad dan goed doen, niet anders behoort te zijn dan een toezigt van den koogeren regter op de regtspraak van den lagere, met dien effecte, dat daardoor ligtvaardige veroordeelingen zonder wettig bewijs, en exorbitante straffen, geheel buiten verhouding tot de misdrijven, worden te niet gedaan. De bevoegdheid om de vonnissen te verzwaren, die vroeger niet bestond, maar bij de nieuwe wetgeving gegeven is, keuren wij af, omdat de plaatselijke regter geacht moet worden beter in de gelegenheid te zijn , de omstandigheden te beoordeelen, welke tot de toepassing eener ligtere straf aanleiding kunnen geven en die niet altijd in het vonnis des eersten regters of het proces-verbaal der teregtzitting volledig genoeg omschreven en aan den regter in revisie bekend geworden zijn.
Onzes inziens werken de bestaande bepalingen in dit opzigt dan ook niet gunstig, en geven aanleiding tot eene te groote eenvormigheid in de toepassing van straffen, waar eene menschkundige beoordeeling merkelijk verschil van den graad van schuld vinden zoude. Ware het onze taak om een kritiek op het Reglement van Strafvordering te schrijven, wij zouden bij meer andere punten stilstaan; zoo als bij te groote omslagtigheid der insljuctie ten aanzien van misdrijven van weinig aanbelang, die voor eene meer vereenvoudigde behandeling zeer wel vatbaar zouden wezen; bij het ondoelmatige, om termijnen te bepalen welker observatie dikwijls ondoenlijk is, en op welker niet°nakoming geene poenaliteïten gesteld zijn; en meer andere bezwaren, die zich ten deele ook in het moederland hebben laten gevoelen. Het kan echter de bedoeling niet zijn, dat door ons in eene zoo breedvoerige beoordeeling zoude worden getreden, en wij vermeenen te nio-ren volstaan, met in het algemeen mededeelen dat, in weerwil dezer gebreken en onvolkomenheden, de regtspraak in zaken van misdrijf en overtreding over den Europeaan en daarmede gelijkgestelden op Java en Madura vrij goed is,.en de duidelijke en bepaalde voorschriften, die het Reglement op de Strafvordering inhoudt, ook ten dien aanzien merkelijke verbetering hebben aangebragt.
Vreemde Oosterlingen. WerUncj der ordonnantie van 8 December 1855 (Staatsblad n°. 79).
Wy moeten thans kortelijk stilstaan bij de werking der ordonnantie van 8 December 1855 (Staatsblad n°. 79), houdende toepasselijk-verklaring van de Europesche wetgeving op vreemde Oosterlingen. Veel echter valt hiervan tot dusverre niet te zeggen, want de tijd, sedert de invoering dier ordonnantie verstreken, is nog te kort, om derzclver werking reeds thans grondig te beoordeelen.
ö
Als eene voorloopige meening kan worden aangeteekend, dat de toepassing der Europesêhe wetgeving op de vreemde Oosterlingen, zoo als zulks in genoemde residentïen, waar raden van justitie gevestigd zijn, is geregeld, niet aajn onoverkomelijke bezwaren onderworpen schijnt. De vreemde Oosterlingen schijnen wel is waar met dien maatregel niet ingenomen te zijn, voornamelijk om de kostbaarheid der Europesche regtspleging, doch dit kan niet opwegen tegen hét belang dat de handel er bij heeft, dat deze personen aan den onzekeren regtstoestand, waarin zij verkeerden, worden onttrokken. Het gemis van bepalingen omtrent faillissementen gaf tot vele fraudes en misbruiken aanleiding, waartegen thans beter kan worden gewaakt. De eenvoudige en spaarzame vormen van regtspleging, voor de inlandsche regtbanken voorgeschreven, waren ook niet in alle opzigten berekend voor eene behoorlijke afdoening hunner twistgedingen, die veelal van eenen ingewikkelden aard zijn; terwijl de behandeling dier zaken door partijen zelve of door onbekwame zaakwaarnemers, voor eenen in regtszaken minder ervaren regter de moeijelijkheden en verwarringen niet weinig vermeerderden. Anders is het gesteld in de meer verwijderde residentien. De groote afstand van den zetel van den raad van justitie levert daar geene geringe moeijelijkheden- voor de justiciabelen op. Zelven hunne belangen er, regten veelal niet duidelijk in geschrift kunnende voordragen, en verstoken van de gelegenheid om op de plaats hunner inwoning met eenen regtsgeleerde te raadplegen, blijft hun geene andere keus over dan om af te zien van hun goed regt, of zich verre en kostbare reizen te getroosten, soms met opoffering van nog andere belangen, om regt te bekomen, hetgeen ten slotte, althans'ten aanzien van vorderingen van gering bedrag, nadeeliger uitkomt dan het eerste. Krachtens het bepaalde bij deartt. 108 en 124, n". 2, van het Reglement op de Regterlijke Organisatie, in verband met art. 9 der Bepalingen omtrent de invoering van en den overgang tot de nieuwe wetgeving, kunnen regtsgedingen, de som of waarde van f 200 niet te boven gaande, tegen vreemde Oosterlingen, door wie ook ingesteld, voor den resident, alleen regtsprekende in burgerlijke zaken, tér kennisneming gebragt worden ; doch dit schijnt niet voldoende om het bezwaar naar eiseh op te helfen. Ofschoon wij juist geene voorstanders zijn van het toekennen eencr uitgebreide regtsmagt aan administrative ambtenaren, zoo is eene gebiekkige regtspraak in onze oogen toch altijd nog beter dan eene feitelijke ontstentenis, en zou derhalve het denkbeeld overweging verdienen, om in de residentien, waar geene raden van justitie gevestigd zijn, het maximum tot hetwelk de residenten over burgelijke vorderingen tegen vreemde Oosterlingen in het eerste ressort regt spreken, te brengen op f 500. Evenmin als de vreemde Oosterling zelf, zijn ook de boedelkamers met de ordonnantie van 8 December ingenomen. Eenparig geven zij de vrees te kennen, dat de toepassing dier ordonnantie tot veel botsingen aanleiding zal geven. Vooral bestaat onzekerheid omtrent de vraag, of bij de vreemde Oosterlingen, volgens de bepalingen dier ordonnantie, eene legitime portie bestaat en hoe die wordt berekend. Het valt niet te ontkennen, dat dit hoogst gewigtig punt niet behoorlijk is geregeld en bij de toepasselijk-verklaring van den 13den en de uitzondering van den 12den titel vattNhet Ilde boek van het Burgerlijk Wetboek, op het naauw verband en den onderlingen zamenhang derzelve niet genoegzaam schijnt gelet te zijn. Omtrent de vraag, of de curatele van faillite boedels van vreemde Oosterlingen aan de wees- dan wel aan de boedelkamers moet worden opgedragen, blijkt onzekerheid te bestaan. De raad van justitie te Batavia heeft die vraag steeds in eerstgemelden zin beslist. De weeskamer te Batavia beklaagt zich over de moeijelijkheden welke de behandeling van Chinesche boedels, in staat van faillissement verkeerende, oplevert, daar bij het collegie geene Chinesche leden zijn en de vertolking der boeken door eenen deskundige met groote kosten gepaard gaat. Het verdient echter opmerking, dat die weeskamer ook vroeger, in hare hoedanigheid als belast met sequestraat, gemelde boedels vereffende. Wij zijn niet overtuigd, dat het belang der zaak de opdragt der curatele aan de boedelkamers wenschelijk maakt. Wel is daar het vreemde Oostersche element beter vertegenwoordigd, doch aan den anderen kant bestaat minder waarborg voor eene juiste toepassing der Europe'sche vormen van wetgeving. De qnaestie is overigens alleen van belang te Batavia, waar de weeskamer en het collegie van boedelmeesteren twee geheel afgescheiden collégien uitmaken, en zouden welligt de bestaande bezwaren het best worden opgeheven, bijaldien aan de weeskamer te Batavia de bevoegdheid wierd toegekend, door tusschenkomst van het plaatselijk bestuur de hulp van een der Chinesche officieren in te roepen. 2
6
0.ok beklagen de wees- en boedelkamers zich, en niet zonder grond, over de aanzienlijke kosten voor verzoekschriften, welke zij volgens de wet aan den regter moeten rigten, vooral in kleine boedels van minderjarigen en gefailleerden. Vermindering der kosten schijnt met der daad wenschelijk. . Over het algemeen komt het ons voor, dat de ordonnantie van 8 December 1855, om goed te werken en in de maatschappelijke behoefte behoorlijk te voorzien, te zijner tijd eene herziening en aanvulling zal behooren te ondergaan. Die tijd is echter nog niet gekomen en schijnt het beter daarmede te wachten, tot eene rijpere ondervinding over vele punten een meer grondig oordeel kan doen vellen.
Werking der nieuwe wetgeving voor zooveel de inlandsche bevolking op Java en Madura betreft.
Bij de beoordeeling der werking van de nieuwe wetgeving op Java en Madura onder den inlander behoort niet uit het oog verloren te worden, dat dezelve bijna geheel is toevertrouwd aan administrative ambtenaren en inlandsche hoofden, en dat, hoe gebrekkig zoodanige regtspraak uit een juridisch oogpunt ook zij, hierin, daargelaten nog het politiek oogpunt, geene radicale verandering kan worden gebragt zonder zeer aanmerkelijke uitgaven. De regtspraak over den inlander is dan ook ongetwijfeld merkelijk minder goed dan over den Europeaan; doch ook daarin is aanmerkelijke vooruitgang te bespeuren, en kan ook dat gedeelte der nieuwe wetgeving, waarbij het regtswezen onder de inlanders op Java en Madura geregeld is, over het algemeen geacht worden vrij goed te werken. Blijkens de ontvangen rapporten is dan ook het oordeel van schier alle hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur en omgaande regters ten dien aanzien zeer gunstig, en verklaren zij eenstemmig, dat het reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke regtsplegïng en de strafvordering onder inlanders voldoet aan de vereischten eener goede en prompte regtsbedeeling. De Bepalingen betrekkelijk de uitoefening der politie strooken vrij wel met de inrigting van het inlandsen, bestuur, en de verhouding der inlandsche ambtenaren van politie, zoo onderling, als met betrekking tot de Europesche overheid, is behoorlijk geregeld. Blijkens de ingekomen rapporten der hoofden van gewestelijk bestuur, worden echter die voorschriften niet altijd stipt nageleefd, terwijl do gestelde termijnen te kort zyn en mitsdien in den regel worden overtreden. Zoo blijkt het uit het rapport van den resident der Preanger regentschappen dat de bij artt. 16, 44, 67 en 76 gemaakte uitzondering ten aanzien der voorloopige inhechtenisneming in de praktijk regel is, omdat niet zonder reden wordt verondersteld, dat ieder inlander, die zich het minste kwaad bewust is en vreest met de politie in aanraking te zullen komen , trachten zal zich hieraan door de vlugt te onttrekken ; dat de bepalingen van artt. 59, 60, 78 en 83 niet worden nageleefd; dat de djaksa of hoofd-djaksa begint mot alle zaken op de politierol te brengen , waarop de zakelijke inhoud der verklaringen van beklaagden en getuigen worden vermeld, en dat, eerst nadat het den resident of adsistent-resident bij het houden der politierol gebleken is, dat er grond tot verwijzing naar den landraad of omgaande regtbank bestaat, een meer uitvoerig proces-verbaal van onderzoek wordt opgemaakt en daarna de verwijzing gedaan; dat de weg, door het reglement aangewezen, meestal niet uitvoerbaar is bevonden, daar de dj aksa's in zoo korten tijd de verbalen niet kunnen gereed maken, en zulks ook de werkzaamheden grootelijks zoude vermeerderen, daar dan ook in kleine politiezaken verbalen zouden moeten worden gemaakt. Deze en meer andere afwijkingen hebben niet alleen in genoemde residentie, maar ook in andere, welligt in alle gewesten plaats. Voor zooverre het echter bekend is, zijn zij meest alle van ondergeschikt belang en wel niet overeen te brengen met de letter van de wet, doch voor het meerendeel niet geheel in strijd met derzelver geest. Het aantal gepleegde misdrijven, waarvan de daders onbekend blijven , is over het algemeen groot. Te regt merkt echter de resident der Preanger regentschappen in zijn rapport op, dat zulks niet aan de wettelijke instellingen te wijten is, die, bij eene behoorlijke handhaving, krachtig genoeg zijn om het kwaad te beteugelen ; maar dat de oorzaak veel meer te zoeken is in den onvolmaakten toestand der inlandsche maatschappij, in gebrek aan pligtbescf bij mindere en hoogere inlandsche hoofden, en in de vrees van den geringen
7
inlander om zich door het aangeven van misdaden aan de wraakzucht der misdadigers en hunner familiebetrekkingen bloot te stellen. Door de groote afstanden op sommige plaatsen, voornamelijk in de Preanger regentschappen, zijn de ambtenaren, belast met de afdoening der politiezaken, verpligt, de in de ver afgelegen districten voorkomende zaken, in strijd met het reglement, op schriftelijke rapporten van de djaksa's en regenten af te doen, zonder den beklaagde of de getuigen te hooren. Het opkomen van de in de zaak betrokken personen naar de hoofdplaats levert zulk een groot bezwaar op, dat niet alleen slechts zeldzaam kleine politiezaken worden aangebragt, maar ook welligt gewigtiger misdrijven verzwegen worden. De werking der district- en regentschapsgeregten laat, vooral ten aanzien van de eerstgenoemde , veel te wenschen over. Bij de meeste is het getal der behandelde zaken zeer gering, op sommige plaatsen werken zij in het geheel niet. De meeste zaken, waarvan de kennisneming tot de bevoegdheid dier geregten behoort, worden onder'shands of door den resident op de politïerol afgedaan. De oorzaak dier onvolkomene en ongelijkmatige werking is toe te schrijven, deels aan de weinige bekendheid der bevolking met den aard en strekking dier instellingen, deels aan de onbekwaamheid en ongeschiktheid van het meerendeel der inlandsche hoofden om met eenige regtspraak belast te worden, en het weinige vertrouwen dat zij bij de bevolking genieten, en eindelijk welligt ook aan gebrek aan toezigt en aanmoediging van de zijde van het bestuur. Hoewel enkele residenten de intrekking der districtsgeregten wenschelijk achten, bestaan er echter geene gewigtige bedenkingen tegen derzelver instandhouding. De zaken toch, waarvan zij bevoegd zijn kennis te nemen , zijn van zoo gering belang, dat grove misbruiken daarvan niet te duchten zijn, terwijl, wanneer de bevolking eenmaal meer met die instellingen bekend en vertrouwd zal zijn , en het personeel der hoofden uit geschikter menschen zal zijn zamengesteld, die geregten welligt betere uitkomsten zullen opleveren en zelfs nuttig werkzaam kunnen zijn. De klagten over de omslagtigheid der regtspleging in burgelijke zaken , welke tot de kennisneming der landraden behooren, zijn ongegrond, althans zeer overdreven. Het vroeger vigerend reglement was hoogst onvolledig en gebrekkig, slechts voldoende voor de afdoening van geringe en eenvoudige zaken. Bij de behandeling van eenigzins belangrijke en ingewikkelde processen, gevoelde men behoefte aan andere en meerdere vormen, waarom men niet zelden zijne toevlugt nam tot de manier van procederen voor de raden van justitie. In die leeemte is thans voorzien. In het nieuwe reglement zijn de noodige vormen voorgeschreven, met verbod tevens om andere te gebruiken, terwijl daarbij toch ook de voor inlandsche regtbanken vereisehte eenvoudigheid is in acht genomen en geringe zaken zeer sommieriijk kunnen worden afgedaan. Volmaaktheid moet echter in dit hoogst moeijelijke gedeelte der Indische wetgeving niet gezocht worden; doch zeker is het, dat het doel kan geacht worden voldoende bereikt te zijn, indien het reglement slechts rationeel wordt toegepast. Ten gevolge van de onderwerping der vreemde Oosterlingen aan de Europesche wetgeving, zijn de vroeger zoo belangrijke regtsgedingen voor de landraden grootelijks verminderd; doch ook nu nog komen zij nu en dan onder de eigenlijk gezegde inlanders voor. Um die reden komt eene vereenvoudiging van het reglement niet raadzaam voor. De bepalingen betrekkelijk de strafvordering voor inlanders en daarmede gelijkgestelden verzekeren eene- geleidelijke, behoorlijke en spoedige afdoening van zaken. Menige landraad levert hiervan de bewijzen, waar de zaken dikwijls binnen eene 'maand na de ontdekking van het misdrijf afgedaan en ter revisie opgezonden worden, terwijl de behandeling weinig te wenschen overlaat. Het is echter verre af dat dit regel zoude zijn. Bij vele landraden blijven de zaken maanden lang aanhangig, en worden ten laatste, naar de processen-verbaal te oordeelen, ter teregtzitting slordig en oppervlakkig onderzocht en afgedaan. De administrative ambtenaren beschouwen de hun opgedragen regtspraak veelal als bijzaak , en schijnen zelfs afkeerig te zijn van alles wat daarop betrekking heeft. Hier zouden zelfs de beste wetten niet baten. Zoo als echter gezegd is, bestaan daarop loffelijke uitzonderingen. De voorschriften omtrent het bewijs worden niet zelden verkeerd, en soms op de zonderlingste wijze toegepast, doch is 'zulks bij personen, die geene de minste regtsgelecrde vorming hebben genoten, geenszins bevreemdend, daar deleer van het stellig bewijs voorzeker een der moeijelijkste gedeelten is der wetgeving. Dan zoo die voorschriften al geen nut aanbrengen, zij werken ook doorgaans niet nadeelig. De bepalingen vervat in art. 82, in verband met art. 375 van het inlandsen reglement, worden door de omgaande regters, niet zonder reden, ongunstig beoordeeld. De resident
8
beslist thans in het hoogste ressort de vraag, of er tegen eenen beklaagde voldoende bezwaren bestaan ter verdere vervolging bij de omgaande regtbank. De verwijzingen hebben dikwijls zeer ligtvaardig plaats. Niet zelden toch worden de zaken verwezen alleen op grond van opgaven of aantijgingen van mede-beklaagden, of op zeer verwijderde aanwijzingen, zoodat vele vrijspraken daarvan het gevolg zijn. Intusschen is het de bedoeling der wet, dat de teregtstelling slechts dan behoort plaats te hebben, indien er zoodanige bezwaren aanwezig zijn, dat met eenigen grond kan worden verwacht dat een onderzoek ter openbare teregtzitting tot eene veroordeeling zal leiden. Anders moet eene openbare teregtstelling worden voorgekomen, daar vele vrijspraken de hoop op straffeloosheid vermeerderen, de werkzaamheden van den omgaanden regter ten nadeele van andere zaken noodeloos vermeerderen, en den Staat groote kosten veroorzaken. Wenschelijk ware het dat hierin op de eene of andere wijze wierd voorzien. Welligt zoude, in navolging van de voorschriften van artt. 377 en 378 inl. regl. kunnen worden bepaald dat, indien de omgaande regter van oordeel is dat er geene voldoende bezwaren aanwezig zijn voor eene teregtstelling, lyij zijn gevoelen en de gronden waarop het steunt, met terugzending der stukken, aan den resident zal mededeelen. Indien deze zich met de zienswijze van den omgaanden regter vereenigt, zou daarin moeten worden berust; in het tegenovergestelde geval worden gehandeld in den geest als bij het tweede lid van art. 377 is bepaald, en zou de procureur-generaal zoodra mogelijk na de ontvangst der stukken beslissen. Het voorschrift van art. 104 E. O., volgens hetwelk de omgaande regter ten minste eens in de twee maanden in elke residentie zijner afdeeling teregtzitting moet honden , wordt en kan slechts zelden worden nageleefd.
De poliüerol.
De regtspraak van den resident op de politierol, waaromtrent de nieuwe wetgeving hoofdzakelijk het bestaande heeft bevestigd, is een krachtig middel tot handhaving der orde, doch, het mag niet worden ontkend, aan den anderen kant eene bron van vele misbruiken. Niet zelden wordt aan die regtspraak eene uitbreiding gegeven, welke met de letter en de bedoeling der wet in strijd is. Op de politierol toch worden dikwijls niet alleen overtredingen en kleine burgerlijke zaken afgedaan, waarvan de kennisneming eigenlijk tot de bevoegdheid der districts- en regentschapsgeregten behoort, maar ook misdrijven, die voor den landraad, ja zelfs wel eens voor de regtbank van omganghadden moeten worden gebragt. Dit laatste is vooral dan het geval, bijaldien de hoofden van bestuur de schuld van verdachten voor zich zelven aannemende, evenwel overtuigd zijn, dat dezelve bezwaarlijk tot volledig- bewijs is te brengen. Door sommige hoofden van bestuur wordt ook wel eens onbarmhartig en noodeloos van de bevoegdheid tot het opleggen van rottingslagen gebruik gemaakt. Onzerzijds wordt tegen een en ander, door het geven van teregtwijzingen, het maken van bemerkingen, in het kort, door voorlichting, berisping en waarschuwing, zooveel mogelijk gewaakt. Meer afdoende middelen om dit kwaad tegen te gaan bestaan echter niet. Daartoe zoude het in de eerste plaats een vereischte zijn , de bevoegdheid der hoofden van gewestelijk bestuur meer volledig te beschrijven, doch zal, onzes inziens, alvorens daartoe over te gaan, de invoering van een wetboek van strafregt moeten worden afgewacht. Zoolang dit wetboek niet bestaat, is het ondoenlijk deze zaak behoorlijk te regelen, waartoe trouwens altijd veel omzigtigheid zal vereischt worden , ten einde de kracht van het bestuur niet te zeer te verzwakken.
De werking der nieun-e wetgeving in de buitenbezittingen in het algemeen.
Wat nu aangaat de werking der nieuwe wetgeving in de zoogenaamde buitenbezittingen is ons oordeel minder guüstig, dan voor zooveel Java en Madura betreft. Ofschoon ook ten aanzien der regtspraak in die bezittingen eenige verbetering niet te miskennen valt, vooral voor zooveel betreft de raden van justitie, die door eenen regtsgeleerde worden voorgezeten, doet hetgeen wij daaromtrent uit de ons in handen komende stukken hebben kunnen nagaan , ons hoofdzakelijk instemmen met het gevoelen van den gou vernein entseommissaris tot het ontwerpen en .voorstellen van de vereischte bepalingen ter verdere regeling van het regtswezen in die bezittingen, dat namelijk de invoering der nieuwe
9
wetgeving aldaar tot dusverre niet aan de verwachting heeft beantwoord, daar de geest en strekking der bijzondere bepalingen ter verzekering der regelmatige werking van de nieuwe wetgeving in. de bezittingen buiten Java en Madura slechts zelden goed worden begrepen. De redenen, die daartoe leiden , schijnen hoofdzakelijk te bestaan in de gehechtheid aan den ouden sleur, het gebrekkig zamenstel der regtbanken , het hoogst gering met eenige regtskennis toegerust personeel, de moeijelijkheid, die men bij de raadpleging over wettelijke bepalingen meent te ontmoeten in de veelvuldige verwijzingen van het eene reglement naar het andere, de schaarsche gelegenheid om zich behoorlijk te doen voorlichten, de onverschilligheid van sommige hoofden van gewestelijk bestuur. In dezen min günstigen toestand zal naar wij vertrouwen merkelijke verbetering gebragt worden, wanneer ook daar het regtswezen op eene meer volledige wijze zal zijn geregeld, waartoe de vereischte voorstellen thans aanhangig zijn.
Burgerlijke regtsvorderingen en strafvervolgingen tegen inlandsche grooten en hoofden.
Wij zijn in dit ons rapport met stilzwijgen voorbijgegaan de bepaling der artt. 4 en 131 van het Reglement op de Regterlijke Organisatie, betrekkelijk het instellen van burgerlijke regtsvorderingen en strafvervolgingen tegen inlandsche grooten en hoofden. Elders hebben wij reeds uitvoerig betoogd, dat eerstgemeld artikel niet overeenstemt met art. 84 van het regeringsreglement, en dat door de te uitgestrekte beteekenis, die aan het woord inlandsche grooten gehecht wordt, de krachtdadige werking van het openbaar ministerie noodeloos verlamd wordt. Daar de ter dezer zake door ons, in overeenstemming met den directeur der cultures, gedane voorstellen bij de Regering aanhangig zijn, achten wij het overbodig, hierover verder in beschouwingen te treden.
Strafstelsel.
Ten slotte vermeenen wij nog met een enkel woord bij het strafstelsel, zoo als hetzelve zoo ten aanzien van Europeanen en met hen gelijkgestelde personen, als van inlanders en aan dezen geassimileerden, bij de bepalingen ter regelirig van eenige onderwerpen van wetgeving welke eene dadelijke voorziening vereischen, is omschreven, te moeten stilstaan. Het is echter geenszins onze bedoeling, ten deze in eene algemeene beoordeeiing te treden, maar alleen kortelijk op te merken welke leemten de ondervinding heeft doen ontdekken. Ten aanzien van Europeanen is de straf van tentoonstelling hoogst onstaatkundig. Tot dusverre is daarvan,'zeer te regt, steeds door den Gouverneur-Generaal gratie verleend, doch ware het beter dezelve definitief uit de rij der straffen te schrappen. De straf van confinement in een tuchthuis heeft tot dusverre nog weinig aan hare be- " doeling beantwoord, omdat in Indie nog geen eigenlijke tucht- of werkplaatsen bestaan. Blijkens art. 10 der Bepalingen ter regeling enz. lag het in het plan des wetgevers, zoodanige werkplaatsen eerlang op te rigten. Tot dusverre heeft dit nog geen gevolg gehad. Thans echter is er sprake om bij de opbouw van een nieuw gevangenhuis te Samarang in deze behoefte althans eenigermate te voorzien. Het Î3 te hopen, dat aan dit plan spoedig gevolg zal worden gegeven. Ten aanzien van inlanders en daarmede gelijkgestelden is de straf van tentoonstelling ondoelmatig, omdat zij geen het minste effect sorteert en de inlander en Chinees voor haar veelal volstrekt onverschillig is. Als een blijk hiervan moge strekken, dat, voor zooveel wij ons althans kunnen herinneren, nog nimmer gratie van die straf op zich zelve is verzocht geworden. De straf van rottingslagen is daarentegen zeer gevreesd , vooral door vreemde Oosterlingen. Bij het hof, regtdoende in revisie, wordt zij te regt zelden toegepast dan waar het misdrijven geldt van zeer zwaren aard. Op de zoogenaamde buitenbezittingen wordt van de bevoegdheid om de vonnissen, houdende veroordeeling tot mindere straffen dan die des doods of naast die des doods, voorloopig ten uitvoer te leggen, niet zelden gebruik gemaakt, om ook op de mindere misdrijven de straf van rottingslagen en wel tot het maximum toe te passen. Aan dit misbruik — want als zoodanig komt het ons voor — zal vermoedelijk een einde gemaakt worden bij de in-werking-treding der nieuwe ontworpen bepalingen tot regeling van het regtswezen in de buitenbezittingen. De straf van dwangarbeid in en buiten den ketting, overigens voor de inlanders en met hen gelykgestelden welligt de meest doelmatige straf, heeft dit groote nadeel, dat zij ongelijkmatig drukt, naar gelang der plaats waar die straf behoort te worden ondergaan. 3
K)
Dit staat in verband met eene reeks van plaatselijke oorzaken, in ons verslag over de gevangenissen breeder uiteengezet. Op sommige zeer ongezonde plaatsen, of daar waar de te vertagten arbeid bijzonder zwaar is, zoo als te Tjilatjap en de kolenmijnen te Pengaron enz., drukt die straf geweldig zwaar. Op andere plaatsen daarentegen is zulks volstrekt het geval niet. Zoo worden ter Sumatra's Westkust van tijd tot tijd diefstallen of andere soortgelijke misdrijven, door inlandsche soldaten gepleegd, alleen in de hoop van van den militairen stand vervallen verklaard en tot dwang- of kettingarbeid, op dat eiland te ondergaan, verwezen te zullen worden. Het lot van den kettingganger aldaar schijnt derhalve aan sommigen verkieslijk boven de veelal zeer gestrenge militaire tucht. Intusschen geschiedt de aanwijzing der plaats waar de veroordeelde de straf van dwangarbeid m of buiten de ketting zal ondergaan, welke door de wet aan het administratief gezag is overgelaten, veelal niet naar gelang van de meerdere of mindere graviteit van het misdrijf, doch zijn daarop andere redenen, vooral plaatselijke behoefte, van meer invloed. Het ware wenschelijk, dat hierin meer stelselmatigheid konde gebragt worden. Intusschen is eene behoorlijke regeling dezer zaak aan niet weinig bezwaren onderworpen. Van de afschaffing der vóór de invoering der nieuwe wetgeving in gebruik zijnde straffen van geesehng en brandmerk zijn, voor zooveel ons bekend is, geene schadelijke gevol-en ondervonden. °
En hiermede wenschen wij dit over'zigt te besluiten. Wij hebben ons daarbij tot hoofdtrekken bepaald, omdat wij vermeenden dat zulks in de bedoeling lag, en trouwens tot eene meer uitvoerige bewerking bij overdrukke steeds toenemende, dagelijksche ambtsbezigheden de tijd ons zoude ontbroken hebben. Wij hebben daarbij, zij het dan ook slechts met korte woorden, op vele bestaande gebreken opmerkzaam gemaakt. In weerwil dier gebreken echter schromen wij niet te verklaren, dat naar onze overtuiging de invoering der nieuwe wetgeving met der daad eene weldaad is geweest voor Nederlandsen Indie, en dat de materiele en intellectuele ontwikkeling, die vooral op Java gedurende de laatste tien jaren onmiskenbaar zijn waar te nemen, in een naauwer verband staan met de meerdere regtszekerheid door die wetgeving te weeg gebragt, dan wel algemeen erkend wordt.
De procureur-generaal bij het. Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie ,
{was get.) A. J. SWART.
Z I T T I N G 1858-—1859. — (LXV.)
Verslag van liet beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE C VAN H E T VERSLAG. (Oost-Indie.)
NV 5.
VERSLAG \an den procureur-generaal bij het Hüoggcreglsiiof van
Nederlandsen ïudie over den staat der gevangenissen in Neder
landsen Indie, over de jaren 18SS en 1886.
Bij missive van den eersten gouvernements-secretaris van 9 October 1856, n°. 1947, is aan den procureur-generaal bij het Hooggeregtshof van Nederlandscli Indie opgedragen om een verslag in te dienen over de gevangenissen van Nederfandsch Indie. Dien ten gevolge is door mijnen ambtsvoorganger aan de verschillende hoofden van gewestelijk bestuur op Java en de buitenbezittïngen eene circulaire gerigt, waarbij: 1°. eene naauwkeurigc opgave van het aantal der in hunne residenten aanwezige gevangenen ; 2°. een berigt omtrent de orde, tucht, voeding, kleeding en gezondheid; 3". eene opgave van den staat der gevangenissen; en i°. van de kosten en werkzaamheden werd verzocht. De hierop ingekomen rapporten zijn de bouwstoffen, waaruit het onderwerpelijk verslag is zamengesteld, waarbij de bovengenoemde punten in het breede zijn behandeld. Zooveel mogelijk is hetgeen tot de Europesche gevangenen betrekking heeft afgescheiden van dat van de inlandsche behandeld, doch vermits in Nederlandsch Indie geene afzonderlijke gevangenissen voor crimineel en correctioneel veroordeelden, voor preventief gevangenen en gegijzelden bestaan, is op het onderscheid tusschen deze verschillende categorien niet kunnen worden gelet.
Met opzigt tot het aantal en den landaard der in iedere gevangenis aanwezige personen en de onder hen maandelijks plaats gegrepen hebbende mutatien, neem ik de vrijheid te verwijzen tot de hiernevens overgelegde staten litt. A'en B. (l) Daar de meeste rapporten geene afzonderlijke opgaven omtrent de crimineel veroordeelden en de wegens politie-overtredingen gecondemneerden behelzen, maar deze onder hetzelfde hoofd voorkomen, en buitendien niet in denzelfden vorm zijn ingerigt, moeten de minder volledigheid en naauwkeurigheid dezer verzamelingstaten ook hieraan worden toegeschreven. Bij een volgend rapport zal welligt meer volledig en systematisch kunnen worden te werk gegaan.
Wijders teeken ik hierbij nog aan, dat ik (er bevordering van duidelijkheid en orde dit verslag heb gesplitst in vier hoofdstukken, waarvan het eerste handelt over de orde. tucht, voeding, kleeding en gezondheid der gevangenen (waaronder, zoo hier als elders, steeds de veroordeelden tot dwang- en kettingarbeid begrepen zijn) ; het tweede over de voor gevangenhouding gebezigde gebouwen; het derde over de kosten aan kleeding, voeding, onderhoud, toezigt, bewaking, transportgelden enz.; het vierde over de inrigtingen, waar gecondemneerden worden ten arbeid gesteld, den aard der werkzaamheden aldaar; derzelver invloed op den gezondheidstoestand en zoo voorts.
(1) Niet bijgevoegd.
12
De rangschikking dier hoofdstukken had welligt op eerie meer logische wijze kunnen plaats vinden; doch zulks is mij niet van genoegzaam gewigt voorgekomen om tea dien aanzien af te wijken van de in de verschillende rapporten der plaatselijke autoriteiten, naar aanleiding van de circulaire van mijnen voorganger, in acht genomen volgorde, waardoor de vergelijking derzelve eenigzins moeijelijker zoude geworden zijn. Ten slotte veroorloof ik mij de opmerking, dat dit verslag met der daad weinig anders is of zijn kon dan een excerpt of resumé van een aantal van elders ingewonnen rapporten, welker juistheid ik niet altijd bij magte geweest ben met volkomen zekerheid na na te gaan, zoodat, ofschoon ik geene de minste reden heb de waarheid en naauwkeurigheid der ontvangen opgaven te betwijfelen, ik daarvoor echter niet in allen deele persoonlijk kan instaan.
H O O F D S T U K I.
ORDE, TUCHT, VOEDING, KLEEDING EN GEZONDHEID.
Behalve het oppertoezigt dat de Europesche regterlijke collégien en autoriteiten over de gevangenissen uitoefenen, staan dezelve onder het meer onmiddellijk beheer en toezigt van do hoofden van gewestelijk bestuur, die wederom door de hoogste plaatselijke civile autoriteit, zoomede door de adsistent-residenten voor de politie en magistraten, worden vervangen. Het personeel, hetwelk voorde goede bewaking, orde en tucht in de gevangenissen moet waken, bestaat uit cipiers, onder-cipiers, mandoors, oppassers enz.
Europesche gevangenen.
Gedurende de jaren 1855 en 1856 lieten de orde en tucht onder de Europesche gevangenen niets te wenschen over, en luiden de daaromtrent ontvangen berigten zeer gunstig. Slechts enkelen ondergingen wegens vergrijpen tegen de bestaande orde geringe straffen , welke te Soerabaja onder andere daarin bestonden, dat hun gedurende eenigen tijd eenzame opsluiting werd opgelegd , dan wel dat zij bij zeer zware vergrijpen in de boeijen werden geklonken. Deze maatregelen schijnen steeds de gewenschte uitwerking gehad te hebben en zijn ook als voldoende te beschouwen, vooral als men in aanmerking neemt dat voor de anderen, die zich goed en ordelijk gedragen, te Soerabaja gewoonlijk de arrestkamer van 's morgens half zes tot 's avonds zes ure ontsloten blijven en dezen zich dus onder behoorlijk toezigt eenigzins vrij kunnen bewegen. Van deze gunst zijn echter de preventief gevangenen, die zoo min mogelijk in aanraking behooren te komen met anderen, en de zwaar gecondemneerden uitgesloten, en worden hunne kamers slechts twee maal gelucht, gedurende welken tijd het hun is geoorloofd zich onder goede bewaking te gaan baden. Te Batavia acht men het wel wensehelijk dat er bij de gevangenis nog eene politiekamer of een cachot worde gebouwd, om de orde en tucht beter te kunnen handhaven, maar heeft dit voorstel vooral betrekking op de militairen, die zich aldaar in preventive hechtenis bevinden. Voor het militair huis van arrest te Willem I is een speciaal reglement gearresteerd, waarbij voor de gevangenen, die zich aan luiheid, halsstarrigheid of slecht gedrag schuldig maken, disciplinaire straffen bedreigd worden. Ofschoon die straffen bij den eersten oogopslag eenen bovenmatigen geest van gestrengheid schijnen te ademen , mag men echter aannemen, dat zij, met het oog op het zamenstel van het leger, tot handhaving eener behoorlijke orde en tucht bezwaarlijk kunnen gemist worden. Het huis te Willem I, hetwelk eene militaire gevangenis is, waar de militairen beneden den rang van officieren, veroordeeld tot de straf van arrest of detentie voor langer dan zes maanden, worden opgesloten, staat onder het oppertoezigt van het militair departement, terwijl het personeel, dat bij hetzelve geplaatst is om orde en tucht te bewaren, uit een kommandant, adjudant-onderofficier, sergeant-majoor, sergeanten en korporaals bestaat. Ook aldaar liet de orde en tucht niet veel te wenschen over. Echter is dit niet alleen aan de vrees voor de vrij gestrenge disciplinaire straffen, die bij een onbehoorlijk gedrag kunnen worden toegepast, toe te schrijven, maar mag men gerustelijk aannemen, dat bij velen de jaarlijksche voordragt tot geheele dan wel gedeeltelijke gratie van straf, bij gelegenheid van de viering van 'sKonings geboortedag, van hen die zich door een on
13
berispelijk gedrag hiertoe aanbevelen, een heilzamen invloed heeft, en de hoop om spoediger hunne vrijheid te verkrijgen hen tot ijver, pligtsbetraehting en stille berusting aanspoort Zoo werden dan ook bij besluit van 19 Februari) 1856, n°. 1, wegens voortdurend goed gedrag aan vier en twintig militairen geheele gratie van verdere straf verleend, terwijl één twee jaren remissie op zijnen overigen straftijd erlangde. Bij besluit van 19 f e bruari) 1857, n°. 1, werden om dezelfde redenen aan een en twintig personen hunne geheele vrijheid geschonken, terwijl alstoen aan vijf militairen eene remissie van twee L e n ten deel viel. Daar alleen zij, die reeds de helft van de hun opgelegde straf hebben ondergaan en zich voortdurend door een goed gedrag hebben onderscheiden, tot deze gunst in aanmerking worden gebragt, mag het aantal gegratieerden gedurende de iaren 1856 en 1857 vrij aanzienlijk genoemd worden. Eindelijk moet men hierbij nog in aanmerking nemen, dat aan de gevangenen volstrekt geene reden tot ontevredenheid of klagen wordt gegeven wat hunne voeding en kleedmg aanmat, en zijn dezelve ontegenzeggelijk beter dan menig minder vermogend Europeaan aan de zijnen kan verschaffen. Volgens hunne instructie wordt door de betrokken cipiers de voeding aan de gevangenen verstrekt, doch zoowel op de quahteit als quantiteit naauwkeurig toegezien. Te Soerabaja ontvangen de Europesche gevangenen s morgens om 6 ure brood en koffij, te 11 ure rijst naar genoegen, voorts aardappelen, groenten, soep, vleesch,vischenkerry, terwijl hun hetzelfde 's middags om 4 ure, met uitzondering van de twee eerstgenoemde geregten, wederom wordt toegediend. Bovendien bekomen zij goed zuiver drinkwater, en ingevolge het bepaalde bij gouvernementsbesluit van 12 Augustus 1345, n". 12, per dag 6l/2 duit tabaksgeld. . , ' .... • Voor de tot detentie veroordeelde en zich in preventive gevangenis bevindende militairen wordt op eene andere wijze'voorzien, en ingevolge de bepalingen van het reglement op de administratie hun voor voeding en verzorging, naar gelang van hunnen rang, eene zekere som toegekend, terwijl zij bovendien nog een ration vivres ontvangen, bestaande m V 2 pond rijst, 3/4 pond rundvleesch, V25 P<»d koffiJ > Vl20_ P o n d P eP e r' Vs pond-zout, i/90 kan azijn, I/3000 v a d e m brandhout en 3/1000 kan lampolie. Bii het zoo evengenoemde besluit van 1845 is tevens in de kleedmg van de Europesche t a n g e n e n voorzien, en daarbij bepaald dat hun jaarlijks twee witte hemden, twee paar Mandsche schoenen, eene katoenen muts zonder klep, een zwart katoenen buis, eene katoenen broek en drie handdoeken zullen worden verstrekt; welke kleeding voldoende m hunne behoefte voorziet. Het kan wel niet anders, tenzij de localiteit der gevangenissen zulks mögt meebrengen of de gezondheidstoestand der Europesche gevangenen moet bij het erlangen van zulk goed doelmatig voedsel en kleeding gunstig zijn. Dit is dan ook het geval, daar zich noch te Batavia noch te Samarang of te Soerabaja een sterfgeval heeft voorgedaan, en de betrokken officieren van gezondheid, die met de geneeskundige behandeling van de gevangenen belast zijn, noemen eenstemmig hunnen gezondheidstoestand gunstig. Ook te Willem I liet de gezondheid der gevangenen niets te wenschen 'over, en was dezelve overeenkomende met die van het zich aldaar bevindend garnizoen. In 1855 zijn van de 274 Europesche gevangenen slechts 5 overleden ; in 1856 was het aantal sterfgevallen op 255 gevangenen even groot. Volgens eene opgave van den daar aanwezigen officier van gezondheid werd in 1855 ieder Europeaan gemiddeld 1.966 maal per jaar ziek, terwijl daarentegen ieder Afrikaan 3 malen en een inlander 2.82 maal onder geneeskundige behandeling kwam. In 1856 is de verhouding voor de Europeanen eenigzins minder gunstig, vermits toen ieder Europeaan 2.994 maal, een Afrikaan 3 en de inlander 2.78.5 maal behandeld werd. . . Wanneer men daarbij echter in aanmerking neemt dat onder deze behandelden zich velen hebben bevonden die aan hart-, borst-, lever-, miltziekten en recidivistischekoortsen leden, en deze niet, evenals de gewone militairen, naar een voor hunne constitutie 'gezonder klimaat kunnen geëvacueerd worden, en almede let op de nadeelen die aan een zittend leven zijn verbonden, dan mag het militair huis te Willem I met regt als met schadelijk voor de gezondheid beschouwd worden. Wel bevinden zich onder de verschillende localen eenige die minder gezond zijn, zoo als de bomvrije flank die vochtig is, en de arrestkamers die donker en vochtig zijn, doch alle andere localen zijn luchtig, ruim en droog. Trouwens, de nadeelige invloed, dien het verblijf in eene gevangenis veelal op de gezondheid uitoefent, wordt grootendeels opgewogen door het werkzame en geregelde leven hetwelk in gemeld huis van arrest wordt geleid. De werkzaamheden, bestaande in het maken van echoenen en kleeren, nemen s morgens om 6 ure een aanvang en duren tot 11 ure. Dan mogen de gevangenen z.ch in de open 4
14
lucht bewegen tot 1 ure, op welk uur het werk wordt horvat en tot 5 ure voortgezet als wanneer de gevangenen wederom tot 61/4 ure van de frissche lucht kunnen genieten'. Zondag maakt hierop alleen eene uitzondering, vermits zij dan dengeheelen da- niet behoeven te werken, maar zich met dansen, schermen, batonneren, lezen en muzfek kunnen vermaken.
Er bestaan echter meerdere oorzaken waaraan de goede gezondheidstoestand der gedetineerden te Willem I moet worden toegeschreven en hieronder behoort voornamelijk! dat men z,ch daar met aan uitspattingen kan overgeven, waaraan de soldaat zich hier in Indie maar a l t e dikwerf schuldig maakt. Vermits slechts twee malen in de week aan hen een weinig jenever wordt verstrekt, kan daar van geen misbruik van sterken drank sprake* z l Jn; terwijl de wekelijksche visitatie der gedetineerden en de strenge contrôle waaronder de weinige publieke vrouwen staan met welke zij in aanraking kunnen komen een voldoenden waarborg opleveren dat besmettelijke ziekten aldaar geene processen kunnen maken. ö r ° ' ™ c u
Ten slotte dient nog te worden vermeld dat zich te Willem I eene zeer goede badplaats bevindt en het drinkwater uit de aldaar aanwezige artesische put van eL uitnemend quahteit is ; welke beide zaken voor de gezondheid hoogst bevorderlijk zijn.
Inlandsche gevangenen.
Volgens de daaromtrent ontvangen berigten liet de. orde en tucht bij de inlandsche gevangenen ook weinig te wenschen over en werd dezelve naar behooren gehandhaafd. De weinige overtredingen die nog plaats vonden moeten over het algemeen worden toegeschreven aan het minder voldoend personeel, dat ter bewaking der gevangenen en ter handhaving van orde en tucht onder dezelve is aangesteld. Behalve tfch d f cipLs" opzieners, hoofdmandoors en.oppassers, worden op meest alle plaatsen uit de gevangenen .elven personen die zich boven hunne medegevangenen onderscheiden, gekozen om de function van mandoor te vervullen, welke natuurlijk noch met die geschiktheid zijn toegerust noch dat gezag over de gevangenen kunnen uitoefenen als voor eene goede tucht noodzakelijk 1S. De desertien die zich hier en daar hebben voorgedaan moeten ook hieraan worden geweten. s c u«*" moeien OOK
De gevangenis van Eiouw maakt echter op alle andere eene ongunstige uitzondering, r s r tr r s h? rapport van den resiaent de ^ - *** *» *» ^JisU • f ï ! S W e r d e n , S e h a n d h a a f d D e oorzaak hiervan moet gezocht worden , behalve m het slecht toez.gt houdende personeel, i n > de gebrekkige nfiddelen van bewIkhZ tegenover de goede gelegenheid om te ontvltigten : ten minste geeft de r e s i d e n ^ z ^ missive van den 6den September 1857, £ . 525, dit als de oorzaak op. „ Do w S e van huisvesting der veroordeelden schrijft hij _ de hooge betaling die zij als i n S n i l S voor sin en toespijs geneten, en de rui m e verdiensten die zij fan de w X a m ï e d e n m hunne vrije uren verrigt, trekken, zijn, in verband tot de gebrekkige middeTen van bewaking tegenover de allergunstigste gelegenheid tot ontvlugtfng, de „ w e r k e n d e oorzaken die de ondoenlijkheid der handhaving eener gestrenge tacht onder hen ten gevolge hebben, zoodat meest allen aan het gebruik van opium en andergevaarlijke neigingen 21jn overgegeven." In het laatst van 1856 werd echter de tucht £ Z 2 S van eenige genomen maatregelen eenigzins beter gehandhaafd. g ° Ook te Muntok en Menado waren de tucht en orde niet zoo als het behoorde doch
Z J S T t r , d e " S l e c h t e n t o e s t - d * » gevangenis en het weinigtldoend personeel om dezelve te handhaven worden toegeschreven. Dat er echter van tijd tot ö d gevangenen wegens overtreding gestraft zijn, spreekt van zelf, doch hun get2 is ger „J Lto0ndr;wT1J, f aTen' 5 Zij d a n - t o S - g - ' * blokarrest en rotting!la^en bestonden, welke door de plaatselijke politie werden opgelegd Te Banjoewangi bestaan bovendien nog de navolgende straffen: opsluiting indesteenen gebouwen te-werk-stelling op Zondag-middag en inhouding van ^idgellen o t k de dwangarbeiders, die aan het militaire departement voor de'militaire I e ken, dan we voorde dienst m de hospitalen zijn afgestaan, worden ter afstraffing voor de civile autoriteit gebragt. Alleen de zich te Onrust bevindende dwangarbeider^ T k e n hl ron eene uitzondering, en wordt op dezelve het Reglement op de krMgstucht voïrhet k r £ s volk te water zooveel mogelijk toegepast. ligament voor net knjgs
Omtrent de aan de inlandsche gevangenen verstrekte voeding luiden de rapporten een
m eero:LT etot 8 U n S t l gf " - t - " 6 1 l 0 t V a n e e n g-- gene goverigens o o k P m J S n , met opz,gt tot zyne voedmg is hij niet te beklagen, maar is zijn toestand dikwijls veel
15
beter dan die van een armen vrijen dessa - bewoner. Behalve dat bun de noodige quantiteït voedsel wordt verstrekt, heeft er vooral ook een naauwkeurig toezigt plaats op de hoedanigheid der spijzen, welke dagelijks door de autoriteiten, die met het beheer der gevangenissen belast zijn, worden nagezien. Volgens art. 1 van het besluit van 1829 {Staatsblad n°. 73), hetwelk bij besluit van 19 Mei 1849, n°. 4 {Staatsblad n°. 27), voor geheel Nederlandsch Indie van toepassing is verklaard, bestaat het voedsel der inlandsche gevangenen in rijst en zout, naar genoegen , om den anderen dag l/4 pond gedroogden visch of I/4 pond karbouwenvleesch , een weinig groenten, waaronder Spaansche peper en uijen, benevens eenig sirigeld. Bij art. 5 is bepaald, dat de voeding en verlichting, onder nadere goedkeuring van het Gouvernement, zooveel mogelijk moet worden uitbesteed, doch tevens uitdrukkelijk voorgeschreven, dat de cipiers of opzieners daaraan geen deel mogen nemen. Het nuttige van deze bepaling blijkt ook daaruit, dat eene uitbesteding thans op meest alle plaatsen in Nederlandsch Indie plaats vindt en de voeding daar doorgaans beter is dan op die plaatsen waar dezelve door de djaksa's, cipiers of anderen, die over de gevangenissen gesteld zijn, tegen betaling wordt verstrekt. De hoeveelheid van het voedsel is ook niet overal hetzelfde, doch is -op sommige plaatsen hierin eene geringe wijziging gebragt. Zoo wordt onder andere aan de dwangarbeiders te Karang-Bollong I/4 pond rijst per dag meer verstrekt, en aan de dwangarbeiders te Batavia, krachtens besluit van den 29sten Maart 1857, n°. 17, een grooter ration vleesch toegestaan. Zoo ontvangen de gevangenen op het eiland Onrust 'smorgens vroeg koffij met suiker, terwijl van gouvernementswege ten behoeve der gevangenen te Pengaron (Zuider- en Ooster-nfdeeling van Borneo) buffels worden geslagt, en hun dikwijls arak wordt verstrekt; welke maatregelen in bet belang van de gezondheid der gecondemneerden aldaar dienstig zijn geoordeeld. Uit dit een en ander blijkt dat het Gouvernement voortdurend goed Voor deze ongelukkigen zorgt en zooveel mogelijk hun lot tracht te verzachten en te verbeteren. De kleeding welke aan de inlandsche gevangenen verstrekt wordt is voldoende, en bestaat over het algemeen in een kort baadje, eene korte broek, een hoofddoek en een sarong, die twee maal per jaar wordt vernieuwd. Door sommige residenten wordt echter de wenschelijkheid betoogd dat deze hernieuwing drie maal 's jaars plaats vinde, ter bevordering van de gezondheid der gevangenen, en wordt dit dan ook reeds op het eiland Onrust in praktijk gebragt. Op sommige plaatsen ontvangen de gecondemneerden nog een ligmatje en hoofdkussen, doch is mij niet gebleken dat dit overal plaats vindt. De gevangenen echter die wegens politie-overtredingen zijn gestraft, en dus slechts kort in hechtenis verblijven, moeten in hunne eigen kleeding voorzien en ontvangen slechts bij hooge noodzakelijkheid en bij totaal gebrek om zich zelven het noodige aan te schaffen, het hun benoodigde kleedingstuk.
Bij gouvernements-besluit van 16 Maart 1828, n°. 16, werd er ten opzigte van de dwangarbeiders in en buiten den ketting onderscheid gemaakt in de kleeding, en aan de eerstgenoemden dezelve in grijs, aan de laatsgenoemden in blaauw katoen verstrekt, doch heeft tegenwoordig, naar ik vermeen, dit onderscheid opgehouden te bestaan. Niet alleen wordt er van gouvernementswege in de voeding en kleeding van de gevangenen, maar ook in die van hunne vrouwen en kinderen voorzien, die hunne mannen naar de plaats, waar zij hunne straf moeten ondergaan, hebben mo<*cn volgen. Dit voorregt is, ingevolge gouvernementsbesluit van 15 December 1851, n°. 2 , alleen toegestaan aan hen die buiten den ketting veroordeeld zijn, met uitzondering echter van de gecondemneerden die hunne straf in de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo moeten ondergaan, welke zich, onverschillig of zij hunne straf in dan wel buiten den ketting moeten ondergaan, ingevolge het bepaalde bij besluit van 15 September 1849, n°, 3 {Staatsblad n". 49), door hunne vrouwen mogen doen vergezellen. Is er boven op gewezen dat het goede voedsel en de doelmatige kleeding, die aan de Europesche gevangenen verstrekt worden, zulk eene gunstige uitwerking op hunne gezondheid hebben uitgeoefend, men kan niet ontkennen dat dit ook bij de inlandsche <*econdemneerden van een zeer voordeeligen invloed geweest is en veel tot hunnen goeden gezondheidstoestand heeft bijgedragen. Over het algemeen genomen zijn dan ook de berigten aangaande de gezondheid der inlandsche gevangenen bevredigend; op zeer vele plaatsen zelfs zeer gunstig, doch op andere daarentegen minder goed, en op enkele zeer ongunstig. De gunstige rapporten zijn van die residenten ontvangen, in wier residenten het meerendeel der gevangenen uit personen, die op depolitierol gestraft zijn, bestaat, welke
16
gedurende slechts een paar maanden van hunne vrijheid beroofd zijn. Dan komen in aanmerking de personen die buiten den ketting en voor eenen korten tijd gecondemneerd zijn, welke in den regel slechts met ligt en gemakkelijk werk worden belast, zoo als het begieten en schoonhouden der wegen, publieke gebouwen, erven, dienst in de hospitalen enz., terwijl uit den aard der zaak van die plaatsen waar zich voornamelijk de tot langdurige kettingarbeid veroordeelden bevinden, die steeds zware en raoeijelijke, ja zelfs dikwijls voor de gezondheid zeer nadeelige werkzaamheden moeten verrïgten, de ongunstigste berig'ten toegezonden zijn. Alvorens hieromtrent in eenige nadere bijzonderheden te treden, is het misschien niet ondoelmatig, hier met een enkel woord op een paar bepalingen te wijzen, waarbij het' Gouvernement voorzieningen in het belang der gezondheid der gecondemneerden genomen en voorschriften omtrent de verpleging van zieke gevangenen gegeven heeft. Zoo is onder andere, na hieromtrent eene proef genomen te hebben, bij gouvernementsbesluit van 31 Augustus 1835, n°. 6 [Staatsblad n°. 42), uit een oogpunt van hygiène vastgesteld, dat de kettingen en voetbeugels, waarmede de dwangarbeiders in den ketting. Werden voorzien, door halsbanden, die niet zoo nadeelig zijn, zullen worden vervangen ; terwijl bij besluit van 25 November 1847, n°. 14 (Staatsblad n°. 53), is voorgeschreven hoedanig zieke gecondemneerden behooren te worden verpleegd. Daarbij is besloten dat de gevangenen , bannelingen en veroordeelden bij ziekten door de officieren van gezondheid of door andere geneesheeren, wïen op magtiging van het Gouvernement de civile geneeskundige dienst is opgedragen, moeten worden behandeld, en daartoe, voor zooveel noodig, geneesmiddelen uit 's lands voorraad kunnen worden verstrekt, terwijl de in enkele gevallen dringend tot herstelling benoodigde ververschingen van de plaatselijke autoriteiten kunnen worden verkregen ten laste van 's lands kas. Voorts is bij datzelfde besluit bepaald , dat op plaatsen alwaar zoodanig geneeskundigen niet aijn en dus niet voorzien is in de civile geneeskundige dienst, de plaatselijke autoriteiten moeten zorgen voor eene goede behandeling der zieke gevangenen , bannelingen en veroordeelden door inlandsche doekoen's, en dat ook de daarvoor benoodigde uitgaven den lande in rekening mogen worden gebragt. Niettegenstaande deze voorzorgen en de goede verpleging die de zieke gecondemneerden ontvangen, is het aantal sterf- en ziektegevallen op enkele plaatsen zeer aanmerkelijk geweest. Te Batavia zijn van de gecondemneerden uit het kettingkwartïer velen overleden, veel meer dan dit in de stadsgevangenis het geval geweest is. Omtrent de oorzaken die daartoe geleid hebben bestaat onder de deskundigen verachil van gevoelen , waaromtrent ik mij niet geroepen acht uitspraak" te doen. In 1855 zijn er in het geheel 167, in het volgende jaar 171 overleden, hetgeen van het daar aanwezige getal dwangarbeiders in het eerste jaar ruim 19 per cent in het tweede 22 per cent bedraagt. Onder de dwangarbeiders, afgestaan voor de militaire werken te Willem I en Ambarawa, is de sterfte ook aanzienlijk geweest. Het rapport van den aanwezenden officier van gezondheid aldaar behelst daaromtrent de navolgende bijzonderheden. De zieken staan ondereen gepensioneerd Europeesch sergeant, die 4 mandoors ter hunner bewaking en verzorging onder zich heeft, en aan wien nog vier kettinggangers zijn toegevoegd om de localen schoon te houden. De geneesheer regelt de voeding der zieken en kan hun ook extra-voorschriften laten toedienen. De kleeding der zieken bestaat in blaauwe of witte kabaijen (sarong's), welke eens per week verwisseld worden, terwijl er tevens hoofdkussens, ligmatjes, wollen dekens, en buikbanden naar omstandigheden verstrekt worden, en voor zware zieken 8 bultzakken voorhanden zijn. Van de 511, zijnde de gemiddelde sterkte der aanwezige dwangarbeiders, zijn 103, dat is 20 pet., overleden, en kwamen 1084 in geneeskundige behandeling, zoodat ieder dwangarbeider gemiddeld ruim twee maal per jaar ziek werd. In 1856 waren de verhoudingen nog minder gunstig, vermits toen van het gemiddeld aantal aanwezige dwangarbeiders (zijnde 391 man) 120 of 30.690 pet. stierven en in het geheel 1445 onder geneeskundige behandeling kwamen ; zoodat in dat jaar ieder dwangarbeider gerekend kan worden ruim 3 maal ziek te zijn geweest. De 'oorzaak van deze groote sterfte is volgens den daar aanwezigen officier van gezondheid gelegen in verschillende oorzaken, maar vooral in de neergedrukte gemoedsstemming welke de gevangenisstraf zelve medebrengt, in het verwijderd zijn van hunne familie-betrekkingen, het gemis aan huisselijk geluk erî uitspanningen, en vooral het verstoken zijn van opium, aan welks gebruik velen gewend waren. De berigten omtrent den gezondheidstoestand der dwangarbeiders te Tjilatjap luiden echter het ongunstigst, en hebben zich aldaar buitengewoon vele ziekte- en sterfgevallen
17
voorgedaan. In 1855 zijn er van de gemiddeld daar aanwezige 561 dwangarbeiders 183, dat is ruim 32 pet. overleden, terwijl in het geheel 1557 personen onder geneeskundige behandeling kwamen, dat is ieder persoon 2.7 maal. Van de 700, die in 1856 gemiddeld aanwezig waren, bezweken 245, dat is 35 pet., en kwamen 1464 onder geneeskundige behandeling, of werd ieder gevangene ongeveer 2.09 maal ziek. Deze ongunstige verhoudingen zijn voornamelijk toe te schrijven aan de epidemische koortsen, die gedurende die beide jaren te Tjilatjap gewoed hebben en die ook onder de andere bewoners dier plaats groote verwoestingen hebben aangerigt. Bovendien waren er vele lijders aan diarrhoea, dysenterie, scabies, en voornamelijk aan verwondingen der onderextremiteiten. Vermits de werkzaamheden van de dwangarbeiders, die aan het geniedepartement zijn afgestaan, voornamelijk in het doen springen en het uitkappen der kalkrotsen, het aandragen van steenen, verzamelen van koraal tot kalkbranden, steenhouwen en alle andere werkzaamheden, die op den vestingbouw betrekking hebben, bestaan, bekomen zij door het afspringen van steen- en koraalbrokken zeer ligt wonden, welke verwondingen dikwijls door de zorgeloosheid en onzïndelijkheid, in verband met den gedeprimeerden toestand waarin het moreel der meeste dwangarbeiders verkeert, den dood van de lijders na zich sleepten. Ook het dempen van moerassen, het uitdiepen der kali Ossok en het ophoogen van het lager terrein hebben hunnen nadeeligen invloed op de personen, die zich daarmede onledig moesten houden, doen gevoelen. Evenwel werden ook te Tjilatjap de zieken met de grootste zorgvuldigheid verpleegd. Men had er een afzonderlijk gebouw (de infirmerie), waarin voornamelijk de ligte zieken werden opgenomen en behandeld; de zwaarste lijders werden, zooveel de ruimte zulks toeliet, naar het militair hospitaal overgebragt, omdat zij daar eene betere oppassing ondervonden en hun ook ziekenkleeding en ziekenkost, die zij in de infirmerie misten, kon worden verstrekt. Behalve deze drie hierboven genoemde plaatsen verdienen nog Soerabaja, Onrust, Krawang en Banjoewangi wegens het groot aantal gecondemneerden dat zich op die plaatsen bevindt, afzonderlijk behandeld te worden, doch daar de deswege ontvangen rapporten minder volledig zijn, zal zulks slechts met een enkel woord kunnen geschieden. Niettegenstaande velen van de dwangarbeiders te Soerabaja zware en voor de gezondheid wel wat nadeelige werkzaamheden hadden te verrigten, welke in het boren der artesische put en in het ophoogen van moerassig terrein bestonden, is de gezondheidstoestand gedurende de beide jaren 1855 en 1856 zeer gunstig geweest en bedroeg de sterfte niet meer dan II/3 pet.'s j aars. De zieke gecondemneerden werden naar het stadsverband getransporteerd en genoten daar eene goede geneeskundige behandeling. De gezondheidstoestand van de bij het marine-departement op het eiland Onrust gebezigde dwangarbeiders is gedurende de jaren 1855 en 1856 zeer voldoende gewees Wanneer men daarbij het ongunstige klimaat van dat eiland in aanmerking neemt, mag men denzelve zelfs zeer gunstig noemen. Immers bezweken er in het jaar 1855 niet meer dan 8 man, terwijl in 1856 zich dit tot 7 bepaalde; van dezen 15 stierven: 7 aan de cholera, één aan eene bekomen wonde en vier aan verval van krachten. In 1855 bedroeg het getal zieken 16 per cent, de sterfte 31/ 2 per cent; in 1856 overleed slechts 3.2 per cent van het gemiddeld aantal en kwam 14 per cent onder geneeskundige behandeling. Deze behandeling vindt plaats in het hospitaal, zijnde een steenen gebouw, hetwelk voor het aantal zieken steeds voldoende ruimte bevat. ° De adsistent-resident van Krawang berigt, dat de gezondheid der aldaar aanwezige gevangenen niets te wenschen heeft overgelaten en zich aldaar geene noemenswaardige sterfgevallen, ja zelfs bijna geene ziekten hebben voorgedaan. Ook luiden de berigten omtrent den gezondheidstoestand van de gevangenen te Banjoewangi en van de personen die bij het aldaar aanwezige .etablissement van landbouw te Sockaradja zijn te werk gesteld, zeer gunstig. Weinige sterfgevallen hebben aldaar gedurende de beide jaren plaats gevonden, hetgeen trouwens uit den overgelegden staat genoegzaam'blijkt. De zieken komen dadelijk onder geneeskundige behandeling van den plaatselijken geneesheer en worden of in de gevangenis óf te Soekaradja, dan wel m het hospitaal, hetwelk zeer doelmatig is ingerigt, verpleegd. Omtrent de overige residenten van Java, alsmede omtrent de buitenbezittingen , vermeen ik niet te behoeven in nadere bijzonderheden te treden, vermits volgens de ontvangen rapporten de gezondheid der gevangenen gedurende 1855 en 1856 aldaar niets te wenschen overliet. Zelfs te Muntok, hetwelk anders wegens zijn ongunstig klimaat berucht is, was dezelve bevredigend. Alleen kan de toestand der gevangenen te Pengaron (in de Zuideren Ooster-afdeeling van Borneo) niet gunstig genoemd worden. Hoezeer toch alle mid5
18
delen in het werk zijn gesteld om de gezondheid der daar aanwezige gecondemneerden zooveel mogelijk te bevorderen, waaronder dan ook de verstrekking van arak — waarvan reeds boven melding is gemaakt — behoort, hebben zich daar vele ziekten en sterfgevallen voorgedaan. De resident schrijft zulks voornamelijk toe aan het zware en ongezonde mijnwerk, waaronder inzonderheid velen van de pas aangekomenen bezwijken. Zijn zij eenden tijd aan dat werk gewoon, dan schijnt dit minder nadeeligen invloed op hen te hebben. Meerdere wetenswaardige bijzonderheden hebben de hoofden van gewestelijk bestuur omtrent de gezondheid van de in hunne residentie aanwezige gevangenen niet medegedeeld. Trek ik derhalve het bovenvermelde te zamen, dan volgt daaruit : 1°. dat de orde en tucht onder de gevangenen meest overal goed wordt gehandhaafd ; 2°. dat de .voeding en verpleging weinig te wenschen overlaat ; 3°. dat de gezondeidstoestand der gevangenen op de meeste plaatsen gunstig mag genoemd worden, doch die der dwang- en kettingarbeiders zeer uiteenloopt, naar mate van de plaats waar zij zijn werkzaam gesteld; dat de grootste sterfte onder deze laatsten plaats vond te Batavia, Willem I en Ambarawa, Tjilatjap en Pengaron.
H O O F D S T U K II.
STAAT DEK VOOR GEVANGENHOUDING GEBEZIGDE GEBODWEN.
De berigten omtrent den staat der gevangenissen in Nederlandsch Indie zijn niet zoo gunstig als die over de gevangenen zelven. Het zijn juist de minder goede ïnrigting der gevangenissen en het gebrek aan de noodige ruimte, waarover de meeste klagten zijn ingekomen. Immers zoowel bij de Europesche als de inlandsche gevangenissen zijn de tot onteerende straffen gecondemneerde personen niet genoegzaam van de correctioneel veroordeelden , de preventief gevangenen en gegijzelden afgescheiden. Dat deze afscheiding echter hoogst wenschelijk is behoeft geen betoog; doch om dezelve behoorlijk daar te stellen zou het oodzakelijk zijn, afzonderlijke tuchthuizen op te rigten en eene belangrijke uitbreiding aan de meeste gevangenissen te geven. Want bij de uitbreiding die in de laatste jaren vooral aan de justitie is gegeven, blijven veel minder misdrijven ongestraft dan vroeger het geval was, waarvan het natuurlijk gevolg is, dat op vele plaatsen de bestaande gevangenissen veel te klein en te bekrompen zijn om het aantal gevangenen behoorlijk te bevatten, en derhalve eene vergrooting moeten ondergaan. Zoo als later zal blijken, is dit op vele plaatsen reed3 o-eschied en voor andere reeds de noodige magtiging verleend. Ook bij het behandelen van dit gedeelte komt het mij doelmatig voor, eerst het belangrijke omtrent den staat der voor Europeanen bestemde gebouwen mede te deelen en daarna tot die voor inlanders bestemd over te gaan.
Gevangenissen voor Europeanen.
Onder de Europesche gevangenissen komt in de eerste plaats in aanmerking het civiel en militair gevangenhuïs te Weltevreden. Daar in hetzelve, zoo als de naam ook reeds aanduidt, civile en militaire personen in verzekerde bewaring worden gehouden, is het verdeeld in civile en militaire blokken, waarin zich de navolgende categorien bevinden : in de civile : 1°. veroordeelden tot tuchthuisstraf; 2°. idem tot gevangenisstraf; 3°. gegijzelden; 4». gevangenen wegens politieovertredingen gestraft ; 5°. beklaagden ; 6°. staatsgevangen ; in de militaire .• 1°. zij die tot tuchthuis of kruiwagen veroordeeld zijn ; 2°. idem tot gevangenis of detentie ; en eindelijk 3°. beklaagden. Aangezien de gevangenis in haren tegenwoordigen staat veel te weinig plaatsruimte aanbiedt om deze verschillende categorien behoorlijk van elkander af te scheiden, is hiervan het gevolg', dat de tot gevangenisstraf veroordeelden met die tot tuchthuis, en wederom de preventief gevangenen met tot gevangenis veroordeelden vermengd zijn ; 'dat de civiel gegijzelden zich in hetzelfde blok, waar preventief gevangenen en reeds gecondemneerde officieren zijn opgesloten, bevinden; dat bij de militaire, de preventief gevangenen niet van de tot detentie veroordeelden afgescheiden zijn ; dat er geen genoegzame ruimte is voor de zoogenaamde inlandsche kinderen die tot kruiwagenstraf veroordeeld zijn en hunne straf hier moeten ondergaan ; en dat eindelijk drie à vier personen in hetzelfde vertrek moeten opgesloten worden, hetgeen voor de gezondheid nadeelïg wordt geoordeeld. Behalve het gemis aan de noodige ruimte, heeft de gevangenis te Weltevreden nog
19
een zeer groot gebrek, namelijk dat men uit dezelve , niettegenstaande het in acht nemen der grootste waakzaamheid, zeer gemakkelijk kan ontvlugten, hetgeen dan ook bij verschillende gelegenheden en nog in 1857 is gebleken. Ten einde deze in het gevangenhuis te Weltevreden bestaande gebreken zooveel mogelijk te herstellen, is door den adsistentresident voor de politie in het laatst van 1857 een voorstel ingediend om aan hetzelve eene belangrijke uitbreiding te geven, hetwelk dezerzijds ondersteund is. Te Saniarang zijn de gebouwen, bestemd voor de opsluiting van Europeanen, geheel ongeschikt, en hebben zij dezelfde gebreken als de civile en militaire gevangenis te Weltevreden, zoodat het hoogst wenschelij k wordt geacht dat aan den opbouw van eene voor Europeanen geprojecteerde gevangenis, waarvan het voorstel reeds in Maart 1857 is ingezonden, spoedig gevolg worde gegeven. Te Soerabaja is de gevangenis zelve in eenen goeden staat, doch ook daar is het niet doenlijk om de crimineel veroordeelden steeds behoorlijk van de correctioneel en preventief gevangenen en van de personen die in gijzeling zijn, afgescheiden te houden. Ook op de buitenbezittingen, waar zich echter uit den aard der zaak minder Europesche gevangenen voordoen, laat de staat van de voor hen gebezigde gebouwen nog al te wenschen over. Te Padang voldoen de voor de Europesche gevangenen en gegijzelden gebezigde vertrekken aan de behoefte, wat het aantal en de ruimte aangaat. Maar te Macassar daarentegen zijn slechts twee kleine kamers in de achtergallerij van het raadhuis, die als gevangenis voor Europeanen en voorname inlanders worden gebezigd, terwijl, wanneer hun aantal wat groot is, ook de mandoorkamers van het kettingkwartier hiertoe worden gebruikt. Insgelijks is te Amboina de ruimte te beperkt om hen die in ééne zaak betrokken zijn, behoorlijk van elkander afgescheiden te houden, hetgeen in het belang der justitie zoo noodzakelijk is. Uit dit weinige blijkt voldoende de slechte staat der voor Europeanen gebezigde gevangenissen , en is het zeer wenschelijk dat hierin spoedig voorzieningen worden genomen. Alleen maakt het militair huis van arrest te Willem I hierop eene gunstige uitzondering en is dit de eenige gevangenis welke met regt dezen naam kan dragen. Zoo als reedsboven is aangemerkt, bevindt zich in hetzelve slechts ééne categorie van gevangenen, namelijk militairen beneden den rang van officier, die voor langer dan zes maanden tot de straf van detentie veroordeeld zijn. De inrigting van dit huis van arrest en de ruimte laten niet3 te wenschen over, en de gebouwen verkeeren in eenen goeden staat. Do zoogenaamde Ooster redoute der vesting, waar voldoende ruimte voor 104 personen is doch zich doorgaans niet meer dan 80 bevinden, voldoet aan alle vereischten,- en kan als zeer gezond worden aangemerkt. De bomvrije flank, waar plaats is voor 144 Europeanen en 50 inlanders, is minder gezond, hetgeen aan de vochtigheid die daar heerscht moe worden toegeschreven. Ook deelen de arrestkamers in de Noord-ooster redoute in dit gebrek, terwijl zij bovendien nog zeer donker zijn. Over het algemeen genomen mag echter de staat van dat gevangenhuis, zijne inrigting en ruimte zeer voldoende genoemd worden.
Gevangenissen voor inlanders.
Omtrent de inlandsche gevangenissen zijn de rapporten nog al uiteenloopende ; op sommige plaatsen laat derzelver staat niets te wenschen over , op andere daarentegen zyn verbeteringen en voorzieningen dringend noodzakelijk. Tot de gevangenissen die aan alle vereischten voldoen, behooren in de eerste plaats gebragt te worden de vier gevangenissen der residentie Bantam. Die te Serang i3 geheel van steen opgebouwd, met pannen gedekt, heeft 19 ruime vertrekken en eene fraaije badplaats, en kan, wat inrigting en soliditeit aangaat, met de beste gebouwen van dat oord wedijveren. Te Pandeglang en Lebok zijn ook steenon gevangenissen, ieder voorzien van 12 vertrekken, met een ringmuur rondom het gebouw, welke zeer doelmatig zijn. Die te Tjiringin is insgelijks van steen en met pannen gedekt, heeft vier vertrekken, twee groote en twee kleine, waarin stroomend water voor de gezondheid en zindelijkheid is aangebragt ; en zij voldoet, niettegenstaande dezelve meer van een woonhuis dan van eene gevangenis heeft, zeer goed aan de behoefte. Wat de inlandsche gevangenissen van de residentie Batavia aangaat valt op te merken , dat de stadsgevangenis ruim is en aan de vereischten voldoet. Ook de etablissementen op Pasar-Baroe, bij de Diestpoort en bij de werf, waarin de
20
wegens politie-overtredingen gestrafte inlanders worden opgesloten, en de gevangenissen te Meester Corrielis, Tangerang en Bekassi, schijnen geene reden tot klagten op te leveren. Bovendien zijn er nog eenige gebouwen die tot verblijfplaats strekken van de kettinggangers, die aan de geniewerken , het hospitaal en aan den geweerwinkel te Meester Cornelis zijn afgestaan. Op Goenong Sahari bevindt zich een steen en gebouw, 34 voeten lang en 2OI/2 breed, met twee hooge vensters aan de voor- en drie aan de achterzijde, hetwelk voor 30 kettinggangers, bij de geniewerken geëmploijeerd expresselijk is ingerigt. Dit voldoet aan de vereischten. , De in het militaire hospitaal werkzame kettinggangers hebben een afzonderlijk verblijf, dat luchtig is zamengesteld, doch wel wat te klein wordt geoordeeld. Ook de gevangenen bij den geweerwinkel te Meester Cornelis werkzaam hebben eene goede huisvesting in twee steenen huizen, met pannen gedekt en van breede ramen ^voorzien, welke als zeer voldoende zijn aan te merken. Het mag overbodig heeten om alle op Java aanwezige gevangenissen, welke zich in eenen goeden staat bevinden, afzonderlijk te behandelen, waardoor slechts in onnoodige herhalingen zou worden vervallen. Ik vermeen derhalve, behoudens eene meer volledige opgave van een paar belangrijke gevangenissen, te kunnen volstaan met eene bloote opsomming der overige, vergezeld van eenige bemerkingen die op de meeste betrekking hebben. De op Java aanwezige gevangenissen welke aan hare bestemming voldoen en geene kapitale gebreken bezitten zijn de volgende : die van Krawang ; in de Preanger regentschappen die van Tjiandjoer, Soemedang, Soekapoera en Mangoendjaja ; in de residentie Cheribon die van Madjalengka en Tjiamis ; in Tegal de in het fort aanwezige gevangenis ; voorts de gevangenissen van Pekalongan, Salatiga en Kendal ; in de residentie Japara : het groot gevangenhuis te Pati, de gevangenis te Koedoes, Japara ; Rembang : Toeban, Blora, Bodjonegoro; Soerabaja ; Bawean ; Pasoeroean ; Probolinggo, Bezoeki; Madioen, Ngawi, Ponorogo; Soerakarta ; Jogjokarta, Patjitan, Magelang, Temangong (ofschoon een weinig klein), in de residentie Bagelen : de gevangenissen van Poerworedjo, Ledok, Ambal ; in Banjoemaas die van Bandjarnegara , en op het eiland Madura die van Pemakasan. Al deze gevangenissen zijn , met uitzondering van eene enkele, van steen gebouwd, met pannen gedekt en omringd door een muur. De daarin aanwezige vertrekken zijn ruim en luchtig en niet nadeelig voor de gezondheid. Voor de zindelijkheid wordt overal zooveel mogelijk gewaakt. Doorgaans bevinden zich in de omgeving van dezelve de woningen voor cipiers, mandoors en oppassers, alsmede putten, welke zoowel in het noodige drink- en wasch water voorzien, als gelegenheid geven om zich bij wege van bad met water te begieten. Eindelijk is in de meeste localen, voor zoover zulks doenlijk was, stroomend water aangebragt, hetgeen volgens de algemeene zienswijze zoowel voor de gezondheid als de zindelijkheid bevorderlijk is. Alleen de vroeger te Tjiandjoer aanwezige civile geneesheer dr. FEANK was deze zienswijze niet toegedaan, maar oordeelde stroomend water nadeelig voor den gezondheidstoestand der gevangenen, en schreef daaraan de gevallen toe van dysenterie, die zich onder de daar aanwezige gevangenen hadden voorgedaan. Op zijn aanraden is door den resident der Preanger regentschappen alstoen het voorstel gedaan, dit te veranderen en bij de gevangenis eene goede wasch- en badplaats opterigten, waaraan echter geen gevolg is gegeven, vermits van regeringswege met zijne zienswijze niet werd ingestemd, doch de ziektegevallen aan andere oorzaken schenen te moeten worden toegeschreven. Ten slotte kan hier nog worden bijgevoegd, dat in de meeste dier gevangenissen voldoende ruimte bestaat om de zieken in een afzonderlijk vertrek geneeskundig te behandelen. Omtrent het kettingkwartier te Willem I en te Tjilatjap, de gevangenis te Banjoemaas en te Banjoewangi dient nog het volgende te worden bekend gesteld. Het kettingkwartier te Willem I bestaat uit 4 bamboezen, met pannen gedekte gebouwen, die in het vierkant een plein omsluiten van 10 ellen breedte en 117 ellen lengte. Deze gebouwen zijn verdeeld in twee groote kazernen, die te zamen ongeveer 450 dwangarbeiders kunnen bevatten en ruim en luchtig te zijn ingerigt ; de zich daarin bevindende balébalee's (britsen) zijn 27 duimen boven den grond verheven. Voorts is er eene infirmerie, waarin genoegzame ruimte is voor 71 kribben, en nog een klein vertrekje, bestemd voor personen met besmettelijke ziekten behebt. Eindelijk eene groote keuken en de noodige mandoorswoningen. Al deze gebouwen voldoen aan de vereischten en oefenen geene nadeeligen invloed uit op de gezondheid der dwangarbeiders. Het geheel is omsloten door een bamboezen pagger en voorts omringd door eene vrij breede gracht.
21
De te Tjilatjap aanwezige dwangarbeiders hebben hun verblijf in eene gevangenis vau steen opgebouwd, in vele groote en kleine vertrekken verdeeld, die alle doelmatig en luchtig zijn ingerigt. Er is genoegzame ruimte voor 300 personen; er zijn twee waterputten , van goed drinkwater voorzien, en eene ziekenkamer voor ligte zieken. Het geheel is met een muur omringd. Te Karang-Bollong logeren de daar gestationeerde kettinggangersin twee groote bamboezen gebouwen, op de wijze van kazernen ingerigt, die genoegzame ruimte voor 300 personen aanbieden en aan alle vereischten voldoen. Ook te Banjoemaas bevindt zich eene ruime, doelmatige gevangenis. Dezelve bestaat in een hoofdgebouw, verdeeld in vier groote localen voor de verschillende gevangenen, een vertrek voor twintig dwangarbeiders en eene ziekenzaal voor mannen, en verder in twee rijen bijgebouwen. De linker zijde wordt ingenomen door de cipierswoning, keuken en eene verblijfplaats voor dwangarbeiders, die door hunne vrouwen gevolgd zijn. Aan de regter zijde is eene ziekenzaal voor vrouwen, en nog twee arrestantenkamers voormannen en vrouwen. Voorts vindt men achter het gebouw twee putten, die goed drink- en waschwater opleveren, en de gevangenen in staat stellen zich te baden, terwijl het voorplein met grint is belegd. Met regt mag deze geheele inrigting de beste op Java genoemd worden. Ook de te Banjoewangi aanwezige gevangenis is zeer doelmatig ingerigt en bevat voor het daar aanwezige getal genoegzame ruimte. Dezelve is een steenen gebouw, met sterk verwulf, heeft 10 kamers of cellen, ieder 10 voeten lang, 9 voeten breed en 11 voeten hoog, voorzien van de noodige luchtgaten. Bij ziekte worden de gevangenen hetzij in de gevangenis zelve verpleegd, dan wel naar het hospitaal te Soekaradja ter verpleging gezonden. Ter laatstgenoemd« plaats bevinden zich voor de daar aanwezige veroordeelden twee ruime steenen gebouwen , die wel 200 personen ^kunnen bevatten, doch waarin alleen zij die zich aan eenig delict hebben schuldig gemaakt, worden opgesloten. De anderen wonen in afzonderlijk opgerigte bamboezen woningen, die tot kampongs zijn vereenigd, welke steeds goed en zindelijk worden gehouden, en hebben een klein erf, waar zij aardvruchten tot hun eigen voordeel en gerief kunnen verbouwen. De in Banjoewangi aanwezige etablissementen voldoen mede zeer goed aan hunne bestemming. En hiermede het overzigt der gevangenissen op Java, die zich in eenen goeden staat bevinden, beëindigd zijnde, moet thans worden overgegaan tot het vermelden van die gebouwen, welke niet aan de vereischten voldoen en noodzakelijk eenige voorzieningen vorderen. In de eerste plaats behoort hiertoe het hetiinggangershwartier te Batavia, hetwelk veel te klein is en noodzakelijk eene groote uitbreiding moet ondergaan, waarvan het project reeds is ingezonden. Vervolgens de gevangenis van de op het eiland Onrust aanwezige aan het marine-departement afgestane dwangarbeiders. Deze gevangenis bestaat uit drie gebouwen, waarvan twee tot huisvesting en het derde tot hospitaal dienen. Het eerste gebouw is geheel van steen opgetrokken, heeft binnen 's muurs eene length van 27 , eene breedte van 7 en eene lengte van 3 ellen. In hetzelve zijn getraliede vensters en vele andere openingen aanwezig om de doorstraling der lucht te bevorderen. Desniettegenstaande is hetzelve, even als het tweede gebouw, dat van bamboes is opgerigt en ongeveer dezelfde lengte en breedte heeft, voor het gewoon getal kettinggangers geheel onvoldoende , zoodat hierin voorziening noodig is. Het hospitaal echter, dat in den trant van het eerste gebouw maar op veel kleiner schaal is ingerigt, is voor het gewoon aantal zieken groot genoeg. De gevangenis van Bandong heeft hetzelfde gebrek, daar dit gebouw, dat slechts ruimte voor 60 personen heeft, dikwijls 90 moet bevatten. Bovendien ontbreekt er een ziekenvertrek, zoodat er een project tot vergrooting is ingezonden. Te Krawang, waar de voor mannen bestemde gevangenis zeer goed is, laat het gebouw voor gecondemneerde vrouwen veel te wenschen over. Het is van bamboes, met alang-alang gedekt, en verkeert in eenen treurigen staat. De noodige vooistellen tot verbetering zijn in Junij 1857 reeds ingediend. Door den resident van Cheribon zijn ook reeds projecten opgemaakt om ter hoofdplaats, te Indramajoe en te Koeningan nieuwe gevangenissen te bouwen, vermits de tegenwoordige noodzakelijk vernieuwing en verbetering vorderen. In de residentie Tegal zijn de regentschapsgevangenissen van Tegal, Brebes en Pamalang zeer ondoelmatig ingerigt en moeten insgelijks noodzakelijk worden hernieuwd. De gevangenissen in de residentie Samarang laten veel te wenschen over. De gebouwen , 6
22
•waar inlanders die opgevat zijn worden opgesloten, zijn ten eenen male ongeschikt. Het kettingkwartier voldoet wel, maar ontbreekt daarin de noodige ruimte om de op de politierol gestraften op te sluiten. Uit dien hoofde is voor dezen een particulier huis gehuurd à f 175 'smaands, doch zoodra het kettingkwartier genoegzaam zal zijn uitgebreid, zullen zij daarin worden overgebragt. De gevangenis te Demak is veel te klein, zoodat reeds het voorstel is gedaan, daar eene nieuwe te bouwen. Bovendien acht men het wenschelijk dat voor de politie- en districts-gevangenissen te Ambarawa , die met alang-alang gedekt zijn, nieuwe steenen gebouwen in de plaats komen, waartoe de noodige voorstellen zullen gedaan worden. De kleine boei te Pati (residentie Japara) moet noodzakelijk eene vernieuwing ondergaan en is buitendien veel te klein voor het aantal doortrekkende gevangenen die aldaar tijdelijk moeten verblijven, weshalve er een voorstel is gedaan tot het aanbouwen van een bijgebouw. Doch dit is niet de eenige gevangenis in Japara die in eenen slechten staat verkeert; ook die van Djawana vordert vernieuwing, waartoe in 1856 en 1857 een voorstel is gedaan. De gevangenissen te Lamongan en Sidajoe (residentie Soerabaja) vorderen ook dringend verbeteringen, vooral de eerste, die van bamboes opgebouwd en met atap gedekt is, en waarvan de kamers'zeer klein zijn. Bijaldien hier gevangenen zijn, die, omdat zij in dezelfde zaak betrokken zijn, van elkander afgescheiden moeten gehouden worden, zoo kan zulks alleen geschieden door den een in eene der kamers en den ander in het blok, dat buiten op een balé-bale' staat, te sluiten. Men acht het zeer wenschelijk dat aldaar eene steenen gevangenis worde gebouwd van meerdere ruimte dan de tegenwoordige, ten einde men niet genoodzaakt zij, van tijd tot zulke harde middelen in praktijk te brengen. Ook in de residentie Kediri zijn, met uitzondering van ééne, alle gevangenissen veel te klein, met name op de hoofdplaats, te Brebek, Toelong-Agong en Blitar. Op laatstgenoemde plaats bestaat de gevangenis slechts uit een planken gebouw, met alang-alang gedekt. N De gevangenis van Madioen vordert ook eene geheele vernieuwing en uitbreiding, waartoe men spoedig zal overgaan, vermits de autorisatie hiertoe reeds is verleend. Ook heeft men reeds voorstellen gedaan om de te Tjilatjap aanwezige gevangenis te vergrooten, vermits er slechts ruimte voor 105 personen is en er dikwijls 500 in moeten worden opgesloten. De gevangenis te Keboemen in Bagelen, ofschoon niet ondoelmatig ingerigt, heeft slechts vier vertrekken, zoodat het wenschelijk is dat spoedig aan het voorstel tot verorooting, hetwelk reeds in Junij 1856 is ingediend, gevolg worde gegeven. De gevangenissen te Soemanap en Bangkalang besluiten de reeks. De eerste is veel te klein en bovendien ontbreekt op die plaats een gebouw voor de personen die tot dwangarbeid veroordeeld zijn ; terwijl de gevangenis te Bangkalang volstrekt niet aan hare bestemming voldoet, zoodat een voorstel tot het bouwen eener nieuwe gevangenis zal worden ingediend. Van de op de buitenbezittingen aanwezige gevangenissen of als zoodanig gebezigde gebouwen verkeeren de navolgende in een slechten staat. Te Benkoelen is de gevangenis zoo gebrekkig, dat de spoedige voltooijing van het daarvoor nieuw op te rigten gebouw als eene dringende behoefte beschouwd wordt. De gevangenis te Padang Pandjang is een planken gebouw, met alang-alang gedekt, hetwelk in eenen zeer bouwvalligen toestand verkeert. Eeeds in 1856 zijn de noodige voorstellen gedaan om aldaar eene nieuwe te bouwen, welke voorstellen in 1857 zijn herhaald. De te Angkola, Natal, Baros en Singkel voor opsluiting van arrestanten gebezigde gebouwen kunnen niet den naam van gevangenis dragen. Vooral is de hiertoe te Goenoeng-Sitoli (eiland Nias) gebezigde plaats ongeschikt en vordert dringend eenjge verbetering, vermits dezelve niets anders is dan een gang achter het pakhuis, met dunne planken bekleed, en voorzien van een paar luchtgaten, zoodat het wegens de bedompten duisterheid meer den naam van hok of cachot dan van gevangenis verdient. Te Blitong ontbreekt eene gevangenis geheel: slechts een zeer naauw vertrek, hoogstens geschikt om drie personen te bergen, is daar aanwezig. In het Palembangsche behooren de gevangenissen te Batoe-Kadja, Sekajoe en Pangkalan-Balig noodzakelijk eene vernieuwing te ondergaan. In Riouw laten de voor gevangenis gebezigde drie localen van het fort Kroonprins veel te wenschen over, aangezien dezelve te klein zyn en gebrek aan lucht eri licht hebben. Het kettinggangers-kwartier zou aan de vereischten voldoen, indien het door een ringmuur ware omsloten en in deszelfs onmiddellijke nabijheid geschikte woningen voor den cipier en andere bewakers waren opgerigt.
28
Te Pontianak en Sambas zullen de tegenwoordige slechte gevangenissen door nieuwe
worden vervangen. Ook de gevangenis te Macassar voldoet niet aan de vereischten. Dezelve is veel te klein, en bovendien is er geene genoegzame doorstraling van versehe lucht, en is de ziekenkamer niet groot genoeg, ten gevolge van welk een en ander de geheele gevangenis als minder gezond moet worden aangemerkt, en eenige verbeteringen wenschelijk te
Op het eiland Saleijer wordt, krachtens gouvernementsbesluit van 31 October 1857, n°. 32, eene nieuwe gevangenis gebouwd. Evenzoo is bij besluit van 5 Junij 1857, n°.36, toegestaan, op Timor eene nieuwe gevangenis te bouwen, hetgeen trouwens zeer noodzakelijk is, daar de tegenwoordige drie localen alle geschiktheid voor gevangenis missen. Eindelijk zijn in de Molukkos de gevangenis te Ambon en het daar aanwezige kettingkwartier te klein ; bestaat te Menado een totaal gebrek aan geschikte localen die voor opsluiting van gevangenen kunnen dienen, zoodat het wenschelijk is dat de krachtens besluit van 9 Mei 1856, n°. 37, nieuw te bouwen gevangenis spoedig worde voltooid; en zullen door den resident van Ternate de noodige voorstellen tot uitbreiding en verbetering van de zich op laatstgenoemde plaats bevindende gevangenis zoo spoedig mogelijk worden
ingediend. . Daarentegen laten niets te wensehen over en voldoen geheel aan de vereischten de in 1856 voltooide gevangenis op het eiland Banda, de gevangenis te Maros en die te Bandjermasin, ofschoon in deze de ruimte wel eenigzins beperkt is. De gevangenissen ter hoofdplaats Palembang, en in de binnenlanden te Lahat, Tebing Tinggi, Moeara Doea, Sera-Poelopadang, Moeara Koepit en Moeara Kompeh voldoen, volgens het deswege ontvangen rapport, mede aan de vereischten; terwijl de gevangenis te Moeära-Enin nog in aanbouw is. Ter Sumatra's Westkust zijn de gevangenissen te Padang, Fort van der Capellen en Sibogha in goeden staat en laten hare inrigting en ruimte niets te wensehen over. Die te Padam* is in 1816 gebouwd, geheel van steen opgetrokken, heeft eene lengte van 7 9 , eene bree°dte van 36, en eene hoogte van 5 Ned. ellen en kan circa 400 gevangenen bevatten Dezelve is verdeeld in twee vakken, waarvan het eene den kettinggangers tot verblijfplaats dient, terwijl in het andere de iloor de verschillende inlandsche regtbanken gecondemneerden en de wegens politie-overtredingen gestrafte personen worden opgesloten. De Europesche gevangenen en gegijzelden worden, zoo als reeds boven gezegd is, m afzonderlijke vertrekken bewaakt.
Uit het vorenstaande, en hiermede vermeenen wij dit hoofdstuk te kunnen besluiten, vota alzoo, dat de gevangenissen voor Europeanen, met uitzondering van het huis van arrest te Willem I en het gevangenhuis te Padang, over het algem.een gebrekkig of onvoldoende zijn; dat van de voor inlanders en daarmede gelijkgestelden bestemde gevanoenhuizen het meerendeel vrij goed is, doch niettemin onderscheidene andere vergrooting en verbetering behoeven ; dat voorts de daartoe vereischte gouvernements-magtigmg op sommige plaatsen bereids verleend is, zoodat ook hieromtrent verbetering te voorzien is.
H O O F D S T U K III.
KOSTEN VAN KLEEDING, VOEDING, ONDERHOUD, TOEZIGT, BEWAKING, REIS- OP
TRANSPORTGELDEN ENZ.
De omtrent dit onderwerp ingewonnen inlichtingen zijn vervat in den hiernevens aangeboden staat lit. C (1), waarbij echter in aanmerking dient genomen te worden dat alle residenten niet even volledige opgaven hebben toegezonden, maar eenigen ziek bepaald hebben met de gezamenlijke kosten op te geven, terwijl anderen daarentegen slechts het kostende van ieder gevangene per jaar hebben vermeld. Dit laatste is onder andere gedaan bii het rapport omtrent de gevangenissen van Batavia, waaruit blijkt dat ieder civiel Europesche gevangene 's jaars f 304: 20 en elk tot kruiwagenstraf veroordeelde militair f 182 60 kost. Voor iederen met detentie gestraften of wel zich in preventive gevangenis bevindenden militair worden dagelijks de volgende sommen te goed gedaan: hoofdofficier f 4 , kapitein f 3 , 1ste en 2de luitenants f 2 , adjudant-onderofficier f 100/I20, sergeantmajoor 80 duiten, sergeant, fourrier 60 duiten, Europeesehmilitair 28 duiten, inlandsen
(1) Niet bijgevoegd.
24
onderofficier en manschappen 12 duiten, terwijl hun bovendien nog een ration vivres is toegestaan. De kosten van iederen dwangarbeider bedragen te Batavia per hoofd 18, van iederen anderen gevangene 20 duiten daags. De adsistent-resident van Benkoelen heeft eene dergelijke opgave gedaan, waaruit blijkt dat hij de gezamenlijke kqsten van voeding, kleeding enz. per gecondenseerde in 1855 op f 51:36 in 1856 op i 63:40 schat. Voorts wordt hier nog aangeteekend, dat de kosten van de gevangenen op het eiland Madura ten laste van den panembahan (regent) ; die van te Jogjakarta aanwezige gevangenen ten laste van den Sultan komen, terwijl de te Soerakarta zich bevindende gecondemneerden voor gezamenlijke rekening van het Gouvernement, den Soesoehoeuan en den Prins Prang-Wedono gevoed worden. • Eeeds boven is met een enkel woord gezegd dat alleen maar in de kleeding van de tot dwangarbeid veroordeelden van gouvernementswege wordt voorzien, en de wegens politieovertredingen gestraften niet dan bij hooge noodzakelijkheid eenig kleedingstuk erlangen. Voor de eerstgenoemden wordt dezelve, door bemiddeling van den directeur der producten en civile magazijnen, uit het algemeen pakhuis aan de verschillende autoriteiten toegezonden, zoodat het aan deze omstandigheid moet worden toegeschreven, dat in de meeste rapporten van de residenten geen melding van de kosten der aan de gevangenen verstrekte Meeding gemaakt wordt. Ten overvloede wordt hier nog aangeteekend, dat het verschil in de voedingskosten gedurende de jaren 1855 en 1856 niet alleen veroorzaakt wordt door het grooter of kleiner getal gecondemneeiden, maar vooral ook door den hoogeren of lageren prijs waarvoor de voeding in de verschillende residentien is uitbesteed. Op sommige plaatsen maakt dit nog al een aanmerkelijk verschil en is dit vooral opvallend, wanneer men de residentien van Java met de buitenbezittingen vergelijkt. Zoo werd onder andere de voeding in de residentie Kadoe in 1855 aangenomen voor 10 duiten per hoofd daags , in 1856 voor 12; te Pontianak daarentegen werd dezelve in 1855 voor 24 en in 1856 voor 18 duiten uitbesteed ; door welk voorbeeld tevens wordt opgehelderd hoe het cijfer der voedingskosten somwylen hooger kan klimmen op plaatsen waar een minder groot aantal gecondemneerden zijn, dan in andere residentien waar zich meerdere bevinden.
H O O F D S T U K IV.
INRIGTINGEN WAAE GECONDEMNEERDEN WOEDEN TEN ARBEID GESTELD :
AAED DEE WERKZAAMHEDEN ; OPBEENGST DEEZELVE;
INVLOED CP DEN GEZONDHEIDSTOESTAND.
Met de behandeling van deze punten vermeen ik eenigzins kort te kunnen zijn, daar er slechts weinige inrigtingen bestaan waar bepaaldelijk veroordeelden te werk gesteld worden, en hieronder, mijns inziens, alleen kunnen worden gerangschikt: voor de Europesche gevangenen het militair huis te Willem I ; voor inlandsche gecondenneerden het etablissement van landbouw te Banjoewangi, het marine-etablissement op Onrust en de mijn-exploitatie in de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo. Zoo als reeds boven vermeld is, zijn de gedetineerden te Willem I allen werkzaam als schoen- en kleermakers, voor zooverre zij daartoe eenige geschiktheid bezitten, terwijl de gebrekkigen bij het cor vee werk zijn geplaatst. Deze werkzaamheden worden niet schadelijk voor de gezondheid geacht. Het geldwaardig bedrag van den door hengeleverden arbeid is vrij belangrijk, en zou, blijkens een wergelegden, met zorg bewerkten staat (1), de aanmaak van schoeisels en kleeding, bijaldien dezelve door leveranciers ware geschied, volgens de contractprijzen gedurende de jaren 1855 en 1856 slechts f 1747: 81 minder gekost hebben. De civile Europesche gecondemneerden , die zich in de gevangenissen te Weltevreden, Samarang en Soerabaja bevinden, verrigten daarentegen volstrekt geen arbeid. De inlandsche gecondemneerden te Banjoewangi worden allen te werk gesteld in de nopaltuinen en gebezigd tot het bebouwen van sawah's, met uitzondering van de hoogbejaarden en gebrekkigen, welke geen cultuurarbeid kunnen verrigten, maar met het schoonhouden van groentetuinen, het etablissement enz. zich onledig houden.
(1} JPTiet ontvangen.
\
25
Volgens eene naàuwkeurïge opgave hebben in 1855 de inkomsten van het etablissement de uitgaven met de belangrijke som van f 33,000 overtroffen , terwijl dit in 1856 eene som van f24,000 bedroeg. Het etablissement wordt echter niet voor de opbrengsten gecrediteerd en voor alle uitgaven gedebiteerd, zoo als bij Staatsblad 1828, n°. 16, bepaald is, maar worden de winsten, door den arbeid der gevangenen verkregen, in 's lands kas overgebragt. Bij het marine-departement op het eiland Onrust' zijn de gecondemneerden werkzaam als timmerlieden, breeuwers, koperslagers, kuipers, zagers, stokers, zeesjouwers, dokmatrozen en koelies. Het door hen geleverde werk aan 's Rijks of particuliere schepen wordt tegen denzelfden prijs berekend als voor een vrijen arbeider, Chinees of inlander moet betaald worden, namelijk: voor een timmerman, breeuwer f 1:20, smid f 1:60, koperslager f 1:00, koelie f 0:100 per hoofd daags. Echter vloeit het loon van den door hen geleverden arbeid aan particuliere schepen alleen in 's lands kas ; dat van de werkzaamheden aan gouvern'ements-vaartuigen besteed wordt verhandeld op de rekeningen met de verschillende departementen van algemeen bestuur. Deze werkzaamheden worden niet schadelijk voor de gezondheid geacht, en men oordeelt met regt dat nergens de gecondemneerden met meer voordeel kunnen gebezigd worden, daar men wegens de beruchte ongezondheid van het eiland Onrust niet dan met zeer veel moeite en tegen hoog loon een genoegzaam aantal vrije werklieden voor dit voor de zeevaart zoo belangrijk etablissement zou kunnen bekomen. De steenkolen-exploitatie in de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo, te Pengaron, geschiedt uitsluitend door gecondemneerden, welke tot alle mogelijke werkzaamheden, tot het ontginnen van mijnen betrekking hebbende, worden gebezigd. In 1855 zijn door hen 15,997, in 1856 17,3'78 ton steenkolen opgeleverd, uitmakende eene geldswaarde van ruim f 733,000, de ton berekend naar gouvernements-tarief op f 22, terwijl zij het Gouvernement in 1855 op f 10.42, en in 1856 op f 7.89 kwamen te staan. Hoeveel de kosten zouden hebben bedragen indien die arbeid door vrije lieden ware verrigt, is moeijelijk op te geven, daar er geen vaste maatstaf voor arbeidsloonen te Bandjermasin bestaat. In het belang der exploitatie zijn de kettinggangers aldaar onmisbaar, en zonder dezelven zou deze belangrijke tak van nijverheid niet half zooveel voordeelen opleveren als thans. Dat het mijnwerk moeijelijk en nadeelig voor de gezondheid is behoeft geen betoog en is ook reeds boven aangetoond ; alleen dient hier echter nog vermeld, dat alle middelen worden aangewend om het lot van de daar aanwezige dwangarbeiders zoo dragelijk mogelijk te maken. Ofschoon in het besluit van 1828 ook melding gemaakt wordt van een etablissement voor gevangenen te Krawang, vermeen ik hierbij niet te behoeven stil te staan, daar omtrent de werkzaamheden der daar aanwezige veroordeelden niets anders wordt medegedeeld gevonden dan dat zij worden gebezigd tot het schoonhouden van het erf van denadsistent-resident, van het bureau, kaneelpakhuis enz. Overigens worden de inlandsche veroordeelden tot verschillende doeleinden gebezigd en hun, naar mate de zwaarte hunner straf, verschillende werkzaamheden opgedragen. De op de politierol tot dwangarbeid verwezenen werken over het algemeen aan de wegen, begieten dezelve, houden ze schoon enz. Hiertoe bezigt men ook wel de crimineel veroordeelden, door welke dan tevens de publieke erven en gebouwen worden schoon gehouden en diensten in hospitalen en kazernen gepraesteerd ; maar zij, aan welke langdurige straffen zijn opgelegd, worden tot het zwaartste, moeijelijkste en ongezondste werk gebezigd. Blijkens het overgelegd rapport (1) worden de kettinggangers te Batavia geëmploijeerd in het stadsverband, de stadsboeijen, bij denbrandspuitwinkel, zaagmolen, in het militairhospitaal, bij den geweerwinkel te Meester Cornelis, terwijl er bovendien nog een aantal aan de genie is afgestaan. Het geldwaardig bedrag van den door hen verrigten arbeid is echter moeijelijk op te geven en wordt door den adsistent-residènt zeer gering geschat, vermits zij bijzonder weinig degelijken arbeid uitvoeren. Voor de zoogenaamde corveën zijn de gevangenen het geschiktst en is dat dan ook algemeen hun werk; andere arbeid wordt veel beter door vrije lieden verrigt, hetgeen onder andere blijkt uit het uitbaggeren van de haven alhier, hetwelk, nu het door vrije arbeiders is geschied, oneindig betere resultaten heeft opgeleverd dan vroeger toen dit aan de kettinggangers was opgedragen. Volgens het departement van de genie mag men rekenen dat de door de dwangarbeiders verrigte arbeid per hoofd 25 à 30 duiten daags bedraagt.
(1) Niet ontvangen. 7
20
Te Soerabaja worden de kettinggangers evenzoo voor koeliewerk gebezigd; een aantal is ten dien einde werkzaam in de fabriek voor de marine, de marinewerf, in de hospitalen en kazernen ; eenigen zijn aan den waterstaat en het genie-departement afgestaan, alwaar zij tot het ophoogen van moerassige gronden, het onderhoud der militaire gebouwen en het boren van den artesischen put worden gebruikt. Hoezeer de door hen te verrigten arbeid uit den aard der zaak niet als gezond kan worden aangemerkt, heeft dezelve toch geenen schadelijken invloed op hunne gezondheid uitgeoefend. Zoo als wij hiervoren reeds vermeld hebben, is dit wel het geval geweest met de werkzaamheden aan de kettinggangers te Tjilatjap opgedragen ; het doen springen en uitkappen van kalk- en koraalrotsen heeft aan velen wonden veroorzaakt, welke dikwijls eene verwijderde oorzaak van hunnen dood waren. Wijders verrigten zij daar, even als te Willem I, alle mogelijke werkzaamheden die op den vestingbouw betrekking hebben. 'Op de buitenbezittingen worden de gecondemneerden tot dezelfde doeleinden gebruikt als op Java. Zoo zijn op Amboina eenigen afgestaan aan het civiel en militair bouwdepartement, anderen werkzaam in de steenbakkerij, het militair hospitaal en op de verschillende bureaux. Op Banda worden bovendien de gecondemneerden tot het verrigten van werkzaamheden bij het ha ven-departement, 's lands pakhuizen en vooral bij de notenzeepfabriek en bij de kalk- en steenbakkerij gebezigd. Uit een "en ander blijkt voldoende welke werkzaamheden door de gevangenen worden verrigt, en ik acht het derhalve onnoodig in meerdere bijzonderheden hieromtrent te treden. Ik voeg hier alleen nog de opmerking bij, dat hoezeer de dwangarbeiders weinig uitvoeren en men gerust kan aannemen dat drie vrije lieden even veel werk verrigten als vijf kettinggangers , zij over het algemeen in Nederlandsch Indie van veel nut en op sommige plaatsen, waar publieke werken worden daargesteld, onmisbaar zijn ; want niet overal zijn een genoegzaam aantal vrije lieden, die arbeiden willen, aanwezig, en op vele plaatsen kan men zelfs tegen hoog loon geene menschen bekomen, om de dikwijls ongezonde en onreine werkzaamheden te verrigten, welke er veelal aan de gecondemneerden worden opgedragen.
Alvorens dit verslag te sluiten breng ik nog kortelijk de resultaten van het gehouden onderzoek in herinnering. Die resultaten zijn : dat de voeding en verzorging der gecondemneerden, zoo Europesche als inlandsche en daarmede gelijkgestelde veroordeelden, over het algemeen goed zijn ; dat orde en tucht, op eenige uitzonderingen na, welke het gevolg zijn van gebrek aan voldoend bewakingspersoneel, goed worden gehandhaafd; dat de gezondheidstoestand aanmerkelijk verschilt, naar gelang der plaatsen, waar zij in hechtenis gehouden of ten arbeid gesteld worden; dat wel over het algemeen de berigten daaromtrent gunstig luiden, doch niettemin op enkele plaatsen de sterfte zeer groot mag genoemd worden ; dat de gebouwen , bestemd tot bewaring van gevangenen of tot nachtverblijven van veroordeelden tot dwang- of kettingarbeid, op onderscheidene plaatsen uitbreiding en verbetering behoeven ; dat de kosten niet bijzonder hoog zijn, en hier en daar door de opbrengst van den arbeid gecompenseerd of zelfs overtroffen worden; en eindelijk datde verrïgtingen, waartoe de veroordeelden worden gebezigd, meerendeels niet zwaar zijn ; en daar waar zulks wel het geval is, niet dan zeer noode zouden kunnen worden ontbeerd. Ofschoon deze resultaten over het algemeen als gunstig zijn te beschouwen, valt echter niet te ontkennen dat er-nog veel ^e verbeteren valt. Euimere gebouwen, daar waar zij vereischt worden, en beter bewakingspersoneel komen in de eerste plaats als middelen tot verbetering in aanmerking. Een naauwkeurig en onpartijdig onderzoek naar de oorzaken der groote sterfte op de plaatsen waar zulks vermeld wordt, zoude welligt kunnen leiden om eenige der daartoe leidende redenen op te heffen. Is zulks het geval niet, dan behooren de gecondemneerden zoo min mogelijk derwaarts te worden verwezen, althans, voor zooveel zulks met de openbare veiligheid aldaar is overeen te brengen, bij voorkeur slechts de zoodanigen, die zich aan ,zware misdrijven hebben schuldig gemaakt. Eindelijk is het te betreuren dat voor de Europesche gecondemneerden, die niet tot den militairen stand behooren, geene tucht- of werkplaatsen aanwezig zijn, waar zij aan arbeid en werkzaamheid, in stede van thans aan traagheid en luiheid, gewend worden.
De procureur-generaal bij het Iiooggeregtshof van Nederlandsch Lidie,
(ivas get.) A. J. SWART.
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LXV.)
Ferslag van liet beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJDAGE F (l) VAN HET VERSLAG. (Oost-Indie.)
N°. 6.
ONTVANGSTEN EN UITGAVEN der Indische administratie io Nederland
over 1856,
ONTVANGSTEN.
Koffij
Suiker
Tin
Indigo
Cochenille
Thee
Notenmtiseaat
Foelie
Kruidnagelen
Kaneel
Notenz&ep
Peper
Kàneel-olie
Jute-vlas (2)
Pakoe-kidang
Tahak
Sago
Pisang-kloetoek
Af: vo het 1
O M S C H R I J V I N G
Gouvernements-producten in 1856 verkocht
1,021,562350/1000 pikols à
881,472930^1000
86,571320/1000
3,382392/1000
600888/1000
7,531702/1000
3,845%6/100o 703798/lc00
5,808960/1000
807290/1000
41562/1000
4,541096/l000
l165/iooo
l°84/iooo
» »
» »
1 !)
n »
» »
» n
» n
» »
n »
» »
» »
» »
i) u
20 kisten »
• 722472/1000 pikols »
202660/1000
vlas 4
» »
n »
sirca . . .
» .
.)>
»
»
»
n
» '
»
H
»
!)
Ï)
»
))
»
!)
)> ^
or zooveel de onkosten op pakoe-kidang mee
• i
f 32.04V10
17.76
78.78
540.192/10
228.36V10 68.493/10
130.289/10
131.67
28.111/jo
65.806/10
100.209/10
21.135/10
2,899.657/i0
»
»
36.368/10
9.17.8/10
4.603/4
r bedragen dan
Transporteren
f32,732,627.315
15,654,824.48
6,820,094.275
1,827,140.16
137,219.36
515,867.085
501,086.97
92,669.18
163,295.59
53,124.16
4,164.885
95,975.97
3,378.10
»
Verlies.
26,347.64
1,860.13
18.43
f 58,629,693.73
* 29.03
f 58,629,664.70
f 58,629,664.70
BEDRAG.
B
i
(1) De bijlagen litt. D en E zijn, ter inzage van de leden der Kamer, ter griffie nedergelegd.
(2) Het jute-vlas is niet verkocht, maar gebruikt tot het nemen van proeven.
ONTVANGSTEN. 28
O M S C H R IJ V I N G.
Per transport
Winst op voor gouvernements-rekening gehouden zee-assurantie
Diverse ontvangsten •
Saldo der laatste suppletoire rekening over 1853, waarmede de verantwoording over dat jaar geheel is afgeloopen
Ontvangsten voor rekening van anderen.
Civiel weduwen- en weezenfonds . .. .
Militair weduwen- en weezenfonds . .
Verhoogd militair pensioenfonds . . .
Nalatenschappen en diverse ontvangsten
Ontvangsten voor de kolonie Suriname.
f 58,629,664.70
416,875.43
141,600.245
33,410.29
43,530.79
68,162.45
10,331.125
44,622.30
BEDRAG.
f 59,221,550.665
161,646.665
203,859.435
f59,587,056.755
UITGAVEN.
Tot dekking van het nadeelig verschil tusschen de ontvangsten en uitgaven in Indie . . . .
Renten der Oost-Indische schulden, volgens de wetten van 24 April 1836, 11 Maart 1837, 27 Maart en 22 December 1838.
Renten der restant-schuld ad f 10,000,000 aan de Nederlandsche Handelmaatschappij, volgens de wetten van 6 Maart en 23 November 1844, 14 September 1849 en 22 December 1853 .
Scheeps- en oorlogsbehoeften en goederen van onderscheiden aard, naar Indie gezonden voor de administratie aldaar. .
Pensioenen ten laste der Indische kas
Verlof-tractementen .
Kosten van het koloniaal werfdepôt te Harderwijk f 438,816.435
Uitzending van suppletietroepen . 106,432.735
Transportkosten voor gerepatrieerde militairen 103,684.13
Studiekosten van jongelingen op de Militaire Academie te Breda, bestemd voor de Oost-Indische dienst ' 22,794.19
Transporteren f 671,727.49
f 20,314,451.00
9,800,000.00
350,000.00
3,430,799.78
927,129.36
236,030.38
f 35,058,410.52
29 UITGAVEN.
O N T V A N G S T E N.
Per transport f 671,727.49
Opleiding van jongelingen tot genees- en scheikundigen voor de Oost-Indische dienst . . . 30,700.00
Diverse betalingen aan teruggekeerde militairen 10,541.78
Kosten van het onderwijs in de Oostersche taal-, land- en volkenkunde te Delft
Kosten gevallen op de uitzending van burgerlijke ambtenaren, zeevarenden enz. . . . . •
Diverse uitgaven „. . .
Betalingen voor rekening van anderen.
Civiel weduwen- en weezenfonds f 244,816.335
Militair weduwen- en weezenfonds. • 120,322.525
Verhoogd militair pensioenfonds 225,698.52
Civile delegatien . . • 303,171.18
Militaire delegatien 153,256.95
Goederen voor Japan, het ofnciers-kleedingmagazijn en andere inrigtingen. . 1,229,200.22
Nalatenschappen en diverse betalingen 32,824.515
Uitgaven voor de West-Indische koloniën en de Kust van Guinea.
Voor de kolonie Suriname. • f 203,859.435
Subsidie over 1856 aan Curaçao en onderhoorigheden 424,000.00
Idem aan de Kust van Guinea 80,000.00
Koloniaal batig slot (1)
BEDRAG.
f 35,058,410.52
702,969.27
13,175.00
84,392.67
179,259.39
2,309,290.245
708,159.435
20,531,700.235
f 59,587,056.765
(1) Waaronder is begrepen de som van f 1,000,000, bij art. 1, alinea 11, n°. 2, der wet van 30 December 1855 (Staatsblad n°. 210), als buitengewone bijdrage tot herstel der marine bepaald. 8
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE « VAN HET VERSLAG. (Oost-Jndie.)
N°. 7.
KANING der Ontvangsten en Uitgaven van de Indische administratie over 1857.
ONTVANGSTEN.
Hoofdstuk. O M S C H R U V I N G.
Verpachtingen.
Hoofdgeld der Chinezen, Maleijers en Parnakans .
Slagten van rundvee, buffels, schapen en geiten .
Slagten van varkens '. .
Vischmarkten en vischpachten
Visscherijen en het regt van vischnetten te stellen.
Arak en andere sterke dranken
Verkoop van saguweer
Inlandsche tabak
Waijangs
Tolbruggen, sluisgelden, veren en overtoomen . .
Diverse kleine middelen
Diverse kleine eilanden
Vogelnestklippen
Kleine lombard
Amfioenpacht en verkoop van amfioen
BEDRAG.
18,592
482,033
151,059
221,790
160,248
245,1.65
9,100
72,120
111,480
62,184
80,643
9,720
25,660
291,363
8,052,206
Transporteren f 9,993,363
TOTAAL.
81 ONTVANGSTEN.
Hoofdstuk.
II.
O M S C H R U V I N G.
Transporteren
Licentien op de plio- en topho-spelen
Niepa-hout en kreupelbosschen . .
In bet algemeen
Belastingen en inkomsten van onderscheiden aard.
Inkomende en uitgaande regten, entrepôt- en waaggelden
5 per cent additioneel regt
BEDRAG.
Consumtieregt
Belasting op den verkoop van tabak
Haven-, ankerage- en loodsgelden .
Klcin-zeeelregt
Collatérale successien onder Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen
Collatérale successien onder vreemde Oosterlingen. . . . . .
Belasting op de overschrijving van vaste goederen ('s Heeren geregtigheid)
Belasting op goud
5 per cent op de particuliere bazaars.
Tolpoorten en tollen
IJkgelden
Belasting op slaven
Belasting op de paarden en rijtuigen
Recognitien of tributen van inlandscbe Vorsten en andere Oosterlingen
Vendu-regten
Belasting op het djati- en ijzerhout
Inkomsten van 's Lands drukkerij
Brievenposterij .
Paardenposterij
Per transport
9,993,363
290,746
17,280
457,731
TOTAAL.
7,033,390
335,242
79,400
11,700
162,565
364,610
56,115
52,510
192,140
1,890
5,230
15,000
1,310
10,043
166,051
45,206
363,854
410
47,425
279,250
85,320
f 9,308,721
10,759,123
f 10,759,123
Na het arresteren der begrooting w Indie is gebleken, dat de verpachtingen f 457,734 meer hebben bedragen.
ONTVANGSTEN. ,82
Hoofdstuk.
III.
IV.
V.
O M S C H K IJ V I N G.
Per transport
Verponding
Verhuring van vogelnestklippen
LandeKjhe inkomsten en cultures.
Ongebouwde en gebouwde eigendommen en t u i n e n . . . . . .
Vischvijvers (tambaks)
Vertiening van landerijen , en landerijen aan particulieren verhuurd of afgestaan
Restitutie van verleende voorschotten ter zake van landbouwkundige ondernemingen
Koophandel.
Handel met Japan
Verkoop van koffij
» » specerijen
» » peper
n » vogelnestjes
» n houtwerken » . .
» » zout "
» » rijst
» w areng-suiker . . . .
» B suiker
» » diverse goederen
» » steenkolen
Diverse en buitengewone inkomsten.
Praauwenveren
Waterleidingen
Verkoop en verhuur van huizen en gronden
Transporteren
JJEDRAG.
3,032
9,731,643
181,578
120,249
465,560
762,399
3,965,040
63,550
50,000
72,000
95,357
4,473,720
465,130
59,298
40,000
77,710
48,625
101,630
1,290
55*919
158,839
TOTAAL.
9,308,721 f 10,759,123
549,397
9,861,150
10,499,030
10,172,829
f 41,292,132
33 ONTVANGSTEN.
Hoofdstuk.
VI.
VII.
VIII.
O M S C H R U V I N G.
Per transport
Boeten en confiscation •
Diverse inkomsten
Inhoudingen op de jaarwedden der ambtenaren, ter zake van burgerlijke pensioenen
Contribution van tot het zeewezen van Nederlandsen Indie behoorende officieren, voor aan hen te verkenen verhoogde pensioenen.
Civile proceskosten
Onderwijs of schoolwezen - •
Restitutie van in vroegere jaren verleende buitengewone voorschotten . . . . . . . . .
Departement van Oorlog.
Van het Nedcrlandseh-Indisch leger
Van de buitengewone fortificatiewerken . . .
Departement van Marine.
Van schepen en vaartuigen van oorlog , . .
» sedentaire inrigtingen' ten dienste van het zeewezen. . . .
» 's Gouvernements schoeners en kruisbooten. . . . . . .
n maritiem etablissement op het eiland Onrust ,
)> Fabriek voor de marine, het stoomwezen en de nijverheid.
TOTAAL der ontvangsten van de koloniale administratie
Ontvangsten voor rekening van anderen.
Van den Keizer van Soerakarta, in restitutie van voor denzelve te doene betalingen i
Van den Sultan van Jogjakarta, idem
Van diverse personen, idem.
Civiel weduwen- en weezenfonds '
BEDRAG.
Transporteren
158,839
143,120
315,383
138,865
1,970
14,135
55,905
133,123
242,880
2,000
25,900
15,800
500
51,000
80,000
TOTAAL.
6,840
15,412
11,501
830,000
863,753
41,292,132
961,340
244,880
173,200
f 42,671,552
f 42,671.552
ONTVANGSTEN. 34
Hoofdstuk. O M S C H R I J V I N G .
Per transport
Militair weduwen- en weezenfonds
Verhoogd militair pensioenfonds .
Delegation (civile)
» (militaire)
» (marine-)
Van de officieren der landinagt, in restitutie van in Nederland te doene uitgaven voor het officiers-kleedingmagazijn . . . . .
Voor zooveel het administratief' kapitaal onder ultimo December 1856 bevonden is meer te bedragen dan de bepaalde som . .
Nadeelig verschil tusschen de geldelijke ontvangsten en uitgaven in Indie, om te worden gedekt uit den verkoop der producten in Nederland
BEDRAG.
863,753
289,600
281,450
301,784
144,985
5,980
179,385
TOTAAL,
f 42,671,552
2,066,937
f 44,738,489
4,493,140
14,238,909
i f 63,470,538
UITGAVEN.
Hooge regering.
Inkomsten van den Gouverneur-Generaal en kosten van deszelfs huis . . . •
Raad van Nederlandsen Indie
Algemeene secretarie
Reiskosten
Departement van Justitie.
Hooggeregtshof
Hoog Militair Geregtshof
Raden van justitie '
Criminele en diverse justitiekosten (de landraden er onder begrepen.)
Transporteren
170,667
151,200
228,340
60,000
210,020
2,860
352,150
178,058
610,207
743,088
1,353,295
35 UITGAVEN.
vi.
vu.
O M S C II E IJ V I N G.
Per transport
Hoogere en lagere collégien.
Algemeene Eekenkamer
Gewestelijk bestuur en politie.
Gewestelijk bestuur
Algemeene politie
Districts-politie
Kruis- of residentie-praauwen
Djaijang-sekars (inlandsche maréchaussée) .
Barissans of pradjoerits (plaatselijke corpsen)
Gevangenen, kettinggangers en bannelingen .
Diverse uitgaven voor politie
Eeredienst, kunsten en wetenschappen.
Kosten tot bevordering van kunsten en wetenschappen .
Christelijke eeredienst.
Inlandsche
Onderwijs of schoolwezen
Geneeskundige dienst en vaccine
Civiel bouwdepartemenl.
Civile gebouwen en waterstaat (personeel).
Gebouwen en waterstaat (materieel). . .
BEDKAG.
Verschillende inrigtingen van waterleidingen, steenbakkerijen, brandspuiten en transport-etablissementen
Finantien, cultures en koophandel.
A. Finantien.
m Departement van algemeen burgerlijk bestuur .
Transporteren
TOTAAL.
1,988,225
930,179
632,924
35,282
93,298
779,780
583,467
105,883
37,200
359,211
10,539
298,338
208,654
290,500
2,717,092
53,943
307,366
307,366
3,061,535
10,057,490
UITGAVEN. 36
Hoofdstuk. O M S C H K IJ V I N G.
Per transport
Beheer van 's lands algemeene geldkassen.
Kosten op de verpachtingen
» » het klein zegel
» » 's Heeren geregtigheid en de collatérale successien . .
Civile haven-inrigtingen en kosten op de ankcrage-gelden . . .
Beheer der inkomende en uitgaande regten
Kosten op de ijking van maten en gewigten
Consulaat in China
Kosten der posterijen in het algemeen
Beheer der openbare verkoopingen
Kosten van 's Lands drukkerij \.
Beheer van 's lands civile pakhuizen, emballage en gemengde onkosten . . ,
Eenten en aflossingen
B. Landbomv, landelijke inkomsten en cultures.
Landbouw, paardenstoeterijen en veefokkcrijen
Kosten op de landelijke inkomsten en andere grondlasten . . .
Cultures in het algemeen ;
Inkoop en kosten van peper
» » » » houtwerken (bosschen)
» » » » koffij '
» » « » specerijen.
>> » » » suiker
» » » » indigo
» » » » thee
» » » » tabak .
Teelt van klappers of kokosnoten
Transporteren
BEDBAG.
307,366
250,170
22,920
25,100
6,060
316,614
361,331
950
18,820
551,958
106,490
53,963
298,596
14,512
53,192
1,301,796
510,826
61,569
210,605
11,213,861
480,323
8,189,968
1,299,861
1,230,451
17,500
2,360
TOTAAL.
f 24,572,312
10,057,490
2,334,850
12,392,340'
37 UITGAVEN.
Hoofdstuk.
VIII.
IX.
O M S C H K U V I N G.
Per Iransport
Inkoop en kosten van cochenille
» » » » kaneel . . . . . . . .
Voorschotten van landbouwkundige ondernemingen
C. Koophandel.
Inkoop en kosten van diverse goederen. . . . .
Kosten op den handel met Japan
Kosten van de amfioenpacht en inkoop van amfioen
Inkoop en kosten van vogelnestjes
» » ü » tm . . . . • • • • >
» » » » houtwerken (stapelplaatsen).
Kosten van zout
Inkoop en kosten van xijst. . . .
» » » » areng-suiker.
Kosten van steenkolen . . . . .
• » tot het nemen van proeven met de ontginning van steenkolen •
Provisie-penningen aan de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij , te voldoen op de producten naar Nederland verzonden wordende
Departement van Oorlog.
Voor het Nederlandsch-Indlsch leger . .
BEDRAG.
f 24,572,312
83,553
204,424
284,900
TOTAAL.
278,849
240,125
457,100
15,264
1,283,288
98,923
1,231,626
1,266,235
12,930
169,213
10,000
140,000
Voor de pradjoerits, barissans en andere inlandsehe corpsen, niet behoorcnde tot de vaste landinagt
Voor buitengewone fortificatiewerken
Departement van Marine.
Voor schepen en vaartuigen van oorlog, en wel voor dat gedeelte hetwelk door het Departement van Marine in Nederland wordt gedragen •
Voor sedentaire inrigtingen ten dienste van het zeewezen . . .
Transporteren
* f 12,006,623
78,281
860,891
1,304,369
647,571
1,951,940
12,392,340
25,145,188
5,203,553
12,915,795
55,686,877
(/») In dit cijfer is opgenomen een crediet van f 1,000,000, bestemd om er de kosten uit te bestrijden van militaire expedition en andere tijdelijke uitgaven. 10
UITGAVEN, 38
Hoofdstak. O M S C H R I J V I N G .
X.
XI.
1 •'••""• ' ^ ^ ' ' H ' ^ H B a M a a H a ^ a i ^ H a B H m
Per transport
Voor gouvernements-schoeners en kruisbooten . .
» het maritiem etablissement op het eiland Onrast . . . .
Fabriek voor de marine, het stoom wezen en de nijverheid. . .
Pensioenen en gestichten van Weldadigheid.
Civile pensioenen . .
Militaire pensioenen
Verhoogde marine-pensioenen
Inlandsche pensioenen
Pensioenen aan weduwen van civile militaire en inlandsche personen
Godshuizen en gestichten van Weldadigheid
Uitgaven van onderscheiden aard.
Hofhouding van inlandsche vorsten, schadeloosstellingen en gratification aan dezelven ,
Kosten der ambachtskwartieren
Buitengewone voorschotten welke niet binnen hetzelfde dienstjaar worden teruggegeven
Onderhoud van inlandsche gezanten, grooten en staatsgevangenen
Geschenken aan inlandsche vorsten en grooten
Publieke feesten ,
Civile transportkosten uit en naar Nederland . . . . . . .
Civile reis- en transportkosten in lndie
Gratification
Personele toelagen
Non-activiteits-tractementen en wachtgelden
Verloftractementen
Uitgaven in lndie wegens door het Ministerie van Kolonien aan het Indisch Bestuur te doene bestellingen als anderzins . . .
Transporteren
BEDRAG.
1,951,940
331,273
184,883
271,513
243,000
317,000
2,600
170,000
70,000
165,970
1,846,725
27,028
50,000
142,440
22,764
17,166
40,000
50,000
15,000
18,000
81,000
10,000
6,000
2,326,123
TOTAAL.
f 55,686,877
2,739,609
968,570
f 59,395,056
39 UITGAVEN.
O M S C H R I J V I N G .
Per transport
Kosten van het mijnwezen in het algemeen. . • g . • • •
n n » stoomwezen » » » . . . . . . . .
» » de télégraphie , . .
Dagelijksche onvoorziene uitgaven
Buitengewone uitgaven en onvoorziene tegenspoeden.
BEDRAG.
f 2,326,123
79,856
10,360
52,980
TOTAAL der uitgaven van de koloniale administratie
Betalingen voor rekening van anderen.
Voor rekening van den Keizer van S o e r a k a r t a . . . . . . .
„ „ » » Sultan van Jogjakarta
» » » diverse personen I
Civiel weduwen- en weezenfonds. .
Militair weduwen- en weezenfonds . . . . . . • • • • •
Verhoogd militair pensioenfonds i Vd or goederen ten dienste van het officiers-kleedingmagazijn
S ... • i
TOTAAL.
f 59,395,056
6,840
15,412
11,501
630,000
220,600
71,950
49,860
2,469,319
100,000
500,000
f 62,464,375
1,006,163
63,470,538
Î ^ . \ i . , •«; ••
Z I T T I N G 1S58 —1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE H VAN HET VERSLAG. (Oost-Indic
N°. 8.
RAMING der Ontvangsten en Uitgaven van de indische Administratie over 1857.
ONTVANGSTEN.
O M S C H R IJ V I N G.
Koffij
Suiker
Indigo
Cochenille
Tin
Thee
Kaneel. . .
Peper . . .
Notenmuscaat
Foelie . . .
Kruidnagelen
Notenzeep. .
Tabak. . .
Gouvernements-producten in 1857 te verkcopen.
800,000 pikols à f 27.25 Nederl. courant den pikol .
800,000 .. » 11.20
4,500 ,» » 435.00
400 » » 245.00
60,000 » .. 67.00
7,000 .. » 61.00
Winst op assurantie .
Besparing op onkosten
Diverse ontvangsten .
f 21,800,000.00
8,960,000.00
1,957,500.00
98,000.00
4,020,000.00
427,000.00
80,000.00
20,000.00
900,000.00
37,500.00
Transporteren. . . .
f 38,300,000.00
157,500.00
f 38,457,500.00
41 ONTVANGSTEN.
O M S C H R IJ V I N G.
Per transport.
Ontvangsten voor rekening van anderen.
Civiel weduwen- en weezenfonds
Militair » » »
Verhoogd militair pensioenfonds
Totaal.
BEDRAG.
f 38,457,500.00
40,000.00
54,800.00
7,500.00
f 38,559,800.00
UITGAVEN.
Tot dekking van het nadeelig verschil tusschen de ontvangsten en uitgaven in Indie. . .
Renten der Oost-Indische schulden volgens de wetten van 24 April 1836, 11 Maart 1837, 27 Maart 1838 en 22 December 1838
Renten der restant-schuld à f 10,000,000 aan de Nederlandsche Handelmaatschappij, volgens de wet van 22 December 1853
Scheeps- en oorlogsbehoeften en goederen van onderscheiden aard naar Indie te zenden voor de administratie aldaar •
Pensioenen ten laste der Indische kas
Verloftractementen
Kosten van het koloniaal werfdepôt te Harderwijk
Uitzending van suppletietroepen
Transportkosten van repatrierenden militairen . .
Diverse betalingen aan teruggekeerde militairen .
695,086.00
Studiekosten voor jongelieden op de Militaire Academie te Breda, bestemd voor de Oost-Indische dienst
Opleiding van jongelieden tot geneeskundigen voor de Oost-Indische dienst
31,000.00
31,700.00
Transporteren.
14,238,909.00
^9,800,000.00
350,000.00
4,441,174.00
614,000.00
190,000.00
757,786.00
f 30,391,869.00
11
UITGAVEN. 42
O M S C H R IJ V I N G.
mmmm
BEDRAG.
— —
Per transport. . . .
Kosten van onderwijs in de Oostersche taal-, land- en volkenkunde aan de academie te Delft
Kosten vallende op de uitzending van burgerlijke ambtenaren enz.
Diverse uitgaven
Betalingen voor reïcening van anderen.
f 30,391,869.00
10,000.00
95,690.00
100,000.00
Civiel Weduwen- en weezenfonds
Militair » » » . .
Verhoogd militair pensioenfonds I .
Civiele delegatïen. .
Militaire »
Marine»
Goederen ten dienste van het officiers-kleedingmagazijn.
f 240,000.00
123,800.00
217,000.00
301,784.00
144,985.00
5,980.00
129,525.00
1,163,074.00
Geraamd excédent.
f 31,760,633.00
6,799,167.00
f 38,559,800.00
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE I VAN HET VEESLAG. (Oost-indie.)
N°. 9.
LIJST der voornaamste landswcrkcn die in i 856 zijn voltooid,
voortgezet of ondernomen en nog niet voltooid.
I. Onder de belangrijke in het, jaar 1856 tot voltooijing gebragtc werken kunnen worden gerangschikt :
Civile gebouwen.
Bouw van eene demanswoning te Kabajoran (Batavia). Vernieuwing der idem idem te Parong (Buitenzorg). Vernieuwing van het poststation te Lossarï (Tegal). Bouw van een vogelnest-sorteerpakhuis te Karang-Bolong (Bagelen). Vergrooting en verbetering van het stadsverband en vrouwenhospitaal Ie Samarang, Bouw van eene nieuwe gouvernements-paardenposterij te Samarang. Idem van bijgebouwen bij de regentswoning te Kendal. Idem van eene lagere school met onderwijzerswoning te Ambarawa. Idem van eene controleurswoning met bijgebouwen te Ambarawa. Idem van een poststation te Pati« Idem van bijgebouwen bij de controleurswoningen te Magalang en Krangan (Kedoe) en te Sidokang (Soerabaja). Idem van een locaal voor eene 3de gouvernements- lagere school te Soerabaja. Idem van eene kazerne op het landgoed » Welkom" nabij Padang (ten laste der militaire begrooting door den waterstaat uitgevoerd). Idem van een residentie-kantoor met geldkamer te Sibogha (Tapanoeli). Idem van eene controleurswoning te Singkel. Herstellingen en vernieuwingen aan de gouverneurswoning te Macassar. Bouw van eene burgergevangenis te Banda.
Bruggen, wegen en waterstaatswerken in het algemeen lelang.
Gedeeltelijke vernieuwing der brug over de Mookervaart, nabij Pisang, en van de Jassembrug (Batavia). Bouw van eene brug over het kanaal Goenong-Sahari, nabij de gevangenis te Weltevreden, en eene over de Djambi, op den weg van Batavia nacir Krawang. Idem van 304 strekkende el kaaimuur langs Noordwijk. Herstelling van de groote schutsluis bij het jaagpad te Batavia. Verbetering van de haven van Cheribon en afsluiting van den linker tak van de rivier Kandoeroean. Bouw van eene brug over de rivier Bangkaderis (Cheribon). Idem van twee bruggen over de rivieren Eassa en Goemelar (Banjoemaas). Vernieuwing van twaalf bruggen in de residentie Samarang. Bouw van eene brug over de rivier Boegel (Japara).
44
Bouw van eene steenen brug te Sedokari (Soerabaja). Vernieuwing van eene brug op den weg van Prambon naar Krian. Idem van veertien kleinere bruggen in de residentie Soerabaja.
Bakens en verkemingsteelcens.
Oprigting van een tweede havenlicht te Samarang. Plaatsing van een ijzeren bolbaak op de Zwaantjes-droogte in straat Madwra.
Bouw- en water Staatswerken met de cultures in betrekking staande,
Herstelling van den stuwdam voor het ravijn aan de rivier Tjitjokjok-Boewoe te Wanajassa (afdeeling Krawang). Bouw van eene waterleiding uit de rivier Klawing (Banjoemaas), waardoor omstreeks 750 bouws rijstvelden van water zijn voorzien. Idem van eene stuwsluis te Poegoe (afdeeling Kendal). Idem van eene beweegbare stuw in de rivier Woengoe (Samarang). Idem van eenen steenen dam in en van eene leiding uit de rivier Sandang (Madioen).
Cultuurgebouwen.
Bouw van een tweede koffij-pakhuis te Klitak (Madioen). Idem van een koffij-pakhuis te Orong-Orong (Soerabaja). Idem van een koffij-pakhuis te Glagan (Probolinggo). Vernieuwing van de kaneel-fabriek te Tamblang (Krawang).
Zoutpaklmizen.
Bouw van vijf zoutloodsen te Tanara (Bantam). Idem van een verkooppakhuis te Tangerang. Idem van een verkooppakhuis te Segala-Herang (Krawang). Idem van twee depôt-loodsen te Pakkies. Idem van een verkoop- tevens depôt-pakhuis te Samarang.
Maritime werken.
Onrust. (Mar i n e-etablissement.)
Bouw van twee loodsen tot huisvesting van werklieden.
Soerabaja. (Marine-etablissement.)
Bouw van den kap op de scheepshelling. Idem van sloepen-loodsen, sloepen-bassin, mastenmakeiij en kaaimuur. Idem van bijgebouwen bij de onder-equipage-meesterswoning.
II. Wyder3 heeft de voortzetting plaats gehad van de navolgende in 1855 of vroeger geautoriseerde, belangrijke werken, welke bij het eind van 1856 nog niet waren voltooid.
Civile gebouwen.
Bouw van eene woning voor den kommandant der djajang-sekars te Serang. . Idem van een pakhuis-etablissement te Karang-gantoe. Idem van een koffijrpakhuis te Wijnkoopsbaai. Idem van een suiker-pakhuis te Cheribon. Idem van eene controleurs-woning te Pamalang (Tegal). Idem van producten-pakhuizen te Tjilatjap. Idem van eene nieuwe adsisient-residents woning te Ambal (Bagelen). Idem van een nieuw stadhuis te Samarang.
45
Bouw van eene nieuwe regentswoning te Demak. Idem van controleurswoningen te Soekoredjo en Pati. Idem van controleurswoningen te Blitar en Kediri. Idem van een buskruidmagazijn voor particulieren te Soerabaja. Idem van een kettinggangers-kwartier te Muntok. Idem van een rijst- en een vivrespakhuis te Marawang.
Bruggen, wegen en water Staatswerken in het algemeen lelang.
Zware "herstellingen en verbeteringen aan de zeehoofden te Anjer. Rijswerken van Let oosterzeehoofd te Batavia en aanbrengen van een zacht glooijend
steenen buitentalud aan hetzelve.
Gedeeltelijk verleggen en tot militairen weg verbeteren van den grooten postweg van
Buitenzorg naar Tjandjoer. Verbetering der vaarwaters van de rivieren Tjitaroem en Tjitandoei.' Bouw van eene brug over de rivier Djoerang-Djerok (Cheribon). Idem van de havenhoofden te Tegal. Idem van eene waterleiding ter voorziening van de afdeeling Bandjar-Negara van
drinkwater. Idem van eene brug 'over de rivier Gelis (Japara). Idem van eene steenen boogbrug over de rivier Pingiet (Kedoe). Buitengewone werken tot verbetering van het waterverdeelingssysteem in de residentie
Soerabaja. Sommige van deze werden voortgezet, andere voltooid, als:
eene gemetselde overlaatsluis nabij Wonokromo; deze was bij het eind van het jaar, op eenige voorzieningen na aan het stortbed en den voorboezem voltooid, met het daarmede in verband staande kanaal naar de Madoean en de bekading daarvan; eene gemetselde penant-verlaatsluis te Gedek, in February van dit jaar voltooid; eene gemetselde psnantsluis te Gedong-Soro, mede in Februari) van dit jaar voltooid ; eene gemetselde stuwdam met irrigatiesluizen nabij Lengkong, bij het eind van het jaar
nagenoeg voltooid. Graven van een irrigatie-kanaal langs de Porrong-rivier, met tien gemetselde verlaat
skusjes, twee duikers, eene houten brug op steenen landhoofden, en elf kleinere of loopb r u t e n in en over hetzelve; bij het eind van het jaar waren voltooid het kanaal, de verlaatsluisjes, de duikers en vier der kleine bruggen.
Graven van een kanaal tot nieuwen mond voor de Mangitan, verbetering van de
Porrong-rivier. Voor al deze buitengewone werken is in 1856 alleen f882,000 uitgegeven en verwerkt. Verbetering der Padangsche rivier, bekading van bare oevers en bouw van eene brug over de Kali-mati. .
Baleens- en verkenningsteekens.
Voorzieningen en verbeteringen aan den lichttoren op 'de 4de punt in straat Sunda. Het is intusschen reeds gebleken, dat dit van hout zamengestelde gebouw, hoezeer voor het oogenblik nog in redelijken staat, binnen kort door een ander zal moeten worden vervangen. , Stelselmatige verbetering van de bebakening der vaarwaters naar en van de reede van
Batavia. Veel werk is echter reeds weder door de werking der zee verloren gegaan, ter
voorkoming - waarvan voor den vervolge betere middelen zijn beraamd.
Bouw van eenen steenen verkenningstoren op den berg Tjimirïng (Noesa-Kambangan)
met wachtlocaal en seintoestellen.
Bouw- en ivalerstaatswerhen met de cultures in betrekking staande.
Opdamming van de rivier Tjisangaron (Cheribon). Graven van eene waterleiding uit de rivier Gebang (Bagelen). Opdamming van de rivier ïoentang (Samarang). Maken van eenen aarden dam in en graven van eene leiding bij eenen steenen overlaat uit de Gandoe (Madioen). 12
^p^~
46
Zoutpakhuizen.
Bouw van verkooppakhuizen te Serang en Pontianak.
• Maritime werken.
O n r u s t . ( M a r i n e - e t a b l i s s e m e n t . )
Aanbouw van eene nieuwe scheepshelling. Aanmaak van een houten hoofd voor de steenkolen-loodsen.
S o e r a b a j a . ( M a r i n e - e t a b l i s s e m e n t . )
Baggering en ophooging van grond. Bouw van een stoom-zaagmolen en een stoom-ventilator voor de smederij (de ijzerwerken en zamenstellende deelen zijn bij de fabriek in aanmaak). Bouw van een maatbak. Idem van magazijnen en woningen behoorende tot de equipagewerf. De zandbeplemping voor kunstmatigen ondergrond en de funderingen der gebouwen waren nagenoeg alle gereed ; met den verderen opbouw van de sloepenhelling, sloepen- en takelloodsen was een aanvang gemaakt. Idem van acht en twintig woningen , voor den marine-pakhuismeester, den boekhouder, personeel van de werf, klerken enz. De zandbeplemping voor kunstmatigen ondergrond was voltooid en alle woningen uitgezet. Idem van woningen voor den directeur en den constructeur. De zandbeplemping was voltooid, de hoofdgebouwen waren tot balkshoogte en de bijgebouwen nagenoeg geheel voltooid.
III. Onder de belangrijke werken welke in 1856 zijn ondernomen, zonder met het einde van dit jaar tot voltooijing te zijn gebragt, kunnen eindelijk worden genoemd.
Civile gebouwen.
Bouw van eene adsistent-residentswoning te Pandeglang (Bantam). Idem van controleurswoningen te Rangkas-Betong (Bantam) ; te Protjat en Boemiajoe (Tegal) ; te Bandjar-Negara en Bobotsari (Banjoemaas) ; te Magetan (Madioen) ; te Djatirogo (Rembang) ; te Lengker (Soerabaja) ; te Malang, Toempang, Paserpan en BatoeSisier (Pasoeroean) ; te Gending (Probolinggo); te Kapongan, Djember en Bondowasso (Bezoeki) ; te Ajerbangies (Sumatra's Westkust) en te Batoeradja (Palembang). Uitbreiding, verandering en verbetering van het entrepot te Batavia. Bouw van eene woning voor den 2den onderwijzer bij de eerste lagere school te Weltevreden. Idem van een politie-etabiissement te Toasia (Wester-district van Batavia). Idem van eene nieuwe regentswoning te Poerwakarta. Idem van een gouvernements-logementsgebouw te Cheribon. Idem van eene Javaansche school te Tegal. Idem van eene gevangenis voor inlandsche veroordeelden te Samarang. Idem van eene school met onderwijzerswoning te Japara. Idem van eene school met onderwijzerswoning te Grissee. Idem van twee koffijpakhuizen te Padang. Idem van eene tweede lagere school met onderwijzerswoning aldaar. Idem van eene woning en een kantoorlocaal voor den commies-ontvanger te Ajerbangies. Idem van eene adsistent-residentswoning te Sintang (Wester-afdeeling van Borneo). Idem van gevangenissen te Pontianak, Montrado en Menado. Idem van een verblijf voor kettinggangers te Banda.
Bruggen , wegen en water Staatswerken in het algemeen lelang.
Uitdiepen van het havenkanaal te Batavia en herstelling der kaaimuren van hetzelve. Vernieuwing der brug over de Soenthar en den weg van Batavia naar Bekassi. Opbouw van 10Ö strekkende el kaaimuur langs de rivier van Pekalongan.
47
Vernieuwing van vier grootendeels weggeslagen bruggen iri die residentie. Bouw van eene steenen brug over de rivier Berem (Banjoemaas) Idem van twee sluizen in het kanaal Josso, in de residentie Banjoemaas, als overgangsmaatregel om dat kanaal en de Serajoe ten allen tijde bevaarbaar te doen zijn. Idem van een steenen boogbrug over de rivier Bantar (Bagelen). Vernieuwing van vier bruggen in de residentie Samarang. Idem van de zeehavens te Samarang. Bouw van bruggen over de rivieren Taoenan, Njamat en Tajoe (Japara). Idem van eene steenen boogbrug over de rivier Koewas (Kedoe). Idem van eene brug te Djetis over de Soerabaja-rivier. Idem van 400 strekkende el kaaimuur langs de Kalimaas en verbetering van den weg over die lengte. Vernieuwing van twee bruggen over de Tjandi en de Manoekan (Soerabaja). Beschoeijing met een steenen kaaimuur van de oevers van de rivier van i'asoeroean. Bouw van eene steenen brug over de rivier Drandang (Probolinggo). Bouw van eene brug over de Lobawang (Bezoeki). Idem van eene steenen boogbrug ter lengte van c. c. 165 el, met negen openingen, over de Brantas, ter hoofdplaats Kediri. Met het einde van het jaar was men bezig aan het graven van den put voor het funderen van het linker landhoofd. Idem van eene steenen boogbrug te Poeroes (Sumatra's Westkust).
Bakens- en verkenningsteekens.
Vernieuwing in steen en ijzer van de kapen en schermen, uitmakende de bebakening van het zeegat van Tjilatjap.
Bouw- en waterstaatswerken met de cultures in betrekking staande.
Tweede opdamming van de rivier Ello (residentie Kedoe) in het belang der rijstcultuur.
Cultuurgebouwen.
Bouw van een koffijpakhuis te Balekombang (Bantam). Idem van een koffijpakhuis te Paningaran (Pekalongan). Idem van een koffijpakhuis te Kau (Sumatra's Westkust). Idem van eene kaneelfabriek te Gentong (Krawang).
Zoutpakhuizen.
Bouw van verkooppakhuizen te Tjilegon (Bantam), Bekassi (Batavia), Pandongan (Kembang), Sampang (eiland Madura) en te Tajan, Sanggi, en aan de Boven-Kapoeas (Wester-afdeeling van Borneo).
Maritime werken.
Onrust. (Marine etablissement.)
Bouw van woningen voor ambtenaren en geëmploijeerden bij het etablissement.
\ BI
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE K VAN HET VERSLAG. (Oost-Indie.)
N°. 10.
AANTOONING VAN DE UITKOMSTEN
DER
RIJSTCULTUUR OP JAVA
MET UITZONDERING VAN DE RESIDENTIEN
BATAVIA, SOERAKARTA EN JOGJAKARTA
EN VAN DE AFDEELING
ïü> Iff H ÏS\ M&
' Ä J 'iiS QBsä cW ! *
OVER HET JAAR 1856.
13
50
llESIDENTIEN
EN
AFDEELINGEN.
Bantam
Krawang
Preanger regentschappen
Cheribon
Tegal
Pekalongan
Samarang . . . . . .
Japara
Rembang
Soerabaja
Pasoeroean
Probolinggo
Bezoeki
Banjoewangi
Banjoemaas . . . . .
Bagelen
Kedoe
Patjitan
Te zamen
Madioen
Kediri .
Te zamen voor alle gewesten
In 1855 was het cijfer
Geeft nu meer
minder,
Getal dessa's en kampongs.
Getal
met velden
voor den
landbouw.
1,908
126
3,452
1,189
830
1,520
2,569
1,196
1,949
4,673
1,736
562
546
155
1,327
2,958
3,741
253
30,690
1,186
1,174
35,050
32,905
145
Getal
zonder
velden.
Te zamen.
2
15
307
21
35
93
85
129
103
377
56
»
6
14
45
34
31
28
1,381
53
57
1,491
1,977 34,882
486
1,910
141
3,759
1,210
865
1,613
2,654
1,325
2,052
5,050
1,729
562
552
169
1,372
2,992
3,772
281
Getal
landbou
wende
huis
gezinnen.
101,191
7,101
117,375
73,057
34,372
34,112
139,288
66,005
71,986
109,227
56,712
36,792
44,893
4,474
55,606
107,449
84,628
13,526
32,071
1,239
1,231
34,541
1,157,794
46,544
42,548
M
1,246,886
1,268,147
341 {e) 21,261
Uitgestrektheid ontgonnen bouwland,! zonder eenige uitzondering, in bouws val 500 vierkante Bhijnl. voeten.
Velden
die
van levend
water
kunnen wor
den voorzien.
31,210
2,8121/2
109,283
150,0451/2
62,163
45,65H/2
87,720
57,690
21,025
126,253
55,1931/2
38,972
46,3171/2
7,545
74,855l/2
50,8641/2
37,077
3,326
l,007,9841/2
80,999
52,596
l,141,5791/2
Velden die niet van levend water kunnen worden voorzien, of van den regen afhankelijk zijn.
55,734
13,863
30,058
30,045
13,596
5,1281/2
137,601
51,645
129,3323/4
110,343
16,056l/4
23,916
23,0971/2
1,364
23,9781/2
110,8981/2
14,9141/2
14,986
41,941
21,756
870,2541/2
Te
zamen.
86,944
16,6751
139,341
180,0901;
75,759
50,780
225,321
109,335
150,3573/
236,596
71,2493/j
62,868
69,415
8,909
98,834
161,763
51,9911
18,312
806,5571/2 1,814,542
122,940
74,352
2,011,834
1,983,430
28,404
vc
Crouv
is
51
Uitgestrektheid welke Liervan
door de bevolkir
voor het
Gouvernement
!s beplant. («)
»
1!
»
6,0521/2
3,100
2,485V4
2,100
3,9191/2
1,745
8,155
6,203
5,001
2,408
»
5,1253/4
11,5471/4
700
»
58,542l/4
2,325
1,900
62,7671/4
63,421
n
6533/4
beplant is
met padi.
82,410
15,518l/2
128,649
158,2981/2
70,219
(b) 41,154
201,829
82,596l/2
125,849
194,582
49,5821/4
35,054
48,6701/2
7,436
76,2213/4
109,3371/4
38,035
16,780
1,482,2221/4
86,913
59,729
1,628,8641/4
»
»
»
g
beplant is met aardvruchten of andere drooge gewassen.
3,194
439
6,327
4,936
(c) 1,406
l,13H/4
7,375
(d) 8,174
16,3363/4
21,416
14,706
22Î227
16,7011/2
1,473
5,987
W,4921/2
13,203
1,061
160,586
21,764
9,112
(ƒ) 191,462
»
»
»
onbeplant
is gebleven.
1,340
718
4,365 ,
10,8031/2
2,062
6,0091/2
14,017
16,059
6,7431/2
12,443
7581/2
586
1,635
»
11,4991/2
26,386
, 53l/2
471
115,950
11,938
3,611
131,499
204,179
»
72,680
Opbrengst der velden door de bevolking met padi beplant, in pikols van ] 00 katties (125 Amsterd. pond).
Te zamen
in elk district
werkelijk
ingeoogst of #
bij schatting.
1,851,480
156,408
3,940,564
2,936,063
2,019,656
316,410
4,378,510
651,121
1 963,842
2,551,9991/2
1,723,671
1,155,556
1,575,122
297,440
802,131
2,152,515
1,289,944
411,195
29,173,6272/2
2,068,715
1,601,793
32,844,135l/2
29,037,273
3,806,8621/2
M
Gemiddeld
per bouw van
500 vierk.
Rhijnlandsche
roeden.
circa 23
10
29
18
circa 29
7
circa 22
circa 8
circa 8
13
circa 35
33
32
40
10
circa 20
circa 35
ruim 24
19,66
circa 24
27
20,16
16,92
3,24
»
AANMERKINGEN.
(a) Ongerekend de koffij-, peper-, thee- en kaneeltuinen.
(b) Waarvan41633/4bouws zijn mislukt.
(e) Hieronder 1028 bouws, die, na met padi te zijn beplant , weder gebezigd zijn voor tweede gewassen.
(d) Hieronder 1414 bouws als boven.
(e) Volgens mededeeling van den directeur der cultures zijn dit jaar onder deze cijfers alleen opgenomen de landbouwende huisgezinnen met velden, terwijl vroeger ook die zonder velden er onder begrepen zouden zijn geweest.
(/*) Hieronder de 2642 bouws onder c en d vermeld.
52
R E S I D E N T I E N
EN
A F D E E L I N G E N .
Bantam
Krawang
Preanger regentschappen
Cheribon
Tegal.
Pekalongan
Samarang
Japara
Kembang
Soerabaja ;
Pasoeroean
Probolinggo.
Bezoeki
Banjoewangi •
Banjoemaas
Bagelen
Kedoe
Patjitan
Te zamen . .
Madioen v
Kediri
Te zamen voor alle gewesten
In 1855 was het cijfer
I
meer . . '.
minder s
Gemiddelde marktprijzen van
padi in 1856.
Hoogste prijzen.
4: 70
3:102
4: 00
1:105
4: 68
5: 00
2: 41
2: 66
3:102
3: 00
2,: 50
2: 75
2: 51
1: 60
5: 75
2:117
5:114
4: 00
3: 63
3: 62
4: 70
3:105
2:117
0:108
Laagste prijzen.
2: 86
3: 36
1: 00
1: 45
2:109
1: 30
1: 43
1:108
2: 01
1: 25
1: 92
2: 00
1: 80
1: 20
1:100
1: 66
2: 10
2: 52
1:118
2: 30
1: 00
1: 89
1:114
Bedrag van d«1
der landrenW'
Van velden
door de bevolking
voor het
Gouvernement
beplant (kolom 9).
0: 25
°Phei
Vai
d Wo] eige
b
(ko
f 56
4i
38,292 :
28,834 :
18,784 :
22,517:
53,577 :
3,323 :
107,422 :
79,062 :
82,171 :
37,272 :
»
52,542 :
38,129 :
1,750 :
60
20
30
00
00'
00
60
07
45
60
60
00
00
f 563,677 :
26,666 :
102
80
f 590,344 :
569,823 :
62
72
40'
U'
79:
40
50
1,22!
67'
58,
62'
44
76'
59'
f8,61
13
Ï3
99
',231
20,520: 93
•sÀ
Q de'
ente.
s
ûng
3t
9).
— '
60
20
30
00
00'
00 .. 60
07
45
60
60
00
00
102
80
62
89
93
*ehoelen onzuiveren aanslag
3P liet gewas in
^an velden
door de
bevolking voor
eigen cultuur
beplant
(kolom 10).
f 563,573: 60
40,435:104
»
721,630: 60
409,255: 00
249,273: 10
792,684:100
405,110: 80
505,055: 43
'1.228,530: 84
677,455:113
583,434: 75
629,880: 60
»
441,433:105
769,540: 39 ^ 597,349: 60
ï>
f8-6l4,644: 33
139,662: 68
237,519: 48
'f 8'99l,826 : 29
i 8'230,264 : 116
' 76l,561 : 33
))
1856.
Te zamen.
f 563,573: 60
40,435:104
»
759,923: 00
438,089 : 20
268,057: 40
815,201:100
458,687: 80
508,378: 43
1,335,953: 24
756,518: 00
665,606: 00
667,153: 00
!)
493,976: 45
807,669: 39
599,990: 60
))
f9,178,322: 15
166,329: 28
237,519: 48
(a) f9,582,170: 91
8,800,088: 85
f 782,082: 06
n
Uitgestrektheid
nieuw ontgonnen
sawahvclden
in 1856,
in bouws van
500 vierk. roeden.
84
»
420
667
683
180
1,523
1641/2
1,401
3,531
6153/4
258
2333/4
730
4533/4
6301/2
1041/2
1901/2
ll,8601/4
1.5293/4
»
13,390
6,348
7,042
;>
m
Vermoedelijke
uitgestrektheid
sawahvelden
in 1857 nieuw
te ontginnen,
in bouws van
500 vierk. roeden.
»
44
2,293
516
465
63
270
1,040 ,
4931/4
70
329
»
197
80
325
466
' 2103/4
43
6,905 ^ 450
»
7,355
7,457
»
102
AANMERKINGEN.
,
.
' '
•
'
•
(a) Hieronder fictive landrentcn ad f377,066:108.
14
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LX V.)
Verslag van het beheer en den staal der Koloniën over 1856.
BIJLAGE L VAN HET VERSLAG. (Oost-Indie.)
N°. 11.
AANTOONING VAN DE TEELT
VAN
K L A P P E R B O O M E N
IN DE ONDERSCHEIDENE
RESIDENTIEL M AFDEELINGEN VAN JAVA,
MET UITZONDERING VAN
BATAVIA. SOEBAKABTA EN JOGMARTA.
gedurende het jaar 1856.
56
IlESIDENTIEN
EN
AFDE KLINGEN.
Bantam
Buitenzorg
Krawang
Preanger regentschappen
Cheribon
Tegal
Pekalongan . . .
Samarang
Japara
Kembang
Soerabaja
Pasoeroean
Probolinggo
Bezoeki
Banjoe wangi . . . .
Banjoemaas
Bagelen
Kedoe
Madioen
Patjitan . . . . . .
Kediri
Aanwezig getal klappeiboomen
op 1°. Januarij 1856.
Vruchtdragende.
273,085
70,557
17,154
269,926
148,774
176,286
222,456
358,650
290,369
417,797
584,132
168,657
211,914
258,648
44,403
388,993
859,238
186,462
166,537
99,549
234,096
5,447,683
Jonge.
449,666
70,800
38,057
725,130
298,560
222,930
102,522
513,201
341,494
510,417
944,636
705,595
312,732
468,204
55,637
414,988
800,043
211,582
216,601
140,671
341,143
7,884,609
Totaal.
722,751
141,357
55,211
995,056
447,334
399.216
324,978
871,851
631,863
928,214
1,528,768
874,252
524,646
726,852
100,040
803,981
1,659,281
398,044
383,138
240,220
575,239
Gedurende 1856 zijn:
13,332,292
Uitgestorven
of
uitgeroeid.
14,093
3,457
3,203
31,274
30,907
16,787
2,796
35,090
17,112
37,915
43,965
271,875
15,855
74,800
260
10,330
12,547
2,921
18,378
745
16,856
661,166
Bijgeplant. vnïe'
98,847
13,621
6,382
66,682
114,102
52,6611
12,295
112,375
50,970
180,421
93,844
61,571
33,881
63,979
8,662
44,173
77,419
24,849
51,637
53,244
37,582
1,259,197
57
Aanwezig getal klappcrboomen.
op ultimo December 1856.
''"uehtdragende.
303,015
70,593
17,140
282,903
166,064
200,573
219,660
390,322
297,971
442,032
593,503
180,738
219,872
293,394
44,388
406,617
900,947
188,603
170,706
101,471
231,712
5,722,224
Jonge
504,490
80,928
41,250
747,561
364,465
234,517
114,817
558,814
367,750
628,688
985,144
463,210
322,770
422,637
64,054
431,207
823,206
231,369
245,691
191,248
364,253
8,208,069
Totaal.
807,505
151,521
58,390
1,030,464
530,529
435,090
334,477
949,136
665,721
1,070,720
1,578,647
663,948
542,642
716,031
108,442
837,824
1,724,153
419,972
416,397
292,719
595,965
13,930,323
Gemiddelde prijzen dei
Klappers
per
100 stuks.
4: 24
8: 52
4: 25
4: 20
5: 70
4: 20
4: 50
6:110
4: 84
6:112
7: 72
7: 68
4: 73
4: 30
4: 00
3: 30
3: 60
5: 62
7: 80
4: 20
7: 72
Klapperolie
per
pikol.
31: 99
50: 60
h
6: 72
11: 80
28: 11
30: 00
32: 90
26:113
39: 26
33: 96
32:102
30: 25
e
27: 60
26: 22
17:112
ƒ
37: 40
24: 46
39: 00
AANMERKINGEN.
a. De prijs van 1855.
b. Klapperoïie wordt hier niet gefabriceerd.
e. Veranderd ten gevolge van latere opgaven.
d. De klapperolie wordt hier van den overwal aangevoerd ; de prijs regelt zich naar den voorraad.
e. In deze residentie wordt geen klapperolie bij den pikol verkocht, ten ware zij van Soemanap en Bali wordt aangebragt, als wanneer zij voor f 25 à f 27 wordt omgezet.
ƒ. In deze residentie wordt de klapperolie nog niet bij den pikol verkocht, daar de aanwezige vruchtdragende boomen daartoe nog geene genoegzame klappers afwerpen. De gemiddelde prijs per bottel is f 0: 30.
15
z
ßlJL.
ZITTING 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Kolonien over 1856.
SALAGE M VAN HET VERSLAG. (Oost-Indie.)
N°. 12.
AANTOONING VAN DE UITKOMSTEN
DEE
K O F F U - C U L T U U B
OVER HET J U B
1856.
É
60
EESIDENTIEN
EN
AFDEELINGEN.
Bantam
Buitenzorg
Krawang
Preanger regentschappen
Cheribon
ïegal
Pekalongan
Samarang
Japara . . . . . .
Kembang
Soerabaja
Pasoeroean
Probolinggo . .
Bezoeki
Banjoewangï . . . .
Banjoemaas . . . .
Bagelen
Kedoe . . . . . .
Patjitan. . . . . .
Totaal.
Madioen.
Kediri .
Totaal.
Jogjakarta.
Soerakarta.
Te zamen voor alle residentien . . .
In 1855 was het . . .
Geeft nu Meer . .
Minder. . .
Getal
huisgezinnen
voor geregelde
tuinen en
boschkoffij
afgezonderd.
33,440
»
1,595
93,998
22,528
7,727
8,187
30,411
5,101
3,021
2,805
29,216
14,210
25,924
3,495
25,925
26,705
69,310
11,674
414,272
14,170
25,787
454,229
454,229
460,245
6,016
GETAL VRUCHTDRAGENDE BOOMEN, WAARVAN IN 185G
GEOOGST IS.
Geregelde
tuinen.
6,944,269
445,915
47,261,086
9,762,502
1,846,017
2,558,573
7,558,196
1,009,930
964,123
781,070
3,109,400
3,192,362
6,858,239
2,366,780
5,043,153
5,105,308
4,112,451
3,830,465
112,759,839
5,863,551
9,446,355
128,069,745
128,069,745
133,054,937
4,985,192
Boschkoffij.
5,562,860
1,450,588
1,425,902
12,417,505
1,046,683
490,754
22,394,292
»
241,289
22,635,581
22,635,581
26,010,012
3,374,431
Passer- en
kampong-koffij.
•1,061,676
20,426
17,087,676
2,333,209
1,480,957
2,015,710
4,745,921
26,740
»
37,121
4,671,446
290,319
1,454,427
175,019
3,588,999
6,192,944
21,753,758
172,401
67,109,849
913,309
599,001
68,622,159
68,622,159
69,575,593
953,434
Te zamen.
3<3Veel]
p pik
100 :
8,005,94'
466,3Ü l s
69,911,62? ^
13,546,29? \ i 3,326,97' :
4,574,2$
12,304,11'
.1,036,67«
964,12^
2,244,095
20,198,351
4,529,361
8,312,66«
2,541,793
8,632,152
11,298,252
26,356,963
4,002,86^
202,263,98«
6,776,86«|
10,286,645L
219,327,485
219,327,480
228,640,542
9,313,05?!
61
-zy'l
C
en.
«
5,94'
,6,341
herkregen
heelheid koffij,
111 pikols van
!00 katjes.
30,470.25
»
1,403.62
199,954.73
*' 41,126.82
6,295 31,132.99 '6,97'
;4,28J
>4,ll'
>6,67«
Î4,l2i
17,254.73
26,709.85
1,418.56
175.655
6,805.15
t 4'° 123,639.66
8 , 3 5 1 21,109.385
' y' 40,998.08
2 , 6 6 É 14,298.00 11,79'
$2,15!
»8,25;
)6,96.
)2,86
Ï3,98(
(6,86
36,64
37,48
27,48
LO,54
3,05'
25,365.97
48,010.815
56,365.22
14,576.07
691,815.555
23,783.97
20,576.49
736,176.015
316.70
4,549.09
741,041.805
1-147,016.67
»
405,974.86^
Overwigten
door
latere meerder
bevindingen
bij de
pakhuizen.
469.41
»
3.63
4,337.42
190.27
187.19
3.98
29.31
2.13
15.05
900.68
185.755
98.22
182.00
221.33
1,005.635
222.14
27.85
8,082.70
30.73
402.09
8,515.52
0.74
2.03
8,518.29
19,115.27
»
10,596.98
Minder
bevonden in de
kleine
pakhuizen.
»
2,468.99
n
108.80
»
»
n
»
n
»
»
»
11.62
»
' 2,589.41
»
»
2,589.41
»
2,598.41
1,046.64
1,542.77
n
Te zamen
bij de pakhuizen
in ontvang
genomen.
30,939.66
»
1,407.25
192,823.16
41,317.09
31,211.38
17,258.71
26,739.16
1,420.69
175.655
6,820.20
124,540.34
21,295.14
41,097.00
14,480.00
25,575,68
49,016.45
56,587.36
14,603.92
697,308.845
23,814.70
20,978.58
742,102.125
317.44
4,551.12
746,970.685
1,165,085.30
»
418,114.61 f
Getal
vruchtdragende
boomen, waarvan
gemiddeld
één pikol koffij
is verkregen.
258
331
362
327
106
265
461
730.
5509
329
165
215
203
176
OOQ ooo 230
465
274
290
284
493
295
»
295
ruim 199
96
»
AANMERKINGEN.
a. Bij ordonnantie van 22 Nov. 1855 (Ind. Staatsblad nc. 75) is het zoogenaamde koffij-servituut ingetrokken met 1°. Januari) 1856.
•
16
M
62
EESIDENTIEN
EN
AFDEELINGEN.
Bantam. . . . . .
Buitenzorg
Krawang
Preanger regentschappen
Cheribon
Pekalongan.
Tegal.
Pekalc
Samarang .
Japara . .
Eembang .
Soerabajà .
Pasoeroean.
GEZAMENLIJKE KOSTEN DER KOFFIJ, UIT DEN OOG^AN
INKOOPSPEIJS AAK DE PLANTEES
BETAALD.
Per pikol.
droog nat
Probolinggo
Bezoeki. .
Banjoewangi
Banjoemaas
Bagelen. .
Kadoe . .
Patjitan. .
Totaal.
Madioen.
Kediri .
Totaal.
Jogjakarta.
Soerakarta.
gew. infer.
gew. infer.
gew. infer.
W.-I. b. gew.
Te zamen voor alle 'residentien. . .
In 1855 was het . . .
( Meer . . . Geeft nu Minder.
8:40
40
15
40 30
40
40
40
40
40
40
40 30
40
40
00
40 20
40 20
40
05 25
5:25
5:25
15:67
15:67
i e zamen.
f 253,918; 90
»
11,695: 96
596,733: 66
319,751: 43V2
258,487: 13
143,243: 45
222,569: 55
11,731: 421/2
1,442:114
56,709: 70
1,024,796: 14
175,238: 85
341,650: 76
71,490: 84
211,270: 32
395,757: 35
469,710: 18
80,585: 82
f4,635,882: 03
123,363: 03
106,324:119
f4,865,570: 05
4,927: 38
68,960: 01
f4,939,457: 44
7,756,481: 73
f2,817,024: 29
Kosten
van personeel,
koelies enz.,
bij de
pakhuizen.
f 8,414: 70
»
456: 00
26,957: 40
21,061: 48
3,598: 11
5,851: 80
5,625: 00
296: 04
»
1,387:112
17,135:1171/2
3,966: 08
5,684: 00
1,660: 00
618: 20
5,961: 80
12,996: 00
5,935: 66
Kosten
van inlandsch
personeel bij de
koffij-cultuur,
als mantries enz.
f 137,606:108l/2
12,503: 16
10,340: 00
f160,450: O41/2
150: 00
1,000: 00
f161,600: 041/2
157,971: 96
f 3,340: 00
3)
12,650: 00
»
1,440:; 00
»
2,820: 00
4,980: 00
»
1,200: 00
12,665: 00
350: 00
1,875: 00
3,600: 00
10,255: 00
4,680: 00
4,500: 00
1,500: 00
f 3,628: 281/2
f 65,855: 00
f 65,855: 00
f 65,855: 00
59,188: 29
f 6,666: 91
ost
Bijzondere
meerdere k
van bewerking
koffij naar à
West-Indiscl
bereiding
van
e;:
strar
f 11,771: 1
»
80,687: 2«
4,884: 81
n
n
11
15,625: 3 i:
f 112,968: M
f 112,968: £
U
f112,968: à
267,073: 23
f 5
f l
? (
I,
f154,104: 99
63
30G^ÀN 1856 AÀN H E T GOUVERNEMENT GELEVERD.
lere
ar *
liscl
i'
Kosten
van afpakking
en vervoer
tot de
strandpakhuizen
Percentsgewijze
belooning aan de
Europesche
en inländische
ambtenaren en
mindere
inlandsche
hoofden.
= : 81
f 18,117: 65
l,i03: 391/2
49,893: 99
20,661 :
15,517:
33,809:
829:
113:
2,104:
' 118,442:
10,921:
27,659:
8,142:
49,283 :
79,651
82,534
9,825
i
4
22
15
43
041/2
35
45
92
39
68
85
87
74
88
f 14,869; 091/2
»
711: 32
224,157: 6H/2
18,904: 461/2
Alle andere
uitgaven, onder
geen bepaald
hoofd te brengen.
f 6,012:104
14,091:
7,835:
12,017 :
627:
73:
2,994:
30
71
00
971/2
115
92
55,057: 12
f 529,610:
33,245 :
34,400:
73
23
00
9,388:
18,358:
11,336:
12,243 :
22,156:
25,002:
10,766:
57
114
45
49
69
29
f 597,255:
710
9,767:
3: H
3: 23
i: 9«
96
77
112
f460,591:113
' 15,939: 74
8,920; 00
f485,451: 67
607,734:
1,188,505:
45
57
580,771: 12
f485,451: 67
697,544: 78
Te zamen.
Gemiddelde
prijs
waarop één
pikolkoffij
van 100
katties aan
het Gouver
nement te
staan komt.
f 316,443:115V2
901:
298,141:
2,148:
902:
629:
1,067:
1,172:
»
4,264:
7,082 :
45:
6,529 :
3,635:
845:
1,680:
26
511/2
35
14,867.
.1,239,327:
731/2
07
416,644: 01
91V2
35
90
65
31
54
00
71
10
00
21
299,180:
173,077:
277,908;
a. 19,636:
1,630:
68,660:
471/2
06
68
931/2
24
110
1,250,804: 82
f335,057: 85
b. 82,720:115
c. 152,019:100
199,865:
395,228:
96,274 :
290,200:
511,842:
595;588:
110,292 :
21
18
94
19
28
15
84
f6,277,562: 67
260,771:111
319,004: 99
f569,798: 60
f212,093; 11
f6,857,339: 37
5,787:115
79,727:113
f569,798: 60
264,838:109
f304,959: 71
f6,942,855: 25
10,391,603:105
f 3,448,748: 80
f 10:27
»
10: 68
6: 50
10: 10
9: 70
10: 00
10: 47 .
13:100
9: 37
10: 08
, 10: 05
9: 16
9: 73
6: 78
11: 42
10: 53
10: 60
7: 66
o
CU o o
O
f 9: 00
10:115
15: 25
f 9: 29
18: 32
17: 62
f 9: 34
8:107
f 0: 47
j ,
1'
51
25
7
8
12
4
2
3
11
5
7
2
18
13
13
5
AANMERKINGEN.
a. Hieronder f928:71 aan transportkosten derkoffij naar Samarang.
b. Waaronder f 713:66 aan fictive landrente.
c. Bedrag der fictive landrenten.
195
8
8
211
211
222
11
v
BU
ZITTING 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE W VAN HET VERSLAG. (Oost-Indie.
N°. 13.
AAM00N1G VAN DE HOEVEELHEID
m@wwm®®®mmw*
17
t
66
R E S I D E N T I E N
EN
A F D E E L I N G E N .
Bantam
Buitenzorg
Krawang
Preanger regentschappen
Cheribon
Tegal
Pekalongan
Samarang
Japara
Rembang . . .
Soerabaja
Pasoeroean
Probolinggo
Bezoeki
Banjoewangi . . . .
Banjoemaas
Bagelen'. . . . . .
Kadoe
Patjitan
AANTOONING VAN DE HOEVEELHEID K O F F I J B O O l ^ N W
IN GEKEGELDE TUINEN.
Madioen ,
Kediri ,
Die
vruchten
kunnen
dragen.
Nog
te jong
daartoe.
0,527,119
(o) »
578,255
44,709,634
9,261,319
2,019,715
2,869,390
7,836,623
978,693
346,109
1,410,902
3,425,211
3,192,362
6,992,697
2,428,451
5,023,175
0,637,584
3,606,294
4,079,977
Te
zamen.
Te zamen
Te zaraen voor alle residentïen
111,923,510
6,053,572
8,695,449
694,480
»
162,340
9,461,957
7,654,609
1,272,620
1,545,157
5,253,778
1,043,455
163,822
199,900
262,157
400,297
2,463,514
294,464
3,189,412
3,841,241
2,564,376
1,729,777
IN BOSSCHEN.
Die
vrucliten
kunnen
dragen.
42,197,356
3,120,083
4,124,847
126,672,531 49,442,286
7,221,599
740,595
54,171,591
16,915,928
3,292,335
4,414,547
13,090,401
2,022,148
509,931
1,610,802
3,687,368
3,592,659
9,456,211
2,722,915
8,212,587
10,478,825
6,170,670
5,8.09,754
4,98.;,060
1,199,488
Nog
te jong
daartoe.
701,070
12,439,495
1,046,683
154,120,866
9,173,655
12,820,296
176,114,817
400,754
20,920,550
133,844
21,054,394
Te
zamen
52,431
1,585,272
«
D:
vrue
kun:
dras
1,0J
4,9SM 5,4
1,199,4 8,0
»I 1,3
2,4
4,6
813,8
14,024,'
1,046,«
50,500
1,688,203
1,688,203
541,?
22,608,
133,1
22,742,5
4,J
C i
1 , <
• •
4,:
23,
57,
»S,
67
OBl^NWEZIG ONDER ULTIMO MAART 1857.
fe
IN PAGGERS EN KAMPONGS.
Die
duchten
men. kunnen
dragen.
383,«
199,4
Nog
te jong
daartoe.
813,5
024,'
046,«
541,:
608,'
133,«
742,5
1,033,351
20,455
5,445,670
3,044,609
1,313,937
2,412,553
4,648,449
26,740
»
37,121
4,386,346
290,319
1,016,681
•• 119,233
4,347,378
5,915,650
23,163,539
144,715
GEHEEL AANWEZIG GETAL.
Te
zamen.
2,094,050
148,340
1,614,519
2,630,474
935,725
586,027
1,180,047
2,200
Die
vruchten
kunnen
dragen.
3,127,401 7,560,470
Nog
te jong
daartoe.
3,073,163
43,174
1,167,686
49,250
2,696,086
4,451,670
9,641,9Q8
339,400
57,366,736
693,665
425,580
58,485,972
30,653,719
714,234
160,735
7,060,189
5,075,033
2,249,662
2,998,580
5,828,496
28,940
»
37,121
7,459,509
333,493
2,184,367
168,483
7,043,464
10,307,320
32,805,447
484,115
598,700
55,138,364
13,505,416
3,333,652
5,281,94
12,485,072
1,005,433
346,109
2,209,093
20,251,052
4,529,364
8,009,378
2,547,684
9,370,553
12,553,234
27,260,537
Te
zamen.
Te zamen
bedroeg
het
aanwezig
getal
koffijboo
men
onder uit.
Maart
1856.
G E E F T
in het
TEGENWOORDIG JAAR.
meer
boomen.
2,788,530
310,680
11,076,476
10,285,083
2,208,345
2,131,184
6,433,825
1,045,655
163,822
10,349,000
»
909,330
66,214,840
23,790,499
5,541,997
7,413,127
18,918,897
2,051,088
509,931
252,331' 2,461,424
31,367,953
88,020,455
1,407,890
425,580
89,853,925
4,920,592
443,471
3,631,200
343,714
5,885,498
8,292,911
12,256,784
4,224,69a 2,069,177
190,210,796
6,747,228
9,254,873
206,212,897
25,171,644
4,972,835
11,640,578
2,891,398
15,256,051
20,846,145
39,517,371
6,293,869
74,539,278
3,834,317
4,124,847
82,498,442
264,750,074
10,581,545
13,379,720
288,711,389
9,739,875
»
871,100
77,053,050
30,507,174
5,105,361
7,087,715
18,633,008
1,447,299
1,143,341
2,436,424
2*4,519,361
5,694,223
11,708,072
2,908,739
14,814,133
20,053,295
36,991,936
6,197,407
609,125
38,280
minder
boomen.
Aanmerkingen.
10,838,210
6,716,675
(«) Bij ordonn. dd. 22 Sov. 1855 (Indisch Staats£Wn°.75),ishet zoogenaamde koffij servituut ingetrokken , beginnende met 1°. Jan. 1856.
436,633
325,412
285,889
603,789
»
25,000
652,283
633,410
721,388
67,494
17,341
276,911,516
10,113,327
13,724,195
300,749,038
441,918
792,850
2,525,435
96,462
6,833,076
468,218
7,301,294
Minder in 1857
18,994,518
344,475
19,338,993
7,301,294
12,037,699
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE © VAN HET VERSLAG. (Oost-Indic.
N°. 14.
AANTOONING VAN DE UITKOMSTEN
DER
S U I K E R C U L T U U R
OVER 1856.
18
70
RESIDENTIEN.
Clierïbon.
Tegal. .
Pekalongan ,
Samarang .
Japara. .
Rembang.
Soerabaja
Pasoeroean
Probolinggo
Bezoeki .
Banjoemaas
Madioen. .
Kediri. .
Te zamen
In 1855 was liet cijfer . .
Geeft nu } [ meer
minder
80 p
O
10
9
3
4
9
2
18
17
10
5
96
96
Getal
suikerriet
plantende
huisgezinnen.
17,486
11,650
7,748
9,481
15,885
1,960
51,936
20,311
14,623
7,351
1,500
3,434
8,817
172,182
169,490
2,692
Uitgestrektheid
der
suikerrietvelden
in 1856
gesneden, in
bouws van 500
vierkante roeden,
4,694
3,3023/4
1,500
2,100
4,269
490
8,015
6,062
5,001
2,200
361
800
1,900
40,6943/4
40,601
883/,,
S " 'u * £ O) o o •g g so
o so 9 o ° S »n a o. • CD S j - o ' a
to > sa £ S a *> 5 * S e o « •* 'c < • > * * — rrl CO - d i-S . s so o CS o o o "r* K O 'O o
15
15
39
3Va
651/9
Geschatte
opbrengst, in
pikols suiker
van 100 katties
(125 Amsterd.
ponden).
Werkelijk Ge
Werl
van de veld|krerre:
verkregen
opbrengst,
v kou-p
Gierke
pikols suikfl lI> pi
van 100 katti
120,451.00
77,676.331/3
31,162.75
38,202.50
104,130.00
9,267.50
180,117.00
194,707.00
144,212.50
64,05600
7,690.00
19,071.25
49.201.25
1,039,945.081/3
0
1,000,360.762/3
3!),584.312/3
146,144.7
106,870.5
47,338.
I
71,365.1
133,465.2
10,507.8
326,64=7.0!
263,967.9;
203,838.01
88,034.9^
8,599.6
32,393.01
57,316.6
1,498,489.0
1,351,645.9!
U-6,843.11
71
Gemiddeld
Werkelijk ver
vel* kregen opbrengst
van den
bouw van 500
Verkante roeden,
suikfl ó> pikols suiker , J van 100
katties.
31.13
32.35
31.62
33.98
31.26
21.44
40.75
43.'54
40.75
40.0H/2
24.00
42.99
30.16
36.82
33.29
.53
GENOTEN BETALING DOOR DE
SUIKERKIETPLA.NTERS.
Gezamenlijk
bedrag.
Gemiddeld
voor ieder
huisgezin.
f 422,332:112 f 24: 18
269,051: 05 23: 11
134,128:102 17: 37
208,148: 35 21:115
370,148: 90 23: 36
35,577: 505 ' 18: 18
842,851: 16 5 16: 27
662,814: 47 32: 76
545,699: 18 37: 38
234,212: 76 31:103
t
25,082: 34 16: 87
88,652: 10 25: 97
102,192: 29 11: 71
f 3,940,891: 25
*
3,601,824:107
f 339,066: 38
22:106
21: 30
1: 76
Gemiddeld
voor
den bouw
van 500 vierk.
roeden.
89:116
81: 54
89: 49
99: 14
86: 84
72: 72
105: 23
109: 41
109: 12
10T5: 55
69: 48
110: 97
53: 93
96:101
21: 19
5: 82
Hoeveelheid
suiker
aan het
Gouvernement
geleverd, in
pikols van
100 katties.
85,674.59
b 70,734.34
7,756.88
17,563.83
38,532.47
»
e 209,830.35
177,399.53
145,672.07
62,554.99
8,599.64
16,001.92
38,246.56
878,567.17
876,788.35
1,778.82
AANMERKINGEN.
a. Hieronder zijn begrepen 12,000 pikols suiker, afkomstig van het verkochte riet der fabriek Pangka.
b. Hieronder 9849/100 en 70354/100 pikols suiker, in geld vergoed,
c. Hieronder begrepen 3,662.16 pikols suiker, niet geleverd, doch in geld vergoed.
ft
n
RESIDENTIEN.
Cheribon .
Tegal . .
Pekalongan
Samarang
Japara .
Rembang.
Soerabaja
Pasoeroean
Probolinggo
Bezoeki .
Banjoemaas
Madioen .
Kediri. .
Te zamen
In 1855 was het cijfer . .
meer Geeft nu minder
- « ^
GEZAMENUJKE KOSTEK VAN DE SUlKElt UIT DEN OOGST VAN l ^ U » « H B
GOUVERNEME* *IBVE
Inkoopskosten
ingevolge
de bestaande
contracten.
f 811,892:117
049,564: 38
71,104: 88
149,617:108
361,389: 84
»
2,023,685: 57
1,620,985: 70
1,406,106: 85
599,100: 28
77,052: 92
160,019: 24
359,462:115
f 8,290,982: 76
8,337,849:114
f'46,867: 38
Kosten
van personeel
bij den
veldarbeid.
f 4,140: 00
4,980: 00
1,980: 00
1,440: 00
2,304: 00
300: 00
»
900: 00
8,126:105
960: 00
300: 00
»
1,200: 00
f 26,630:105
17,454: 00
f 9,176:105
Kosten
van afpakking
en vervoer
tot in de
hoofdpakhuizen.
f 764:100
1,061: 90
1,261: 18
»
14,663: 34
23,599: 17
f 41,350: 19
52,344:111
f 10,994: 92
Percentsgewijze belooning aan de Europesche en inlandsche ambtenaren en mindere inlandsche hoofden.
f 27,374: 19
31,652: 185
2,580: 00
6,440: 08
11,559: 88
59,575. 185
57,307:115
59,789: 475
26,274: 33
2,685: 09
3,541: 76
12,006: 80
Andere kosten
onder
geen bepaald
hoofd
te brengen.
TE
f 1,980:
172: 80
9,186;
10,360 ;
1,140:
00
94
00
f 8.
61
a 18,661: i1
f 300,786: 325
288,580: 37
f 12,205:1155
f 41,501: 0
39,378: 70
2,0
1,6
1,4
fi
2
f 2,122:113
73
185Tv UN H R T
"" 3lsUîVERD.
iteni
laid
:n.
TE ZAMEN.
Gemiddelde
prijs waarop de
pikol suiker
aan het
Gouvernement
te staan
komt.
82
80
00
94
00
47
r 844,171:116
689,238:1085
75,837: 48
157,497:116
375,253: 52
300: 00
2,092,446: 75 s
1,689,554: 39
1,476,424: 15?'
6-26,334: 61
94,701 : 15
205,821: 44
372,669: 75
6$
70
f 8,701,252: 25
8,735,607: 92
113
f : 34,355: 67
9:102
9:102
9: 92
8:116
9: 89
10: 17
9: 63
10: 16
10: 01
11: 01
12.103
9: 92
Hoeveelheid
pikols suiker,
die, op grond
der bestaande
contracten,
ter beschikking
der
fabrikanten
is gebleven.
9:108
9:115
f' 0: 07
60,470.166
36,451.860
39,581.390
53,801.300
94.932.780
10,507.830
120,479.401
86,568.390
58,165.986
25,479.967
»
18,391.080
b 19,070.060
623,899.849
463,566.360
160,333.499
Uitgestrektheid der van elke residentie met suikerriet beplante velden voor den eerstvolgenden oogst, in bouws van 500 vierkante roeden.
4,694
3,100
1,500
2,100
4,269
490
8,030
6,062
5,001
2,200
400
800
1,900
40,546
40,561
15
A AN ME BRINGE N.
a. Waaronder f 17,05544/120 aan fictive landrenten en 8 per cent vergoeding voor collecteloon f lo64»'Vi2o.
b. Waarvan 100 pikols verongelukt van de fabriek Modjo Pangong.
19
t
Zr
Pa
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LX V.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
•ftJLAGE P VAN HET VERSLAG. (Oost-Indie/
N°. 15.
AANTOONING VAN DE UITKOMSTEN
DER
I N D I G O - C U L T U U R .
OVER 1856.
ft
76
K E S I D E N T I E N.
Chcribon.
Pekalongan.
Bezoeki
Banjoemaas.
Bagelen
Kadc
Te zaraon.
Mpdioer
Voor alle résidentiel! te zarnci
In 1855 bedroeg het.
In 1856
minder
Getal
fabrieken.
44
20
100
123
301
23
324
365
41
Getal
indigo plantende
huisgezinnen.
7,787
8,751
1,325
22,415
54,880
4,200
99,358
11,500
110,858
113,081
2,223
UITGESTBEKTHEID DEB I N I * I D E S
GESMEDE», IN BOÜW8 VALERIC. ;
Tarom
kembang.
l,3431/2
/4 9851
208
4,701i/2
8,2523/4
700
16,191
l,525200/500
17,716200/500
18,838li/30
1,1212%0
Zaad-indig» Te
77
wJWlDiöf IN 1856
VA^ÏRK. KOEDEN.
d^1' Te za zaraen.
« * * « w ^ ^ ^ ^ ^
Getal
bouws van
500vierk. roeden,
bovendien
voor den oogst
van 1856
beplant geweest.
Verkregen
boe veelheid
ponden indigo.
1,3431/2
9851/4
208
4.70U/2
8,2523/4
700
16,191
1,525200/500
17,716200/50ü
18,83811/30
1,1212!)/ 30
241/ 4
100
1241/4
1241/4
1241/4
38,414
29,456 |
7,937
165,562
376,737
35,003
653,109
79,864
732,973
448,259
284,714
Gemiddelde
hoeveelheid
ponden indigo,
verkregen
van den bouw
van
500 vierk. roeden.
. 28
29
38
35
452/,
511/2
403-Vioo
521/2
4137 100
ruim 233/4
1762/ 100
AANMERKINGEN.
20
78
RESIDENÏIEN.
Cheribon
GENOTEN BETALING DOOE DE PLANTERS.
Gezamenlijk.
Pekalongan
Bezoeki.
Banjoemaas . . .
Bagelen.
Kadoe
Te zamen.
Madioen
Voor alle residentien te zamen.
In 1855 bedroeg het .
meer.
In 1856
minder
f 57,621:00
44,184:00
Dooreen
voor ieder
huisgezin.
11,905:60
248,843:00
565,105:60
52,504 : 60
f 979,663 :60
73,208:80
f 1,052,872 : 20
641.919:50
f 410,952:90
7: 47
5: 05
8:118
11: 80
10: 35
12:107
9: 103
6: 44
9: 60
5: 82
3 : 98
Gemiddeld
voor den bouw
van
500 vierk. roeden
f 42 :106
44: 95
57: 28
52: 98
68: 56
68: 631/2
f 60: 60
47 :119
f 59: 50
circa 34 : 10
f 25: 40
GEZAMENLIJKE KOSTEN VAN f01^,
Inkoopsprijs
aan de planters
betaald, of bedrag
van de land
renten waarvan
zij (in Madioen)
zijn vrijgesteld.
f 57,621: 00
44,184: 00
11,905: 60
248,343; 00
565,105: 60
52,504: 60
f 979,663: 60
130,335: 40
f 1,109,998:100
641,919: 50
f 468,079: 50
Kos
afpal
Kosten van
vervaardiging
waaronder
de bezoldiging
van opzieners eVervo<
ander persona
hetwelk ten las!
van's lands kas' pak
f 14,295 : H
10,140: Of
1,800 :
38,874: $
f
34,704: 01 16
4,248: Of
f 94,061 :11
22,836: 8'
f 116,898: Tl
130,245: 01
f' 93,346: 5'
f 26
? 31
2!
79
•AS falQO, DIT DEN OOOST VAN 1856 AAS HET GOUVERNAIENT GELEVERD.
van
ging
d«r
ierSevervoer tot aan
lonee
Kosten van
afpakking en
Andere Percentsgewijze
belooning aan de
Europescheen onkosten, onder
nlas:
kas
11
de groote
pakhuizen.
f 758: 121/2
inlandsche
ambtenaren en
andere
inlandsche
hoofden.
geen bepaald
hoofd
te brengen.
Te zamen.
f 8,570: H 8V2 i R 5 0 : ' , 0
4,172: 112
« 861: 10
0( 6,495: 70
01' 16,300:119
Of 1,612: 74
927: 03
1,629 : 32 480 : 00
28,958; 88
84,642:107
1,458: 55
11
8<
71
0l
( 26,028: 45
5,828: 50
f 31,856 : 951/2
28,750: 56
f 129,433 : 321/2
17,832 :103
323: 54
1,850: 18
f 8:,896: 53
59,423 ; 115
16,675 : 102
312,671 : 38
701,076: 100
61,673: 87
Gemiddelde
prijs, -waarop
e'én pond indigo
aan bet
Gouvernement
te staan komt.
AANMERKINGEN.
2: 15
2: 02
2 : 12
1 : IO6I/2
1 :103
1: 90
o. Hieronder begrepen f 668 voor kosten van vervoer van de strand pakhuizen naar Soerahaja.
f 147,266: 15V2
104,553: 33
f 4,231: 05
6,371 : 23
f 1,233,418: 15
183,204: 56
f 1: 106
2 : 35
f 10,602: 28 f 1,416,622:. 71
3,106: 591/2 f 42,712 : 102V2
65,741 : 12 971,209: 39
f 55,138:104
f 445,413: 32
f t : 1 1 2
circa 2: 20
0:28
ë
BI.
Z I T T I N G 1858— 1S59. —r- (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE a VAN HET VERSLAG. (Oost-Indie.
N°. 16.
AANTOOMNG VAJV DE UITKOMSTEN
DKR lll^llïlfl
OVER 1 8 S 6 .
21
82
RESlbENTIEN
EN
A F D E E L I N G E N.
ßuitenzors
Krawniin'.
Preanger regentschappen . .
Gheribon
Bßgelen ,
Te zamen . .
In 1855 was het . . , . .
Geeft nu
meer
minder
Getal
huisgezinnen
voor de
thee-cultuur
afgezonderd.
1,870
1,870
1,590
280
Getal
bocdjangs
(arbeiders)
voor den
veldarbeid.
260
295
2,332
305
4,269
7,461
0,450
1,011
Getal
thee-fabrieken,
[a) 12
23
22
Uitgestrekt
heid der
thee
aan plantingen,
in bouws van
500
vierk. roeden.
100
300
1,430
300
576
2,706
2,750
44
Getal theeheesters on"ltirao
comber ar^ig.
Plukbare
heesters.
740,200
1,200,000
6,740,000
1,560,000
1,583,644
11,829,844
12,328,500
498,656
Jonge
heesters ifl
tuinen
,ïe i
380,00«
2,664,000
3,044,000
3,060,000 I5,g
U
7,1
U
4,5
U,f
16,000
S3
Dill!'1
er &
'e
s i ü
n.
—.
>,ooo
IfiOO
1,000
),OO0
;,ooo
fea De
,®e zamen.
746,200
1,200,000
7,120,000
1.560,000
4,247,644
U,873,844
15,388,500
»
514,656
Verkregen
hoeveelheid
ponden thee.
{b) 71,254
218,130
(c) 1,262,509
{d) 236,375
(e) 88,726
1,876,994
(ƒ) 1,387,886
489,108
v
Getal
plukbare
heesters
waarvan in
1856
gemiddeld
één pond thee
verkregen
is.
ruim 10
8
ruim 5
ßJ/2
circa 18
I
ruim C
ruim 8
»
ruim 2
Genoten betaling door de theeplanters.
Gezamenlijk.
»
!>
»
»
f25,787:102
25,787:102
26,801:* 43
»
1,013: 61
Dooreen
voor ieder
huisgezin.
»
n
»
»
»
»
))
»
)}
Gemiddeld
voor den
bouw van 500
vierk. roeden.
»
»
»
»
44.92
44,92
40.72
4.20
»
AANMERKINGEN,
\
a. Één meer dan in het vorige jaar. ;
b. Bij naweging te Tjokrek ; volgens weging door de fabrikanten was 71,394 pond verkregen.
c. Ongerekend 995 pond ter beschikking van den ondernemer verbleven, en 12,000 pond op den Uden February 1856 verbouwd.
d. Ongerekend 193 pond ter beschikking van den ondernemer verbleven. , >
e. Verkregen van 88,914 pond zoogenaamd ruw product.
ƒ. Ongerekend 91,505 die verbrand en 1485 die ter beschikking der ondernemers gelaten waren.
ft
84
R E S I D E N T E N
EN
A F D E E L I N G E N .
Buitenzorg
Krawanj
Preanger regentschappen.
Gheribon . .
Vermoedelijk
getal plukbare
heesters,
waarvan in 1857
geoogst
zal worden.
Bagelefi
Te zamen
In 1855 was het
746,200
1,200,000
6,760,000
1,560,000
6,117,500
Geriste
hoeveelheid
ponden thee,
welke
de oogst van
1857
zal opleveren.
GEZAMENLIJKE KOSTEN VAN ^ E R t
GOUVERNEMElPLEVJ
(a) 45,000
210,000
1,100,000
200,000
16,383,700
12,726,200
Geeft nu
Meer
Minder
174,503
Voor inkoop van thee betaald, of kosten van inlandsche mandoors en boedjangs voorden veldarbeid, of bedrag der landrenten waarvan theeplanters (in Bagelen) zijn vrijgesteld.
f 53,373: 90
139,873: 00
960,813: 94
182,637:1121/2
33,765: 00
Kosten
van
vervaardiging
en
afpakking.
f 6,689:48
9,750:00
28,678:60
1,729,503
1,590,771
3,657,500
f 1,370,463: 561.2
1,036,239: 92
ercent belo aar Euro «n ml: ambt
pakhuizen. ftïldscl\c
Kosten van
vervoer tot aan de
5,878:39 f 1,980: 6
138,732 1' 334,223: 84ty2
f 50,996:27
43 091:02
f 1,986: 6
1,940: *>
7,905.25 45:11
85
N ÄßE UIT DEN OOGST VAN 1856 AAN HET
.lE^LEVERD.
ercentsgewijze belooning aan de Europesche de en iniandsche ambtenaren el mindere inm. Wasche hoofden.
Andere kosten,
onder geen
bepaald hoofd
te brengen.
0,267:02
6,267:02
5,748:80
1 f 518:42
Te zamen.
Gemiddelde
prijs waarop één
pond thee
aan het
Gouvernement
komt te staan.
A A N M E BRINGEN.
4,779:76
f 60,063: 18
149,623: 00
989,492: 34
182,637:1121/2
52,676: 59
ruim f 0:101
rnim 0: 82
circa 0: 94
ruim 0: 92
circa 0: 70
4,779:76
3,235:38
(b) f 1,434,492:1031/2
1,090,255: 41
f 1,544:38 f 344,237: 621/2
0: 91
0: 94
a. Minder geraamd dan voor 1856, vermits het contract met P. C. Stuten den Isten Mei 1857 ten einde loopt.
b. Ongerekend :
1°. de kosten van overwerking van 271,790 Amsterd. pond thee door L. WEBEE te Buitenzorg, bedragende na aftrek van het kostende van het lood en der kisten . . . . f 49,69670/120
2°. tractement aan den adsistent 1ste klasse BEEK . . . . 3,600
3°. huishuur aan denzelve . .
4°. schadeloosstelling voor het gemis van cultuur-procenten . .
600
1,200
Totaal . . f 55,09670/]20
0: 3
22
à
Zi'
Fe
BIJL,
é
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE R VAN HET VERSLAG. (Oost-Indie.
N°. 17.
AANTOONING VAN DE UITKOMSTEN
K A N E E L C U L T U U R
OVER 1856.
RESIDËNTIEN
EN
AFDEELINGEN.
Totaal generaal.
In 1855 was het
Geeft nu
88
Bantam
Krawang . . . . .
Banjoemaas . . . .
B a g e l e n . . ; . . .
Te zamen.
Madioen
Kediri
Meer . . .
Minder.« . . .
Getal
huisgezinnen
voor de
kaneelcultuur
afgezonderd.
2,758
4,740
2,824
10,322
416
10,738
12,173
1,435
Getal
boedjangs
(arbeiders)
voor den
veldarbeid
in dienst.
284
284
86
370
370
Getal
kan eel
18
10
40
46
46
Uitge
strektheid
der
kanceltuinen,
in bouws
van 500
vïerk. roeden.
277
6761/2
4161/2
396
1,766
571/2
861/2
1,910
1,8991/2
IOI/2
Getal kaneelboomen on1
aanwerf
Schilbare.
449,800
1,532,942
874,389
780,373
3,637,504
99,816
159,592
3,896,912
4,027,391
130,479
Jonge»
100,000
192,730
7,415
f. D(
Tc
300,145
15,134
19,901
335,180
337,751
2,571
89
*5B.
è". Dec. 1856
Tc zai
Vorkregen hoeveelheid kaneel, in
Amsterdamsche ponden.
Builen
den afval.
Verkoopbare
afval.
100
!0
:15
549,800
1,725,672
874,369
787,788
45 3,937,649
114,950
179,493
15,000
a 107,100
80
51
4,232,092
4,365,142
71 133,050
35,645
29,500
, 187,245
6,8791/4
9,952
204,0761/4
165,462
38,6141/4
6,288
3,140
4,274
Te zamen.
13,702
1203/4
757
14,5793/4
5,258
9,3213/4
15,000
113,388
38,785
33,774
200,947
7,000
10,709
218,656
170,720
47,936
Van hoe veel
schilbare boomen
in 1856
één pond kaneel
is verkregen.
b ruim 19
circa 15
25
ruim 26
ruim 19
14
16
ruim 19
circa 24
AA NMBRKINGEN.
a. Waaronder 1243 Amsterd. pond overwigt. ^__
b. Ongerekend 156,000 stchilbare boomen, van het district Sadjira, welke in 1856 geen product hebben afgeworpen.
23
90
RESIDENTIEN
AFDEELINGEN.
Bantam
Krawang
Banjoctoaas. .
Bazelen.
Te zaraen. . .
Madioen.
Kediri
Totaal generaal. .
In 1855 was het
Geeft mi
Meer
Minder.
Genoten betaling door de kaneelplanters.
Gezamenlijk
in elke
residentie of
afdeeling.
f 3,900:00
32,304:94
8,593:80
15,100:00
f 59,898:00
1,197:00
4,325:00
f G5,421:00
52,834:00
f 12,586:82
Dooreen
ieder huisgezin.
a f 1: 97
6: 97
2:11G
b f 4: 41
2:104
Gemiddeld
voor den bouw
van 500
vierk. roeden.
c f 19: 00
47: 90
20: 50
38: 16
f 33:109
20:100
50: 00
f 34: 30
27: 97
f . 6:53
Gezamenlijke kosten dwaneol
Voor inkoop van kaneel betaald, waaronder kosten van mandoors enz. bij den veldarbeid, dan wel bedrag van landrenten waarvan kaneelplanters zijn vrijgesteld.
f 3,900: 00
13,936: 40
8,593: 80
15,100: 00
f 41,530: 00
3,403: 30
4,325: 00
f 49,258: 30
54,353: 10
f 5,094:100
Kosten
van
vervaardiging
en
afpakking.
d f 5,187:5^
30,751:79
5,758:76
3,404:40
vai
t(
f'
f 45.102:11
1,177:6(
f
327:00
f 46,606:71
40,423:19
f 6,183:52
91
prieel, uit don oogst van 1856 aan het Gouvernement geleverd.
ng
79
Kosten
van vervoer
tot aan de
groote
pakhuizen.
Percentsgewijze
belooning aan
de Europesche en
inlandsche i ambtenaren en
mindere hoofden.
10
11
C/
ofl
f G65: 04
490:113
383; 60
1.9
f 1,539: 57
64: 491/2
120: 00
f 2,062: 6OI/2
15,968: 17
5,198:100
4,148: 39
Andere onkosten,
onder
geen bepaald
hoofd
te brengen.
f 2^,377: 961/2
1,080: 13
1,581:107
f 183: 00
3,398: 45
380: 96
1,152: 00
Te zamen.
f 1,723:1061/2 f30,039: 96V2
1,531: 48
f 192: 581/2
f 5,114: 21
167: 76
124: 07
f 11,332:1161/2
64,719: 65
20,422:105
24,188: 19
Gemiddelde
prijs, waarop
één pond kaneel
aan het
Gouvernement
komt te staan,
de verkoopbare
afval
medegerekend.
AANMERKINGEN,
23,969: 05
f 5,405:104
2,591: 13
f 120,663: 651/2
5,892:108V2
6,477:114
f 0: 901/2
0: 68
0: 69
0; 98
ruim f 0: 71
0:101
f 133,034: 48
122,867: 95
f 16,070: 911/2 f 2,814: 91 f 10,166: 73
0: 72
a. Ongerekend 610_ huisgezinnen van het district Sadjira, welke geene betaling hebben genoten. Zie bladz. 89 ad b.
b. Ongerekend Bagelen.
e. Ongerekend 78 bomvs van het district Sadjira. Zie blz. 89 ad b en hierboven ad a.
d. Hieronder begrepen de kosten van vervoer tot aan de • groote pakhuizen , welke "niet afzonderlijk zijn opgegeven.
ruim f 0: 73
0: 86
f 0: 13
-L
Z I T T I N G 1853 — 1359. (LXV.
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE S VAN HET VERSLAG. (Oost-Indie).
N°. 18.
AANTOONING VAN DE UITKOMSTEN
DER
NOPAumnroi m COCHEMLLE-TEELT
OVER H E T JAAR
1856.
R E S I D E N T I E-N
EN*
A F D E E L I N G E N .
Cheribon
Japara
Bezoeki.
Banjoewangi
Te zamen.
In 1855 was het
Geeft nu
meer
minder.
94
Getal
cochenille
Getal
huisgezinnen
voor de
nopalcultuur
en cochenille-teelt
afgezonderd.
1,308
2,486
3,794
4,266
472
Uitgestrektheid
der
nopal-aanplan
tingen,
in bouws van 500
vierk. roeden.
571/2
b 100
120
661/2
344
3461/2
2l/2
Getal noffHten
Dece r.p
Planten die in den ouderdom en toestand zijn o' bevolkt te kunnen worden.
330,000
400,000
503,712
264,162
1,497,874
1,473,247
n
be
I
24,627
95
en onder ultimo
aanwezig.
S
Jonge,
nog niet
bevolkbare
planten.
40,000
50,000
6,118
96,118
90,851
5,267
»
Te zamen.
370,000
450,000
503,712
270,280
1,593,992
1,564,098
29,894
Verkregen
hoeveelheid
cochenille in
Amsterdarnsche
ponden.
c 3,100
d 42,5371/2
24,891
21,600
. 92,1281/2
142,787
50,6581/2
Van
hoeveel
bevolkbare
planten in 1856
gemiddeld
e'én pond
cochenille ver
kregen is.
106
ruim 9
» 20
» 12
ruim 16
., 10
ruim 6
AANMERKINGEN.
a. De werkzaamheden, worden door vrijwillig ingehuurde koelies verrigt.
b. De contractant heeft bovendien 12 bouws met nopal beplant van de bevolking gehuurd voor f' 50 per bouw.
e. Ter beschikking van den ondernemer verbleven.
d. Waaronder 500 Amsterd. ponden aan het Gouvernement geleverd.
•
',
I
R E S I D E N T I E N
EN
A F D E E L I N G E N .
Cheribon
Japara
Bezoeki.
Banjoewangi
In 1855 was het
meer
Geeft nu
minder.
Te zamen.
96
&é*x
GEZAMENLIJKE KOSTEN BEE COCHENILLE, fïtev:
Inkoopsprijs
of kosten van
mandoors
en
boedjangs.
f 33,126:100
29,904:109
f 63,031: 89
56,794:109
f 6,236:100
Kosten
van
vervaardiging
en
afpakking.
f 5,254: 39
1,279: 48
f 6,533: 87
6,018: 42
f 515: 45
Kosten
van vervoer
tot in de
groote %
pakhuizen.
f 652: 70
104: 5G
f 757: 06
652: 22
f 104:104
GODVEKNEMË'
= = = = * A.ndi
0(
Percentsgewijze belooning aan de Europesche en inlandsche ambtenaren en mindere hoofdel
f 3,122: 04
2,335: 57
f 5,457: 61
9,067: 39
gee
te
f 3,609: 98
Ï S ^
97
f OOGST VAN 1856 AAN HET
EVERD.
3MB***
ie
:n
fdc»
04
andere kosten,
onder
geen bepaald
hoofd
te brengen.
f 2,000: 00
30: 00
Te zaroen.
Gemiddelde prijs, waarop één pond cochenille aan het Gouvernement te staan komt.
61
39
f 2,030: 00
205: 00
f 1,825: 00
f 44,155: 93
33,654: 30
f 77,810: 03
72,737: 92
f 5,072: 31
1: 93
1: 665
f 1: 80
0: 81
f 0:119
AANMERKINGEN.
a. Niet opgegeven.
25
Z I T T I N G 1858 —1859. — — (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE T VAN HET VERSLAG. (Oost-Indie.)
N°. 19.
MNTOOMNG VAM DE UITKOMSTEN
DEK
T A B A K S C U L T U U R
0\ER 1856
RESIDENTIEN.
Samarang . .
Japara
Rembang
Soerabaja
Pasoeroean.
Te zamen.
In 1855 was hot cijfer. . .
Geeft nu
meer
minder . .
Getal
tabak
onder
nemingen.
13
13
Getal
tabaks
plantende
huisgezinnen.
100
Uitgestrekt
heid der
tabaksvelden
in 1856
geoogst , in
bouws
van 500
vierk. roeden.
Getal
bouws van
500
vierk. roeden
bovendien
voor den oogst
beplant
geweest, doch
waarvan niet
is ingezameld.
OPBRENGST DER TABAK* fclDE
301
10,739
1,505
736
1901/4
50
1,255
1231/4
141
13,281
12,188
1,093
l,760l/2
1,637 7/g
9 3/4
In het geheel volgens "L ,
werkelijke uitk"?| 'Z
Bereid voor
de Europesche
markt
in pikols.
3/4
122 5/8
101/2
64375/500
1,598.71
750.00
15,257.96
1,554.00
1,943.55
54 125/: 500
21,104.22
17,345.04
3,759.18
Voor
Inlandsen
vertier.
•jA îLDEN IN PIKOLS VAS 100 KATTIES.
kregen
Te zamcn
pikols.
1,598.71
750.00
15,257.96
1,551.00
I,94S.5£
Gemiddelde
opbrengst,
verkregen van
den bouw
van 500 vierk.
roeden,
in pikols.
21,101.22
17,345.04
:,759.18
8.41
15.00
12.15
12.50
13.78
1.01
GENOTEN BETALING DOOK DE TABAKSPLANTERS.
Gezamenlijk
bedrag.
11.98
10.54
f 32,380: 70
5,250: 00
113,503: 90
10,260: 00
9,577: 60
Dooreen
voor ieder
huisgezin.
f 17: 52
10: 67
Gemiddeld
voor den bouw
van 500
vierk. roeden.
f' 170: 50
105: 00
1' 170,973:100
157,945: 59
6: 98
13: 01
b f 12:104
9: 82
90: 53
82: 91
67:111
AANMERKINGEN,
a. De aanplant is tegen dagloonen geschied.
Waaronder Sam arang niet begrepen
f 97: 11
96: 52
1.39 f 13,028: 41 i' 3: 22 f 0: 82
26
102
R K S I . D E N T I E N .
Samarang
Japara .
Kembang.
Soerabaja.
Fasoeroean
Tc zame»,
In 1855 was het cijfer .
Geeft
\ minder
Hoeveelheid
pikols tabak uit
den oogst
van 1856 aan het
Gon vernemen t
geleverd.
« 783.70
a 783.70
794,51
10.81
GEZAMENLIJKE KOSTEN VAN DEN TABA*1 &IT
AAN HET G O D V E E N E M E S 1 ! GEL
Inkoop en kosten Kosten van
volgens
de bestaande
rekening.
vervoer tot in
de hoofd
pakhuizen.
f 16,327 ; 10
f 16,327:10
J 6,552: 35
f • 225:25
Pereentsgewi)21
beloonïng aan Europesehe en ïnlandsehc ambtenaren en mindere inlandsche hoofden.
f 8dS:ll6
op
f 848.11611'
827 •
f 2i
103
BA*'I ClT DEN OOGST VAN 1 8 5 6
ME*11 GELEVERD. Gemiddelde
prijs, waarop
de pikol tabak
aan bet
Gouvernement
te staan komt.
f 16,922: 30 f 34,098: 36
116« f 16,922 : 30
12
f' 31,098: 36
24,030: 03 41,409:112
7,107 . 93 f 7,311: 76
f 42: 78
54: 14
f 11': 56
AANMERKINGEN.
f 42: 78 «. Bovendien nog 15.651/2 pikol in geld vergoed.
BI
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE V VAN HET VERSLAG. (Oost-Indie.)
N°. 20.
AANTOON!®** VAN DE UITKOMSTEN
DER
P E P E R C U L T U U R
OYER 18S6.
27
10(5
RESIDENTIES
EN
AFDEELINGEN.
Bantam . . .
Patjitan . . .
K e d i r i . . . .
Te zamen
In 1855 was Jiet.
ƒ meer .
Geeft nu \
\ minder
Getal
huisgozinnen
voor de
pepercultuur
afgezonderd.
Gcene.
»
)Ï
»
»
»
n
Aanwezig getal peperranken onder
ultimo December 1856.
Ranken,
die
vruchten
kunnen
dragen.
•
65,340
290,812
60,148
416,300
492,963
»
. 76,663
Jonge ranken.
210,500
233,191
112,976
556,667
606,234
)i
49,567
Te zamen.
275,840
524,003
173,124
972,967
1,099,197
»
126,230
Geleverde
hoeveelheid
peper in
1856, inpikols
van
100 katties.
, 44.00
2,585.30
85.70
a. 0.19
2,715.19
4,811.31
)>
2,096.12
Betaalde
prijs voor
eiken pikol.
f 5:00
5:00
5:00
8:40
»
»
D
»
Genoten
betaling door
de planters.
f 220 : OO
12,926:24
430:10
1
f 13,576:34
24,060:92
»
f 10,484:58
h
Vi"
ra
185C
Ve
dooi'
itS
:O0
:24
i:lO
Van
hoeveel
vruchtdra
gende
ranken in
!856 één pikol
peper
verkregen.
107
Gezamenlijke kosten der peper, uit den oogst van 1856 aan het
Gouvernement geleverd.
1485
112
Inkoopprijs
aan
de planters
betaald.
Kosten van
afpakking
en vervoer
tot in de
groote
pakhnizen.
700
',;3i
):92
f 220:00
12,926 :24
430:10
Percentsgewijze belooning aan de Europesche en inlandsche ambtenaren en mindere inlandsche hoofden.
1:58
153
102
f 13,576:34
24,060 .• 92
f 45:
1,053
120
1171/2
03
00
Andere
kosten in het
verslag
op te helderen.
f 730:112
21: 36
51
f 1,219: 00V2
2,440: 23
Te zamen.
Gemiddelde
prijs waarop
één pikol
peper
aan het
Gouvernement
te staan komt.
Aanmerkingen.
f 265:1171/2 f 6:.051/2
f 10,484:58
f 754:118
1,345:117
15,710: 19
574: 16
5:80
6:80
a. Staartpeper.
f 1,221: 221/2
f 15,550: 321/2
27,846:112
f 590:119
f 5: 86
5:95
f12,296: 791/2
hi,r
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE X VAN HET VERSLAG. (Oost-Indie.)
N°. 21.
AANTOONING VAN DE UITKOMSTEN
DER
H O Ü T B O S S C H E N
OVER 1856.
RESIDENTIEN
EN
AFDEELINGEN.
Bantam.
Krawang
Preanger regentschappen .
Cheribon
Tegal
Pekalongan
Getal
houtbosschen.
Samarang,
Japara.
Kembang .
Soerabaja.
Pasoeroean
Probolinggo
Bezoeki
Banjoewangi,
Banjoemaas
Bagelen
Kadoe . . ,
Madïoen .
Patjitan .
Kediri . .
Te zamen voor alle residentien. . .
110
U I T G E S T R E K T H E I D D E K B O S S C H E N I S V I E R K .
PALES" (MEEST NAAR GISSING).
Bevattende
geheel
of
grootendeels
djatihout.
72
176
101
202
123
58
147
236
92
65
3
28
d. »
101/2
162
375/8
213
555/8
e. 80
1391/4
271/2
2713/16
61
1349
1-3/4
1953/4
72
10509/16
Bevattende
een
gedeelte
djati-, doch
meestal
ander hout.
c.
143/4
»
lH/4
168
24%
188
24
38
1853/4
U/4
221/4
43
7207/g
Bevattende
in het
geheel niet
of bijna
geen
djatihout.
GETAL DJATIBALKEN EN DOL*
MAGTIGING IN 1856 GEK*1
Op x
ĥ
1891/4
»
2551/2
561
653/4
187
1 1 %
«
5773/4
26
Voor
plaatselijke
behoefte.
,24
284
21821/g
1,621
»
12,909
24,785
5,703
20,982
13,665
110,303
13,186
15,853
10,368
. 1,484
1,000
231,859
Voor
vervoer
buiten de
residentie
bestemd.
1504
875
28
7223
9630
isi
°P DES RESIDENTS
^ GELEVERD.
Te zarnen.
1,621
j)
12,909
26,289
5,703
21,857
13,693
110,303
13,186
15,853
10,368
1,484
i l l
GETAL JONGE BOOMEN IN 1856 AANGEPLANT.
Geregelde
plantsoenen.
8,223
241,489
29,796
14,304
44,193
305,903
108,371
»
47,500
166,628
26,700
36,232
12,180
25,127
40,300
3,000
311,042
18,190
44,000
26,166
Minder
geregeld in
of bij de
bosschen zelve.
1,259,632
107,813
15,530
74,127
11,140
34,407
34,012
6,616
108,933
18,288
42,218
24,000
163,200
110,009
3,000
753,293
Te zamen.
137,609
14,304
44,193
321,433
•182,498
11,140
81,907
200,640
33,316
145,165
30,468
67,345
40,300
27,000
474,242
128,199
44,000
26,166
3,000
AANMERKINGEN.
a. Niet opgegeven
b. De in deze residentie aanwezige bossehen bevatten voor het meerendeel w ild, doch deugdzaam timmerhout. Slechts in het noordoostelijk gedeelte van Soemedang worden djatibosschen aangetroffen en in het Bandongsche vindt men overblijfselen van omgekapte djatibosschen.
c. Met uitzondering van de bossehen in het regentschap Blora, van welker uitkomsten geene opgaven is ontvangen.
d. Kan ;niet worden opgegeven.
e. Voor zooveel de bossehen van de afdeeling Rembang betreft, kunnende van die der overige niet worden opgegeven.
ƒ. Onbekend.
NB. Wild hout wordt op Java veelal genoemd alle inlandsen hout dat geen djati is.
c. 2,012,925
BIJ
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en, den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE W VAN HET VERSLAG. (Oost-Indie.)
N°. 22.
AANTOONING VAN DEN VEESTAPEL
OP
MET UITZONDERING VAN
BATAVIA, SOERAKARTA EN JOGJAKARTA,
bij het eind van het jaar
i8se.
25
114
R E S I D E N T I E N.
Bantam
Buïtenzorg
Krawang
Preanger regentschappen
Cheribon
Tegal
Pekalongan
Sarnarang
Japara
Bembang
Soerabaja . . '. .
Pasoeroean
Probolinggo.
Bezoekî
Banjoewangi
Banjoemaas
Bagelen
Kadoe.
Madioen : . . . .
Patjitan
Kediri
Te zamen . . .
In 1855 was het
meer Geeft nu f minder
B U F F E L S.
Mannetjes.
40,457
43,048
18,223
61,329
64,518
21,626
15,927
57,826
46,483
70,310
61,420
18,137
3,385
7,812
4,249
18,228
19,985
18,791
31,006
9,532
38,990
671,282
641,580
29.702
Wijfjes.
64,570
51,403
33,323
98,387
74,102
33,085
31,368
100,746
57,662
74,606
81,198
23,237
4,742
9,837
5,507
44,905
62,933
40,765
49,220
22,101
48,730
1,012,427
979,451
32,976
Te zamen.
105,027
94,451
51,546
159,716
138,620
54,711
47,295
158,572
104,145
144,916
142,618
41,374
8,127
17,649
9,756
63,133
82,918
59,556
S0,226
31,633
87,720
1,683,709
1,621,031
62,678
en.
,Q21
±5
,54
: . • '
,620
,711
,572
,145
,916
,618
,374
,127
,649
,756
,133
,918
,556
,226
,720
,709
,031
,678
E
Stieren.
266
1,226
541
1,526
1,429
843
1,002
8,098
553
19,554
33,092
45,652
.41,637
42,752
10,121
4,634
10,922
28,799
' 13,095
4,285
5,955
275,982
262,790
13,192
•i
U N D V E E.
Koeijen.
335
4,250
897
2,819
1,865
917
1,427
17,400
686
22,925
41,770
47,240
36,605
31,893
10,887
6,783
35,372
55,958
20,364
11,355
5,110
356,858
336,836
20,022
H
115
i
Te zanaen.
601
5,476
1,438
4,345
3,294
1,760
2,429
25,498
1,239
42,479
74,862
92,892
78,242
74,645
21,008
11,417
46,294
84,757
33.459
15,640
11,065
632,840
599,626
33,214
»
P
Hengsten.
4,079
• 5,001
2,641
17,723
19,855
3,830
2,756
8,227
3,728
13,220
15,189
19,867
10,073
16,618
6,874.
5,300
6,535
10,195
11,115
3,772
10,067
196,605
193,787
2,818
j
A A R D E N .
Merrien.
707
3,818
4,572
34,871
20,876
3,521
3,177
5,915
3,059
12,055
11,548
17,507
9,220
14,582
5,390
6,189
6,351
12,570
9,397
4,837
10,361
200,523
193,402
7,121
1»
Te zamen.
4,786
8,819
7,213
52,594
40,731
7,351
5,933
14,142
6,787
25,275
26,737
37,374
19,233
31,200
12,264
11,489
12,886
22,765
20,512
8,609
20,428
397,128
387,189
9,939
11
116
O CD B CD
SD
< P CD '"'S' § § 5'O CT3 O P 2
r*- CD
S 3 CD M » a ia B CD CD i — 3 3 CD O S O . r* *3
re r^ 3 U5 < 'S 3 P ' c*
c <i CD
3 o B o 3
•<-, » Ö a CD Ça
~i p 3 P-i
3
S? B .15 P
3 < O o
H o
3
! < ! p S3 S ^ CD B ' B P
CD B
CD
p B
P B C
< SO 3
P 3
a o o H 13 P H
CD S3 • — »
CD
CD B
3 CP H <! O M W a
tO
OD O -a
OD O l os o i o - J o
K ) O co OD K ) O 00 *.
b« ~a co t—* OD OD
CO O l
• < ! •O O t o OD
H» U ) o o OD 00 tO CO
CO o
O
" t o co
co o o< "to to o
OD to CD
"OD o
tf» © 'k) oo o
t-* O O l OD OO o i
OD CO t o OD >-» t-*
< 1 K) OD O --3 OD >t»
00 ' O OD
tO o o o
•Ö o o w
3
CD
o
te- ^ <1 5 «i o B p o CD B
g ' g P B g « O J 9 S ' O t» 50 CD K o o 1 3 CD CD
< O W
p P
CD* 3
" D
OS o tf>
tf» t o en
" 5
O - q H*. O H* CO
H j
os o 3 . ^ h-» »f» t o O l
HD
H*
O ~ ] If» O
t o
OD *OD H* co t o
**
" S
«SS
OD t o O l OS o OD
HD
*-*
O
rfo t o
M
_ "*
p '
O
3 * P < O O
B t * g CD H , 3 3 p m 3 co j ^ : CD F s'
< P 3
=H P 13
o o 1
B 05
o
• S " CD
o o
p p;
S' §
§ 'S sCD
tf» O <I co to "#~ to
os co t a OD H*
OS CO ** t o o
OD os o
ta O l ta
no rt^ tl» 1—* ^ i * a
t o en ai O l OD o 00
t o o o OD 00 t a co
p 13 13
C o 13 B p B
OD O l ta os "tF» O O l
_to co
•O Ol o
OD
"OD O l J-4 "OD Ol Ol
O l t-* ~4 o H* OD
t a CO O - J O OD
00 tf» t o t o OS os
o » P
OS o
os co t o OD >-*
OD cc o ~4 CO o - 1
o t o O l 00 < ] tl». K
t a co O l
' <J3 tP* O 1*
.9= CO O l OD «4 OD H*
crcs
• - 5 o
to ce
> O W H
S a B H < M W co
Q
O o
Cu
k
s
Ci
c>
TO
I
Co Xs1
<§
E
&•* TO »s
es« TO S M TO TO 'S
oo 8
Cs I s
CS3
0
oo
oo «3
53
C5 RI
sa: S=3
*-3 O O
SS C5
BS sa
o P?3
117
* cd sa o SB
B5
Z! -a!
o
Ä -S! «S
Esa Ä Esa E&a
Ed C?
«s C3 " o H bJQ
—<
H
œ fcC n
-a
o
C CS a eu o 4<S B CS CS
0> " 3
C H B O o n es
S p
B o* O l cS »a w
di o
eJr1
CJ co ' O (p o o > ^
M)
C ca Ä cS 1-3
B c3 S
o .£5 'o S c» B P S « « .3 > S
§ 3
H
&
a
S.-S a
w Ö c3 S fcO
M o o
5 > > - M CO O
6 0 O ' o 9 -9 'S
Ä W
PS O O Q
Q «
O
H
<N ?-< CO CJ CO
CO VH
C M
O O i O
C H
CO "* (M «O » M CO o T~f
co kO (M 00 •^ irs
CO CM -* kra co CO -^ ,-H
"* •># «* o o CQ
00 o o 03 CD co 1-1 «*
C M
<M o ( N C i co CO co
C M
- H CM CD -* •* CO ' H CO
e
co ( M l O
' H » M « 5 (M
kO CM O CM >o i-i CM
CM CM »—i
CO CM O kO O
CM
t> CM CM
C5 t-~ oo
CM
CM ' H Of)
« I CO ' H
CD
>o oo C5 CD CO t ~ C i
C» t ^ C5 «(H t>. f » 00
CO t» I> o CO
CM CO
OO
00
aï
o t ^ i-H •Cl
o ># t 0 0 M CO
»o C3 uo »H on
CM
ia o o
- H ^ H CD 00 ' H !M
l O O o l ^ CM
ro «-H
CO
CO
CO CM i > . CO l O
* f CO ' H -^
t co i a
' M •"* r--. CM
CO C3 CO
o m CM •rH ' H CO kO 0 _ t>_ CD* CT? CD CM - *
tCO
kO CO ICS
CD »o
OO co CO o cn CO o
T H
CM
O CM
kO
CO iri" co CO o CO
CD
H * "
9
o si 0 o
C8
O o
t > •
câ
CO
O
(H 03 Cj C
• • •
a •O 0
H O ' O
03
"
'S C H
H 3
C3 a d J
CC
•4H C/1 O O c Ci> ' O
^ Ä
W =H • C a> . T3 S . CS h t* o _, O
O
73 o a 0) O O
§ 1 h o « 'O • 'S rfl O " « « ™ s 03 ce es ""3 ^ > © a M T 3 <—» Q CO <» . B ^ a o> M C 3 ' ¥ l cs P H U es P
« "S O O o o > a
.S 4 s
' H S cj o B O ^3 "S
CO " ^ 'H ä ° a I'i
C3 »CS
ta en co
c o °îC D " 05
00 C73 •*H
OS co
co o o i ß CD
ec
co CM l > oo kO
kfï
c o
CO CM
CO e» o t>. <M
es
Ü
30
â
118
L.:T. X.
N°. 3.
De particuliere invoer heeft plaats gehad van de navolgende landen, als
Van Nederland
» Engeland • •
ft Frankrijk
» België. -. . .
» Zweden
» Denemarken
» Hamburg
» Bremen
» Italie . . . . . . . . .
» Amerika , •
» de Kaap de Goede Hoop . . . . . . .
» Bengalen en Ceylon
» de Golf van Perzie
» Manilla
» China en Macao
» Siam • •
» Japan
« Nieuw-Holland
Te zamen
» den Oostersehen archipel . . . . . . .
Totaal generaal
Koopman- '
schappen.
12,006,828
0,883,418
501,106
»
222,322
7,188
470,038
32,601
4,761
397,536
1,769
345,932
61,907
361,613
1,825,351
212,320
1,074,019
163,817
24,572,526
8,441,726
f 33,014,252
Speciën.
1,849,933
Totaal.
153,000
18,309
8,250
43,947
67,200
2,140,639
1,517,016
3,657,655
f 13,856,761
6,883,418
654,106
»
222,322
7,188
470,03§
32,601
4,761
415,845
1,769
345,932
70,157
361,613
1,869,298
212,320
1,074,019
231,017
f 26,713,165
9,958,742
f 36,671,907
Hieronder is begrepen de gouvernements-invoer van Japan f 1,074,019.
Van den geheelen invoer is aangebragt met certificaten van Nederlandschen oorsprong voor eene waarde van f 8,728,268.
LIT. X..
N°. 4.
119
De uitvoer heeft plaats gehad naar de volgende landen, als
Naar Nederland . . • • • •
» Engeland . . . . - . • «
» Frankrijk . . . . . *
» België
» Zweden « •
» Denemarken
» Hamburg . . . . - •
» Bremen
» Amerika
» de Kaap de Goede Hoop,
» Bengalen en Ceylon. •
» de Golf van Perzie . •
» Manilla
» China en Macao. . .
» Siam
« Japan
» Nienw-Hoiland . . .
« den Oosterschen archipel
Koopmanschappen.
Te zamen
Totaal generaal
Speciën.
78,033,433
959,166
2,626,392
116,758
1,557,000
129,492
244,569
223,025
1,122,500
74,440
10,300
298,525
4,917
1,160,368
195,507
481,612
562,414
f 87,800,418
8,774,979
500
8,224
11,411
477,624
34,574
8,925
4,500
f 548,758
6,090,444
f 96,575,397 f 6,639,202
Totaal.
78,033,933
959,166
2,626,392
116,758"
1,557,000
129,492
244,569
223,025
1,130,724
74,440
24,711
298,525
4,917
1,637,992
230,081
490,537
566,914
f 88,349,176
14,865,423
f 103,214,599
Hieronder is niet begrepen de gouvernements-uitvoer naar de buitenbezittingen;
aan goederen . . . •
» geld
Totaal
f 359,498
2,152,025
f 2,511,523
LIT. X.
NÛ. 5. :
De ingevoerde voortbrengselen van Europa, Amerika en de üfaqp tfe Goede Hoop hebben hoofdzakelijk bestaan in ;
Aardewerk en porselein . . f 282,023
Boeken, muziek en dito instrumenten. . 149,084
Blik en dito werk , 24,328
Droogerijen en medicijnen . . . . . . . . 27,466
Galanterien, modewaren en parfumerien 301,393
Glas- en kristalwerk 147,339
Goud- en zilverwerk en dito draad 84,659
Goud- en zilvergalon 27,168
Guano. . . . . . . . : . . 137,600
Horologien en instrumenten 31,219
Juweelen 29,S'6G
Kaarsen 67,966
Kleedingstukken 73,669
Koper en dito werk 372,877
Kramerijen 270,555
Lakens en wollen stoffen 277,542
Lood 26,430
Lijnwaden en katoenen goederen 13,619,132
Meubelen. , 95,425
Provïsien . , 766,510
Rijtuigen, leder- en zadelwerk , 150,239
Scheepsbehoeften 194,814
Schrijfbehoeften 133,841
Staal en dito werk 57,943
Steenkolen 163,465
Vaatwerk 101,843
Verwwaren . 113,221
Wapenen van weelde en j a g t k r u i d . . . . . . . . . . . . . . 48,064
Wijn en andere dranken 1,649,147
IJzer en dito werk en machinerïen . 1,042,005
Zakken (koffij-) 63,108
Zeep . . 96,042
Zink 34,634
Zijde en zijden stoffen 55,888
121
L I T . X.
N°. 6.
Met certificaat van Nederlandschen oorsprong of bewerking zijn ingevoerd,
. , . f 85,148 Aardewerk ,. . . . . 508 Blik en dito werk 89 998 Boeken, muziek en dito instrumenten . . . * 28,272 Glaswerk 'i . . . . 40,354 Goud- en zilverwerk ., . . . . 11.459 Goud- en zilvergallon . . 903 Horologien en instrumenten . . . . 200 Juweelen . . . . 9,152 Kleedmgstukken , 177,151 Koperwerk „ . . 1,493 Kramenjen . 17,634 Laken . . . 11,276 Lood ,... . . . . . 6,353,054 Lijnwaden . . . 73 Medicijnen. ' 43,375 Meubelen . . . . 7,304 Modewaren . . . 410,784 Provisien j i T . . . . 32,433 Rijtuigen-, leder- en zadel werk , , n . . . 82,826 Scheepsbehoeften 92 359 Schrijfbehoeften . . . . 2,045 Speelkaarten " Spermacetiekaarsen ,. , . . . 20 Staal en dito werk . . . 5,248 Steenen (marmeren) , •. , , 1,209 :
Dito (metsel-) ., . . . . . 1,052 Tabak, snuif en cigaren 89,200 Vaatwerk • 77,008 Verwwaren ., 1,750 Wapenen van weelde , , , . . . . 665,887 Wijn en andere dranken
T T 311,541 IJzer 54,289 Zakken (goenie-) ; . . . . 319 Zeep . . . . . 3,033 Zink • 9,275 Diverse Totaal. . . f 8,728,268
12g
LIT. X.
N». 7.
AANTÖÖNlNti VAN DE VÖÜRNAJUINR
DOOK WIEN UITGEVOERD.
Door particulieren:
naar Nederland
» andere landen . . . .
» den Oosterscben Archipel.
Totaal van den particulieren uitvoer
Naar Nederland door de Nederl. Handelmaatschappij in consignatie, voor rekening van het Gouvernement
Rijst.
Pikols.
613,59198/io0
371,71050/100
449,36236/100
Totaal uitvoer. .
Koffij.
Pikols.
18,57743/100
72,68980/100
2,09816/100
1,434,66484/100
1,434,66484/100
Suiker.
Pikols.
551,66120/100
253,20283/100
4,358
93,36539/100
1,095,04286/100
l,188,40825/,oo
809,22123/100
1,188,23562/100
1.997.4568S/100
S P E C E K I J E N .
Foelie.
Pikols.
Nagelen.
Pikols.
6372/100
5987/100
13259/joo
164119/joo
177378/100
6975/100
880/ioc
NotenmuS'
Pikols Pi:
339» 2,(
351^ 3,!
50
7855/j 00
7855/100
74142: 5:
512016A°3,
586158^8,
123
W UITGEVOERDE PRODUCTEN.
mus'
ikols
Tin.
Pikols.
3399' 2,01452/100
351^ 3,2O65O/100
50 539/100
741^ 52804l/100 479,1933/,.
Indigo.
Ponden.
Kaneel.
Pikols.
391,917l/4
86,6711/2
605
20lf°3,710
36158^08,99041/! 00
172
23450/100
Cochenille.
Ponden.
Peper.
Pikols.
54,1273/4
2,745
617
40650/100
614,5281/4
1,093,722
150221/joo
19087l/100
57,4893/4
4,78344/100
8,99618/100
21480/100
Thee.
Pikols.
4,42665/100
13,99442/100
69,35H/4 5,79808/100
126,841
Tabak.
Pikols.
Notenzeep.
Pikols.
Totaal
bedrag der
•waarde.
4,42665/100
10,40649/100
24,97003/100
40
12,77567/100
37,78570/100
79451/100
19,79250/100 14,83314/100
f 14,490,114
8,354,332
2,800,115
f 25,644,561
4127/100
38,58021/100 4127/joo
61,844,621
f 87,489,182
LIT. X. 124
N°. 8. Aangekomen zijn :
Van Nederland
« elders in Europa
Te zamen uit Europa
» Amerika
» de Kaap de Goede Hoop
n de West van Indie
» China, Manilla en Siam
» de Sandwich-eilanden
>i Mauritius
» Algiers
» Japan
» Nieuw-Holland
» den Oosterschen Archipel
Te zamen
34
7
16
64
1
7,1351/a
1,389V2
3,2313/4
13,390
358
1
2
2
78
1815
2321
221
296
550
15,6503/4
53,8381/4
189,1991/
N°. 9. Vertrokken zijn
Naar Nederland
» elders in Europa
Te zamen naar Europa
» Amerika
» de Kaap de Goede Hoop
» de West van Indie
)) Mauritius
» China „.Manilla en Siam
» Japan
» Nieuw-Holland
» den Oosterschen Archipel
Te zamen
Schepen.
354
57
411
23
1
5
Lasten.
114,930
11,013
125,943
5,273
334
1,297
51
4
10
2028
2533
8,400 3/4
1,286
8721/2
65,0991/2
208,505 3/4
125 L I T . X .
N°. 10. Van de onder n°. 8 vermelde schepen zijn aangekomen:
Onder Nederlandsche vlag:
Van Nederland
n Engeland
» Frankrijk •
» België
n Hamburg
» elders in Europa
» Amerika , N
» de Kaap de Goede Hoop
» de West van Indie
» China, Manilla en Siam , .
» Japan.
» Nieuw-Holland
» den Oostersclien Archipel .
Te zamen onder Nederlandsche vlag.
Onder Engelsche vlag
» Fransche »
D Belgische » . ;
» Hamburger »
» Bremer » . . . . . . . . <
» Pruissische »
» Oostenrijksche »
» Oldenburger »
» Zweedsehe »
il Deensche . n .
» Portugesche »
» Amerikaansche »
» Chineschc »
» Siamschc »
» Aziatische vlaggen
Schepen.
220
13
1
2
2
8
13
2
5
24:
2
18
1750
2060
67
19
1
17
10
1
2
1
34
Lasten.
Te zamen.
73,8641/2
3,771
298
695
832
1,660
3,062
538
1,620
6,844
550
5,437
40,1991/4
148,3703/4
1 l,S431/2
3,6603/4
4701/2
2.56H/2
2,866 '
6561/2
276
233
6,0641/2 11
1
33
6
15
43
2321
1,699
23
8,470
7091/2
761
5331/2
189,199l/2
32
LIT. X . 126
N°. 11. Van de onder n°. 9 vernielde schepen zijn vertrokken:
Onder Nederlaudsche vlag:
Naar Nederland
» Engeland
» Amerika
w de West van Indie
•» de Kaap de Goede Hoop . . . . . .
» China, Manilla en Siam
» Japan .
)> den Oostersclien Archipel . . . . . .
Te zamen onder Nederlaudsche vlag.
Onder Engelsche vlag
n Fransche »
» Belgische »
» Hamburger »
D Bremer »
» Oldenburger »
» Oostenrijksche n
» Pruissische »
» Zweedsche »
» Deensche »
» Portugesehe »
» Amerikaansehe »
» Chinesche »
» Siam sehe »
» ' Aziatische vlaggen .
Te zamen.
Schepen. Lasten.
104,531
455
777
311
334
3,191
1,286
58,0501/2
168,935l/2
57
18
1
13
9
2
1
1
25
13
1
38
12
17
45
9,3441/4
3,377
4701/2
2,113V2 3,160
499
1551/2
6571/2
4,549
2,0471/2
23
10,3491/2
1,615
750
559
2533 208,505
L I T . X.
127
K°. 12. '
De ontvangen regten zijn geweest als volgt :
Inkomende regten f 4.483,805: 021/2
Uitgaande » ' . ' . . . 3,293,049: 991/2
Entrepot» • 56,250:106
Waaggeld», 34,098: 89
Overscheep-regten ' 2,109: 90
Pakhuishuur " • • • 9 6 ' 1 9 0 : M
Consumtieregt op den tabak 71,593: 85l/2
5 per cent additionele regten 409,233: 601/2
Totaal. . . f 8,806,331: 87
Onder de inkomende en additionele regten is begrepen eene som van f 678,823:111
op ingevoerde gambier.
Onder de uitgaande en additionele regten is begrepen eene som van f 2,416,310:37
fictive regten op uitgevoerde gouvcrnements-producten.
Van bovenstaande perceptie ad f 8,806,331:87
is wegens gewone terugbetalingen gerestitueerd . . f 112,011:31
De fictive regten op de uitgevoerde gouvernementsproducten hierboven vermeld . . . 2,416,310:37 2,528,321: 68
Alzoo bij 's lands kas werkelijk ontvangen . . . f 6,278,"
B
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE Y VAN HET VERSLAG. (Oost-Indie.
N°. 24.
OVERZIGT
VAN DEN
M&WBM MM BB SCHIPVAART (0
IN DE
NEDERLAIVDSCHE BEZITTINGEN
I N
OOST-INDIE,
OYER DE JAREN l846-18Si>.
NB. Zie de aanmerkingen aan het slot van den staat
*
130
I N V O E E.
VOORTBRENGSELEN VAN
es t"9
Europa
en
Amerika.
d& West van Indie en Bengalen.
China, Japan, Manilla en Siam.
den
Oosterschen
Archipel.
Totaal
koopman
schappen.
Speciën.
Algemeen
totaal.
Ü fr,
VOORTBRENGSELEN TAN
den
Oosterschen
Archipel.
de West van Indie en Bengalen.
China, Japan, Manilla en Siam.
Eurofij
en j
AmeflSj
;oopn
chap
1846
1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
1846
1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
1,681,673
1,926,489
1,884,820
2,553,525
3,263,305
2,598,507
3,326,632
2,548,370
3,331,829
3,316,450
3,157,244
244,980
266,669
219,116
213,635
310,144
393,804
408,492
566,665
515,102
f694,989
496,542
196,982
453,194
295,623
426,319
457,478
323,702
355,745
373,683
280,414
1846
1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
»
945
8,234
12,741
7,250
18,266
83,124
61,601
43,298
45,922
54,129
42,692
44,772
87,687
33,546
46,909
54,075
46,013
61,556
f214,212
197,096
247,308
240,119
205,260
237,172
279,076
260,165
274,080
287,440
239,785
f136,830
125,273
93,193
66,611
74,324
93,380
93,189
165,084
150,521
(3)
(3)
(3)
(3)
(3)
f 39,841
26,967
29,130
15,835
)!
4,867
5,199
4,783
3,089
5,859
18,560
23,457
17,986
19,740
2,139,112
2,429,886
2,484,921
2,495,247
2,252,989
3,708,373
4,485,290
4,911,809
6,255,265
5,582,601
6,176,476
397,830
303,332
320,766
354,819
376,449
313,378
311,038
322,148
412,404
f 4,729,986
5,050,013
5,136,396
5,742,085
5,017,177
6,970,371
8,548,476
8,044,046
10,216,917
9,560,174
9,853,919
733,901
824,362
833,769
737,966
677,847
722,752
794,463
847,471
866,794
1,099,910
1,139,583
f 23,696
18,903
18,296
24,399
43,799
85,321
33,747
33,103
23,210
543,731
333,150
310,879
520,223
431,004
612,633
931,290
1,038,281
1,134,760
660,995
2,259,574
307,411
197,300
198,844
216,175
192,172
320,136
250,483
331,875
588,245
275,889
347,864
f 5,273,717
5,383,163
5,438,275
6,262,308
5,448,181
7,583,004
9,479,766
9,082,327
11,351,677
10,221,169
12,113,493
15,184
36,086
29,508
32,336
35,820
34,738
67,924
226,846
145,772
123,517
104,707
600
255
1,979
2,912
90Q
1,041,312
1,021,662
1,032,613
954,141
870,019
1,042,888
1,044,946
1,179,346
1,455,039
1,375,799
1,487,447
2,669,544
2,551,000
2,336,205
3,384,593
4,133,481
5,394,078
6,425,187
7,999,733
9,259,918
7,499,618
9,431,336
f235,090
168,604
175,916
163,090
44,566
137,209
138,788
123,485
128,844
182,916
132,423
f 15,184
36,686
29,508
32,336
35,820
34,738
67,924
227,101
147,751
126,429
105,607
516,953
524,429
357,327
488,465
511,922
533,430
813,323
754,632
669,708
f 18,357
33,825
40,165
42,569
35,925
136,378
101,867
56,666
57,589
36,040
73,611
50,141
62,980
66,377
57,537
64,090
63,281
83,476
68,617
74,694
1,784
78
297
1,209
609
538
212
3,322
517
461
In tvooraande cijfer begrepen.
244
f 8,955
6,039
5,757
7,505
1,874
1,066
2,191
1,602
3,862
14
30
- Î ^ S S S
131
Ü jy O E E R.
Totaal
iïofi °opman
e n aappen,
erilj
Speciën.
Algemeen
totaal.
AANGEKOMEN VAARTUIGEN.
EUEOPEESCH GETUIGDE. IXLANDSCH GETUIGDE.
.SP "3 3 > câ ei a >
C3
TOTAAL.
VERTROKKEN VAARTUIGEN.
EUEOPEESCH GETUIGDE.
q <U £D a ca ö !>
a
c3 K3
INLANDSCH GETUIGDE.
à o Kfl S
d 03 >
g
a
a Q ta 3
C3 e8 > h*
m 3,353,717
3,219,619
2,953,364
59i8 4,005,525
>Sa; 4-,828,226
)8lj 6>588,040
37«' 8,006,556
102:» 9,288,838
t6#0,941,5l2
1,
1.
9,071,781
l0,654,901
551,984
555,536
531,641
531,984
364,682
500,039
515,539
536,009
817,119
761,221
705,235
5,689
' 2,269
18,818
33,825
40,528
42,641
36,086
1' 137,911
'î 102,061
» 56,666
1,1 57,589
646,586
568,592
598,624
883,423
392,401
469,963
573,465
791,765
713,713
491,296
754,961
139,286
104,912
52,424
16,130
19,010
17,032
5,987
40,337
112,131
92,792
156,405
1,175
408
1,232
f 4,000,303
3,788,211
3,551,988
4,888,948
5,220,627
7,058,003
8,580,021
10,080,603
11,655,225
'9,563,077
11,409,862
691,270
660,448
584,065
548,114
383,692
517,071
521,526
576,346
929,250
854,013
861,640
5,689
2,269
18,818
33,825
40,528
42,641
36,086
139,086
102,469
57,898
57,589
126
131
142
162
148
129
187
175
212
426
353
40
51
49
56
46
39
45
11049
13277
12881
9100
104941/2
120971/2
17196
16167
24499
23569
232f>9
3113
4026
4649
3955
3661
2552
3362
261/2
261/2
791/2
136
'27
40
1538
1723
1706
2072
2515
2604
2735
2354
2334
1927
2256
358
396
421
504
501
443
409
63
84
65
45
130
243
99
82
73
3327
4528
4352
62183/4
107813/4
122581/4
I2II21/2
12524
10963
9835
12295
1596
1646
2030
2163
1957
2124
5813
2651/2
424
307 I/2
195 1/2
2681/2
516
838
314
277
1664
1854
1848
2234
2663
2733
2922
2529
2546
2353
2639
398
411
343
447
470
562
547
482
454
»
63
85
66
48
135
244
100
82
73
14376
17805
17233
15318 3/4
212761/4
243551/4
293081/2
28691
35462
33404
35563
4709
4263
47051/2
5672
6679
6117
5618
4675
5574
2651/2
4501/2
334
275
4041,2
542
378
314
277
124
'148
128
163
146
129
164
175
214
419
350
43
51
53
55
46
51
41
1
1
43
4
11630
13115
146761/2
92781/2
105091/4
99631/2
16284
16388
23858
20940
22875
30601/.
38491/2
3763
3792
3816
3493
3060
26.V2
261/2
2633/4
106
27
1742
1872
1958
2397
2675
2860
2356
2536
2557
2185
2494
360
399
455
502
500
447
417
98
98
87
20
81
215
124
101
88
3380
4321
54671/2
76103/4
10586 3/4
115811/4
12082
131661/4
11605
13783
13692
15541/2
*
n
1756
2192
2011
2120
1970
2205
378
420 V:
4081/
411/
2201/
504
348
422
311
1866
2020
2086
2560
2821
2989
2520
2711
2771
2604
2844
403
409
376
450
508
557
546
496
458
93
99
88
03
85
216
124
101
15010
17436
20144
168891/4
21096
215443/4
28366
295541/4
35463
34723
36567
4615
50441/2
4508
56051/2
5955
8803
5936
5463
5265
378
447
435
305
3261/2
530
348
422
311
132
CH O c
O
O co O
c 'V-» c
•a ES S
^2 C3 C . * • "S O (U
à
1846
1847
1848;
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
1846
1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
1846
1847
1848
1849
(4) 1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
I N V O E R .
VOORTBKESGSELEN VAN
. Europa
en
Amerika.
f 48,664
140,702
92,086
135,600
118,070
115,320
82,290
78,259
75,240
56,773
50,776
f 29,693
21,302
18,520
20,863
19,068
19,508
8,280
6,768
15,230
16,813
876
»
»
»
f 112,068
»
171,683
208,779
217,820
190,303
327,862
300,258
de West van Indie en Bengalen.
î 19,567
33,284
22,548
30,710
22,730
22,660
22,350
20,572
26,731
13,430
38,334
f145,040
168,883
. 91,246
92,777
160,501
90,330
110,447
155,984
132,436
130,156
114,553
5?
»
))
f 78,667
»
117,607
110,102
54,807
106,,081
90,106
80,532
China, Japan, Manilla en Siam.
f117,675
94,037
88,954
114,520
95,860
91,450
94,580
140,647
125,583
103,872
91,049
f 97,986
72,436
116,466
98,532
135,873
80,567
93,695
122,287
76,902
.107,902
82,803
3Î
ï)
:?
f 78,484
»
134,085
140,596
118,363
135,430
122,470
133,708
den
Oostersehen
Archipel.
f 218,957
324,994
310,512
372,980
395,840
405,740
371,480
324,559
341,643
344,246
280,921
f . 376,854
384,358
382,658
426,131
452,031
516,276
476,149
825,659
679,071
696,072
581,349
»
n
)!
f 334,062
))
372,898
251,727
221,868
267,490
324,244
277,969
Totaal
koopman
schappen.
f 404,863
593,017
514,100
653,810
632,500
635,170
570,700
564,037
569,197
578,321
461,080
f 649,573
646,979
608,890
638,303
767,473
706,681
688,571
1,110,698
903,639
950,943
779,581
f 768,686
1,151,990
580,015
603,281
ÎÎ
796,373
711,294
612,358
699,304
864,682
801,467
Speciën.
f 2,130
350
5,900
1,465
»
»
2,550
16,929
50,540
10,151
6,100
f 93,975
72,142
66,991
42,919
18,809
28,285
23,007
28,277
82,208
120,504
34,771
f 261,565
109,550
91,000
80,717
»
103,280
53,140
85,126
97,534
127,235
61,235
Algemeen
totaal.
* f 406,993
593,367
520,000
655,275
632,500
635,170
573,250
5*80,966
619,737
528,472
467,180
f 743,548
719,121
675,881
681,222
786,273
734,966
711,578
1,138,975
985,847
1,071,417
814,352
f 1,030,251
1,262,540
671,015
683,998
)!
899,653
764,434
697,484
796,838
991,917
862,702
u j
VOORTBRENGSELEN VAK
den
Oostersehen
Archipel.
f 72,699
84,613
146,493
119,520
88,375
78,770
84,480
80,565
49,929
43,868
43,797
f 680,806
576,742
634,358
734,075
735,181
1,159,067
1,070,491
1,785,275
1,586,151
1,854,049
1,500,086
!) '
1)
»
f 387,582
• »
675,950
570,622
402,249
483,676
429,758
404,965
de West van Indie en Bengalen.
f 667
310
2,520
810
1,600
1,200
900
800
273
369
2,000
f 30,099
86,061
11,024
14,692
11,155
3,850
8,407
18,400
9,618
9,558
11,263
»
»
»
f 1,704
»
5,975
13,440
))
1,000
7,955
140
China, Japan, Manilla en Siam.
f 6,924
2,344
3,408
4,150
9,950
8,270
6,530
6,225
6,701
7,564
9,976
f 61,940
29,777
52,821
63,180
79,585
56,046
75,808
90,496
63,912
104,615
83,677
!)
11
)ï
f 37,254
«
72,032
4,845
12,409
5,755
3,424
5,838
Europ»
en
Amerik*, 4
1 f im té 18,3''
7itf
io,s; i i j
d
3,
1,1
f 21,! !
19;
14, ia 7,1 4
7,1 i j ni ïol
"
•,, f 7,1
8 58,1'
7,
2,1
133
n'
r0p)
n
rife
' O E E .
Totaal
!°opman
,chappen.
-i
81,365
u> l02'097 . 160,710
\ 142,700 ! S. '
L 'l 102,650 lOJ : 92,085
4
3,1
1,'
»e'
61,641
55,779
56,897
794,822
a J '11,655
l J 712,394 4,1 I 824,447 0» ^ 833,049 7 f 1 1,243,177
Hh 1,162,667 7J i „ ', 1,901,205
'V 1,674,046
;;;. 1,485,722
L71 1,605,844
,.J
646,293
706,818
467,053
7,1
«4
433,672
762,405
"1 «47,083
417,923
V', 492,892
448.26C
:
412,99É
\
j
i
Speciën.
f 314,655
334,110
340,640
320,900
302,625
324,060
322,490
338,115
494,985
310,095
311,890
f 71,780
28,685
74,121
83,048
40,572
19,293
41,534
105,248
73,929
205,843
129,453
f 47,206
72,687
30,400
32,615
M
72,823
46,250
73,30C
31.50C
,,
25.80C
Algemeen
totaal.
f 396,020
436,207
501,350
463,600
410,210
423,170
425,140
430,200
556,626
365,874
368,787
f 866,602
740,340
786,515
907,495
873,621
1,262,470
1,204,201
2,006,453
1,747,975
1,691,565
1,735,297
f 693,499
779,505
497,453
466,287
835,228
693,333
491,223
524,392
448,26c
438,79*
AANGEKOMEN VAARTUIGEN.
EUROPEESCH GETUIGDE.
eg bß •3 - u f-* cS 03 >
41
56
73
54
65
77
90
77
72
61
35
86
62
81
79
67
82
97
109
91
122
88
),
»
,,
65
25
31
34
42
33
37
Ol •r» GO CS
2534 lf2
39471/2
6168
4498
5910
56741/2
73671/2
5296
4894
4801
2662
7400
5643
71961/4
6976
5562 .
7097
8757
95281/2
. 8242
12366
7720
»
»
»
2526 1/2
»
2125
2381
2227
2975
2395
2665
INLANDSCH GETUIGDE.
n O» "3
CS CS
437
402
357
320
362
366
377
434
428
349
284
511
513
421
332
341
332
295
393
361
386
374
»
»
»
14
»
534
484
465
418
423
221
B CD H—, CO CS
2306
47411/2
1512
1584
1705
15541/2
1706
1802
1638
1854
1544
50841/2
50981/2
4911
40971/2
39721/4
4019
36891/4
4841
4501
4679
4107
»
»
»
269
»
2395
2295
2110
1607
1692
1418
TOTAAL.
C » .SP ' 3
CS es >
478
458
430
374
427
437
467
511
500
410
319
597
575
502
411
408
414
392
502
452
508
462
!>
»
»
79
»
559
515
49S
46C
456
2&
à CP H - * CO cS • h3
48401/2
5689
7680
6082
7615
7229
90731/2
7098
6552
6655
4205
124841/2
10741V2
121171/4
IIO731/2
95341/4
11116
124461/4
143691/2
12743
17044
11827
,,
»
»
27951/5
»
4520
4676
4337
4582
4087
4083
VERTROKKEN VAARTUIGEN.
EUKOPEESCH GETUIGDE.
â O) M '3 Ir» U CS CS >
45
58
74
63
70
73
73
70
67
59
23
83
62
82
76
65
78
99
105
91
125
84
»
,,
»
18
»
31
34
3C
41
37
4C
G CD •tJ CO es 1-1
28861/2
40451/2
6708
4910
6090
4910
65801/2
4630
4472
4259
1325
7241
55411/2
73001/2
6658
54141/2
7007
8630
93121/2
8190
11005
7471
»
»
»
1790
w
2576
2597
1922
2736
2484
1 2901
INLANDSCH GETUIGDE.
CD _bo "3 i-t cä es >
430
364
33C
347
348
334
317
445
441
347
232
546
538
430
347
365
354
324
397
369
397
416
»
»
,,
68
»
576
516
556
471
38C
237
CD
CO
CS c-1
1755
17071/2
1383
1860
1523
1422
17401/2
1726
2370
1912
1286
50871/2
5328
48951/2
39551/2
4224
41891/2
3466
4763
4502
4927
4589
»
»
»
860
»
2259
2885
2193
2178
> 1635
' 1464
TOTAAL.
à CD .EP ' 3 + j r. CS es >
475
422
410
410
418
407
390
315
508
406
255
629
600
512
423
430
432
423
502
460
522
500
»
»
»
86
607
55C
58f
515
41"
27r
p CD 4» QO CS
46411/2
5753
8091
6770
7613
6332
8321
6356
6842
6171
2610
123281/2
108691/2
12196
106131/2
96381/2
111961/2
12096
140751/2
12692
15932
12060
»
»
n
2650
»
4835
» 5482
' 4115
! 4914
' 4119
f 4365
34
J. 34
s > C3
o « o -*a m CU
co
en
. O
C3
»IH Iß Ca a u CP S' 0 es pq
oa
C3 o 03 g
H 0
03 1-5
1846
1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
1846
1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
1846
(5) 1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
I N V O E E.
VOORTBRENGSELEN VAN
Europa
en
Amerika.
»
»
»
f 71,334
109,844
241,848
213,027
60,911
98,363
22,400
26,681
f 419,528
278,166
323,128
242,784
335,272
416,099
349,255
371,897
441,876
451,436
514,560
f 151,701
1,090,904
1,260,584
1,364,466
1,707,741
1,813,751
2,651,160
1,498,074
1,605,716
1,803,728
2,029,114
de West van Indie en Bengalen.
»
n
»
f401,917
257,008
187,550
476,367
115,330
149,776
- 356,314
17,446
f 22,421
22,920
29,222
1,985
2,340
3,875
3,037
3,512
2,980
3,403
5,565
(G) f U
China, Japan, Manilla en Siam.
»
n
n
f391,808
179,800
135,300
217,144
90,850
416,992
131,300
19,869
f 83,825
40,207
32,262
19,389
11,779
13,450
15,614
19,191
14,035
18,992
44,243
8,132
387,741
459,062
605,312
435,236
439,916
531,014
532,234
257,815
(7) 286,774
i7) 390,035
113,838
131,255
133,439
den
Oosterschen
Archipel.
»
»
»
f 377,670
428,820
486,345
348,659
355,898
460,074
347,421
149,686
f 405,298
316,474
448,854
253,540
271,581
363,903
291,832
248,844
210,166
222,215
353,398
f 602,355
981,829
1,065,891
1,540,361
1,415,919
1,879,996
2,347,533
1,718,556
1,698,725
1,457,447
1,680,645
Totaal
koopman
schappen.
f 1,167,098
1,277,407
1,506,192
1,242,729
975,472
1,051,043
1,255,197
622,989
1,125,206
857,435
213,682
f 931,072
657,767
833,466
517,698
620,972
797,327
659,738
643,444
669,057
696,046
917,766
f 892,188
2,460,448
2,785,537
3,510,139
3,558,896
4,133,663
5,529,707
3,748,864
3,676,094
3,679,204
4,233,233
Speciën.
f 107,405
47,723
94,100
23,305
43,125
90,413
58,805
10,965
87,190
29,342
1,750
f 160,336
38,815
114,122
5,824
20,708
19,746
10,729
86,450
47,549
34,196
135,956
f 191,485
197,747
99,232
153,610
76,782
82,609
144,324
165,952
411,834
87,600
240,170
Algemeen
totaal.
f 1,274,503
1,325,130
1,600,292
1,266,034
1,018,597
1,141,456
1,314,002
633,954
1,212,396
886,777
215,432
f 1,091,408
696,582
947,588
523,522
641,680
817,073
670,467
729,894
716,606
730,242
1,053,722
f 1,083,673
2,658,195
2,884,769
3,663,749
3,035,678
4,216,272
5,674,031
3,914,816
4,087,928
3,766,804
3,473,403
—
VOORTBRENGSELEN VAN
den
Oosterschen
Archipel.
»
»
»
f 737,714
417,187
468,864
557,850
527,123
901,451
624,105
231,654
f 519,398
346,081
364,471
509,569
444,567
481,838
399,077
341,091
753,360
567,785
723,855
f 396,380
1,303,429
1,257,047
601,321
551,826
2,570,061
2,376,123
2,285,102
2,035,417
1,672,230
2,536,175
de West van In die en Bengalen.
»
»
n
f 51,777
104,651
14,850
225,670
4,205
432,645
81,041
8,904
,,
»
»
»
»
»
»
»
»
»
n
China, Japan, Manilla en Siam.
»
»
»
f 11,085
56,693
43,905
42,111
9,999
18,776
28,011
6,347
»
»
»
»
»
!>
),
»
n
»
{ 1,075
(6) f 116,019
242,675
311,523
480,060
283,222
398,413
271,888
410,354
272,181
(7) 154,567
(7) 365,342
•
48,756
41,530
67,142
Europ
en
AmerU*
n
11
11
f 3,
l5>
18
32
3
25
31
6
1
,
t
1
i
1
1
1
t
1
i
f 112
255
351
1,913
1,631
790
997
1,366
920
654
981
135"
J l'
\
' 0 E R.
T„*„-i — - " M U I r°P\H>raan
n 'scl>appen.
ril*; . -A
773,602
» ; 685,748
» ' ^ O ^ l
a4 804,192
16,1 f 593,676
18,6' 546,286
32,3 858,613
3,2 544,553
25Ä x.377,918
31,-j 764,698
6$ 253,599
«
»
519,398
346,081
364,471
a 509,569
„ 444,567
„ 481,838
n
»
"
12,8
55,S
öl,1
13,«
399,077
341,091
, 753,360
567,785
724,930
625,309
^soi^s
^919,753
2.994,983
31,5;' 2,466,303
90,«) 3-759,l04
97,1 3>645,159
66,1] 4-06l,655
2 o / 3' 2 7 6-725
54,?â 2' 5 22,557
81,1 \ 3,949,836
Speciën.
f 47,939
88,176
50,355
16,004
23,844
190,845
53,275
12,935
36,608
29,865
43,658
f 138,024
102,600
n
5,530
»
200
»
»
60,480
»
2,450
f 242,500
131,121
184,540
361,197
120,813
204,594
279,420
150,089
153,888
129,793
115,835
Algemeen
totaal.
f 821,541
773,924
1,558,986
820,196
617,520
737,131
911,888
557,488
1,414,526
794,563
297,257
f 657,422
448,681
364,471
515,099
444,567
482,038
399,077
341,091
813,840
567,785
727,380
f 867,809
1,932,584
2,104,294
3,356,180
2,587,116
3,963,698
3,924,579
4,211,744
3,430,613
2,652,350
4,065,671
AANGEKOMEN VAAR')
EUROPEESCH GETUIGDE.
B
B 3 >
»
»
»
9
11
17
23
10
10
8
48
31
33
35
»
n
»
n
n
»
»
32
52
55
99
84
113
166
153
98
111
106
à
CD a ri
))
»
»
710
820
16641/2
1617
11041/2 682
516
6851/2
4112
2509
2937
3128
n
»
»
»
»
»
»
25481/2
43771/2
52151/2
74371/2
7388
7907
15197
14998
9597
11258
12083
ISLANDSCH GETUIGDE.
à Ci .SP '3 hi 03 os >
»
n
»
511
320
377
465
319
346
136
360
116
117
131
152
»
»
»
«
»
»
»
1073
1559
3025
2327
2158
741
867
774
800
776
812
p
to cä
î)
»
»
2238
13681/2
13891/2
15771/2
1129
1680
780
1327
1525
1458
1270
1554
»
»
»
»
»
n
»
43121/2
52781/a
61731/2
5900
8411
4032
4708
4638
4360
3961
4273
:UIGEN.
TOTAAL.
C 0? '3
03 CS
lî
11
11
520
331
394
488
329
356
143
. 368
164
148
164
187
170
211
222
208
214
172
224
1105
1611
3080
2426
2242
854
1033
927
898
887
918
à
•*» E» OS ri
M
11
11
2948
21881/2
3054
3194-1/2
22331/2
2362
1296
2OI2I/2
5637
3967
4207
4682
6007
8096
83771/2
76471/2
13032
11096
12858
6861
9656
11389
13373 l/s
15799
11939
19905
19636
13957
15219
16356
VERTROKKE SST VAARTUIGEN.
EÜKOPEESCH GETUIGDE.
0 ba '3 S 03 OS >
})
»
»
11
9
17
20
11
15
8
8
47
34
29
37
»
»
- »
n
»
»
»
31
49
50
86
83
113
164
149
101
114
106
à w 03 ri
11
II
11
754
615
16071/2
1495
9801/2
1207
626
633
3942
3092
2500
3326
»
n
»
»
»
n
n
24101/ä
42471/2
51III/2
65721/2
6685
83031/2
152491/2
146101/2
9929
11661
12192
INLANDSCH GETUIGDE.
à CO 60 . 1 - 1 +a U 03 OS >
I)
II
II
489
287
375
454
356
351
169
273
97
107
117
159
»
»
»
»
»
»
11
1293
1525
3106
2545
2416
871
1033
946
1051
1139
1131
a CJ -M ai a 1-3
»
n
11
2229
III91/2
16161/2
1435
1256
1529
965
1114
1448
1230
1219
1641
»
»
»
n
n
»
n
51761/2
5695
7075
64261/2
88661/2
47911/2
54821/2
51071/2
5407
4992
5332
TOTAAL.
C So '3 - . j S 03 >
»
»
»
500
296
392
474
367
366
177
281
144
141
146
,196
172
236
220
222
219
171
202
1324
1574
3156
2631
2499
984
1197
1095
1152
1253
1237
s
• p 00 03 ri
'l
il
11
2983
17341/2
3224
2930
22361/2
2736
1591
1747
5390
4322
3719
4967
5937
8216
81591/2
92431/2
13422
11264
12057
7587
99421/2
121861/2
12999
155511/2
13095
20732
19718
15335
16652
17524
136
co 13 >
O
S3 -*» OQ O
C3
d 13 Cu S3 CD VH f=!
J2 "3
o
o
ô
"c3 S3
H
sa
î-t 5
1846
1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
1846
1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
1846
1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
' ' _
I JN V U
VOORTBRESGSELEV VAN
Europa
en
Amerika.
f 86,014
189,313
115,041
89,766
212,091
171,037
66,573
39,480
279,349
403,692
171,210
)J
))
f)
Ï)
J)
»
»
»
))
»
»
>!
»
»
»
»
V
))
)J
»
»
>!
de West van Indie en Bengalen.
f 6,702
10,994
2,030
340
352
8,960
6,640
2,860
7,256
7,680
4,537
n
»
îj
»
»
»
n
»
j)
»
»
»
»
»
j ,
H
))
n
»
»
China, Japan, Manilla en Siam.
f 56,124
76,828
64,336
94,167
118,170
58,828
136,895
50,763
132,479
47,936
30,360
)J
»
n
n
n
»
j?
»
»
»
»
»
»
»
Ï)
n
»
H
»
»
H
den
Oosterschen
Archipel.
f 49,846
87,707
60,701
95,900
102,301
37,989
14,655
34,729
107,367
89,764
154,129
»
n
»
»
»
»
»
n
»
»
»
»
»
»
»
»
»
)»
»
»
»
»
E R.
Totaal
koopman
schappen.
f 198,686
384,842
242,108
280,173
432,914
276,814
224,763
127,832
526,451
549,072
360,236
f 13,017
55,635
39,570
62,177
13,456
14,062
14,993
10,575
26,235
15,347
9,862
f 162,845
201,494
143,388
135,002
140,825
180,600
169,214
106,912
95,846
135,771
201,150
Speciën.
f 2,000
»
. n
)>
»
H
»
»
»
H
»
»
n
»
»
»
j)
n
»
»
»
M
f 1,000
1,900
))
n
»
»
»
561
»
»
»
Algemeen
totaal.
f 200,686
364,842
242,108
280,173
432,914
276,814
224,763
127,832
526,451
549,072
360,236
f 13,017
55,635
39,570
62,177
13,356
14,062
14,993
10,575
26,235
15,347
9,862
f 163,845
203,394
143,388
135,002
140,825
180,600
169,214
107,483
95,846
135,771
201,150
U
VOORTBEENGSELEN VA.N
den
Oosterschen
Archipel.
f 65,300
74,542
30,686
118,592
104,730
109,869
134,483
100,606
134,537
136,158
251,525
»
»
»
H
»
»
0
»
»
»
»
»
))
((
»
n
»
»
v
v
»
»
de West van Indie en Bengalen.
f 2,750
3,060
1,636
»
»
»
'6,540
»
4,000
5,710
2,100
»
))
)1
»
I)
ÎÏ
»
y
»
»
»
»
»
»
»
M
j)
H
))
'»
»
I)
China, Japan, Manilla en Siam.
f 23,151
33,047
38,404
24,876
10,715
47,559
16,316
39,779
72,832
20,397
13,791
»
n
j)
»
»
n
»
»
n
»
»
H
»
»
H
))
»
))
"
»
»
»
Euro
en
Ameri
f 75
32
24
41
10
14
15
11
27
53
30
)
J
,
137
j i v
R.
ropa f°taal
n i°Pman
rika. *appen.
Speciën.
Algemeen
totaal.
AANGEKOMEN VAARTUIGEN.
EUKOPEESCH GETUIGDE.
>
IN'LANDSCH GETDIGDE. TOTAAL.
6ß
03 IJ >
03 • 5
VERTROKKEN VAARTUIGEN.
EUKOPEESCH GETUIGDE.
à ba
S >
a OJ
ri
ISLANDSCH GETUIGDE.
C G> ta 3
03 CS >
o
03 ri
d (D SD
3
f-i C3 03 P*
75,7
52.'
24,96
U , *
L0,1 S
L4,22
L5,7S
Ll,6<
37,5i'
>&$
i0,4
166,934 f
H3.333
95,695
185,34o
125.634
171,654
173,060
!52,031
238,914
216,221
297,845
II !
II
D
16,989
30,173
21,576
2Ml2
H,717
18,112
3,996
6,521
7,140
34,631
25,004
62,935
35,483
79,961
45,837
42,225
59,314
44,319
24,174
43,073
49,266
95,395
8,500
91,155
40,826
850
6,000
2,000
175,434
143,333
05,695
185,340
125,634
171,654
173,060
152,031
238,914
216,221
297,845
23
25
27
14
37
45
39
13
16
2-2
23
16,989
30,173
21,576
26,412
11,717
18,112
3,996
6,521
7,140
34,631
25,004
154,390
76,309
80,811
45,837
42,225
65,314
46,319
24,174
43,073
49,266
95,395
3110
3675
3081
1687
3851
41051/2
71501/2
2276
2173
3128
3792
»
J»
18
9
15
89
44
23
12
77
62
76
35
»
180
53
58
153
81
361/2 141/2
74
89
125
18
)J
»
41
34
42
103
81
68
51
90
78
98
58
J)
n
»
»
»
D
i
i
3290
3728
3139
1840
3932
41421/2
7165
2350
2262
3253
3860
»,
H
)}
)J
»
» ))
II
. »
»
»
)J
»
n
!)
))
H
»
»
»
H
)î
i)
))
»
»
» »
j)
»
»
»
»
»
n »
»
n
22
26
27
15
37
40
38
13
16
23
23
2945
3770
2422
1598
3851
36801/2
71301/2
2276
2143
3161
3792
14
8
17
64
38
31
30
76
62
77
35
172
46
53
119
73
48
47
731/2
89
127
68
36
34
44
79
75
71
68
89
78
100
58
3117
3816
2475
1717
3924
37281/2
71771/2
23491/2
2232
3288
3860
138
en a >
o a *-» m
o O
C3 o "o .sa a
c3 ta PS C3
ïenlijk.J
SD
^3 a ce
<u C3 .5 "o
«i
ca S
CD H o "3 'S o F* O
C3 1-3
1846
1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
1846
1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
1846
1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
I N V O E R .
VOOETBEENGSELEN VAN
Europa
en
Amerika.
H
»
»
* 1)
»
»
n
»
))
1)
»
»
»
»
))
!)
1)
»
»
!)
»
»
f 395,266
635,577
375,082
383,920
412,825
494,756
374,915
303,432
339,441
451,023
439,050
de West van In die en Bengalen.
»
»
)!
»
»
))
»
ïï
J)
»
1)
»
»
»
)ï
»
H
))
»
))
))
1)
f 26,712
46,878
16,916
16,632
17,415
26,248
14,158
8,811
4,830
9,929
18,752
China, Japan, Manilla en Siam.
»
»
»
»
»
. »
»
»
))
!!
»
)>
»
)»
»
)>
11
)!
!)
»
»
»
f 43,572
63,118
90,156
65,378
35,615
53,019
43,709
28,764
40,057
46,475
64,198
den
Oosterschen
Archipel.
»
»
H
!>
»
n
' ))
»
»
»
))
»
»
»
!)
1)
))
î)
»
»
»
»
f 505,646
501,171
509,156
431,077
401,209
474,045
401,225
393,778
401,548
429,217
414,538
Totaal
koopman
schappen.
f 416,516
625,465
550,599
433,754
420,884
490,123
434,845
429,178
396,252
511,837
415,007
f 378,818
364,150
257,753
260,074
291,999
363,283
214,955
188,120
267,513
273,689
310,514
f 971,196
1,246,744
991,310
897,007
867,064
1,048,068
834,007
734,785
785,876
936,644
936,533
Speciën.
f 30,330
7,600
»
10,200
»
2,300
4,000
3,940
1,000
7,000
10,000
f 5,318
3,416
12,700
4,833
»
»
»
n
»
»
»
f 36,648
12,916
12,700
15,003
W
2,300
4,000
4,501
1,000
7,000
10,000
Algemeen
totaal.
f 446,846
633,065
550,599
443,954
420,884
492,423
438,845
433,118
397,252
518,837
425,007
f 384,136
367,566
270,453
270,907
291,999
363,283
214,955
188,120
267,543
273,689
310,514
f 1,007,844
1,259,660
1,004,010
,912,010
867,064
1,050,368
838,007
739,280
786,876
943,644
946,533
Ü
VOOETBEENGSELEN VAN
den
Oosterschen
Archipel.
H
»
»
))
a
ÎÎ
••t
n
!J
n
»
i;
3>
t)
Ï)
»
u
»
)!
!l
»
)J
f 134,174
128,902
124,105
125,184
118,120
123,726
86,132
61,590
92,710
103,081
120,699
de West van Indie en Bengalen.
s)
7)
»
)i
»
ii
»
')
»
»
))
t)
ÎÎ
))
»
')
1)
»
1!
M
»
»
f 3,982
16,515
10,128
12,785
7,214
3,533
1,660
1,891
672
3,949
166
China, Japan, Manilla en Siam.
»
»
»
»
»
>}
3)
)>
)J
))
))
»
»
M
»
))
»
»
»
Jî
î)
)?
f 6,426
8,101
29,986
2,125
5,327
6,555
5,727
3,479
4,279
1,760
5,183
Euro
en
Ameri
f 8«
fi
U
7
12
12
5
5
2
1
6
139
d
~~~ Ëurf
en
meri»
.,
»
»
»
«
«
*
i
?
ii
»
i
i
>
i
i
«
»
u
«
»
sa
GO,
lld 1$ va
i$
$
56.
24
j«
64.
r O E R .
Totaal
iooPman
'3cllappen.
112,814
I34,fi95
149,948
120,825
141,804
127,775
76,820
65,530
40,912
34,883
49,073
41,666
13,856
29,153
23,559
63,244
53,951
26,478
26,763
31,095
9,553
20,742
234,404
214,207
280,638
216,633
258,990
259,182
151,613
122,988
l22,220
128,332
190,214
Speciën.
f 176,230
62,465
51,200
19,544
5,455
»
»
»
»
»
2,700
f 134,458
25,043
2,250
11,233
1,207
500
»
»
»
»
»
f 402,143
128,934
54,300
30,777
6,662
6,500
2,000
»
»
»
2,700
Algemeen
totaal.
f 289,044
197,160
201,148
140,369
147,259
127,775
76,820
65,530
40,912
34,883
51,773
f 176,124
39,499
31,403
34,792
64,451
54,451
26,478
26,763
31,095
9,553
20,742
f 636,547
343,141
334,938
247,410
265,652
265,682
153,613
122,988
122,220
128,332
192,914
AANGEKOMEN VAARTUIGEN.
EUROPEESCH GETUIGDE.
fi ai s
03 >
1!
M
JJ
»
,)
»
»
,,
11
,)
»
»
»
»
11
1)
il
»
»
»
s,
»
88
84
77
66
86
100
91
93
84
95
121
c o
CO es h3
»
»
j .
»
»
))
»,
>!
1)
1J
)J
»
1)
!,
,,
n
»
»
»
»
»
n
97861/2
95851/2
7112
6461
88741/2
10004
107531/2
125471/2
8592
12717
15471
IKLANDSCH GETUIGDE.
n SD 3
03 es >
»
JJ
Jî
î)
))
»
))
))
»
Jî
JÎ
JÎ
)i
»
»
JÎ
»
n
y,
;Î
Î)
»
284
387
442
373
447
450
401
447
431
53Ö
444
p
•*-* CQ OS
,)
II
)î
I)
II
,)
I!
»
,)
11
)!
!)
M
>!
,1
'
»
»
JJ
1)
»
»
1,
1096
11691/2
1153
9361/2
10813/4
1395
11561/2
1281
1259
1342
131 8
TOTAAL.
c
CJ 6û S +3 ^1 03 03 >
))
»
Jî
))
)î
n
JÎ
ÏÎ
»
JÎ
>ï
»
D
»
»
»
H
»
î!
îî
H
lï
372
471
519
439
533
550
492
540
515
631
565
B CU
CO es h3
i,
. ,1
»
u
i.
n
»
n
)!
»
1,
I)
»
11
J,
II
'Il
II
11
>!
»
»
108821/2
10755
8265
73971/2
99561/4
11399
11910
138281/2
9851
14059
16789
VERTROKKEN VAARTUIGEN.
EDKOPEESCH GETUIGDE.
n
CU 60 "S • 03 >
90
80
73
08
71
95
90
89
82
91
201
0
-, CO
CS 1-3
»
!î
»
)5
îî
!>
n
»
JÎ
ÎÎ
) Î
»
»
»
»
JÎ
n
j)
n
0
M
))
99801/2
9130
73661/2
6647
7836
98811/2
10526
12205
9111
11597
15237
INLANDSCH GETUIGDE.
H 60
ï-l CS OS
II
II
II
M
»
»
II
11
11
II
II
II
II
11
l>
II
II
î)
11
II
11
11
105
361
269
357
435
416
401
421
399
449
352
• * * CO OS
»
»
H
î)
îî
»
JJ
ÎJ
M
î)
»
î)
' îî
îî
JI
J)
»
»
))
Jî
n
»
10951/2
1075
1227 3/4
8603/4
II291/4
13131/2
1118
II741/2
1213
3577
1091
TOTAAL.
fi
CCI bJO 13 + 3 H 03 OS >
»
îî
»
" )>
»
)J
))
))
Jî
JJ
»
»
»
»
îî
W
JJ
ïî
Jî
»
Jî
195
441
342
425
506
511
491
510
481
540
553
« ou CQ os
u
l)
" »
»
II
11
11
M
)>
11
11
11
l>
II
il
t)
11
l)
11
11
»
11076
10205
85941/4
75073/4
89651/4
11194
11644
133791/2
10324
15174
16349
140
03
M S3 C3 &. o
o a
I N V O E R .
VOORTBRENGSELEN VAN
03 1-5
Europa
en
Amerika.
de West van In die en Bengalen.
China, Japan, Manilla en Siam.
den
Oosterschen
Archipel.
Totaal
koopman
schappen.
Speciën.
Algemeen
totaal.
^ 0
VOORTBRENGSELEN VAN
den
Oosterschen
Archipel.
de West van Indïe en Bengalen
China, Japan, Manilla en Siam.
Eurof
500]
-eh; en '
AmerikJS»
1846 f
1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
41,640|f
53,349
47,315
89,766
212,091
171,037
66,573
39,480
40,320
86,048
70,761
6,814
2,341
6,580
340
352
8,960
6,640
2,860
3,189
1,750
5,670
5,464
6,073
12,040
94,167
118,170
58,828
136,895
50,763
9,452
11,987
9,418
36,438
45,477
39,896
95,900
102,301
37,989
14,655
34,729
34,077
45,535
35,979
,~n 90,356
107,240
105,831
280,173
432,914
276,814
224,763
127,832
87,038
145,230
121,828
5,710
3,000
»
1,525
13,500
3,000
96,066
110,240
105,831
280,173
432,914
276,814
224,763
127,832
88,563
158,730
124,828
131,864
101,920
134,703
118,592
104,730
109,869
134,483
100,606
85,151
91,555
56,983
64
6540
»
105
»
1200
837
310
100
24,876
10,715
47,559
16,316
39,779
255
41/
10,1
i5,;
2/
ken:
(1) In de ontvangen verslagen, waaruit deze opgaven geput zijn, wordt niet genoegzaam aangeduid, of de in- en mtvoet ade ^ j xii ue omvangen vcioiageu, j»«»»*«" *.««•« «re,""— &~r-" ~v"> o -c Banka, de koffij van Menado en de gouvernements specerijen van Amboina en Banda
(2) De cijfers van Sumatra's Westkust en Benkoelen zijn de sommen der handelsbeweging van elke aldaar voor den gr°l
(3) Begrepen onder het cijfer in de kolom van de voortbrengselen van den Indischen Archipel.
(4) Het handelsverslag van Pontianak over 1850 is niet ontvangen. \ s
(5) De plotselinge toeneming van den handel en de scheepvaart te Macassar valt zamen met de vrijverklaring, die bij p u b ' 1 ^
(6) In deze jaren zijn de voortbrengselen van China, Japan, Manilla en Siam met die van de West van Indie en Berf
(7) Hieronder begrepen de voortbrengselen van Manilla.
(8) Van Gorontalo, Ternate, Amboina en Banda zijn de hier voorkomende cijfers alleen vereenigd ontvangen.
141
XJÏ
' O E R .
Totaal
ikooPmanarop9"'
en
leriï*
/aappen.
136,587
•v 102,476
j 134,803
185,340
* w 125,634
l0'1 171,654
^ 173,060
*5'' 152,031
i « 87,674
%
1,
92,885
58,183
Speciën.
f 8100
4606
))
»
»
»
»
»
))
7000
»
Algemeen
totaal.
f 144,687
107,082
134,803
185,340
125,634
171,654
173,060
152,031
87,674
99,885
58,183
AANGEKOMEN VAARTUIGEN.
EUKOPEESCn GETUIGDE.
S CP
3
c3 C3 !>
30
30
37
14
37
45
39
13
33
48
40
a co co CS hl
3432
3301
3825
1687
3851
41051/2
71501/2
2276
3721
4993
5629
INLANDSCH GETUIGDE.
C CP 6 0
S F* CS C3 >
16
14
24
89
44
23
12
77
30
20
32
CD
GO ca 1-5
72
105
165
153
81
361/2
141/2
74
140
146
221
TOTAAL.
a co fcO 3 cä si
46
44
61
103
81
68
51
90
63
68
72
a
CS
3504
3406
3990
1840
3922
4142
7165
2350
3861
5139
• 5850
VERTROKKEN VAARTUIGEN.
EUEOPEESCH GETUIGDE.
S CU ta
f-* es >
28
30
35
15
37
40
38
13
31
46
38
s CU -*> GO CS h-3
3409
3301
3751
1598
3851
36801/2
71301/2
2276
3611
4975
5592
1NLANDSCH GETUIGDE.
a CU
h CS CS !>
16
14
24
64
38
31
30
76
30
19
32
TOTAAL.
c CU 6 0
co X Vj « CS . « hl >
72
105
165
119
73
48
47
731/2
140
118
221
44
44
59
79
75
71
68
S!)
61
55
70
(3 CU
CO CS Hl
3481
3406
3916
1717
3924
37281/2
71771/2
23491/2
3751
5093
5818
lening
vod1
n gr*
b Van het Gouvernement geheel achterwege is gelaten. Blijkbaar echter is onder den uitvoer niet begrepen het tin van
opengestelde haven ; ook de handel tusschen die havens onderling is daaronder begrepen.
9 September 1846 heeft plaats gehad.
1 Za»eniijk
Beüê opgegeven.
36
Z I T T I N G 1858 — 1859 - — (LXV.)
Verslag van liet helieer en den staat der Kolonien over 1856.
VERBETERINGEN OP HET VERSLAG VAN OOST-INDIE.
N°. 24«.
In het Verslag zelf.
staat: behandeld, lees: >> gehandeld".
n beide, » » beiden".
» 575,953, » » 275,953".
» pasviah's, » » pasirah's".
» pangarans, » » pangeran's".
» pangaran, » » pangeran' .
u pangarans, » » pangeran's".
u Botang-, » » Batang-".
» SAIDI, » » SAID".
» DJCHAN, » » DJEHAN".
» senghadjis, » » senghadji's".
» willen, " » zullen".
•> ter, " » tot".
» Kaiang, » » Karang".
» strekken, » " strekten".
» men, » *•» werd".
38 in de noot n°. 4, reg. 2, v. o. staat: Banjoenwangi, lees: n Banjoewang
40, kolom 1, reg. 2, staat: de, lees: n den".
n dezen, » » deze".
) Ternata, » » Ternate"
i Tjitan-doei, » » Tjitandoei'.
ii laatste, » » laatst".
i Lombok, » » Lembeh".
u de Kalatoea, » » Kalatoea".
n Bangoai, » n Bangaai".
» Magalang, » » Magelang"
» Ä««fo, ' n » Kedoe".
» commissie, » » de commissie".
66, kolom 2, reg. 7, » Foelies, » »Toelies".
Bladz.
»
»
»
>1
11
»
»
»
»
»
»
))
»
*)
»
1,
1,
2,
24,
29,
))
»
H
33,
))
34,
))
»
»
35
»1
reg.
Î)
7,
8,
kolom 7, reg. 16,
reg.
n
»
»
»
»
»
»
»
»
»
»
»
8 en 13,
18,
22,
28,
30,
27,
»
6,
33,
H
1, V. 0.
10,
i,
44,
45,
46,
46,
49,
50,
J)
57,
62,
63,
reg.
n
»
»
»
»
»
»
n
)i
8,
12, v. o.
21,
6, v. o.
10,
14,
24,
7, v. o.
6,
39,
Bladz. 72, noot, reg. 2, staat: negorijscke, lees: » negory-scholen".
» 75, kolom 2, reg. 11, » Mangetan, » »Magetan".
» 76, reg. 35, • » watererijk, » » waterrijk".
» 79, » 6, v. o. » 1846, »» » 1856"
» 79, noot, reg. 2, » n».!, » » n°. XCI".
» 87, reg. 14, 21 en in de noot n°. 1, staat: tibau, lees: » tiban".
staat: Overpachte, lees: » On verpachte".
» geïnd, » rf ongeïnd".
» behoeften, » »behoefte".
» door, » » voor".
» inkomsten der rijscidtuur, lees: » uitkomsten der
rijstcultuur".
» Äei getal, lees: » dat het getal".
» Koetvardjo, » » Koetoardjo".
» 106, in den staat, kol. 2, reg. 1, staat: getal, lees: »getal indigo-fabrieken",
» 131, reg. 14, staat: gunstige, lees: » gunstigste".
» 132, » 4, » holtet, » »koeliet".
» » » 5, v. o. » Banjoewang, » » Banjoe-irang".
Inhoudsopgave.
Bladz. I, reg. 1 1 , staat: Sardinische-eilanden, lees: » Sandwich-eilanden".
))
»
»
»
»
»
»
88,
88,
91,
93,
96,
100,
105,
»
»
»
»
»
»
»
12,
1,
5,
10,
1,
37,
3,
V. 0
V. 0.
V. 0
v, 9, CIV » C, IV".
Bijlagen.
Bladz. 3 , reg. 3, staat: vrij,
» 16, » 17, v.o., » Ttabaijen {sarong's)
»
»
»
»
»
»
»
»
»
n
»
18,
19,
20,
20,
29,
30,
40,
43,
44,
97,
»
»
»
»
il
»
»
»
»
»
»
»
25,
9,
7,
v
v
7 en
1,
1,
1, 16,
6,
2,
1,
v
0.,
0.,
8,
0.,
»
11
I)
»
11
»
))
11
11
11
11
»
oodzakelijk,
Lebok,
te zijn,
balé-baleés,
ONTVANGSTEN,
administratie,
»
Magalang,
Madwra,
81,
119,
lees : » niet vrij".
» » kabayen en sarong's".
» » noodzakelijk".
» » Lebak".
» » zijn".
» » balé-balé's".
» » UITGAVEN".
» » administratie in Indie"
» » administratie in Nederland".
» » Magelang".
» » Madura".
» » 119".
» » 81".
ZITTING 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
VERBETEttING OP HET VEESLAG VAN OOST-INDIK.
N°. 245.
In het overzigt van de hoeveelheid zout, op Java en Madura verkocht (bladz. 90), staat:
Kojan's. Pikols. Q-eldswaarde. 1856 23,892 9l2/32 f 3,976,919:10% lees: 1856 20,892 9l3/32 f 3,976,919:10%
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
VERSLAG WEGENS SURINAME.
N°. 25.
VERSLAG van het beheer van Suriname en van den slaat waarin
de kolonie zich bevindt, over het jaar 1856.
A. Grondgebied.
In de bepaling van het grondgebied der kolonie Suriname heeft sedert het vorig jaar geene verandering plaats gevonden.
B. Bevolking.
I. VKIJE BEVOLKING.
Blijkens het vorig Verslag bedroeg de vrije bevolking, met uitzondering van die van het leprozen-etablissement Batavia en van de Indianen en boschnegers, op 31 December 1855 14,322 hoofden, te weten:
Mannen. Vrouwen. Totaal.
7,165 7,157 14,322
Hierbij gevoegd :
geboren gedurende 1856 245 228 473
aangekomen » » 221 (') 92 313
ffemanumitteerd » » 105 176 281
7736 7653 15,389
en afgetrokken : Mannen. Vrouwen. Totaal.
overleden gedurende 1856 279 180 459
vertrokken » » 158 ( 2) 84 242
naar het leprozen-gesticht Batavia . . 1 » 1 438 264 702
Blijft op 31 December 1856 de vrije bevolking, met uitzondering als boven. . . 7298 7389 14,687
(1) Hieronder 5 officiereu en 90 soldaten,
(2) Hieronder 21 militairen.
:l
I I . NIET-VBIJE BEVOLKING.
Volgens het vorig Verslag bestond dit gedeelte der bevolking op ultV December 1855 nit:
Mannen.
18,226
Vrouwen.
19,780
Totaal.
38,000
Hierbij gevoegd :
gedurende 1856 geboren 608 642 1,250
overgebragt van Curaçao 3 6 9
weder ingeschreven een vroeger afgeschreven, doch thans teruggekeerde wcgïooper 1 „ i
bij speciale vergunning, ter verbetering van vroeger verzuimde opgaven, ingeschreven . . 3 14 i7
18,841 20,442 39,283
i Hiervan afgetrokken :
Mannen. Vrouwen. Totaal.
gemanumitteerd 105 176 281
overleden 626 568 1,194
als besmet naar het leprozen-etablissement Batavia opgezonden . 1 1 14 25
bij speciale vergunning, ter verbetering ' van vroeger verzuimde opgaven, afgeschreven 5 3 §
weggeloopen . . 15 i \Q 762 762 1,524
Blijft op uit«. December 1 8 5 6 . . . . 18,079 19,680 37,759
welk getal geheel overeenkomt met dat der op uit". December 1856 in de registei'3 ingeschreven slaven. Het eindcijfer der slavenbevolking op uit0. December 1856 toont hier eene vermindering aan met dat van 1855, ten bedrage van 247; doch deze vermindering is alleen toe te schrijven aan het groote getal manumissien, dat in 1856 281 bedroeg. Het aantal geboorten bij de slavenbevolking overtrof dat der sterfgevallen met 56; eene verhouding die alweder, even als in 1855, gunstiger is dan bij de vrije bevolking. Onder de opgegeven cijfers voor de vrije en slaven-bevolking is die van het leprozenetablissement Batavia aan de Coppename niet begrepen. Op uit". December 1855 waren aldaar aanwezig :
Vrijen. Mannen. Vrouwen. Totaal.
20 3 23
Gedurende 1856 werd daar opgenomen. 1 » 1
21 3 24
en overleden 3 „ 3
blijft op 31 December 1856 18 3 21
3
Slaven.
Aanwezig op 31 December 1855 . .
Geboren gedurende 1856. . . . .
Derwaarts overgebragt gedurende 1856
Te zamen .
Overleden gedurende 1856 . . . .
Blijft .
Zoodat de bevolking op 31 December 1856 aldaar bestond uit 21 vrijen en 357 slaven. Nadere bijzonderheden omtrent dit etablissement zijn hierna te vinden onder de hoofdstukken Eeredienst (Moravische broeder-gemeente) en Geneeskundige dienst.
Bovenstaande uitkomsten van 14,687 vrijen en 37,759 niet-vrijen, welke kunnen geacht worden naauwkeurig te zijn, zijn, even als die van het vorig jaar, verkregen volgens de wijze van berekening gevolgd voor het Verslag over 1854. De volgende tabel geeft omtrent de verdeeling der bevolking nadere bijzonderheden ; zijnde de daarin voorkomende opgaven getrokken uit de divisiestaten en wijkregisters.
Mannen.
154
7
11
172
24
148
Vrouwen.
208
2
14
224
15
209
Totaal.
362
9
25
396
39 .— 357
;
4
Bevolking op ultimo December 185G.
De stad Paramaribo on derzelver buitenwijken. . .
De forten Zeelandia en Nieuw Amsterdam en de verschillende posten in de divisien en districten • .
De zeemagt en koopvaardijvloot ter reede van Paramaribo, gemiddeld be
Divisie Boven-Suriname en
Divisie Boven-Commewijne.
Divisie Boven - Cottica en Perica . . . . . . .
Divisie Beneden - Comme
Divisie Beneden-Cottica . .
» Saramacca. .
District Nickerie . , . .
Etablissement Montecattini's oord aan de Marowijne .
Etablissement Albina aan de
Etablissement Batavia aan
VRIJEN
Man
nelijk.
4,949
726
500
128
132
60
98
86
134
54
84
46
3
31
18
7,049
Vrouwe
lijk.
6,530
107
44
84
34
54
44
67
27
84
58
—
16
o O
7,152
NEET-VRIJEN
GESLACHTEN.
Totaal.
11,479
833
500
172
216
94
152
130
201
81
168
104
3
47
21
14,201
Man
nelijk.
2,217
6
2,302
1,864
1,274
2,138
1,812
3,731
822
799
1,070
—
148
18,183
Vrouwe
lijk.
3,561
10
2,403
1,938
1,332
2,409
1,844
3,839
813
847
1,016
—
209
20,221
Totaal.
5,778
16
4,705
3,802
2,606
4,547
3,656
7,570
1,635
1,646
2,086
—
375
38,404
Generaal
totaal.
17,257
849
500
4,877
4,018
2,700
4,699
3,786
7,771
1,716
1,814
2,190
3
47
378
52,605
5
Over de wijze waarop deze opgaven verkregen worden, hare meerdere of mindere naauwkêurigheid en de oorzaak dat de op deze tabel voorkomende totalen niet overeenkomen met de eerstgemelde, zijn uitvoerige mededeelingen gedaan op bladz. 5 van het Verslag over 1855, waarnaar te dien opzigte verwezen wordt. Ter bevordering van eene behoorlijke inzending van statistieke tabellen of van andere opgaven, welke door het Bestuur in het algemeen belang noodig geacht worden, is door den Gouverneur van Suriname uitgevaardigd de publicatie van den 9/10 December 1856, G. B. n°. 13, houdende vaststelling van eenige voorzieningen ter verzekering van eene tijdige inzending der statistieke tabellen, of van andere opgaven, welke het Bestuur in het algemeen helang noodig acht. In de bij dit Verslag overgelegde uitgebreide divisiestaten (Bijlagen A — I) vindt men zeer uitvoerige mededeelingen omtrent de bevolking, de voortbrengselen en den toestand van elke plantage ; waaruit wederom blijkt dat het Bestuur der kolonie geene pogingen nalaat om de opgaven zoo naauwkeurig en zoo uitvoerig mogelijk te verkrijgen. De twee volgende staten geven aan het aantal geboorten , huwelijken en echtscheidingen en het aantal sterfgevallen, waarbij voor de vrijen de leeftijd van de overledenen is aangegeven, en voor de slaven is gemeld tot welke categorie zij behooren , namelijk of zij privé dan wel plantage-slaven, of op Batavia gevestigd zijn.
STAAT der geboorten, huwelijken en echtscheidingen gedurende het jaar 1856.
GESLACH TEN.
Mannelijk .
Vrouwelijk.
sa
o o M o o Q
9
8
17
G E B O O R T E N .
VKIJE BEVOLKING.
In
echt.
65
65
130
Buiten
echt.
180
163
343
Te
zamen.
245
228
473
SLAVEN.
Privé
128
136
264
Plan
tage
480
506
986
Totaal.
608
642
1250
Op
Batavia.
7
2
9
Generaal
totaal.
860
872
1732
o
'o 1 3
70
O
• i-H
*<u
O
Nihil.
STAAT der sterfgevallen gedurende het jaar 1856..
GESLACHTEN.
Mannelyk .
Vrouwelijk.
à tu
tsß fin a Fl CS
6 _o "a o t» hl
9
8
17
S T E R F G E V A L !
TRUE BEV
a O CS " - i co
1 3 B <D
B M
57
45
102
o
B
T 3 S
+3 o -** • co § u Ö 03 i>
13
12
25
o (M 'a o 'B O B .a • +3 o 2 « t—l Q U P e3 >
26
16
42
o a T 3 a O
+3
CM O) FH B <S CS "~> >
52
14
66
o
a o H3 a! B A o
co S a es cä ••-> >
54
18
72
o
B
a C'
OLKING.
O o à •"*! o FH a es C3 " - » i>
23
17
4 0
o CO a CD 1 3 O P,
Ä «a
an 50 t jaren.
>
28
15
43
i
sä 13 a
a FH'
a °
>
20
43
63
i FH O 'O 3
CO 1 3
O
§ à e ° >
6
»
6
E N .
a
C3
H
279
180
459
.* ce cä ffl a. O
8
n
• '
SLAVEN.
t» 'S £H
156
139
295
o bû CS B es <k
470
429
899
(U a
C3
N
O H
.2
CS
rj H a, c; 1 62624
56815
1194 39
#
03
•+-»
1—H
O r*
O
932
763
1695
2
6
Uit eene vergelijking van deze twee staten blijkt nader de gunstige verhouding tusschen het getal geboorten en de sterfgevallen, zoowel onder de vrije als onder de sla venbevolking; terwijl het getal huwelijken, dat in 1854 slechts 52, in 1855 slechts 63 bedroeg, thans tot 70 geklommen is (waaronder 9 paren onvermogend); hetgeen het bewijs oplevert dat de pogingen der geestelijken om het huwehjk te bevorderen, niet geheel zonder vrucht blijven. Even als in het Verslag des vorigen jaars zij hier aangemerkt , dat het toenemen van huwelijken hier niet als maatstaf der zedelijkheid is aan te nemen. Uit gewoonte en vooroordeel is de bevolking der mindere standen over het algemeen tegen het huwelijk, en ziet men veeltijds dat personen, die ongehuwd zamen leven, beter hunne huisselijke pligten waarnemen en eerbiedigen, dan wanneer zij, soms door aandrang of belofte van geestelijken , een huwelijk aangaan. Dit neemt echter niet weg, dat steeds zooveel mogelijk gepaste middelen aangewend worden om dat vooroordeel uit den volksgeest uit te roeijen. Het aantal doodgeborenen overtrof dat van 1855 met drie. Van de 245 geboorten van het mannelijk geslacht waren er 65 in echt en 180 buiten echt. Van de 228 geboorten van het vrouwelijk geslacht waren er 65 in echt en 163 buiten echt, te zamen dus 130 geboorten in echt en 343 buiten echt; hetgeen ten aanzien van de in echt geborenen eene minder gunstige verhouding aanbiedt dan in 1855 het geval was. Op den volgenden staat komt het getal der gemanumitteerde slaven voor, met vermelding van hunnen ouderdom.
Gemanumitteerde slaven gedurende 1856.
VAN HET MANNELIJK GESLACHT.
Onder
de
12 jaren.
40
Van 12
tot
40 jaren.
53
Boven
de
40 jaren.
10
Onbe
kende
ouder
dom.
2
To
taal.
105
VAN HET VROUWELIJK GESLACHT.
Onder
de
12 jaren.
54
Van 12
tot
40 jaren.
82
Boven
de
40 jaren.
38
Onbe
kende
ouder
dom.
2
To
taal.
176
Gene
raal
to
taal.
281
Dit totaal duidt eene merkelijke vermeerdering aan in vergelijking van 1855, toen het getal gemanumitteerden slechts 237 bedroeg. Overigens wordt verwezen naar hetgeen in het vorig Verslag op bladz. 8 over dit onderwerp is gezegd.
§ 1. De Indianen.
In den toestand van deze weinig talrijke bewoners der binnenlanden van Guiana is geene verandering gekomen en wordt dienaangaande verwezen naar het daaromtrent voorkomende in het Verslag van 1855. Alleen zij hier melding gemaakt van de merkwaardige bijzonderheid, dat 28 Arrowakka-Indianeh (mannen vrouwen en kinderen) zich in het laatst der maand September 1856 op de plantage Killensteyn hebben gevestigd tot het verrigten van veldarbeid, tegen een vast dagloon. Blijkens een verslag vanden heemraad der divisie Beneden-Cottica, van den 17den December 1856, waren zij toen nog geregeld en rustig aan het werk. »Het is te hopen — zegt de Gouverneur—alhoewel het niet waarschijnlijk is, dat dit loffelijk voorbeeld door velen van dit zwervend menschenras zal gevolgd worden. Het zoude een verblijdend verschijnsel zijn, wanneer velen dezer Indianen op deze wijze een einde wilden maken aan hun nomadenleven; zij zouden daarbij zoowel physiek als moreel winnen. " Ook aan de Nickerie zijn reeds sedert eenige jaren Indianen in 's lands dienst werkzaam, en ook aan de Coppename is sedert eenigen tijd een gering aantal met houtkappen, ten behoeve van twee ondernemers, bezig. » Deze zoo even vermelde onverwachte werklust der Indiaansche huisgezinnen op Killensteyn — voegt de Gouverneur er bij — zij echter meer vermeld om de zeldzaamheid van het feit , dan wel om daarop de gegronde
/
?
hoop te mogen bouwen, dat zulks ooit van duurzamen of grooten invloed zoude kunnen worden op het gebrek aan veldarbeiders in deze kolonie, al moge men, door zich er op toe te leggen om hen te winnen, hun afkeer voor geregeld werk van lieverlede eenigormate doen verdwijnen. Ten eerste zij hier herinnerd, dat nimmer Indianen zich voor goed binnen den bewoonden kring der kolonie hebben gevestigd, en ten andere zij hier gewezen op het zeer geringe en steeds afnemende getal dier oorspronkelijke bewoners dezer kolonie, dat naar gissing nog geen 1000 bedraagt."
§ 2. De Boschnegers.
Hun getal wordt op ongeveer 8000 geraamd. Zij leven buiten den bewoonden kring der kolonie en bestaan uit 3 hoofdstammen: 1°. de Aucaners, die verreweg de talrijksten zijn ; 2°. de Saramaccaners en 3'. de Becoe- en Moesinga- of Matuarie-negers. In het Verslag van het vorig jaar is op bladz. 8 uiteengezet het wenschelijke van eene wijziging der beperkende maatregelen ten aanzien van de boschnegers, voor zooverre betreft de strenge controle en de belemmeringen in hun vrij verkeer en in hunnen handel met het overige deel der bevolking ; en in de later ingezonden Nota van Inlichtingen op het Verslag van 1854 (1) zijn nadere bijzonderheden omtrent het ten deze verrigte medegedeeld. Tot het ontvangen van de mededeeling van de daarbij bedoelde gewijzigde bepalingen zijn de opperhoofden of granmans der boschnegers door den Gouverneur tot eene zamenkomst te Paramaribo uitgenoodigd. Allen hebben daaraan voldaan : BIJMAN , de voornaamste, het hoofd de Aucaners, in Augustus; ABKAHAM, het hoofd der Saramaccaners, in October, en KALKOEN, het hoofd der Becoe- en Moesinga-boschnegers, in December 1856 »Het is te hopen — zegt de Gouverneur — dat deze milde bepalingen de toenadedering der boschnegers tot het bewoonde gedeelte der kolonie zullen bevorderen en hun meer werklust zullen inboezemen. » In elk geval is het te voorzien, dat de aanvoer van hout door hen op grootere schaal zal geplaats hebben. Ten aanvankelijken blijke van den goeden invloed der nieuwe verordeningen op de boschnegers zij aangeteekend, dat de Aucaners, die vroeger schier naakt zich in de stad vertoonden, er thans prijs op schijnen te stellen om behoorlijk gekleed te voorschijn te komen. "Wordt de zucht naar eenigen tooi aangewakkerd, dan zal ook die om te werken niet achterblijven ; althans zooveel zal er gewonnen zijn, dat niet alle verdiensten aan drank worden besteed. » Van hunnen werklust zal men zich echter voorloopig niet te veel illusie dienen te maken, daar eene poging om hen te bezigen tot arbeid aan de verbetering van het kanaal van Saramacca mislukt is."
C Algemeen beheer.
1°. De Gouverneur.
In de maand Frebruarij bezocht de Gouverneur het etablissement Albïna aan de Marowijne. Bijzonderheden omtrent dat etablissement zijn, voor zooveel noodig, hier achter in hoofdstuk P vermeld. Op die reis bezocht de Gouverneur ook onderscheidene katoen-, koffij- en suikerplantages bij terugkeer van Albina, en overal vond hij de bevolking in rust en ordelijk aan aan het werk. » Het school- en godsdienstig onderwijs bleek mij echter — zegt de Gouverneur —niet zoo algemeen te zijn als wel gewenscht wordt ; niet dat het aan goeden wil bij de eigenaren ontbreekt, maar wegens gebrek aan leeraren. Hoe vlijtig de Moravische Broeders en de Eoomsch-katholijken ook zijn, zij zijn niet talrijk genoeg om in de behoefte te voorzien. » Hier en daar , waar geene schoollocalen bestaan, heb ik de oprigting er van bevolen. » Over het algemeen kwam het mij bij dien togt voor, dat op de plantages, die niet onder hypothecairen druk zijn, en vooral die, waar de eigenaren in persoon beheeren, welvaart heerscht. n Eene pijnlijke gewaarwording veroorzaakto daarentegen de aanschouwing van de kwijnende plantages en van zoovele verlaten gronden die dàâr zijn, als oene herinnering slechts aan vroegere welvaart, en waarvan nog zooveel voordeel te trekken zou zijn, indien de noodige handen ter bearbeiding aanwezig waren." In de maand September bezocht de Gouverneur de plantage Chatharina Sophia, waaromtrent in § 4 van hoofdstuk M meer bijzonderheden worden vermeld.
(1) Ingezonden door den Minisier van Kolonien bij den brief van 4 December 1857, lit, B n". 6.
8
2°. De Koloniale Raad.
Aan de heeren mr. G. J. A. BOSCH REITZ en T. J. EYKEN SLUYTEKS is, op het daartoe door hen gedaan verzoek, een eervol ontslag verleend als lid van den Raad. In plaats daarvan werden tot leden van dien Raad benoemd de heeren J. B. EVEKTSZ en H. BIJLAERT. Aan den heer P. R. PLANTEAU werd, ook op zijn verzoek, een eervol ontslag verleend, en in zijne plaats benoemd de heer W. E, RÜHMANN. Volledigheidshalve wordt hier aangeteekend, dat bij het Koninklijk besluit van den lOden October 1856, n°. 64, met wijziging van de bestaande bepalingen, een nieuw kostuum is vastgesteld voor den procureur-generaal, den administrateur van finantien, de overige leden van den Kolonialen Raad en den gouvernements-secretaris. Dit Koninklijk besluit is bij publicatie van 22/23 January 1857, G. B . , n». 2 , uitgevaardigd.
3°. Gouvernements-secretarie.
Aan mr. A. KIKKERT SCHOTBORGH, die sedert in Nederland is overleden, werd in 1856 eervol ontslag als gouvernements-secretaris verleend. In zijne plaats werd benoemd de heer mr. E. A. VAN EMDEN, sedert Februarij 1854 met de waarneming van de aan die betrekking verbonden functien belast.
4°. Betrekkingen met vreemde mogendheden.
De heer mr. BARNET LYON trad op als consulair agent van Frankrijk te Paramaribo.
D. Gewcsteiyk beheer.
Over het algemeen heerschten in de gansche kolonie, zoowel in de divisien en districten als te Paramaribo, in het jaar 1856 orde en rust, met uitzondering van de wanordelijkheden en ongeregeldheden door de slavenmagt op sommige plantages bedreven, die echter spoedig gestild werden. De bij publicatie van 30 Augustus 1856 uitgevaardigde wijzigingen in de slavenreglementen werden over het algemeen met loffelijke welwillendheid ten uitvoer gelegd en opgevolgd. Onder het hoofd: Skivenbevolhing wordt omtrent een en ander meer uitvoerig gehandeld.
§ 1. Beheer in de divisien.
Om de redenen, in het Verslag over 1855 breedvoerig uiteengezet, werd reeds in den loop van dat jaar het getal der divisien, dat vroeger acht bedroeg, tot zeven verminderd, doordien de divisie Matappica bij de overige werd ingedeeld. De in 1856 nog bestaande divisien waren dus:
1».
2«.
3°.
4".
5°.
6».
Boven-Suriname en Thorarica ;
Para;
Beneden-Commewijne ;
Boven-Cottica ;
Boven-Cottica en Perica ;
Saramacca.
In het personeel der heemraden, met het bestuur der divisien belast (zijnde allen leden van den Kolonialen Raad), hadden er eenige veranderingen plaats, waarvan hierboven onder het hoofdstuk Koloniale Baad reeds melding is gemaakt. Naar aanleiding van een voorstel van den Gouverneur van Suriname, om in de divisien bezoldigde ambtenaren te plaatsen ter vervanging van de onbezoldigde heemraden en burgerkapiteins , werd een zestal tot ambtenaren benoemd en ter beschikking van den Gouverneur der kolonie Suriname gesteld, ten einde aldaar opgeleid te worden om in de districten het gezag te voeren.
9
§ 2. Beheer in de districten.
De twee districten Nickerie en Coronie werden, even als vroeger, bestuurd door bezoldigde ambtenaren, landdrosten genaamd. In den loop van het jaar 1856 is aan den landdrost van het district Coronie, den gepensioneerden majoor KRAIJESIIOFF VAK WICKERA., op zijn verzoek, een eervol ontslag verleend, en in zijne plaats benoemd tot waarnemend landdrost de 1ste luitenant van het bataillon jagers n°. 27, J. A. VAN DER MUELEK.
E. Militair beheer.
§ 1. Landmagt.
Deze bestaat even als vroeger uit :
a. Schuttery te P a r a m a r i b o .
De sterkte was op 31 December 1856 28 officieren en 509 onderofficieren en schutters.
6. D e g e w a p e n d e b u r g e r m a g t i n de d i v i s i e n en d i s t r i c t e n .
Op ultimo December 1855 was die gewapende burgermagt zamengesteld zoo al3 in den volgenden staat is aangewezen.
N A M E N
DEK
DIVISIEN ES DISTRICTEN.
Boven-Suriname en Thorarica .
Para
Boven-Commewijne
Boven-Cottica en Perica . . .
Beneden-Commewijne . . . .
Beneden-Cottica
Saramacca
Coronie
Nickerie •
Officieren.
7
5
4
5
4
6
5
4
4
Onderofficieren
en
vrije schutters.
49
126
32
56
32
78
14
19
73
Niet-vrije
schutters.
112
69
51
92
70
169
20
52
41
Deze opgave betreft alleen de werkehjke dienstpligtigen in elke divisie of district, en zijn hier niet by gerekend zoodanige oud-leden der burgermagt als, ingevolge de 2de alinea van art. 21 van het divisie-reglement (1842, Gouvernementsblad n°. 3) verpligt zijn, bij buitengewone gevallen dienst te >doen. 3
10
e. H e t b a t a i l l o n j a g e r s n°. 27, de c o m p a g n i e a r t i l l e r i e , d e k o l o n i a l e g u i d e s en d e i n v a l i d e n .
De sterkte op 31 December was als volgt :
3 compagnien van het bataillon jagers n*. 27
1 compagnie artillerie
Koloniale guides • •
Corps invaliden
Geneeskundige dienst
Administratie
Mögt zijn volgens de formatie
Zoodat tot het compleet mankeerden (De 11 invaliden buiten rekening gelaten.)
Officieren.
15
4
2
»
10
1
32
39
Onderofficieren
en
soldaten.
482
142
25 (negers)
11
660
826
177
Van deze tot het compleet mankerende officieren , onderofficieren en soldaten behoorden echter 3 officieren en 83 man tot de compagnie koloniale guides; een corps uit negers bestaande en oorspronkelijk in 1817 zamengesteld om militaire diensten te praesteren bij de toenmaals plaats hebbende bosch-patrouilles. Thans wordt dit corps niet meer aanT gevuld en de o verblijven den worden hoofdzakelijk gebezigd als roeijers op de gouvernements-vaartuigen. Zij zijn als zoodanig verdeeld op de buitenposten, maar te weinig in getal, zoodat daarin wordt voorzien door aangehuurde vrije arbeiders en kommando-slaven. De 3 compagnien van het bataillon jagers n°. 27 (1) en de compagnie artillerie maken het garnizoen uit van Paramaribo en de militaire posten, en zijn verdeeld zoo als op den volgenden staat is aangewezen.
(1) De vierde compagnie van het Wtaillon is op Curaçao in garnizoen.
11
i >
CO
u «ö S a
S3
Ent Cf!
Z o ^ o*
&m& jan. C/3 ° m
r*^ Sairi
^» o p 4
Ci ©
«s
% es c« 5ß
0)
MM
CO
s
'Si I s «
—. O) S «M JÜ •^ C ffl
•uscldeipsuciiiTia tisjapyjojapuQ
•uwapgjo
u3cIdBq3saBin as
H0J3IDL|j0.iapUQ
q> Oj
C CC
h
y o
SO !^ -G P T3
OJ ,3 13 C O K
CO '3
J5J » CT £>« •K?c3 . -o > -M t; tao:^ S c 'O fcJO
O «> Ä
m es J£
O
co = r-i =
•uajopgjo
uoddeipsuBiu ua
a3j3iogjojopuQ
•1!M0K)IJJ0
•uaddnipsuimi us uaaopujoJrapiiQ
•uMopnjo
•uaddnipsuütu no
•uajopujo-iopiiQ
•UOjapUJQ
•anvuï
-siaiaipE ap UEA ua.iopijjo
•}sua;p afyp
-un^saauaS op UCA u a j o p u j o
=: CO 'H <M B CO rt H r-l <M CM CO 00 rH Th I-( b . -*£ »O
CO CM Wl o rH oq co CO <o CM CO 1-1 j-4 'M i-H co t
1-t «*
T—1 lO o to
H I ! CO tfl
'IIDpi|RAU[
uaddfitpsuuui na
naJopijJojapuQ
•uojapgjo
•uaddycpsuipm ua ua.iapryoJopUQ
00 CO = CM OS
•uajapujo
CM
•uaddmpsueiu ua
najoioujojapuQ
'n^JOioijjo
H
O
PH
es a co = = CO •M
•*
CO
T H
a
a
CS
CO
CM
O
• * •*
1-4
CM 00
»-t OS K
c so a o . I . 'f i o «• a . . . # 'O • ^ 'O tl •*» * » • ' • • 'S a « b i g M ^ M s a « : 3 . S e > - 3 a o ,„ 'g c 13 " i l l .s s J £ § : » § & • . 2 « ^
£ w £ â <y S » £ £ « o o ^ a u cc _
S s"^ W e l i § S So § 5 M to -g B
12
In den loop van het jaar 1856 zijn eenige overbodige militaire posten ingetrokken en andere versterkt geworden. De artillerie vormt bijna uitsluitend de bezetting van het fort Nieuw Amsterdam, gelegen aan de zamenvloeijing der rivieren Suriname en Crommewijne, en het vaarwater der rivier in het opvaren bestrijkende. De corpsen jagers en artillerie bestaan geheel uit vrijwilligers, en de voltallighouding geschiedt:
1°. door dienstneming te Harderwijk voor 6 jaren, tegen een handgeld van f 100 voor Nederlanders en van f 80 voor vreemdelingen. Onder de nieuw aangekomenen uit Harderwijk waren in 1856 13 Nederlanders en 17 vreemden.
2°. door enkele gevallen van dienstneming in de kolonie, tegen een maximum handgeld van f 40 ;
3°. door réengagement bij de corpsen in de kolonie zelve, voor 4 of 2 jaren, tegen een handgeld, berekend à f 10 per jaar. Het getal onderofficierenen manschappen, die zich in 1856 op deze wijze op nieuw verbonden hebben, bereikt het aanzienlijk cijfer van 82, en zulks in weerwil van den streng toegepasten regel, dat alleen geschikte sujetten tot een réengagement worden toegelaten. Aanbrenggeld wordt in Suriname niet betaald. Ten einde het reëngageren van soldaten bij de West-Indische troepen te bevorderen — hetgeen allezins wenschelijkis, daar die personen reeds geacclimateerd zijn,—is de bepaling vastgesteld, dat soldaten van de troepen in Curaçao, na expiratie van hun eerste engagement aldaar, die in de laatste twee jaren van hunne loopende verbindtenis blijken hebben gegeven van goed gedrag en niet in de 2de klasse van discipline geweest zijn, zich zullen kunnen reëngageren voor de troepen in Suriname, en omgekeerd. Van de troepen verlieten in 1856 86 de dienst, en wel:
naar Nederland met paspoort of gagement 22
met gagement binnen de kolonie . 6
met paspoort » » > H
overleden door ziekte 42
verdronken 4
weggezonden om wangedrag 1
Te zamen. . 86
Krijesraadszaken zijn in Suriname zeer zeldzaam: in 1854 slechts ééne (voor insubordinatie) , in 1855 geene, in 1856 slechts één geval van desertie in tijd van vrede met vrijwillige terugkomst, na 2 jaren absent te zijn geweest. Verder is er in 1856.slechts één man wegen3 wangedrag uit de dienst weggejaagd. Ten einde het gebruik van sterken drank bij de troepen zooveel mogelijk tegen te gaan, is bij de gouvernements-resolntie van 5 Maart 1856, n°. 279, bepaald dat, integaan met 1°. April daaraanvolgende, het bepaalde rantsoen jenever niet meer zal worden uitgereikt; doch dat elk man beneden den rang van officier in stede daarvan eene dagegelijksche toelage van drie cents zal genieten; welke toelage in de menage zal worden verteerd en dus strekken zal om beter voedsel te verschaffen. In de forten Zeclandia en Nieuw Amsterdam zijn cantines en op de posten Nickerie en Sommelsdijk succursalen er van. » Het zijn geschikte localen — zegt de Gouverneur — » die op zekere uren van den dag open zijn en waar de soldaat eene kegelbaan, damborden, lotto-spellen, couranten enz. vindt om den tijd nuttig en aangenaam door te brengen, Wijn en bier zijn daar tegen zoo laag mogelijke prijzen voor hen verkrijgbaar ; op jenever wordt eene matige winst genomen. Honderde kleine artikelen voor dagelijksch gebruik, die in de winkels niet of tegen zeer hooge prijzen te verkrijgen zijn, worden uit Nederland ontboden en eene kleine winst maakt het cantinefonds productief ten voordeele van den soldaat zelven. Het beheer er van is opgedragen aan een kapitein en een luitenant; de kas berust bij den kwartiermeester, en het oppertoezigt wordt uitgeoefend door den kommandant der troepen, die sedert zijne komst dit fonds met zorg heeft gesurveilleerd, zoodat het nu de bron is van vele nuttige zaken tot veraangenaming van den soldaat. Onder meer andere uitgaven uit dit fonds bestreden, wil ik hier slechts — zegt de gouverneur al verder — melding maken van de muziek en alles wat daartoe betrekking heeft ;
13
de toelagen der muzikanten, die uit 's lands kas slechts als soldaat met 331/2 cents daags bezoldigd worden; de kosten van de schermschool, voor de reken-, schrijf- en leesschool; de jaarlijksche prijzen voor het schijfschieten ; de subsidien in de menage voor feesten of extra-uitdeelingen op 's Konings verjaardag en goeden Vrijdag; de kosten voor eene liefhebberij-comedie in het fort Zeelandia, geheel door militairen vertoond. Behalve deze gewone uitgave is in 1856 uit het fonds genomen :
» 1». eene som van f 1209 tot bouwen van een cantine-gebouw op den post Sommelsdijk.
» 2°. f 300 voor het leggen van een planken vloer in de nieuwe kazerne op den post Republiek ;
» 3°. f 800 voor het oprigten van- eene bibliotheek ten gebruike van alle militairen beneden den rang van officier ; waaruit ook voor de posten en voor het hospitaal boeken worden verstrekt. Reeds zijn er 200 nuttige of aangename boeken in het Hollandsch, Fransch en Duitsch, meest reis- en aardrijksbeschrijvingen, geschiedenis, levensbeschrijvingen , fraaije letteren enz. aangeschaft, en wordt den militairen in het daartoe de3 avonds van zes tot half negen ure met eene lamp verlichte schoollocaal, gelegenheid gegeven om stil te gaan zitten lezen of schrijven. » Al deze uitgaven, die voor het meerendeel aan de troepen in Nederland van rijkswege worden verstrekt, worden hier gedekt door de opbrengst der winsten van de cantine. Het is reeds merkbaar dat de pogingen om den soldaat het verblijf in de kazerne, zijn te huis, aangenaam te maken en hem zoo doende aan een sober en geregeld leven te gewennen, eene gewenschte uitwerking hebben op het zedelijk gedrag der troepen." De troepen worden geregeld geoefend in het exerceren en schijfschieten. Bij de publicatie van 20/22 December 1856 (Gouvernementsblad n°. 16) zijn bepalingen afgekondigd betreffende het blijven dragen van de activiteits-uniform door hoofd- en verdere officieren, die de werkelijke dienst met pensioen verlaten, en door officieren die met eervol ontslag van de dienst afgegaan zijn en wien het voortdurend dragen van die uniform door den Koning mögt worden vergund.
§ 2. Inrigtingen en bepalingen met het militair beheer in verband.
Zoowel voor het militair hospitaal te Paramaribo als voor de infirmerien op het fort Nieuw Amsterdam, in Nickerie en Coronie, zijn , met ingang van 1°. January 1857, nieuwe verordeningen en reglementen vastgesteld. De overige posten evacueren hunne zieken naar Paramaribo of naar het fort Nieuw Amsterdam, dewijl zij van geene militaire geneesheeren voorzien zijn. Het aantal verpleegden in het militair hospitaal en dat der overledenen in 1856, alsmede het aldaar op ultimo December van dat jaar nog aanwezig getal' lijders, wordt op den volgenden staat aangewezen.
C O R P S E N .
Bataillon jagers, n°. 27. . .
Compagnie artillerie. . . .
Totalen. .
Verpleegden.
487
27
4
2
158
166
58
902
Bleven
aanwezig op
31 December
1857.
13
1
!)
1
9
18
6
48
O V E R L E D E N .
Ie. halfjaar
1856.
12
2
»
2
7
1
24
2C. halfjaaar
1856.
3
»
»
1
4
»
8
{
,14
Ia 1856 zijn dus in het geheel overleden in het militair hospitaal 32 personen. Er dient bij dezen staat in het oog gehouden te worden, dat, blijkens het Verslag over 1855, het getal op 31 December 1855 in het hospitaal nog aanwezige zieken, die onder het totaal van 902 begrepen zijn, 71 bedroeg. Het totaal der overledenen bedroeg in 1855 125 van de 878 verpleegd geweest zijnde zieken, of ruim 14 °/0, voor een groot gedeelte tengevolge van de gele koorts; in 1856 daarentegen slechts 32 van de 902, of 3 % . De gezondheidstoestand der troepen is over het geheel in 1856 zeer gunstig geweest. Met het oog op de in Suriname zoo dikwerf en nog in 1855 vrij sterk geheerseht hebbende gele koorts, zijn bij resolutie van 4 Junij 1856, n«. 684, door den Gouverneur, in afwachting van nadere wettelijke bepalingen, eenige voorschriften uitgevaardigd-, ter voorkoming van het ontstaan of van de uitbreiding dier ziekte, voor het garnizoen en voor Zr. Ms. zeemagt te Paramaribo.
§ 3. Zeemagt.
Op 31 December 1855 bestond, blijkens het Verslag over 1855, het eskader van Zr. Ms. zeemagt in de kolonie Suriname aanwezig uit de volgende vaartuigen:
Zr. Ms. brik de Lynx, met 18 stukken en 100 man ;
» » stoomschip Curaçao, » -2 » » 70 »
n » schoener Schorpioen, » 3 » » 40 »
n » kanonneerboot Nickerie, » 2 » • » 20 »
„ „ n p Coppename, » » » » 20 »
Gedurende den loop van het jaar 1856 zijn in Suriname uit Nederland of Curaçao aangekomen de volgende oorlogsvaartuigen: Zr. Ms. korvet Pallas, de brik Venus, het stoomschip Sindoro en de schoener de Adder; terwijl van daar zijn vertrokken naar Nederland of Curaçao: Zr. Ms. brik de Lynx, het stoomschip Curaçao en de schoener Schorpioen; zoodat op op ultimo December 1856 in Suriname bleven:
Zr. Ms. korvet Pallas, met 20 stukken en 150 man. (1)
' „ „ brik Venus, » 18 « « 100 »
,. » stoomschip Sindoro (150 paardenkracht), » 6 « » 85 »
i, ,, schoener de Adder, » 3 » » 40 »
» » kanonneerboot Coppename, » 2 » » 18 »
eene gewapende barkas met 11 »
Ook was nog in de kolonie de kanonneerboot Nickerie, doch zij lag buiten dienst bij Paramaribo en was in haar station in het district Coronie vervangen door eene gewapende barkas r de kanonneerboot Coppename bevond zich op het station aan de rivier Nickerie en de overige schepen van het eskader lagen ter reede voor de stad. Zr. Ms. stoomschip Curaçao is op den 23sten Februari) 1856 naar Demerary vertrokken om zich aldaar ter beschikking te stellen van den Gouverneur tot het helpen stillen der oproerige bewegingen en wanordelijkheden aldaar. Het is echter voor dezen oorlogsbodem niet noodig geweest de wapenen te gebruiken en hij is reeds den 17den Maart 1856 teruggekeerd. • . In Julij is de Curaçao vervangen door de Sindoro. Deze stoomboot is van 15 Augustus tot 13 September aan de Marowijne geweest tot opname der monding en betonning der rivier. Weinige dagen later weder daarheen vertrokken, is op den 27sten September door haar de uiterton aldaar gelegd.
(1) De korvet Pallas, eerst op 31 December 1856 in Suriname gearriveerd, is reeds in Februari) weder van daar naar Curacao vertrokken, als behoorende op het hoofdstation aldaar.
15
F. KegtsweKCïi en politie.
§ 1. Wetgeving.
De gedurende dîi jaar uitgevaardigde publicatie en de in het GouvernementsUad ©pgenomen resolutien worden, even als de andere meest belangrijke verordeningen, vermeld, voor zooveel noodig, onder de hoofdstukken waarop zij betrekking hebben.
§ 2. Burgerregt.
liet burgerregt werd in 1856 verleend aan 175 personen ; van deze waren geboren:
in Suriname 123
» Nederland 34
» vreemde plaatsen 18
175
waaronder 41 gemamiraitteerden.
§ 3. Regterlijke magt.
a. De procureur-generaal mr. J. iE. LISMAN, aan wien in Junij een buitenlandsch verlof voor den tijd van een jaar was toegestaan, overleed nog vóór zijn vertrek uit de kolonie. De functien van procureursgeneraal en van al de daaraan verbonden betrekkingen werden provisioneel opgedragen aan het lid van het geregtshof mr. B. DONKER
CDKTIDS. Bij Koninklijk besluit van 2 October 1856, n°. 56, is tot procureur-generaal benoemd de heer mr. J. W. GEFKEN , advocaat-generaal bij het provinciaal geregtshof van Zuidholland, welkj3 hoofdambtenaar in Januarij 1857 in Suriname aankwam.
b. Bij het geregtshof zyn gedurende het jaar 1856 gewezen: 117 vonnissen en arresten in burgerlijke zaken , als :
55 op schikking tusschen partijen,
12 » defaulten ,
14 » verstek van pleidooi,
20 na overlegging van stukken,
16 » gehouden pleidooi.
117
Van de rolle zijn geroijeerd 45 praesentatien, als: 18 op schikking tusschen partijen en 27 bij het niet weder opkomen van partijen. Twee arresten werden gewezen in strafzaken, in hooger beroep van het collegie van kleine zaken.
De ter rolle aangebragte zaken waren 140 in getal, als:
94 ter ordinaire rolle,
17 » geprïviligeerde rolle ,
16 » praeferentie- en concurrentie-rolle en
13 willige condemnatien.
140 . ,
Voorts zijn er bij het bof 150 requesten behandeld ; 30 praeparatoire en interlocutoire beslissingen gewezen en 13 adviesen aan het Gouvernement uitgebragt. Door den commissaris ter rolle zijn 16 praeparatoire en interlocutoire beslissingen gegeven. Het aantal interrogatorien was 18. Al verder werd een aantal hypotheken en transporten verleden.
16
Op de volgende tabel vindt men eene vergelijkende opgave der werkzaamheden van het geregtshof in civile zaken van 1843 tot en met 1856.
—
• Vonnissen en arres
Requesten . . . .
Aangebragte zaken ter differente rollen.
—
1843
407
549
366
1844
372
504
344
1845
331
449
311
1846
266
359
272
1847
209
291
230
1848
243
240
233
1849
214
237
226
1850
170
177
201
1851
121
140
141
1852
140
165
145
I ,
18531854
165
248
156
123
238
145
1855
92
197
148
1856
___
117
150
140
Naar aanleiding eener voordragt van het geregtshof i» door den Gouverneur eene publicatie dd. 26 April en 2 Mei 1856 (G. B. n°. 4) uitgevaardigd, strekkende om de afwijkingen te doen ophouden van de bepalingen omtrent den vorm en den inhoud der dagvaardingen ter verschijning voor het geregtshof in burgerlijke zaken. Bij publicatie van den 8sten Jnlij 1856 is afgekondigd een Koninklijk besluit van 12 Mei 1856, n°. 25, waarbij wordt ingetrokken en buiten werking gesteld art. 14 deipublicatie van % December 1832 (G. B. n°. 14) en art. 1 der publicatie van 12 Maart en 1 April 1836 (G. B. n°. 6), voor zoover daarbij het hooger beroep m strafzaken ordonario modo beregt is toegelaten; zullende het geregtshof mitsdien in alle strafzaken bij arrest re-t spreken. Eene voorziening ten deze was allezins noodig, daar de Hooge Kaad zich incompetent had verklaard tot het kennis nemen en behandelen in appel van strafzaken , ordinario modo beregt. De regering moest dus öf een competenten regier daartoe aanwijzen, öf het hooger beroep afsnijden, aan welk laatste zij de voorkeur gai. Op voordragt van het geregtshof, heeft de Gouverneur, ter voorkoming van eene onjuiste opvattingvan art. 13'der publicatie van 21 Junij 1847 (G. B. n<>. 9), betrekkelijk de kennisneming in appèl door het geregtshof in Suriname van vonnissen op Curaçao 'in burgerlijke zaken gewezen, bij publicatie van 16/17 December 1856- (Gouvernementsblad n°. 15) bij authentieke interpretatie verklaard: »dat dit art. 13 eenighjk te kennen geeft, dat de regeling der gevallen, waarin het geregtshof m Suriname als hot van appèl kennis nemen zal van dé vonnissen op Curaçao en onderhoorigheden, in burgerlijke zaken gewezen, een onderwerp van latere zorg zal zijn, zonder daardoor, m afwachting van die regeling, intusschen aan de regtsmagt van het geregtshof in hooger beroep, zoodanig als die by het uitvaardigen der publicatie van 21 Junij 1847 bestond, eenige wijziging of verandering toe te brengen."
-c. Door het collegie van kleine zaken zijn in 1856 gewezen 214 vonnissen in bur
gerlijke zaken, als:
op verstek • • • • *""
» contradictie 32
verzet tegen vonnissen bij verstek gewezen. . 2
interlocutoir 4
214
Voorts werden er 43 burgerlijke zaken zonder vonnis afgedaan, 16 requesten behandeld, 3 adviesen aan den Gouverneur ingediend, en .bleven op ultimo December 1856 16 burgerlijke zaken in behandeling. In strafzaken werden gewezen 35 vonnissen tegen 41 beklaagden, van welke 6 bij ver. stek gevonnisd werden; 25 der beklaagden werden veroordeeld en 16 vrijgesproken.
17
De volgende staat bevat eene vergelijkende opgave der werkzaamheden van het collegie van 1850 tot en met 1856.
1 x
Vonnissen in burgerlijke zaken . .
1850
289
81
1851
239
122
1852
234
90
1853
278
60
1854
285
81
1855
269
74
1856
214
35
Na het overlijden van mr. H. C. FOCKE, president van het collegie van kleine zaken, werd in diens plaats benoemd de heer E. VAN EMDEN. Bij de publicatie van 33/29 October 1856 (Gouvernementsblad n \ 11) is als het bevoegd gezag, voor hetwelk scheepsverklaringen worden afgelegd en beëedigd, aangewezen te Paramaribo de president van dit collegie (in Nickerie de landdrost aldaar).
d. Het aantal practizijns bedroeg 5, van welke 2 advocaten en 3 procureurs.
§ 4. Politie.
I. Algemeen, gewestelijk en plaatselijk beheer.
Ten einde 'den procureur-generaal bij zijne veelvuldige werkzaamheden eenige verligting te verschaffen, werd door den Gouverneur, bij publicatie van den *%, April 1856, eene voorloopige verandering in de voorschriften betreffende het politiewezen vastgesteld, en in verband daarmede tot provisionelen commissaris van politie benoemd de heer G. DDYK1NCK, havenmeester en tijdelijk assessor bij het collegie van kleine zaken. Het personeel der beambten of agenten van politie werd tevens met 6 vermeerderd. Bij de notificatie van 26/23 -A-P"1 1 8 5 6 {Gouvernementsblad n°. 3) zijn bepalingen vastgesteld tegen het verontreinigen der publieke waterputten te Paramaribo; een maatregel die noodig was, opdat de bevolking ook bij langdurige droogte goed drinkwater zou kunnen hebben. Bij publicatie van den 24sten December 1856 (Gouvernementsblad n°. 18) werden ingetrokken de artt. 36 en 37 der publicatie 18/25 November 1828 {Gouvernementsblad n°. 17), waarbij eene driemaandelijksche prijsstelling van vleesch was voorgeschreven, en werden vastgesteld eenige nadere bepalingen ter voorkoming van het verkoopen van voor de gezondheid schadelijk vleesch.
2. Eenige onderwerpen van politie, bij speciale verordeningen vastgesteld.
a. R e g t v a n v e r b l i j f .
Dit werd in 1856 verleend aan 56 personen.
b. P a s s e n .
Er werden 242 passen uitgereikt aan vertrekkende personen.
5
18
c. P a s s e n v o o r v a a r t u i g e n .
Deze werden verleend ter getale van 150. i
d. Z e e b r i e v e n .
Er werden geene nieuwe zeebrieven uitgereikt en slecbts 4 oude vernieuwd.
§ 5. Middelen van helieer met het regtswezen in verband.
1°. Departement der onbeheerde boedels en weezen.
a. O n b e h e e r d e b o e d e l s .
Van 1 Januarij tot 31 December zijn aan dit departement gedevolveerd 152 boedels, waarvan 134 in eenen desolaten staat en uit hoofde der geringe baten voor !geene afdoening vatbaar, terwijl er 18 voor afdoening vatbaar waren. Door het collegie van commissarissen zijn gewezen 5 dictums in insolvente boedels, en bleven er 19 nog ter afdoening aanhangig; terwijl op reclame van belanghebbenden aan hen werden overgegeven 3 boedels. Op 31 December bleven bij dit departement nog onvereffend 44 boedels.
b. W e e z e n .
Op ultimo December 1855 waren onder openbare voogdij 454 kinderen; in 1856 kwamen daarbij 33 kinderen en gingen daarvan af, door overlijden en door het bereiken van meerderjarigheid, 91 kinderen, waardoor het getal pupillen onder voogdij van den weesmeester op ultimo December 1856 bedroeg 396. Van deze 396 ouderlooze kinderen zijn er 38 die uit eigen middelen werden onderhouden; 211 uit bijdragen van vrienden of nabestaanden van de overleden ouders; terwijl er 97 door het Gouvernement werden gealimenteerd. Van die 97 kinderen belmoren er 45 tot de Hervormde, 15 tot de Evangelïsch-Luthersche, 24 tot de Koomsch-katholijke, 12 tot de Moravische Broeder- en 1 tot de Israëlitische gemeente. Nevensgaande tabel (Bijlage lit. K.) bevat nadere bijzonderheden omtrent deze kinderen : namelijk hunne namen, hun geslacht en ouderdom, hunne godsdienstige gezindheid, den maandelijkschen onderstand welken ieder hunner genoot en of zij al dan niet in echt geboren zijn. Bij de gouvernements-resolutie van 31 December 1856, n°. 1668, is bepaald, dat na 1 Januarij 1857 alle behoeftige kinderen, van wegehet Gouvernement verzorgd wordende, door de kerk- of armbesturen der gemeenten, waartoe zij behooren, bestuurd en gesurveilleerd zullen worden, met uitkeering aan die besturen, door tusschenkomst van den weesmeester, van de toegekende maandelijksche toelage en het bedrag voor kleeding aangewezen. Al de kinderen, door onderstand van het Gouvernement verzorgd en, voor zooveel noodig, ook die, welke door de vrienden of nabestaanden werden ondersteund, genoten gratis onderwijs op de stadsscholen, en er werd van gouvernementswege in hunne behoefte aan Meeding voorzien ; terwijl bij ziekte aan hen de vereischte genees- en heelkundige hulp verstrekt werd. Het gezamenlijk kapitaal, toekomende aan de kinderen die uit eigen middelen werden onderhouden, werd bij het wees-departement tegen hypothecair verband, rentende 8 ten honderd, uitgezet en bedroeg de som van f 111,111.43. Zij bezaten nog daarenboven 17 huizen en 21 slaven, welke, voor zooverre zij niet tot inwoning en bediening werden vereischt, ten behoeve der kinderen werden verhuurd. De behartiging van de belangen der weezen is opgedragen aan den pupillairen raad, bestaande uit den procureur-generaal als voorzitter, den administrateur van finantien en den president van het collegie van kleine zaken.
2°. Translateurs.
Het getal geadmitteei de translateurs bedroeg vier.
19
3°. Gevangenissen.
Op het fort Nieuw Amsterdam zijn gedurende 1856 gevangen geweest 141 personen (vrijen en slaven), van welke er op ultimo December 1856 nog aanwezig bleven 35. De gevangenen werden van tijd tot tijd door verschillende godsdienstleeraren bezocht. Het getal arrestanten in het fort Zeelandia bedroeg 1085 (onder welke de strafarbeiders), waarvan zich op ultimo December nog in hechtenis bevonden 84. Er werd geregeld wekelijks door een der Moravische Broeders aldaar godsdienstoefening gehouden.
Cr. Eeredienst.
I . PKOTESTANTSCHE.
Gedurende het jaar 1856 werden bij de gemeente te Paramaribo gedoopt 204 personen, waarvan 39 kinderen in echt, 159 buiten echt geboren, benevens 6 bejaarden. Er werden tot leden der gemeente aangenomen 92 personen, benevens 11 met attestatien van elders; er vertrokken met attestatien 24 personen. Het totale getal lidmaten dezer gemeente is niet naauwkeurig op te geven, omdat niet allen hunne attestatien overleggen , en ook door verzuim van opgaven der sterfgevallen. Intusschen werd dit getal door den kerkeraad geschat op 5000. Het getal catechisanten, dat in het Verslag over 1855 verkeerdelijk is opgegeven als 300 te beloopen, en volgens latere rectificatie van den predikant VAN SCHAICK slechts 203 bedroeg, is gedurende 1856 verminderd tot 172, waarvan 73 van het mannelijk en 99 van het vrouwelijk geslacht. Uit het diakonlefonds werden er 19 bedeeld, waarvan 14 à f 10 en 5 à f 5 'smaands. Voor ziekte of om andere redenen genoten er nog 6 tijdelijk eene ondersteuning van f' 5 's maands. Er werden in 1856 bij deze gemeente 7 huwelijken kerkelijk ingezegend. Zoo als in het Verslag van 1855 vermeld werd, is de dienst gedurende een gedeelte van dat jaar alleen door den predikant VAN SCHAICK waargenomen. In Maart 1856 is de predikant C. CONRADI, van Curaçao overgeplaatst, te Paramaribo aangekomen. Volgens opgave van den predikant VAN SCHAICK werden er wel slavenkinderen bij de Nederduitsche Hervormde gemeente gedoopt, maar genoten zij er geen catechetisch onderwijs, hetwelk hun echter niet ontzegd was. Meer bejaarden, gedoopt of niet gedoopt , ter cathechisatie komende om voorbereid te worden voor de aanneming als leden der gemeente, werden in den regel, èf kort te voren of onmiddellijk daarna, gemanumitteerd. Eene enkele uitzondering daargelaten, bestond deze gemeente geheel en al uit vrijen. De slaven genoten meest allen het godsdienstig onderwijs bij de Moravische Broedergemeente; doch eenmaal aldaar als lidmaten aangenomen zijnde, gingen er van hen, zoodra zij gemanumitteerd werden, bij de Hervormde gemeente over. Van de zoo even bedoelde bejaarden waren er die zich door goed gedrag, zindelijkheid en ijver deden kennen. Het ondewijs aan hen werd in de neger-Engelsche taal gegeven, terwijl voor de jongeren het Hollandsch gebruikt werd. De gemeente te Nickerie bestond op ultimo December 1855, volgens haar doop- en lidmatenboek, uit 158 vrije en 1691 niet-vrije, te zamen 1849 personen; van welk getal echter, wegens onvolledige opgaven, niet alle sterfgevallen, sedert 1839 voorgevallen, zijn afgetrokken. Van 1 Januarij tot 31 December 1856 werd deze gemeente vermeerderd met 5 gedoopte vrije en 57 gedoopte niet-vrije kinderen. Als lidmaat werden aangenomen 5 vrijen en 26 niet-vrijen, hetgeen met het hierboven vermelde getal van 1849, een totaal van 1942 zielen zou uitmaken. Het getal lidmaten der niet-vrije bevolking bestond op 31 December 1856 uit 712; doch daarvan moeten ook de sterfgevallen sedert 1839 worden afgetrokken. De godsdienstoefeningen en catechisatien, des Zondags en op andere feestdagen te Nieuw Rotterdam of op eene der naburige plantages gehouden, werden over het algemeen zoowel door vrijen als niet-vrijen trouw en geregeld bijgewoond. Öp die plantages, waar de prediker des Zondags niet kan tegenwoordig zijn, werd door toezieners, die allen, even als verscheidene andere slaven, lezen kunnen, des morgens godsdienstoefening gehouden. Voorts werd door die toezieners des Dingsdags- en Vrijdags-avonds, voor zooveel daartoe gelegeflheid bestond, den kinderen de catechismus geleerd; eenige dier kinderen waren ook begonnen te leeren lezen.
20
Er werd voor de niet-vrijc lidmaten der gemeente op Paaschzondag eene bediening van het avondmaal gehouden, tot welker bijwoning de slaven pp de plantages de vergunning kregen om naar Nieuw Rotterdam te gaan ; terwijl op iedere plantage vóór Paschen voorbereiding en de eerstvolgende Zondagen na de viering van het nachtmaal dankzegging gehouden werd. Uit het verslag van den predikant VAN SCHAICK , door den Gouverneur in de gelegenheid gesteld om zich naar Nickerie te begeven ten einde den staat en de aangelegenheden der Hervormde gemeente aldaar op te nemen, bleek het, dat het kerkgebouw te Nieuw Rotterdam in eenen zeer slechten staat was en dat er in het geheel geen schoollocaal bestond ; de school werd tot dusverre in de woning van den onderwijzer gehouden. De gemeente aldaar is te klein om zelve geheel hierin te voorzien, en de in kas zijnde gelden waren daartoe ontoereikend. In het belang van de openbare eeredïenst heeft het Koloniaal Bestuur eene som van f 1000 beschikbaar gesteld tot het ïn orde brengen van het kerkgebouw, ook tot schoollocaal. De leden der gemeente hebben daartoe vrijwillig eene som van ruim f 800 bijgedragen, waaruit eene gewenschte herstelling tot genoegen der gemeente is voltooid.
I I . EVANGELISCH-LUTHEESCHE GEMEENTE.
In 1856 werden bij deze gemeente gedoopt 108 kinderen en één volwassene ; van dezen j waren er 15 in echt en 94 buiten echt geboren, en 100 vrijen (53 van het mannelijke en 47 van het vrouwelijke geslacht); alsmede 9 (5 van het mannelijke en 4 van het vrouwelijk geslacht) tot den slavenstand behoorende. Het getal aangenomen lidmaten bedroeg 46, van welke er 43 (19 van het mannelijk en 24 van het vrouwelijk geslacht) op afgelegde belijdenis, en 3 (2 van het mannelijk en 1 van het vrouwelijk geslacht) op ingeleverde attestatie. Op den 31sten December 1856 bedroeg het getal cathechisanten 220, van welken 182 (92 van het mannelijk en 90 van het vrouwelijk geslacht) konden lezen, en 38 (11 van het mannelijk en 27 van het vrouwelijk geslacht) niet konden lezen. Volgens berigt van den predikant der Luthersche gemeente telde men onder deze cathechisanten geene slaven of slavenkinderen, omtrent welke voor het overige door hem bij het onderwijs geen onderscheid werd gemaakt. Acht huwelijken werden er bij deze gemeente kerkelijk ingezegend', en 20 personen werden er gealimenteerd, onder welke 7 van het mannelijk en 13 van het vrouwelijk geglacht. Op de gealimenteerden werd een speciaal toezigt gehouden. De kerk- en armenkas van deze gemeente mögt zich verheugen in twee legaten, het eene van f 500 en het andere van f 250.
I I I . MORAVISCHE BBOEDEEGEMEENTE.
In het personeel der zendelingen waren eenige mutatien voorgevallen door het overlijden van den heer J. A. E. WEIGBERG en het naar Europa terugkeeren van den heer H. W. PFENNINGER, terwijl er 4 nieuwe zendelingen opgetreden waren; zoodat op den 31sten December 1856 in de kolonie werkzaam waren 29 zendelingen of Moravische Broeders ; zijnde 2 meer dan in het vorig jaar. De heer PFENNINGER was als hoofdvoorstander vervangen door den zendeling H. CLEMENS, die daarop den anderen hoofdvoorstander T H . VAN CALKER ter zijde stond. Volgens het hierbij overgelegd uitgebreid verslag van de hoofdvoorstanders (Bijlage lit. L) heeft daarin eene groote uiterlijke uftbreiding plaats gehad; op tien plantages meer dan te voren werden de zendelingen toegelaten. De namen van al de 182 plantages, alwaar zij het Evangelie verkondigden, zijn vermeld op de hierbij gevoegde lijst (Bijlage lit. M). Een nieuwe zendelingspost was aangelegd, en het getal personen aan de herderlijke zorg der zendelingen toevertrouwd was met 1971 toegenomen. Het totale getal van al de aan de herderlijke- zorg der Moravische Broeders toevertrouwde personen (meest negers) bedroeg, met inbegrip der in 1856 aangenomen 1971 zielen, op ultimo December 23,316. Hiervan behoorden 5770 tot de gemeente te Paramaribo en nabuurschap, terwijl de overigen verdeeld waren gelijk in het bovenbedoeld verslag (Bijlage lit. L) nader is aangewezen.
n
Het gezamenlijk getal van 23,316 verdeelde zich in onderscheidene klassen als volgt:
1°. gedoopten :
a. lidmaten 2 ' 6 0 7
b. cathechisanten 9> 4 8 9
c. onder kerkelijke tucht en tijdelijk niet tot de sacramenten toegelaten 1,158
13,254
2°. ongedoopten, die voorbereidend onderwijs genoten 10,062
23,316
Hot genootschap had 17 scholen, te weten:
8 op welke door zendelingen onderwijs gegeven werd, als:
1 te Paramaribo met 500 slavenkinderen en 80 vrijen; en
7 in de divisien, met 543- slavenkinderen, tot 22 verschillende plantages behoorende;
9 op plantages, onder toezigt der zendelingen door negers gehouden, welko gedeeltelijk op de centrale school onderwezen waren, gedeeltelijk ccne bijzondere opleiding hadden
ontvangen. Het, getal hunner leerlingen (slavenkinderen) is 279, behoorende tot 9 verschillende plantages. Te zamen dus 1322 niet-vrije en 80 vrije kinderen, gedeeltelijk van Paramaribo en gedeeltelijk van eene der 31 plantages, waarvan de namen vermeld zijn op de lijst (Bijlage lit. N). De aard en de wijze van dit onderrigt is in het vorig Verslag op bladz. 26 uitvoerig beschreven. Het aantal der reeds in het vorige Verslag genoemde zendingsposten is in 1836 vermeerderd met dien van Heerendijk, op de plantage Nut en schadelijk, aan de rivier Beneden-Commewijne. Deze nieuwe post, waartoe thans 10 plantages behoorden (waarvan 9 tot nu toe door zendelingen, woonachtig op het etablissement Charlottenburg, bezocht werden), is plegtig ingewijd op den21sten Augustus ; een gewigtigen gedenkdag voor het Moravische zendelingsgenootschap, alzoo op den 21sten Augustus 1732-de eerste zendeling uitgezonden werd en wel naar de negerslaven op de West-Indische erjanden. Het z°endelingswerk aan de Saramacca heeft dit jaar eene meerdere uitgebreidheid verkregen doordien gevolg was gegeven, en wel door den op Catharina Sophia gevestigden zendeling, aan de reeds tegen het einde van 1855 door het Gouvernement gedane uitnoodiging, om nu en dan bezoeken af te leggen op het Leprozen-etablissement Batavia, waar zich omstreeks 17 Protestanten bevonden. De overige bewoners van dit etablissement behoorden tot de Eoomsch-katholijke gemeente. Op Catharina Sophia zelve en op de andere plantages in die divisie was eemge vooruitgang merkbaar; alhoewel op sommige plantages het houden van godsdienstoefeningen meermalen door noodzakelijke werkzaamheden was belemmerd geworden, hetgeen in °de andere zendelingsdistricten, waar de plantages door rondreizende zendelingen bezocht werden, ook wel maar toch in mindere mate het geval is geweest. Volgens de verklaring in het meervermelde verslag (Bijlage lit. L) der zendelingen zei ven, hadden zij niet te klagen over belemmeringen die hun, in strijd met de wettelijke bepalingen, in den weg zouden worden gelegd; wel echter dat daar,, waar vaste zendelingsposten met scholen opo-erigt zijn , de kinderen nog niet overal tot den door de wet bepaalden ouderdom ter school1 worden gezonden; doch het aantal schoolkinderen was reeds aanmerkelijk grooter geworden. Eeeds herhaalde malen is in de verslagen van vorige jaren melding gemaakt van den ijver dezer zendelingen, en ook in dit jaar geeft de Gouverneur daaromtrent de meest loffelijke getuigenis. Bij eenige ongeregeldheden die zich op de ver afgelegen plantage Berg en Dal hadden voorgedaan, was de onderwerping der slaven vooral te danken aan de
^ ^ ^ —
22
bemoeijing van een der Moravische Broeders, die de verdwaalden op den regten weg hebben teruggebragt. Daar het geringe aantal zendelingen niet toelaat om voor het lager onderwijs op alle plantages de noodige personen aan te wijzen , moet men hierin te gemoet komen door de élèves op Beekhuizen gevormd. Dit gesticht is reeds in 185.1 tot stand gebragt, maar heeft geene resultaten opgeleverd uit gebrek aan genoegzame medewerking bij plantageeigenaren en beheerders. Reeds bij circulaire van 29 Maart 1856 , n°. 378, had de Gouverneur tot alle eigenaren en beheerders eene aanbeveling gerigt, om hunne slaven ook in het schrijven en in de Nederduitsclie taal te doen onderrigten en om een meer vlijtig gebruik van de normaalschool op Beekhuizen te maken. In het Gouvernements-AdvertentieMad van den 23sten December 1856 heeft de Gouverneur op nieuw eene krachtige aansporing gerigt tot plaatsing van meer daartoe geschikte jongens op dat opvoedingsgesticht. Aan de hoofdvoorstanders van de Moravische Broedergemeente werd tevens kennis gegeven, dat aan hen, te beginnen met 1°. January 1857, tot opzegging toe, jaarlijks eene som van f 4000 ter tegemoetkoming in de kosten voor Beekhuizen zoude worden uitbetaald, met belofte tevens om steeds zooveel mogelijk de vestiging van vaste zendelingsposten te bevorderen. Een overzigt omtrent doel en inrigting der centraal-school op Beekhuizen en den daarbij behoorenden staat, dd. 16 February 1857 door de hoofdvoorstanders'ingediend, worden als bijlagen (litt. O en P) hierbij overgelegd.
I V . EOOMSCK-KATHOLIJKE.
Volgens opgave van den heer SCHEPERS , bisschop van Mellipotamos, apost. vie. van Suriname, bestond deze gemeente in 1856 uit 9000 à 9500 zielen, waarvan ongeveer 1500 vrijen en de overigen slaven. Gedurende dat jaar waren gedoopt 496 personen, onder welke 496 slaven, zoo bejaarden als kinderen, in het oude gedeelte der kolonie, en 36 in Coronie. In het district Nickerie is sedert half Augustus 1855, als wanneer het getal Roomsch-katholijken aldaar bedroeg 163, waarvan sedert 4 overleden, niets verrigt kunnen worden uit gebrek aan eenen geestelijke. Het getal communicanten of lidmaten, dat zich met Paschen 1856 had aangeboden, was 883, daarvan overleden 7 en nieuw aangenomen 72, blijft totaal 948. Kerkelijke inzegening van wettige huwelijken hadden er plaats voor 5 paren, terwijl 5 paren van de Portugesche immigranten, 24 paren van de slavenbevolking in de stad en op de plantages, 13 paren op het etablissement Batavia en 4 paren te Coronie kerkelijk met elkander vereenigd zijn. Over het geheele vicariaat van Suriname zijn in de leer ruim 1100, zoo kinderen als volwassenen. Het getal kinderen aan de zorgen der geestelijke zusters in de stad toevertrouwd bedroeg 266, waaronder 30 slaven. Onder deze 266 waren er 80 die nog geen schoolonderwijs maar alleen Christelijk onderwijs genoten. Voorts waren er 54 kinderen aan de leiding van den Eoomsch-katholijken sehoolonderwijzer P. D. KOCK toevertrouwd. Al deze kinderen en ook de bejaarden die onderwijs genoten, werden in verschillende klassen en afdeelingen verdeeld , waarin bijna algemeen in de Nederduitsclie taal werd onderwezen. Alleen voor de klassen der minst gevorderden en der bejaarden werd het neger-Engelsch gebezigd; terwijl er ook soms predicatien in die taai werden gehouden, (i) Behalve te Paramaribo werd op het fort Nieuw Amsterdam en op 20 plantages door Roomsch-katholijke geestelijken onderwijs gegeven aan de slaven en aan enkele vrije lieden, onder anderen aan de Portugesche immigranten, die zich op die plantages of in de nabijheid bevonden. Op het leprozen-etablissement, waar de Roomsch-katholijken steeds met zulk eenen lofwaardigen ijver zijn werkzaam geweest, was nog steeds één hunner gevestigd. Verre het grootste gedeelte der bevolking aldaar behoorde tot de Roomsch-katholijke gemeente.
V. ISRAËLITISCHE.
De Nederlandsen-Israëlitische gemeente bestond op 31 December 1856 uit 252 man
(1) In February 1856 heeft de G-ouverneur aan de hoofdbesturen van a-lle verschillende gezindheden eene uitnoodiging gerigt, m zooveel mogelijk het gebruik der Nederduitsche taal bij do godsdienstoefening en bij het godsdienstig onderwijs te bevorderen.
23
lien en 243 vrouwen, onder welke 85 gehuwde paren, 19 weduwnaren en 39 weduwen, benevens 123 jongens en 122 meisjes, te zamen uit 740 zielen; of uit 5 meer dan in 1855, ten gevolge van plaats gehad hebbende geboorten, na aftrek van 21 sterfgevallen. Door het armbestuur dezer gemeente werden gedurende 1856 gealimenteerd twee huisgezinnen eri 7 enkele personen. Voorts werden er nog aan 7 personen tijdelijke toelagen verstrekt, en aan een aantal behoeftige zieken de vereischte genees- en heelkundige hulp verleend en de noodige geneesmiddelen verstrekt. Da Nederlandsch-Portugesche Israëlitische gemeente bestond op 31 December 1856 uit 333 personen van het mannelijke en 352 van het vrouwelijke geslacht, te zamen 685 zielen. Het getal geboorten gedurende 1856 bedroeg 14 en de sterfgevallen 19: bij die gemeente werd aan 30 behoeftige huisgezinnen onderstand verleend. Tot geen dezer beide gemeenten behooren slaven, en godsdienstig onderwijs werd daarbij niet gegeven, daar er geen godsdienstleeraar was en er geene scholen bestonden. (1)
M. Instellingen van liefdadigheid.
1°. Uit het jaarlijksch verslag der Surinaamsche Maatschappij van Weldadigheid blijkt, dat deze nuttige instelling in bloei was, haren werkkring had uitgebreid en hare fondsen aanmerkelijk waren toegenomen. Het getal leden en begunstigers, dat op December 1855 221 bedroeg, bestond op ultimo December 1856 uit 278; hetgeen dus voor 1856 eene vermeerdering geeft van 56. Het getal kweekelingen, dat, van wege de maatschappij van kleedingstukken voorzien en op scholen geplaatst, geheel of gedeeltelijk gratis onderwijs genoot, bedroeg op 1 Januarij 1856 66, waarvan 41 jongens en 25 meisjes. Ten gevolge der meerdere inkomsten van de maatschappij is dit getal in 1856 met 10 vermeerderd. Aan 69 zieken werden in den loop van dit jaar gratis geneeskundige hulp en medicijnen verleend. Medicijnen werden tegen inkoopsprijs uit het militair hospitaal verstrekt. De spaarbank, die door de maatschappij is opgerigt en onder haar toezïgt wordt bestuurd, verkeerde in gunstigen toestand. Haar fonds bedroeg op ultimo December 1855 f 18,609.57, en op 31 December 1856, na aftrek van de door deelhebbers in 1856 teruggevorderde gelden, f 20,649.64. Afgescheiden van dat fonds der spaarbank, was ook het fonds der maatschappij aanmerkelijk toegenomen, daar het op 31 December 1855 f 8834.621/2 bedroeg, en op 31 December 1856, in weerwil der grootere sommen aan liefdadige oogmerken besteed, tot f 11,036.41 geklommen was. De uitgifte van het volks-tijdschrift, in het vorig Verslag medegedeeld, heeft een nadeelig saldo opgeleverd en is in 1856 niet voortgezet.
2". Omtrent de maatschappij tot onderlinge welvaart alsmede omtrent de algemeene ziekenbus valt over 1856 niets bijzonders op te merken.
3°. Over de Mettray aan de Beneden-Commewyne, zie hoofdstuk J.
Over de alimejitatie van de behoeftigen door de kerkgenootschappen is in vorig hoofdstuk gehandeld.
I. Burgerlijke geneeskundige dienst.
Het getal genees-, heel- en verloskundigen en apothekers te Paramaribo was op 31 December 1856 als volgt:
5 med. chir. et art. cbst. doctoren,
1 med. et art. obst. doctor,
1 med. doctor en chirurgijn,
1 genees- en heelkundige (gepensioneerd officier van gezondheid),
1 chirurgijn en vroedmeester,
1 heelmeester,
(1) In liet vorig jaar 1857 werd tot opperrabbijn te Paramaribo benoemd de heer M. IEWENSTEIN, die zijne intrede heeft gehouden op den 22sten Januarij 1858.
24
1 yawshospitaalhouder,
8 apothekers, 4 provisors en 9 vroedvrouwen; en in de divisien en districten nog:
1 med. doctor, chirurgijn en vroedmeester, 1 med. doctor en 11 heelmeesters.
Op zijn verzoek werd eervol ontslagen als stads-geneesheer dr. J. A. MULLEK en in zijne plaats benoemd dr. C H . LANDKÉ. De gezondheidstoestand van de bevolking dezer kolonie is over het geheel voldoende geweest. Alleen onder de equipages der schepen en onder het garnizoen heeft de gele koorts in de vijf eerste maanden van het jaar nog 46 slagtoffers weggesleept. Het laatste sterfgeval had plaats in den aanvang van Mei, waarna deze epidemie een einde nam. Bij de resolutien van 17 Mei 1856 en 4 Junij 1856, n». 607 en 684 heeft de Gouverneur, in afwachting van nadere wettelijke bepalingen, eenige voorschriften uitgevaardigd ter voorkoming van het ontstaan of van de uitbreiding dezer ziekte. Van de laatstgenoemde resolutie is reeds gewag gemaakt bij het hoofdstuk E Müitair beheer De eerstgenoemde , meer uitsluitend voor koopvaardijschepen bestemd, werd in de Nederlandsche, Fransche en Engelsche taal gedrukt, en aan elk aankomend schip gratis een exemplaar daarvan uitgereikt. „ „ , . , . »s i ~ De pokken, waarvan de eerste sporen in December 1854 zich hadden voorgedaan, vertoonden zich in Januari) 1856 nog hier en daar, doch zijn sedert geheel geweken. Bil zijne resolutie van 31 December 1856 , n°. 1659, is door den Gouverneur eene quarantaine van 40 dagen vastgesteld voor schepen binnen deze kolonie, Uit havens van Venezuela komende, tot wering der cholera; terwijl tevens eenige voorloopge quarantainemaatregelen zijn bepaald voor schepen/ personen, brieven en couranten mt Britsch Guiana komende, dewijl zich ook in die kolonie eenige gevallen van cholera hadden voorgedaan. , , , , , Eeeds was bij resolutie van 4 October, n'. 1243, ter zake van het heersenen van dezelfde ziekte, op Madeira en de Kaap-Verdische eilanden, eene quarantaine van 30 dagen voor de van' daar aankomende bodems vastgesteld. De elephantiasis en melaatschheid of lepra , beide vreesselijke nekten, bleven nog steeds met onverminderde hevigheid onder de mindere klassen, zoowel vrijen als slaven m de kolonie heerschen. In het Verslag des vorigen jaars zijn dienaangaande bijzonderheden medegedeeld, alsmede omtrent den toestand van het etablissement Batavia, bestemd tot verpleging der lijders aan melaatschheid. Dit etablissement had op 31 December 1856 eene bevolking van 21 vrijen en 357 slaven. (Vergelijk hierboven hoofdstuk B Bevolking.) In de plaats van dr. J. K. OOYKAAS, die met ijver als geneesheer op Batavia werkzaam was geweest doch aldaar overleed, werd tot geneesheer op dat etablissement tijdeliik aangesteld de officier van gezondheid 3de klasse dr. C. P . UHLIG. Eene proef met eene plant, door zekeren heer TAMA aangewezen als een geneesmiddel te bevatten tegen lepra en epilepsie, werd door het Koloniaal Bestuur ondersteund, doch heeft niet aan de verwachting beantwoord. De commissie van geneeskundig onderzoek en toezigt, doordrongen van de noodzakeliikheid om te voorzien in de behoefte aan genoegzame en geschikte vroedvrouwen heeft besloten bij wijze van proefneming, een openbaar gratis onderrigt m de verloskunde door een of meer harer leden te doen geven. In December was bereids een aanvang daarmede gemaakt. . .. . Omtrent meerdere bijzonderheden wordt verwezen naar het hierbij gevoegd verslag der commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzigt (Bijlage lit. Q).
J, Onderwijs.
Het getal scholen te Paramaribo bedroeg op ultimo December 1856, even als het jaar te voren, 20, waarvan de meeste voor jongens en meisjes gezamenlijk, doch ook sommige voor jongens of voor meisjes afzonderlijk bestemd. Er waren 1 hoofd-en 2 stads-armenscholen, benevens 16 particuliere en 1 bewaarschool. Het onderwijs werd genoten door 1367 leerlingen, waarvan 765 jongens en 602 meisjes: 758 waren van 5- tot en met 10jarigen leeftijd en 609 van 11 tot en met 16 jaren. Tot de Hervormde gemeente behoorden 611, tot deLuthersche 351, tot de Eoomsche 172 tot de Israëlitische 208 en tot de Moravische Broedergemeente 41 kinderen. Aan 444'van deze leerlingen werd van gouvernementswege gratis onderwijs gegeven, en de Maatschappij van Weldadigheid bekostigde het onderwijs van 65 arme kinderen. Het aantal onderwijzers werd uitgebreid en bestond op 31 December 1856 uit 3 onderwijzers
25
van dun lston rang, 7 onderwijzers en 1 onderwijzeres van den 2den rang, 5 onderwijzers en 4 onderwijzeressen van den 3den rang, 4 'onderwijzers en 5 onderwijzeressen van den 4den rang, en 14 kweekelingen of secondanten. Behalve deze scholen te Paramaribo, bestond er nog eene voor jongens en meisjes te Nieuw Rotterdam in het district Nickerie, waar gedurende 1856 24 leerlingen onderwijs genoten. Onder de bovengenoemde scholen zijn niet begrepen die der Roomsch-katholijke geestelijken en die der Moravische Broeders, waarvan reeds hierboven, onder het hoofdstak Eeredienst, melding is gemaakt. Volgens het verslag der commissie van onderwijs van 30 September 1857 was er in het jaar 1856 over het algemeen een merkbare vooruitgang te bespeuren, zoowel in de' wijze van onderrigt. als in de gemaakte vorderingen der leerlingen ; welke vooruitgang zij vooral toeschrijft aan hot, sedert bijna 3. jaren opgerigte schoolonderwijzers-genootschap, dat door onderlinge verbroedering der onderwijzers zich meer en meer beijverde om het lager onderwijs op die hoogte te brengen, waarop het thans in het moederland staat. Op particuliere scholen werd onderwijs gegeven in de Nederlandsche, Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen, reken-, stel-en meetkunde, geschiedenis, aardrijkskunde en zangkunst. Op de armenscholen bepaalde zich het onderwijs tot het lezen, schrijven en rekenen, de beginselen der Nederduitsche taal en der aardrijkskunde; en vooral wordt door de onderwijzers en onderwijzeressen meer en meer acht gegeven op eene zedelyk godsdienstige leiding en eene doelmatige verstandsontwikkeling der leerlingen. Op de stadsschool voor arme meisjes werd ook onderrigt gegeven in vrouwelijke handwerken. Van het onderrigt op de armenscholen werd niet zoodanig gebruik gemaakt als wel wenschelijk zoude zijn; vele kinderen waren nalatig in het bezoeken der school. De heer mr. H . C FOCKTS stond de fondsen, opgebragt door de uitgaven van zijn NegerKngclsch-Woordenboek, aan de commissie af tot de oprigting van eene bibliotheek voor de stads-armenscholen. De bibliotheek bestond op ult°. December 1856 uit 130 kinderwerken , waarvan 10 door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen ton geschenke gegeven werden, en is van gunstigen invloed op de huisselijke opvoeding der kinderen. " Uit dit alles — zegt de Gouverneur — blijkt dat er hier voor de bevolking ruimschoots gelegenheid bestaat tot-het genieten van lager en eenigermate van middelbaar onderwijs, doch reeds herhaalde malen, en ook in het Verslag oyer het vorige jaar, heb ik gewezen op het wenschelijke van eene inrigting tot opleiding voor een onderrigt in den landbouw, de eenige bron van welvaart voor deze kolonie. Eene nijvere bevolking zou in de mildheid, waarmede de natuur dit land gezegend heeft, het middel vinden om zich een ruim middel van bestaan te verschaffen ; voor de tegenwoordige indolente bevolking echter is die mildheid daarentegen eene aanleiding tot werkeloosheid. Een overgroot getal vrije lieden in de stad, meest gemanumitteerdo slaven of afstammelingen daarvan, kunnen geen middel van bestaan opgeven; van geregelden arbeid en vooral van veldarbeid zijn zy afkeerig, werken slechts dan, wanneer zij geld noodig hebben om zich het een of ander naar hunne gading aan te schaffen, en laten dan hunnen arbeid of de vruchten daarvan zeer duur van betalen; maar overigens brengen zij den dag in lediggang door en geven zich over aan de ondeugden die uit luiheid en vadzigheid voortvloeijen. Slechts eene zeer geringe fractii» van deze lagere volksklasse heeft zich boven het vooroordeel der meerderheid tegen veldarbeid verheven. Zij maken een gevaarlijk element in de maatschappij uit, daar zij in tijd'van woeling of onrust niets te verliezen en veel te winnen zouden hebben. Hoe zij nog aan den kost komen , laat zich alleen verklaren door het gemak waarmede zij voorzien worden van bananen of aardvruchten, aan de plantages ontvreemd, en waarmede zij die met wTeinig inspanning van den vruchtbaren bodem winnen ; terwijl de rivieren en bosschen de aangewende geringe moeite ter bekoming van visch en wild rijkelijk beloonen. » Nutteloos zoude het zijn, de bekeering te beproeven van de ouderen, bij wie dit zedebederf diepe wortelen heeft geschoten. liet is het opkoaiend geslacht waarop gewerkt moet worden, opdat zij door eene geschikte leiding later ordelijke en arbeidzame burgers kunnen worden. Het godsdienstig en schoolonderwijs alleen hebben blijkbaar de verlangde uitkomst niet opgeleverd. Het laatste werkt zelfs soms in zekeren zin nadeelig. Immers de zoogenaamde knappe scholieren, die daar een weinig schoidgel^erdheid opdoen, worden daardoor vol pretentien en verbeelden zich dat zij slechts in het kantoorleven een bestaan mogen zoeken, waardoor zij als heeren gekleed, hunne ijdelheid kunnen
7
26
ten toon spreiden, doch om door handenarbeid een eerlijk bestaan te bekomen, daaraan wordt niet gedacht . . . . het zou hen vernederen ! Intusschen kunnen niet allen op kantoren gebezigd worden, en het onvermijdelijk gevolg daarvan is dat het getal ledigloopers toeneemt. » De overweging van dit alles — zegt de Gouverneur al verder — bragt mij tot het besluit, dat één middel behoorde te worden aangewend om met het godsdienstig en schoolonderwijs, tevens practische opleiding vo'or den landbouw gepaard te doen gaan, en ik vermeen het middel gevonden te hebben in de oprigting van landbouwkundige inrigtingen , Mettray's, zoo als er in Europa en zelfs in ons Vaderland bestaan. » Al spoedig bleek — vervolgt de Gouverneur — dat er onoverkomelijke bezwaren bestonden , om een Mettray voor jongens van alle gezindheden gezamenlijk daar te stellen, en dus was het noodig er voor elke geloofsbelijdenis één te hebben." Door de ijverige medewerking van de beide predikanten der Nederduitsche Hervormde gemeente, COSKADI en VAN SCHAICK, werd nog in dit jaar den grondslag gelegd tot het thans bestaande Surinaamsch Protestantsch Mettray op de aangekochte verlaten plantage Lustrijk, aan de Beneden-Commewijne. (1)
K. B o u w d e p a r t e s n e i a t .
Behalve de hoog noodige herstellingen en het gewone onderhoud aan landsgebouwen , landsvaartuigen, sluizen enz. werden in 1856 door het bonwdepartement o. a. de volgende belangrijke werken volbragt: het daarstellen van de woningen voor de te verwachten Chinezen op de gouvernementsplantage Catharina Sophia, met de noodige zijgebouwen; de inrigting van den post Sommelsdijk tot een hoofdpost, na ontruiming van eenige kleine militaire posten ; het opzetten onder een gebouw van eenen ijzeren regenbak voor 20,000 gallons water, met de noodig'e waterleidingsgoten, voor de bezetting van het fort Zeelandia ; het in gereedheid brengen van eene bergplaats voor steenkolen en een steiger voor de koloniale vaartuigen enz. , » Van zeer gunstige uitwerking is — zegt de Gouverneur — de bepaling bij gouvernements-resolutie van 27 December 1855, n". 1579, dat een vast corps werklieden bij het bouwdepartement werkzaam zal zijn; wijl men nu op goed bekwame werklieden ten allen tijde rekenen kan, welke het anders moeijelijk valt te bekomen, en die tevens met dé inrigting en constructie der gebouwen, waaraan zij te werk gesteld worden, bekend zijn."
JL. eommraricatfewegen te ïand en te water, en vervoermiddelen.
Ter bevordering van het onderhoud der eommunicatiewegen is het den Gouverneur raadzaam voorgekomen om bij publicatie van % October 1856, n°. 12, den twijfel weg te nemen die er bestond, of art. 57 van het divisie-reglement (vooral voor zooveel aangaat de aldaar bedreigde straffen) van toepassing was op bevonden defecten, bij schouwingen welke op andere tijden dan in Maart en September plaats vonden. In de stad Paramaribo bevonden zich de straten over het algemeen in uitmuntenden staat ; zij werden met zorg onderhouden en gedurende de laatste maanden van het jaar werden daartoe mot het beste gevolg gebezigd de strafwerkers, van welke meer uitvoerig sprake is in de hoofdstukken Politie en Slavenbevolking van dit Verslag. Van deze strafwerkers is ook gebruik gemaakt om de voorstad Combé weder in orde te brengen. Bij publicatie van 15 December (G. B. n°. 14) is bepaald de heffing voor den tijd van twee jaren van vijf opcenten op de belastingen tot dekking der kosten van eene herstelling en verbreeding van het kanaal van Saramacca, dat' sedert jaren door aanslibbing nagenoeg onbruikbaar was geworden. Er waren in Suriname bij den aanvang van het jaar 1856 twee koloniale vaartuigen: de schroefstoomboot Paramaribo en de schoener Curaqaonaar. Dit laatste vaartuig is in October 1856 in de Marowijne gestrand en in zoodanige ontredderden toestand geraakt,
(1) Op den 15den April 1857 heeft de plegtige inwijding- der inrigting plaats gehad.
27
dat er aan geen afhalen te denken was. (1) Het wrak is voor f 500 verkocht aan den heer KLAPPEK , directeur van het kolonisatie-etablissement Albma. Door den heer S. MEXDBS LYON is voor zijne firma H. Lyon $ Cie. in November 1856 een request ingediend tot het verkrijgen van vergunning ter oprigting van eene rivierstoombootdienst op de rivieren Suriname, Commewijne, Cottica en Perica en de daarin uitloopende, daartoe geschikte kreken, tot het overbrengen van passagiers, brieven, koopmanschappen, producten en vee van en naar Paramaribo. Aan den adressant is eene concessie voor 10 jaren verleend, nadat vooraf bij publicatie van 24 December 1856 (G.B. n°. 17) de noodige, tot dusverre ontbroken hebbende bepalingen omtrent het aanleg-en van stoomboot- of zeilvaartuigdiensten uitgevaardigd zijn,
Bij anticipatie op het Verslag van 1857 wordt hier medegedeeld,, dat in Augustus van
dat jaar eene stoomboot, de Eüza, in de vaart is gebragt, die misschien later door een tweede gevolgd zal worden.
m. öeMeïïjk beheer.
8 1. Algemeen helieer.
De administrateur van finantieu A. A. T. M MAS is in 1856 uit Nederland van
verlof teruggekeerd.
§ 2. Muntwezen.
Reeds ten vorigen jare is medegedeeld, dat de inwissseling der oude muntspecien geheel was afreloopen. Van de nieuwe Nederlandsche muntspecie wordt, volgens opgave, een groot gedeelte weder naar het vaderland teruggevoerd; onder andere uit hoofde van den handel die door gezagvoerders en de bemanning der koopvaardijschepen gedreven wordt, welke personen niet, even als de reeders, in betaling hunner koopmanschappen de producten van het land medevoeren. Het Nederlandsche geld is schaarsch en de plaats daarvan voor een groot deel ingenomen door vijffrancsstukken en dollars, waarvan de koers is bepaald bij de vroeger vermelde Koninklijke besluiten' van 3 February en 10 Augustus 1854 n°. 69 en 4o (publicatie 1854, G. B. n°. 12). Onder particulieren wordt het goud voortdurend als betaalmiddel aangenomen.
§ 3. Begrooting.
Hierbij wordt, onder lit. K, overgelegd een staat, de werkelijke ontvangsten en uitgaven over 1855, vergeleken met de raming van dat jaar, en onder lit. S een staat der gearresteerde begrooting voor 1856.
M. P e r s o n e l e v e r o r d e n i n g e n o m t r e n t a l l e l a n d s d l e n a r e n .
Het Koninklijk besluit dd. 13 Junij 1856, n°. 73, houdende algemeene bepalingen, betreffende het verkenen van buitenlandsche verloven, aan ambtenaren en officieren van de landmagt in de Nederlandsche West-Indische bezittingen, is den 13den Augustus 1856, n°. 993, in de kolonie afgekondigd.
O. SlavenTbevolklng.
Bij Koninklijk besluit van 1 Julij 1856, n°. 53, zijn wijzigingen en uitbreidingen van de bestaande slavenreglementen vastgesteld , enbij publicatie van i 7 September ^ B< n , l u ' werd dit in de kolonie afgekondigd. Bij dit gewijzigde reglement worden nadere bepalingen vastgesteld om de meesters te verpligten tot het verstrekken aan hunne slaven van genoegzaanT voedsel, kleeding en geneeskundige verpleging.
De arbeid aan bejaarden en zwakken en aan zwangeren en kraamvrouwen op te leggen werd daarbij zoodanig geregeld, dat die meer aan hunne krachten en toestand evenredig ,s.
m In het bestaande gebrek aan koloniale vaartuigen is sedert te gemoet gekomen door het zenden
' nirSurLme van twee koloniale stoomvaartren, de Tue-aéniraal Rijk en de Mckene, on het aankoopen
van de koloniale schoener Coronis.
28
'Ook omtrent de afstraffing van slaven, zoowel door hunne meesters als op het piket der politie, werden nadere bepalingen gemaakt, en in het bijzonder werd vastgesteld, dat ambtenaren van politie in geen geval aandeel mogen hebben in boeten of andere emolumenten, voor afstraffing van slaven verbeurd. Het aantal op te leggen slagen, zoowel door den procureur-generaal als door de meesters, administrateurs en directeurs, werd verminderd; het houden van strafregisters naar een voorschreven model voor allen verbindend gemaakt; een en ander met bedreiging van straf voor elke overtreding. Aan den regter werd de bevoegdheid verleend om den verkoop van eenen mishandelden slaaf te bevelen, en aan den persoon, die zich aan mishandeling schuldig mögt maken, het beheer over slaven te ontnemen. Er werd voorgeschreven dat aan de slaven, in geval van arbeid des nachts (bij waterwerken somwijlen volstrekt vereisclit om van do springgetijen gebruikt te kunnen maken), evenveel uren rust over dag moeten worden teruggegeven, als zij des nachts hebben verlöre,.. ^ Nog werden in dat reglement straffen bepaald tegen elk een, die de toelating van godsdienstleeraars of onderwijzers op zijne plantage aan slaven weigert, of' tegengaat. »De indruk, welken de invoering der nieuwe bepalingen op de slaven maakte, was zegt de Gouverneur — niet gunstig. Immers in stede dat zij, daaruit des Bestuurs voortdurende zucht tot verbetering van hun toestand ontwarende, ook ordelijk en geduldig hunne verpligtingen nakomen, en de nadere te hunnen aanzien te nemen maatregelen afwachten zouden, openbaarde zich op vele plantages een geest van verzet en onwil, ongelukkiglijk bevorderd door onmenschkundige gedragingen van sommige administrateurs en gezagvoerders; en welke geest, ware hij niet. tijdig door gepaste maatregelen des Bestuur? onderdrukt, tot hoogst gevaarlijke gevolgen had kunnen leiden. » De behandeling der slaven is — zegt de Gouverneur—over het algemeen goed. Op vele plantages wordt hun meer verstrekt dan zij behoeven, en minder van hen gevorderd dan waartoe zij gehouden zijn." De medewerking van belanghebbenden daar, waar het geldt het onderwijs, is reeds onder hoofdstuk Eeredienst vermeld. Daar, waar nu en dan overtredingen van meesters plaats vonden, welke nog niet altijd aan onwil of opzet te wijten waren, worden de schuldigen gestraft. >. Eenmaal — zegt.de Gouverneur — was ik in de onaangename verpligting een gezagvoerder uit zijne betrekking van burgerkapitein te ontslaan, ter zake van onbekwame en onregtvaardi^e handelingen." » Gewigtig was de bepaling — vervolgt de Gouverneur — dat slaven, die door hunne meesters ter afstraffing aan de bevoegde ambtenaren worden overgeleverd, in overeenstemming met de meesters, in plaats van de straf van zweepslagen, tot die van opsluiting voor eenige dagen, met dwangarbeid aan publieke werken, verwezen kunnen worden. Nadat de hiervan genomen proef gunstige resultaten had opgeleverd, zoowel om het meer indrukwekkende van die straf dan die van slagen — om de voordeden uit het oogpunt van zedelijkheid daardoor verkregen, — als uit dat van algemeen belang, wijl de aldus gestrafte slaven tot werken van openbaar nut worden gebezigd, heb ik daaromtrent de noodige voorschriften vastgesteld bij m^'ne resolutie van IS November 1856, n°. 1419. » Mag het Bestuur, hoe afkeerïg ook van de straf van slagen, nogtans om den wille van orde en rust, nog niet overgaan tot de geheele opheffing,van des meesters bevoegdheid tot oplegging er van, zoo sluit dit echter de verpligting ni'tt uit, om, waar dit behoudens de orde mogelijk is, de toepassing noodeloos te maken.
» Van medio Julij 1856 tot ultimo December werd zij toegepast op 105 slaven, onder welke 92 mannen en 13 vrouwen, waarvan 53 particuliere slaven. Uit de vermindering in de laatste maanden van dat jaar van de straf van slagen (in de maand November vond zij slechts twee malen plaats) — een gunstig gevolg van de medewerking van belanghebbenden — blijkt reeds de gunstige werking der gemaakte bepalingen." Een staat der afstraffingen op het piket der justitie te Paramaribo gedurende het jaar 1856 wordt hierbij overgelegd. (Bijlage litt. T.) Ten vervolge op de, bij het Verslag over 1854 overgelegde staten, en voor zooveel noodig met verwijzing naar de dienaangaande op bladzz. 16 en 17 van bedoeld Versla"medegedeelde bijzonderheden, worden hierbij nog overgelegd de navolgende staten, alle loopende over het jaar 1856:
Bijlage lit. U. Staat van de regterlijbe uitspraken wegens overtredingen van de reglementen op.de behandeling der slaven ;
Bijlage lit. V. Staat van de plantages en gronden, aan welker beheerders aanschrij
29
vingen zijn gedaan tot nakoming van de verpligtingen, bij de slavenveglementen voor
geschreven.
Bijlage lit. W. Extract uit het journaal, gehouden bij de 1ste afdeeling van het bureau der politie, met betrekking tot de aldaar gebragte klagten van en over slaven.
Bijlage lit. X. Idem uit het journaal gehouden bij de 2de afdeeling.
Bijlage lit IJ. Idem uit het journaal, gehouden op het bureau van politie aan den waterkant, loopende— naar aanleiding der publicatie van 1856, Gouvernementsblad n». 2 — van af 1°. Mei.
Bijlage lit. Z. Staat, aantoonende het getal der weggeloopen en teruggekeerde slaven, met aanwijzing welke middelen tot hunne terugbrenging zijn aangewend, dan wel of zij uit eigen beweging zijn teruggekeerd.
Bijlage lit. AA. Staat, aantoonende de straffen, welke op grond der op het bureau van politie 1ste afdeeling gehouden verhooren van slaven, die weggeloopen zijn geweest, zijn opgelegd.
Bijlage litt. BB. Idem van liet bureau van politie, 2de afdeeling.
Bijlage litt. CC. Idem, bureau van politie aan den waterkant, van af 1°. Mei.
Bijlage lit. DD. Staat van de regterlijke uitspraken, waarbij slaven tot straffen veroordeeld of waarbij zij van tegen hen ingebragte beschuldigingen zijn vrijgesproken. Een staat van de gedurende het jaar 1856 gemanumitteerde gouvernementsslavcn wordt
mede hierbij overgelegd.
Bijlade lit. EE. De daarvoor ontvangen gelden worden, zoo als meermalen is gemeld, gestort in de kas van het genootschap tot uitbreiding van het Christendom onder de slaven enz. in Suriname. Van de uitbreiding van het onderwijs, door de Moravische Broeders aan de slaven verstrekt, is hiervoren reeds uitvoerig melding gemaakt. De laatste alinea van art. 4 van de bij publicatie van 1856 [Gouvernementsblad n'. 10) afgekondigde nieuwe bepalingen legt aan den Gouverneur de verpligting op : » om te zorgen dat jaarlijks door de beheerders van slaven verslag gedaan worde van het onderwijs onder de aan hun gezag onderworpen slaven." Hieraan wordt eenigermate voldaan door de opgaven, voorkomende in de bij dit Verslag (Bijlagen lit. A tot J) gevoegde divisiestaten, op welker naauwkeurigheid evenwel, zoo als meermalen gezegd is, niet te zeer berekend moet worden. Meerdere opgaven deswege van beheerders of gezagvoerders acht de Gouverneur voor alsnog niet wel doenlijk ; terwijl ook niet op alle plantanges de gelegenheid bestaat tot het geven van geregeld onderwijs, hetgeen tot dusverre ook alleen door geestelijken, en op sommige plantages door daartoe opgeleide negers geschiedt. Overigens wordt verwezen naar hetgeen omtrent de slavenbevolking is en verder wordt medegedeeld in de hoofdstukken B, C, D, J en Q.
P. Immigratie en kolonisatie.
In 1856 bevonden zich in Suriname, behalve de nog op Catharina Sophia aanwezige Chinezen — over welke straks nader — slechts immigranten uit Madeira, over wier gedrag, toestand en werkzaamheden door de onderscheidene huurders zeer verschillend, doch over het algemeen vrij gunstig wordt berigt. Gedurende 1856 ztfn er geene nieuwe immigranten aangevoerd. Wel had zich zekere Portugees FEEEIJKA FHANÇA tot het Bestuur — en na diens toezegging om hem ondersteuning te zullen verkenen — tot de planters gewend en met dezen overeenkomsten gesloten tot den aanvoer van een aantal arbeiders uit Madeira en de Kaap-Verdische eilanden, doch hiervan is niets gekomen, en FRANCA, uit de kolonie vertrokken, heeft niet meer van zich doen hooren. Zijne voorstellen gaven echter aanleiding tot het uitvaardigen van eene publicatie van 24/29 December (Gouvernementsblad n°. 19), houdende, » in afwachting van nadere verordeningen, eenige voorloopige bepalingen betreffende immigranten."
30
Ten aanzien van de op Catharina Sophia aanwezig geweest zijnde Chinezen zij hier vermeld, dat acht hunner in het laatst van 1856, ingevolge hun verlangen, vermits hunne driejarige verbindtenis in Junij verstreken was, over Nederland naar Java zijn teruggekeerd. Met het oog op de aanstaande komst in Suriname van 500 Chinezen, heeft de Gouverneurde drie overigen overgehaald om aldaar nog gedurende 1 à 2 twee jaren te verblijven, •wijl het dienstig zijn zou, eenige geschikte en der taal kundige personen te hebben, welken het opzigt over en de leiding van de nieuwelingen, zoowel op de gouvernementsplantage als bij particulieren, zou kunnen worden toevertrouwd. In Fransch Guiana werden Afrikaansche immigranten aangebragt, van welken er achtereenvolgens eenigen naar Suriname vlugiten en te Mettray tegen hoog loon werden te werk gesteld.
Kolonisatie.
Eenige weinige Hollandsche boeren van de mislukte en in 1853 opgeheven kolonisatie te Groningen aan de Saramacca waren steeds in de nabijheid der stad Paramaribo gevestigd en legden zich op veeteelt en tuinbouw toe. Er waren er onder hen, die in welvaart toenamen. Het kolonisatie-etablissement van den heer KAPPLEE te Abïna aan de Marowijne genoot bij voortduring groote belangstelling en de bescherming van de zijde der Eegering. De oneenigheden, die in 1855 tusschen den bestuurder KAPPLEE en eenige kolonisten waren gerezen, waren spoedig in der minne geschikt, en de arbeiders waren tijdens het bezoek van den Gouverneur aldaar in 1856 , weder rustig en ijverig aan het werk. Behalve eene in de maand Junij geheerscht hebbende koorts, was de gezondheidstoestand er voldoende. In den loop des jaars overleed de heer KKEGLINGEE, mede-oprigter der kolonisatie, op wiens kosten de onderneming grootendeels tot stand was gebragt en onderhouden werd. De weduwe van den heer KEEGLINGER , de zaak niet langer wenschende aan te houden uit hoofde der voorloopig weinig gunstige geldelijke uitkomsten, trad daarop in onderhandeling met den heer NOACK, lid der voormalige Duitsche commissie van onderzoek over kolonisatie in Suriname. Deze heer was genegen, onder zekere voorwaarden de zaak te aanvaarden en diende aan het opperbestuur een adres in, waarbij hij voorschotten verzocht om . dat etablissement over te nemen. Ongeveer ter zelfder tijd werd aan den Gouverneur door den heer KAPPLER een ander plan tot voortzetting der kolonisatie aan de Marowijne aangeboden. Dit ontwerp en dat van NOACK zijn daarop door den Gouverneur ter beoordeeling en advies aan eene commissie onderworpen. (1) In den hierbij gaanden staat (Bijlage lit. FF) vindt men uitvoerige mededeelingen omtrent de bevolking van het etablissement en de daarin voorgevallen wijzigingen van 1°. Junij 1853 tot ultimo December 1856. Zekere D. J. CONOLLY O' FEEEALL heeft in de rivier Tibitie eene onderneming opgerigt voornamelijk tot houtvelling, maar ook tot veeteelt en landbouw, met het doel om haar door kolonisatie uit te breiden. Behalve de aldaar arbeidende slaven, en Indianen, die van tijd tot tijd voor hem werken en wier opleiding tot werkzaamheid hij mede op het oog heeft, bevonden zich op ultimo December 1856 op dat etablissement 14 Duitschers van Albina afkomstig.
Q . N i j v e r h e i d .
I . LANDBOUW.
De volgende tabellen zijn alle getrokken uit de in het hoofddeel B genoemde onder litt. A — I overgelegde divisie-staten, omtrent welker zamenstelling en ïnrigting verwezen wordt naar bladz. 34 van het vorig Verslag. Het getal plantages en bewerkte gronden, met inbegrip der gouvernements-plantage Catharina Sophia, bedroeg op ultimo December 1856 260, op de volgende wijze verdeeld.
(1) Waar aanleiding van de voorstellen van die commissie is in Augustus 1857 door het opperbestuur aan KAPPLEK , onder zekere voorwaarden , eene ondersteuning toegezegd, ten einde het etablissement in stand te kunnen houden. Aangezien KAPPLER nog niet aan die voorwaarden heeft voldaan, is daaraan nog geen gevolg gegeven.
31
Getal
Boven - Suriname Thorarica . .
Boven-Comniewijne
plantages
en •
•
Boven-Cottica enPerica
Beneden-Commewij
Beneden-Cottîca.
ie .
•
01 M • r-t 3 OD
20
9
16
15
6 (3) 15
3
5
89
s Ci o -*> a
a o u Ol
' 3 3Q
»
»
n
»
»
j ;
»
j)
1
1
en
'à o
»
»
»
1
»
»
»
1
2
gronden in elke
o C3 O C3 O
a
ai l'
O
»
»
»
w
»
»
8
1
9
OD
O
fl
o
1
1
»
12
10
18
1
»
43
o C3 O o3 O
»
»
»
?»
Î !
))
4
»
4
*-* o -M a a O a r « M
»
l
»
»
»
»
l
»
l
C' 01 o (S
)?
»
»
2
»
11
»
1
12
26
divisi«
3 O M
5
11
2
»
»
»
4
»
22
o
8
21
»
4
8
4
1
3
I)
49
er
01 a>
S Oi
-M CO O
»
1
1
))
»
elk district
0)
))
3
»
»
1
)) j »
» j »
»
»
2
3
2
9
s o CC Oi • i-t
03
•+-3
Ü
13
l1)
»
1
1
M
»
»
n
»
2
• H «d «i H O H
34
47
20
35
25
48
22
1 4
1 5
260
G E T A L A K K E E S .
Van al de concessien in elke divisie.
(2) 46,612
98,489
46,833
45,058
23,960
43,283
28,810
9,922
13,950
356,917
Bepolderd
land.
11,790
5,011
9,152
21,548
14,620
29,785
7,305
5,891
7,719
112,821
In
cultuur.
5,282
3,730
2,821
6,0201/4
4,832
12,2571/4
2,6671/2
3,886
5,565l/2
' 47,061l/ 2
(1) In de divisien, waar zich geen chirurgijns-etablissement bevindt, woont de zich aldaar bevindende geneeskundige op de eene of andere plantage. (2) Hieronder is niet begrepen de concessie van den grond Victoria, welker grootte is opgegeven te zijn 12 Hollandsche mijlen in omtrek. (3) Hieronder is begrepen de plantage Buitenrust, die geen land in cultivatie heeft, maar waar zich de centraalfabriek bevindt.
Bij eene vergelijking van deze tabel met die, welke voorkomt op bladz. 35 van het vorig Verslag, ziet men dat het totaal der plantages en gronden van 272 tot 260 is teruggebragt. Dit is echter meer eene schijnbare vermindering, voornamelijk te wijten aan de moeijelijk'heid om het juiste getal op te geven van de door zoogenaamde vrijlieden in bewerking zijnde grondjes (grootendeels lost), voor het meerendeel slechts eenige weinige akkers groot, en die, heden in cultivatie, morgen soms weder verlaten zijn. Ook vindt men eene belangrijke vermindering in de koffijplantages. Het eindcijfer trouwens is allezins voldoende, en duidt in het getal der in cultuur zijnde akkers op al de plantages en gronden gezamenlijk eene vermeerdering van ruim 2700 akkers aan.
Van de in bewerking zijnde akkers waren erbeplant;
31 December 1855. 31 December 1856. Suikerriet . . . Koffij . . . . . .
Koffij en cacao . Koffij en bananen. Cacao en bananen. Katoen . . . . Bananen alleen. . Cassave . . . . Aardvruchten . . Taijers . . . .
18,6551/2 260 565 238 5,321 433 9,044 8,1823/4 528 906 100 1181/2
20,7271/4 423
6331/2 335 5,2461/2 298l/ 2 9,467 8,4083/4 3021/2 954 981/2 167
44,3513/4 47,06H/2
Uit eene vergelijking dezer cijfers ontwaart men, dat het aantal in bewerking zijnde akkers, vooral wat de suikerplanting betreft, is toegenomen. De verdeeling van het aantal akkers van elke soort van cultuur, in elke divisie en in ieder district, is in de volgende tabel opgegeven.
•02
•jwnox (M 0 0 (M o
CO
(M co (M © CO
(M co oo »-« t CO CO CM
CD CO CO co
CM
f - < m CO l O ICS
M 1—1 ~-4
© t—
nsfia
•siaftej, (M H
"
\ 0 1-M
o
1
oo
co co t>
CM
GO Ci
•uo^nonJApi^y
co co © CM
•9A1ÎSSBQ T-l CO ' H CO O (M
CM O CO
•uo3H« ugu^uijg; co CO
C i CD CO
CD O CO o
•U00,1ÏJ[
oo »o CO CO CO co
o CO
00 CO © co
CO ' H ©
.-3 O
TS
•X3
Ji
•UOU'OUUq U0 OTJOBQ CM CO oo © CM
•uotreuijq no fgjf>a:
, - . H CC
(M (M CT3 CD o CO CM
o CO CM
(M ' J ! CM
CD
•O130B0 U8 fUJ°3I co
•0TOUQ t > KO co
(M
P-t r-l 00 •xtl o CD
K
CM
r— CO
CD
•fïïö°3I
oo CO © CM O o
•joiiio^mg rH CO •»H - # © S
CM CM CM
CD CM co © co © co cc CM
t CM
©
a
CU
JA 13
-G H
B cVJ
O CS
o O
o
PH
O
o s s o Ü
S M fl
C3 e
o CC K
c
o Ü
33
Volgens de door de onderscheidene plantages ingediende opgaven was de opbrengst in 1856 als volgt:
c o o
T3
a c
3
O
-3
50
1 p
WH CD
O "? 5 S cti ""S5 Ü?
P3
O cï P cS
1 1 t ré J=i ce P o
^
o H •«1 u
Ó 1 TÏ o-S
N
Ó f-i >
O CS
CS ü
1-3
EN o
i o . fc! c - O GJ
O
Ô ' o • O' K
c3 m m
CS
S
i 'H g o> <u çs o 'o À £ 3 Q A o . J3
I
ura,
fhou
nd.
j q o » r ^ O ' O &
• O M 'B
ten 600 ren.
^ a-S
à CÖ
cS
> • i> 3 O — . ^Z C m ,2
<! o
c
zn
O pq
s
' C
o
O r « a e5 ' O
O
CO s <
UI a o 'S
'd S o.
«2 a <
o b
0 3 oo 0 0 CO ( M d "
C M o o CO co
rn o -*" 7—( CO
o o CO
, CO
E
o o CO oo
a
O O O
O CO
i r a CO CO
ira> CO
r H oo
CO
CQ CD 0 0
r H
ï C 3 O CO i _^ 1 ^ CO
o ja . H a • 0J 0) . S cS .
"£ . D ; G CS 1 o c 'a CL» H t- f3
O pq
oo
CO l O
0 0 C 3 iO d CO
O o 0 0
CO i r a
_„ 0 3 co_
C0~ CO r H
O o rH
i r a
a
l O O co_ CO CO
o o r H
co © _
r H CO
^ H l O CO d ( M
T H
Oi> r H o
CO
a
CO CO oo co" l O CO
CO
ce w cS CM
o o d t ^ C 3
CÓ"
a
\a o t d T-H
^
B
-*
a
0 3 CO T - i
CO rH r H
»o o CO
CO CO
a
0 0 ~rH rH •_JT o o
"Ê-?
0) a a o o i a
Q? > c r—,
CO CO
r
o o o d CO
CO CO 0 0 co' CO co
^
CO l O
t ~
o 0 3 o_ i r a "
- H
CO_
0 0 l^ r H
CO CT3 C 3
CO • O r H
CO CO T - l
CO
co C l co_ CÓ"
oo >ra i r a
Cî
C ;
o
r H
S
cS
O O
O» > O M
• * >o
„
E
CO CO 0 0 _ d " TH -*
„
"
>o 0 3
co"
„ "
. CO co 00_
r—! t
CO CO
1 > r H r H
C 3 ^ H
ccT r H
OÓ CO CO
t >
r H rH r H
CO o o co
o a ;rjqi > 0) a a o o
o? S cu W
>o l O »o
_
a
l O ^^ I >
CO oo l O
o o o d o r H
» O C 3 "i.
C 3 co
co CO
o !>• CO
l O ^ H co d
co co o^ r-T -* "*
r H CO o
CO y—<
O • * ^ CO
o H oo v O
CO co CO t>r CO 0 0
03 CJ ^ o
1
CJ ' O O) c 0? w
CO &
„ " ,
o c_; o
r H
-* CO r H
l O r H
O >o CO
„
a
O r H CO
CO CO
O o r H
CO
co co j ( <
o » 33
o o CO
CO i>
CO t ^ CO riT r H
CO r-T^
VT5 r H CO t-T CO
l O »o CO r f CO r H
•
c« o o cS a cS u CS /.
CO CO CO
_
a
O » O r H ~4" l >
O o C J >d
o t^ d CO
a
CO o CO
o 0 3
oo CO CO
r H CO
1 ^ o 0 0
CÓ" r H "
CO CO r H
CO r H W co" >.ra
o o co d - H ta có"
'S 0J ^ i c? 53
o >o
„
a
O O r H d r H
r H CO CO d
C o o d"
CO
CO o d 0 0
a
„ "
~
t^ CO CO
CÓ" T-i
o o uo d"
r^ O O r H ^
O o o d O CT3
'5 o M O o
CO o H CÓ"
t» rH t^ O CO
r H O
c «
O O
CO CO
t>. t 0 3
« O CO CrO^
rH ^ H O r H " CO CO
,ra co ' d i
^co
CO CO o 00
CO
CO co co" o CO
l O C l cn d H
CO CO »ra i r a O o__ T H "
rH »ra co C53 r H
T-T
i O CO
H T CO co
CO
. H
t ^ CO C53 d CO H
CO ~ H i r a
r H ~ r^ coco
^co
t ^ co co" oo CO
j t . r H r « ) c f o i « 1
j
84
De opbrengst van den landbouw bedroeg dus, wat de hoofd-stapelproducten betreft, aan:
Suiker, in 1855 . . 30,818,387 pond, in 1856 . . 33,774,513 pond.
Koffij, »
Cacao, "
Katoen, »
528,239 » » » . • 1,022,447 - .»
260,617 » » » . . 308.482 »
936,181 » » » • . 688,1871/2 ».
Uit deze vergelijking met de in het Verslag voor 1855 gedane opgave blijkt, dat de opbrengst der katoenplantages verminderd is; terwijl de suiker-, koffij- en cacao-plantages, de beide eerste zelfs aanmerkelijk, zijn toegenomen. Ook de andere verkregen producten van minder belang zijn op weinig uitzonderingen na vermeerderd. Volgens de naar aanleiding der publicatie van 1854 (Gouvernementsblad n°. 9), handelende over de quota der suikerplantages en houtgronden, door belanghebbenden ingediende opgaven, bedroeg de waarde der in 1856 afgeleverde of verbruikte houtwaren (waaïonder echter niet begrepen die. houtwaren, gebezigd op en ten behoeve van den grond alwaar het hout is geveld en bewerkt) f 72,555.515. De op den even gemelden staat voorkomende opgaven van de belanghebbenden zijn dus blijkbaar niet geheel juist, doch merkbaar meer naauwkeurig dan die voor 1855. Het geldwaardig bedrag van de overige in den staat vermelde producten was:
Suiker . •. . f 3,546,323.86
Rhum 133,497.31
Dram 109,280.44
Melasse . : , • • • ' 419,353.90
L heele 255,151.20 Koffij I
( gebroken . • . 2,14/.36
Cacao 57,069.17
i schoone 169,956.24 Katoen vuile . . 9,647.69
Aardvruchten 2,349.11
Bananen . 491,391.35
Rijst 6,670.00
Koren 4,212.00
f 5,207,049,66
De berekening is geschied, even als in het vorig jaar, naar den prijs door het Gouvernement bij het begin van ieder quartaal ter heffing van de uitgaande regten bepaald, namelijk:
35
Suiker per 100 pond
Rhum en dram ter sterkte van 20 graden hygrometer en daarboven . . » 100 gallons
Idem ter sterkte beneden 20 graden » 100 »
Melassie , . . . » 100 »
Koffij (heele) » 1 0 0 pond
Idem (gebroken) " » 100 »
Cacao » 100 »
Katoen (schoone) . . ' » 100 »
Idem (vuile) . . . » 100 »
Patattes „ 100 »
Bananen » boa
Rijst (ongepeld). . . . . . . . » 100 pond
Koren (gepeld in vaten) . . . . » 100 »
Idem (ongepeld) » 600 spieren
Q U A R T A L E N .
Eerste.
f 10.00
110.00
55.00
30.00
25.00
12.50
18.50
27.00
13.50
1.00
0.25
5.00
2.00
2.00
Tweede.
f 10.00
110.00
50.00
35.00
25.00
12.50
18.50
26.00
13.00
1.00
0.25
5.00
2.00
2.00
Derde.
f 10.00
90.00
45.00
35.00
25.00
12.50
18.50
28.00
14.00
1.00
0.25
5.00
2.00
2.00
Vierde.
f 12.00
90.00
45.00
40.00
26.50
13.25
18.50
29.00
14.50
1.00
0.32
5.00
2.00
2.00
Voor houtwaren wordt geen uitgaand regt betaald. Op ultimo December waren de slaven in de verschillende divisien en districten verdeeld , zoo als is medegedeeld in den onder lit. GG. bijgevoegden uitvoerigen staat, onder vermelding van den aard der door hen verrigte werkzaamheden en van andere bijzonderheden. De volgende tabel toont aan welke slaven tot de plantage zelve behooren en welke, hoezeer aldaar arbeidende, nogtans niet tot de plantage zelve behooren, maar van den eigenaar privé zijn, of van de aanhoorige gronden. of van elders.
36
; 0 r c É
o > ce fee B. o
as a as a t o g cS 03 ^ 3 M O) S feo 11) * 4 B N
cä > a 03 > .5 CO
a «s
03
gron<
van
03 c « _bp o T_| O . * o ? a t a a, cä s-< 03 cä 1 3 cä a S cS b D
a a 03 s
fe ^ 3 C5
CC
o3 >
03 N
03 fed
a Cä T—i P*
03
a cä > , e 03 > 03 53
fc S h H t/3 (H
1—4 P
— S i s g 6J3
r-p^c-J,
• s a f s i 9 i \ [
• s a a S a o p
• u a A Y n o j ^
• a a n u e j T j
•{«BJOJ^
• g a l s p K
• s t r a S a o f
• u a A v n o . i ^
• n a u u B j i j ;
•{GB10X
• s a f s i 9 j \ [
' s u a S u o f
• a a A v n o . 1 ^
• n a n u B j t j
O a "
E l
CO t-l n
l C <^-J
t »
" T *
CC
E
=
~
"
T—1 -* t
o T—1 T - l
O co T—1
CS co ( M
CM CO ( M
• • * CO C S CO
i o oo CD
CO *—i
t >
-* t ^ CO
( M CS T—1
T—1
ca 03 • r* h CS N O .a H a
03 S .s 3 co a 03 > O w
CM o CO CO
=
K
E
s
"
vco CO l O
CO t
t > co
T-M CS
T—1
CS o CM
t ^ CO ( M co
co T-H CD
I > O »
co »o o T—1
- H CD 0 0
CS f* CS PH
CO O CO CM
""
CM t ~ CM
O CO
co "*
CO es
CO o T-l
• * CO CO CM
co CM *&
O 0 • c o ^
T - l co t ~
CM OS CD
03 SZJ
Ï É ? > 03 a a o O i a CU s* o pq
L •*H • o -*
R
=
=
cc
t ~ 0 0 t >
CM F H T-l
CM "* T H
t ~ CO CM
CO co CM
O co t co
ICO OS co
CO T h co
LCO co CO — I
1> co o T—1
CS o
03 PH a 03
C3
o ü
co >CS CD co
=
~
~
CS [ > o T - l
CS co T - <
CM t ^ T - H
-# CO co
-*H >n co
t ~ rUO CM
I M CD ~*1
O t > ^ H
CS CM CO
CD T—1 CO
03 S i a * Ê 03 S S o O 1 à
ra a> G <L> PH
£—,
C ~ >co 1 >
=
cc
"
~
co y—* CM
co CS r H
C CO CM
I > 0 0 co
CO t > CO
t > >-0 CO co
T - l t ~ T H T-1
^TH CO CM T—|
co oo o CM
T l CO co T—«
• . « ^03
O
p
,~ CO CD • H
CO ~~<
^^
— 1
\a
CD
co » T—1
h ~
CM
t > CM
CM l O
' M !>.
^K
• *
• * - H
CO L O CM
T—1 CO CM
l O » -*
iCO i O -*
o o cS a cS E4 CS CO
O f co T - <
™
"
=
E
O -* t
»o CM
T - l
CO co T - H
CM CM CM
1 ^ v O CM
CO o CS
O o -1
- H >o T—1
O CO co
CM i O CM
%03
03 M O ë
co 0 0 o CM
•"
E
=
-* T—* CM
CO CO
»o -*
oo CO
co co
' M t co - H
r H t > co
_, co CO
T C *
• * \Ci
co t ^ v O
. 2 'S o t~* o Q
co *ö CM a« co
cc. rH
^ H
T - l
1C0
co
CS co
f ^ C s CO
I M ^-H CO T—I
co co co
t ~ CC' CS
T—*
T—1 >o —f co CM
co Tin co ^ r l
T - 3 o o
CS o co oo
»o C s
37
Tot de verschillende soorten van cultuur werden de slaven gebezigd zoo als in de onder litt. HH. en II. overgelegde staten is opgegeven. Voor de grootere of kleinere opbrengst, zoowel per plantage als per akker berekend, kunnen onderscheidene oorzaken bestaan, waaromtrent verwezen wordt naar hetgeen te dien aanzien voorkomt op bladz. 43 in het vorig Verslag; naar hetwelk in het algemeen, ter voorkoming van herhalingen, ook verwezen wordt voor zooveel betreft de tot de onderscheidene staten, cijfers en andere opgaven noodige inlichtingen. Uit de divisie-staten ontwaart men dat het grootste product op de suikerplantages per akker verkregen bedragen heeft:
Catharina Sophia (divisie Saramacca) 4,347 pond.
Rozenburg (Boven-Commewijne) 4,272 »
Maagdenburg (Boven-Surïname en Thorarica) 3,847 »
De Drie Gebroeders (Boven-Surïname en Thorarica) 3,837 »
en het minste bedragen heeft:
l'Espérance (Boven-Suriname en Thorarica) 543 pond.
Guinesche Vriendschap (Boven-Suriname en Thorarica) 720 »
Maasstroom (Beneden-Cottica) . 688 »
Alijda (Boven-Cottica en Perica) 1,088 »
In 1855 is geleverd het grootste product door:
de plantage Eesolutie (Beneden-Cottica). 1,054,525 pond.
» Alkmaar (Beneden-Commewijne) 956,146 »
» Katharina (Sophia (Saramacca) 910,000 »
»> Waterloo (Nickerie) 896,000 »
n de Drie Gebroeders (Boven-Suriname en Thorarica) . . 889,043 »
» Burnside (Coronie) 800,000 »
en het kleinste product door:
de plantage Maasstroom (Beneden-Cottica) 69,851 pond.
» Berkhoven (Boven-Commewijne) 71,445 »
» Potribo (Beneden-Cottica) . • 71,445 n
» Nieuwkoop (Boven-Commewijne) 73,472 »
» Alijda (Boven-Cottica en Perica) 73,850 »
» Berlijn (Beneden-Cottica) 86,889 »
In 1856 is het grootste product geleverd door:
de plantage Catharina Sophia (Saramacca) 1,452,000 pond.
» Alkmaar (Beneden-Commewijne) 1,168,655 »
» Nursery (Nickerie) 1,084,300 »
» Burnside (Coronie) 900,000 ..
» de Drie Gebroeders (Boven-Suriname en Thorarica) . 893,921 »
» Resolutie (Beneden-Cottica) 825,709 »
10
38
en het minste product door:
de plantage l'Espérance (Boven-Suriname en Thorarica) 26,600 pond.
» Guinesche Vriendschap (Boven-Suriname en Thorarica) 28,809 »
» Alijda (Boven-Cottica en Perica) 46,800 »
.» Picardie (Beneden-Cottica). 49,888 ».
» Maasstroom (Beneden-Cottica) 64,000 »
» Ellen (Beneden-Commewijne) 85,470 »
Wij zien de gouvernements-plantage Catharina Sophia opgegeven als degene welke in 1856 het grootste rendement per akker en het grootste product heeft geleverd ; hetgeen wel het meest afdoend bewijs geeft, dat het overwerken der negers, zoo als wel eens beweerd is (zie Verslag des vorigen jaars), niet als de oorzaak moet worden beschouwd van meerdere opbrengst. Op deze plantage immers, welke onmiddellijk onder streng toezigt van het Gouvernement staat, worden de negers met meer dan gewone mildheid voorzien van alle behoeften, in ruimere mate zelfs dan de reglementen voorschrijven, en wordt met stiptheid toegezien dat de werktaken ingevolge het reglement opgelegd worden.
De volgende staat toont aan hoeveel stoom- en hoeveel watermolens op de suikerplantages, en hoeveel koffij-breekmolens en katoen -stoommolens aanwezig waren.
Para . . . . . ?
Boven-Commewijne
Boven-Cottica en Perica
Beneden-Commewijne.
Beneden-Cottica.
Saramacca. . •
Nickerie . . .
Coronie. . . .
orarica .
. . . .
ïa . . .
. . ....
SUIKEKPLAtfTAGES.
Stoommolens.
14
2 en 2 dubb.
5
7
3 en 1 dubb.
10 en 1 dubb.
3
5
1 driedubb.
Watermolens.
7
5
10
9
2
1
»
»
»>
Koffij
breek
molens.
1
n
»
i
2
1
»
!î
J)
Katoen
stoom
molens.
»
»
»
»
»
5
.
»
6
II. VEETEELT.
De toestand van den veestapel op ultimo December 1856 wordt medegedeeld in den vol
39
genden staat, waarvan de opgaven, bij gebrek van andere bescheiden, getrokken uit die der particulieren, niet zeer naauwkeurig en voor het algemeen te laag gesteld zijn.
De stad Paramaribo en derzelver buitenwijken
Rund
vee.
Boven-Suriname en Thorarica.
Para
Boven-Commewijne . . . .
Boven-Cottica en Periea. .
Beneden-Commewijne. . . .
Beneden-Cottica
Saramacca
Nickerie
Coronie
Paar
den.
435
389
984
207
374
313
904
150
932
814
4962
32
12
35
2
»
16
29
4
25
25
Muil
ezels. Ezels.
8
5
2
ï)
1
4
1
4
180 26
49
8
19
»
1
5
7
3
15
13
Var- Scha
kens. pen.
Gei
ten.
120
41
383
378
172
357
307
749
140
50
266
2843
59
253
371
151
286
172
589
59
365
1597
17
22
60
22
28
50
78
8
64
95
Pluim
3902 444
949
1590
497
1322
782
1681
561
1947
1658
10987
I I I . UITGIFTE VAN LANDERIJEN VOOR CULTUÜE.
Aan particuliere personen werden in het jaar 1856 afgestaan:
1". in allodialen eigendom: twee perceelen land, te zamen groot 200 bunders, benevens vier erven te Nieuw Rotterdam ;
2°. in pacht: achttien perceelen, te zamen groot 183/; bunders of 4683/4 akkers.
I V . HANDEL EN SCHEEPVAABT.
In het jaar 1856 zijn in de kolonie Suriname aangekomen :
uit Nederland 47 schepen, metende 5,392 last ;
» Noord-Amerika . . . 30 » > 8,4921/2 »
» andere vreemde plaatsen 139 » » 4,212 M
Te zamen . 216 13.0961/. •i "
Met deze schepen is voor eene geldswaarde van f'2,578,339.641/2 ingevoerd, als:
uit Nederland f 1,320,598.81
.. Noord-Amerika 706,762.781/2'
» andere vreemde plaatsen . . 550,978.05
40
Uit eene vergelijking van deze cijfers met die van het jaar 1855 zal men ontwaren dat, alhoewel het aantal aangekomen schepen, en vooral dat van hunnen tonnenlast, eene vermindering heeft ondergaan, de handel daarom evenwel niet verflaauwd is wat het geldwaardig bedrag aangaat, maar daarentegen eene vermeerdering aantoont. Het totaal van den invoer bedroeg in 1855 slechts eene geldswaarde van f2,401,284, tegen f 2,578,339.641/2 in 1856; en is deze vermeerderde invoer voor een groot deel door schepen uit Nederland geschied.
Uit de kolonie Suriname zijn in 1856 vertrokken:
naar Nederland 47 schepen, metende 5,543 last;
» Noord-Amerika . . . 33 » » 3,7711/2 »
» andere vreemde plaatsen 135 » » 3,629 »
Te zamen . . 215 » » 12,943 V2 »
De uitvoer op deze schepen heeft bedragen aan geldswaarde :
naar Nederland . . . . . . f 2,512,450.59
» Noord-Amerika . . . . 886,277.57
» andere vreemde plaatsen . 881,102.381/2
Te zamen . . f f 4,279,830.541/2
De uit Suriname vertrokken schepen waren meer in aantal dan in 1855, doch minder in tonnemaat. Het totaal van den uitvoer daarentegen was f 3,393,525.521/2; dus veel minder dan in 1856. Dit is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de hooge prijzen van de suiker en andere koloniale producten gedurende 1856. In de als bijlagen onder litt. KE hiernevens gevoegde staten van in- en uitvoer over 1856 vindt met al de nadere bijzonderheden daaromtrent aangegeven, en evenzoo omtrent den staat van het entrepôt gedurende dat jaar. De invoer voor rekening van het Gouvernement heeft in 1856 bedragen eene geldswaarde van f 63,224.851/2! hoofdzakelijk bestaande uit bouwmaterialen en gereedschappen, benoodigdheden voor de gouvernements-plantage Catharina Sophia enz. Deze invoer had alleen plaats uit Nederland, met uitzondering van een bedrag van f 744.70 voor twee Whale-booten uit Noord-Amerika. De uitvoer voor rekening van het Gouvernement had alleen plaats naar Nederland en bedroeg eene waarde van f 53,058.10 aan suiker en rhum, van de gouvernementsplantage Catharina Sophia. Nadere bijzonderheden omtrent den in- en uitvoer, vindt men vermeld in het overzigt over den handel en scheepvaart der kolonie Suriname in het jaar 1856, opgenomen in de Staats-courant van 21 Julij 1858, n°. 170. De regten op de handel en scheepvaart — waarvan echter uitgesloten zijn de goederen of producten die voor rekening van het Gouvernement worden in- of uitgevoerd—hebben in 1856 aan de koloniale kas opgebragt :
Inkomende regten f 76,034.78
Uitgaande regten 206,077.79
Lastgelden der schepen 37,510.75
Baken-, los- en steigergelden . . • 2,190.00
Entrepôt-, waag- en rooigelden 5,807.45
Ten gezamenlijken bedrage van . . f 327,620.77
De voornaamste verordeningen in 1856, in het belang van handel en scheepvaart in Suriname uitgevaardigd , zijn :
de publicatie van 16 February 1856, G. B. n°. 1, houdende eene nieuwe ordonnantie op het regt van patent ;
41
de publicatie van 30 Augustus 185(3, welke eene wijziging voorschrijft van § 1 van art. 14 van het reglement op de scheepvaart, betreffende de verpligting der schippers of gezagvoerders van vreemde schepen tot het overleggen hunner zeebrieven of zeepassen, en zulks ten gevolge van het toelaten binnen deze kolonie van consulaire agenten van vreemde mogendheden ; en eene publicatie van 28 October 1856, houdende aanwijzing van het bevoegde gezag voor hetwelk scheepsverklaringen worden afgelegd en beëedigd.
V . BETONNING , BEBAKENING EN LOODSWEZEN.
In de maand October was de betonning buiten de rivier Marowijne, waarvan op bladz. 48 van het Verslag van het vorig jaar is melding gemaakt, afgeloopen, en waren aldaar vier tonnen gelegd. Om van het nog gunstige saizoen gebruik te maken, om de opname tot het etablissement Albina voort te zetten, heeft de Gouverneur daartoe de koloniale schoener Curaçaonaar beschikbaar gesteld; doch door het stranden van dit vaartuig, ten gevolge der hevige rollers, moest die opname worden uitgesteld. Algemeen werd reeds sedert lang de behoefte gevoeld aan een vuurschip, om den ingang der rivier Suriname duidelijk aan te wijzen. Daartoe werd een Nederlandsen kofschip aangekocht, dat, na behoorlijk ingerigt te zijn, in 1857 als vuurschip is gegeplaatst.
V I . BRIEFWISSELING.
De volgende tabel toont aan de verzonden en ontvangen brieven aan het postkantoor te Paramaribo over 1856.
O N T V A N G E N
van
Nederland . . . .
Nickerie,Coronie, Curaçao, St. Eustatius , St. Martin en andere vreemde plaat
per
mail.
7,193
2,473
9,666
per andere seheepsgelegcnheid.
1,730
. 111
1,841
TOTAAL.
8,923
2,584 '
11,507
naar
Nederland. .
Curaçao. • •
St. Eustatius
St. Martin. .
Demerary. .
W. - I. eiland en MiddenAmerika .
Noord-Ameril
Engeland . .
Frankrijk. .
Duitschland.
Andere vreeir plaatsen, ,
O E R Z O N D E N
per
mail.
1,796
749
. 8,542
196
3
17
39
543
47
en
144
ca. 48
797
234
304
de 60
13,519
per andere scheepsgelegenheid.
»
»
339
101
))
»
»•
n
»
»
»
»
n
»
440
TOTAAL.
1,796
749
8,881
297
3
17
39
•543
47
144
48
797
234
304
60
13,959
11
42
Het reeds ia 1855 toegenomen getal brieven per mail aangebragt en verzonden is, zoo als uit eene vergelijking van bovenstaanden staat met dien van 1855 blijkt, ook ÏQ 1856 weder vermeerderd.
De Minister van Staat, Minister van Kolonien,
ROCHUSSEN. &LA<
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
»LAGE K (*) VAN HET VERSLAG. (Suriname.)
N°. 56.
NOMINATIVE STAAT \an behoeftige minderjarige kinderen, door den lande
gealimenteerd wordende.
Hervormde Christelijke gemeente.
o •n u o a 03 > U a a a o
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
N A M E N
DEK
K I N D E R E N .
S. Weerslo,
C. M. de Ridder,
P. H. A. G. de Ridder,
E. C. H. de Ridder,
E. E. van der Spa,
G. M. van der Spa,
A. J. Dalia,
A. H. van Ommeren,
J. L. Pero,
Albert de Boer,
Sus. Walton,
Jos. Walton,
Dor. Car. Linck,
Ouderdom.
14 jaren.
16 »
14 ..
18 »
16 »
7 .»
14 »
12 »
14 »
14 »
11 »
10 «
12 »
1
Geslacht.
vrouwelijk,
mannelijk,
id.
id.
vrouwelijk,
mannelijk,
id.
vrouwelijk,
id.
mannelijk,
vrouwelijk,
id.
id.
Maan
delijksche
toelage.
f 7.00
7.00
7.00
7.00
7.00
7.00
6.00
5.00
5.00
5.00
5.00
5.00
5.00
Aanmerkingen.
Al deze kinderen, met uitzondering van J. L. Marcus, n°. 15, zijn buiten eckt geboren, en genieten, voor zoover dezelve den daartoe vereischten ouderdom hebben bereikt, onderwijs op de stadsscholen.
(*) De bijlagen A—I zijn, ter inzage van leden der Kamer, ter griffie nedergelegd.
:i
O n if, > a s si
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
SO
31
32
83
34
35
36
37
38
39
40
41
N A M E N
DEH
" K I N D E R E N.
J. F. 'Langevreugd,
J. L. Marcus,
Ed. van Ommeren,
Jacq. van Ommeren,
W. T. Wijngaarde,
A. W. Wijngaarde,
Jos. Goudenknop,
Floortje Stift,
W. T. Daling,
A. E. Vlammenburg,
A. P. Vlammenburg,
A. H. Vlammenburg,
Cha,rl. Conijnenberg,
Joh. Conijnenberg,
Carol. Conijnenberg,
Bertha Conijnenberg,
J. W. Tirns,
M. J. Bouteille,
M. E. Constantia,
H. A. Constantia,
M. J. Gezelschap,
A. W. Kornheim,
11. Soesman ,
M. S. It. Mill,
J. L. Mill,
N. G, Costerus,
G, II. van Am son,
F. A. J. van Amson,
Ouderdom.
6 jaren.
11 »
7 »
6 »
11 ».
8 H
14 »
13 ..
9 ».
12 .»
6 »
4 »
14 ..
11 » •
7 »
4 »»
7 »
5 ,.
10 »
8 ,»
14 »
9 n
u
9 ..
16 »
7 »
13 .,
11 »
Geslacht.
vrouwelijk,
mannelijk,
id.
id.
id.
id.
id.
vrouwelijk,
id.
mannelijk,
id.
vrouwelijk,
id.
id.
mannelijk,
vrouwelijk ,
id.
mannelijk,
vrouwelijk,
mannelijk,
vrouwelijk,
id.
id.
id.
mannelijk,
vrouwelijk,
mannehjk,
vrouwelijk,
Maan
delijksche
toelage.
f 5.00
5.00
5.00
5.00
5.00
5.00
5.00
5.00
5.00
4.00
4.00
4.00
4.00
4.00
4.00
4.00
4.00
4.00
4.00
4.00
2.00
7.00
5.00
4.00
4.00
6.00
6.00
6.00
Aanmerkingen.
Dezelfde aanmerking als hiervoren.
•
3
A» ' U o a S > t, a a »
42
43
44
45
N A M E N
DEK
K I N D E K E N .
M. E. Walton,
H. E. Rittingrer,
J. E. Zanger ,
M. G. Chocolaad,
Ouderdom.
14 jaren.
12 »
7 >,
9 »
•
Geslacht.
vrouwelijk,
mannelijk,
id.
id.
Maan
delijksche
toelage.
f 5.00
5.00
5.00
5.00
•
Aanmerkingen.
Als voren.
Evangellscli-Luthcrschc gemeente.
S. E. Winterswijk,
S. Terhei,
J. L. Stroomnat,
J. Abrahams,
A. Abrahams,
S. F. Rittinger,
ï . J. Houtklooi,
J. H. Plak,
J. T. à Cohen,
R. G. à Cohen,
W. T. à Cohen,
Joh. van der Eist,
Joh. Car. Heilbion,
W. J. Fransberg,
M. E. Fransberg,
14
11
16
12
8
10
17
8
12
10
7
7
jaren
»
»
»
»
»
H
1)
>î
»
»
»>
mannelijk,
vrouwelijk ,
mannelijk,
id.
vrouwelijk,
mannelijk,
vrouwelijk ,
mannelijk,
id.
id.
id.
vrouwelijk,
id.
mannelijk,
vrouwelijk,
f 7.00
7.00
6.00
5.00
5.00
5.00
4.00
4.00
4.00
4.00
4.00
6.00
6.00
4.00
4.00'
Als voren.
Roomsch-katholijke gemeente.
Joh. Th. Benescia,
H. M. Dalia,
J. M. Willems,
Bern. Brandon,
11 jaren.
8 »
4V2 »
8 »
vrouwelijk,
mannelijk,
vrouwelijk,
mannelijk,
f 6.00
6.00
5.00
5.00
Als voren, doch sommige dezer kinderen genieten gratis onderwijs op de school van den heer Koek.
OS
a s o
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
N A M E N
DEE
K I N D E R E N .
Ouderdom.
Bern. Brandon,
L. C. Fransberg,
A. N. Smith,
W. H. Smith,
E. C. Smith,
H. L. Smith,
Johanna van der Ziel,
Gepb. L. Polak,
E. M. Wekker,
Jac. Nie. Wekker,
J. M. Montini,
M. de Jezus,
M. C. de Jezus,
F. de Jezus,
Joh. Casp. de Jezus,
Marg. Kristie,
A. E. van Jacot van Imthurn
C. M. Part,
Cornelia Rosemeijer,
François Rosemeijer,
6 jaren.
5 »
15 »
13 »
11 .»
8 »
4V 2 »
6 »
11 »
7 »
9 »
16 »
8 »
5 »
11 maand,
7 jaren.
3 »
10 »
14 »
6 < »
Geslacht.
Maan
delijksche
toelage.
vrouwelijk,
id.
mannelijk,
id.
id.
id.
vrouwelijk,
mannelijk,
vrouwelijk,
mannelijk,
id.
vrouwelijk,
mannelijk,
vrouwelijk,
mannelijk,
vrouwelijk ,
id.
id.
mannelijk,
id.
f 5.00
4.50
4.00
4.00
4.00
4.00
4.00
4.00
4.00
4.00
7.00
3.00
3.00
3.00
3.00
4.00
5.00
5.00
5.00
5.00
Aanmerkingen.
Moravische Broedergemeente.
F. J. Thomas,
J. W. Thomas,
J. L. Wassenaar,
J. C. Wassenaar,
J. F. Guthman,
14 jaren.
11 »
10 »
vrouwelijk,
mannelyk,
id.
id.
id.
6.00
6.00
5.00
5.00
5.00
Als voren.
Als voren.
ó
t l o
08 fc. t-, a a
6
7
8
9
10
11
12
N A M E N
DEE
K I N D E E E N .
S. H. Guthman,
E. Kersenberg,
Rudolf Lindeboom,
Amelia Lindeboom,
J. S. Thloreg,
C C . Thloreg,
Mar. G. Thloreg,
Ouderdom.
5 jaren.
11 »
11 ..
6 >»
11 »
11 maand.
11 »
5
Geslacht.
vrouwelijk,
mannelijk,
id.
vrouwelijk,
id.
id.
id.
Maan
delij ksche
toelage.
f 5.00
4.00
4.00
4.00
4.00
4.00
4.00
Aanmerkingen.
Als voren.
•
Kederlandscïi - Israëlitische gemeente.
Jacob Emanuols, 14 jaren. I mannelyk, I f 7.00 j
2
Z I T T I N G 1853 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE L, VAN HET VERSLAG. (Suriname.
N°. 27.
VERSLAG betreffende de werking van het zendelingsgeiioolschap
der Evangelische Broedergemeente in de kolonie Suriname,
over het jaar 1856.
Het overzigt over hetgeen wij gedurende het jaar 1856 bij het ons toevertrouwd zendelingswerk in deze kolonie ervaren hebben, geeft ons veelvuldige aanleiding, God in den naam van onzen Heer JEZUS CHRISTUS te danken en te lofprijzen, want in alle opzigten ontwaren wij vooruitgang. Niet alleen heeft eene groote uiterlijke uitbreiding plaats gehad — tien plantages zijn voor de verkondiging van het H. Evangelie nieuw geopend geworden; een nieuwe vaste zendelingspost is aangelegd; het getal der aan onze herderlijke zorg toevertrouwde zielen heeft om het aanzienlijke gelal van 1971 toegenomen; — maar ook op den eigenlijken zendelingsarbeid aan de harten der negers heeft God zijnen zegen doen rusten. En vooral hebben wij met hartelijke vreugde mogen zien — en wij herinneren bij deze gelegenheid met de innigste dankbetuiging daaraan, — dat het hooge Bestuur in het afgeloopen jaar veel meer nog dan ooit blijken van belangstelling in onze taak gegeven, dezelve door aanbevelingen bevorderd en met aanzienlijke geldelijke ondersteuning de behulpzame hand aangeboden heeft.
In den kring der hier geplaatste zendelingen hebben de navolgende veranderingen plaats gehad : Overleden is de heer F. A. E. WEYBEKG. Dit verlies is te meer te beklagen, daar hij, behalve zijne taak als zendeling, de funetien als architect, waartoe hij opgeleid was, met groote bekwaamheid waargenomen had. Een opvolger is reeds beroepen. Naar Europa teruggekeerd is de heer H. W. PFENNINGES, welke als hoofdvoorstander der zending in deze kolonie hare finantiele zaken waargenomen had. Zijne plaats is door den tweede ondergeteekende, IL CLEMENS, vervuld geworden, welke reeds sedert eenigen tijd de directie der ten nutte der zending bestaande winkelaffaire bekleed had. Nieuw ingetreden zijn de heeren J. J. D. Fricke, C. A. HELLSTKÖM, T. C. BÖHMEE
en C. B. WEISS. Bij het slot van het jaar 1856 zijn hier geplaatst 29 zendelingen ; 2 meer dan in het vorige jaar. Het generale getal aller aan de herderlijke zorg der zending der Evangelische Broedergemeente toevertrouwde negers is gedurende het jaar 1856 toegenomen met 1971 zielen ; het bedroeg ultimo December 1856 23,316 zielen. Van deze behooren tot :
de gemeente te Paramaribo en eenige nabijliggende plantages 5770 het zendingsdistrict aan de Suriname 3572 « » » « Para 542 » » » » Saramacca 1176 » » » » Boven-Commewijne, Cottica, Perica enz. . . 5469 » » » » Warappa en Matappica 2194 » » » » Beneden-Commewijne rétablissement Rust en Werk 903 » Leliendaal 1442 » Heerendijk 1092 » » in Coronie 997 de gemeente Bambey onder boschnegers 159
23316
7
Dit generale gotal verdeelt zich op de onderstaande klassen als volgt :
I. Qeüoopten.
a. ledematen 2607
b. cathechisanten 9489
c. onder kerkelijke tucht staanden en tijdelijk niet tot de H. Sacramenten toegelaten 1158
13254 II. Ongedoopten.
Voorbereidend onderwijs ontvangende 10062
23316
Gedurende het jaar 1856 zijn de navolgende plantages voor de verkondiging van het H. Evangelie geopend geworden :
Tout lui Faut, Monsouci, Bruinendaal, Nieuw Meerzorg, Munnikkendam, Ephrata, l'Aventure, Concordia aan de rivier Commewijne, Copie, Quapibo ;
afgebroken zyn: Des Tombesbnrg, Scheveningen.
Ultimo December 1856 hadden wij toegang tot 182 plantages.
Van deze behooren, ten opzigte der bediening met het woord Gods, tot:
de gemeente te Paramaribo 6
het zendingsdistrict aan de Suriname 31
» » » » Para (etablissement op Hanover) . . . . . . . 9
» » » » Saramacca (etablissement op Catharina Sophia) . . 14
» » » ' » Boven-Commewijne. Cottica, Pericaenz. (etablissem.
Charlottenburg) 58
» » » » Warappa en Matappica (etablissement Anna's-zorg) 21
» » » » Beneden-Commewijne : etablissement Rust en Werk 8
* » Leliendaal . . 10
» Heerendijk. . 10
» » in Coronie (etablissement Salem) 12
182 Er bestaan tegenwoordig 17 scholen, te weten :
a. 8 scholen in welke door zendelingen onderwijs gegeven wordt ; en
b. 9 scholen op plantages, onder toezigt der zendelingen door negers gehouden, welke gedeeltelijk op de centrale school onderwezen zijn, gedeeltelyk eene bijzondere leiding ontvangen hebben.
a. 1 te Paramaribo 500 slavenkinderen , 80 • vrije ;
2 op Kust en Werk . . . . . . . . . 128 kinderen van 4 plantages;
3 » Leliendaal 135 » » 7 » .
4 » Heerendijk 38 » » 1 »
5 n Anna's-zorg 60 » » 5 u
6 » Catharina Sophia 101 » » 1 »
7 u Hanover 23 » » 1 »
8 » Salem 58 » » 3 »
* 279 » » 9 ..
Te zamen. . 1322 slavenkinderen van Paramaribo en 31 plantages.
8
De.nieuwe zen dings pos t Heerendijk op de plantage Nut en Schadelijk aan de rivier Beneden-Commewijne is in het afgeloopen jaar voltooid geworden. De inwijding heeft plaats gehad op den 21sten Augustus, een gewigtigen gedenkdag in de geschiedenis der zending van de. Er. Broedergemeente, doordien op den 21sten Augustus 1732 de eerste zending uitgezonden werd, en wel naar de negerslaven op de West-Indische eilanden. Tot dezen zendingspost behooren 18 plantages, waarvan 9 tot nu toe door zendelingen, woonachtig op Charlottenburg, bezocht werden, terwijl de negers van eene plantage, Monsouci, sedert de inwijding verlof ontvangen hebben om de kerk te bezoeken. Het zendingswerk aan de Saramacca heeft in het afgeloopen jaar eene meerdere uitbreiding verkregen, doordien het voor den op Catharina Sophia gevestigden zendeling mogelijk is, de Protestansche leden op het leprozen-etablissement te Batavia, waartoe wij reeds tegen het einde van het jaar 1855 door het Gouvernement uitgenoodigd waren, van tijd tot tijd te bezoeken en met Gods woord te bedienen. Het etablissement is door genoemden zendeling vier maal bezocht geworden. Bij het slot van het jaar 1856 waren er 17 Protestanten die van de godsdienstoefeningen en cathechisatien gebruik maakten, en deze waren zeer verheugd en dankbaar weder een Protestantschen leeraar te hebben ontvangen. De godsdienstoefeningen werden in de galerij voor het huis van den directeur, door dezen daartoe vriendelijk afgestaan, gehouden. Wenschelijk zoude het zijn, dat er een klein kerkgebouw opgerigt wierd, vooral daar het te verwachten is dat door nieuwe aankomelingen op het etablissement het getal der Protestanten van lieverlede grooter zal worden.
Aangaande het zendelingswerk op de plantages aan de Saramacca en in het bijzonder op Catharina Sophia is over het algemeen een vooruitgang niet te miskennen, alhoewel op sommige plantages het houden van godsdienstoefeningen enz. meermalen door noodzakelijke werkzaamheden is belemmerd geworden; hetgeen in de andere zendingsdistricten, waar de plantages door rondreizende zendelingen bezocht werden, wel ook, maar toch minder het geval is geweest. Kan dit op Catharina Sophia wel niet het geval zijn, daar immers hier de godsdienstoefening Zondags gehouden wordt, zoo worden toch niet zelden negers door het afwerken van hunne merken, die zij gedurende de week niet vol\ tooid hadden, van het bezoeken der kerk afgehouden. De school op Catharina Sophia is in goeden toestand; sedert de laatste maanden van het afgeloopen jaar worden de kinderen tot 14 jaren oud tor school gezonden. Ook mag hier nog de aanmerking plaats vinden, dat — na herhaalde aanvragen bij den heer administrateur — een aanvang gemaakt is, de bij de woning des zendelings behoorende keuken op te rigten; wij hopen dat dit ook. spoedig het gev#l zal zijn met de negerkamers,' die als woningen voor de dienstboden wel onmisbaar mogen genoemd worden. Zoo als hier, is ook in de andere zendingsdistricten onze arbeid ongehinderd en met den zegen des Heeren vooruitgegaan. Over de werkelijke vruchten van dezen arbeid zullen wij de vrijheid nemen verder eenige aanmerkingen te maken. Over belemmeringen, die met de wettelijke bepalingen in wedei'stïgd-staan, hebben wij niet te klagen. Wel is 't waar, dat daar, waar vaste .zendingsposten met scholen opgerigt zijn, de kinderen nog niet overal tot den door de wet bepaalde ouderdom ter school gezonden worden, maar wij kunnen hopen, dat dit spoedig beter zal worden, zoo als het getal de schoolkinderen reeds aanmerkelijk ruimer is geworden. Op vele, bijkans de meeste plantages hebben de uitdeelingen van levensmiddelen en andere goederen op den ochtend des Zondags plaats. Dit is te meer te bejammeren, als daardoor de negers veelal verhinderd worden de godsdienstoefeningen in de kerken deivaste zendingsposten te bezoeken: terwijl het den zendelingen niet mogelijk is, de godsdienstoefening, die trouwens op den voormiddag des Zondags behoort gehouden te worden, op den namiddag te verplaatsen, daar deze tot cathechisatien, bijzonder onderwijs voor degenen welke tot den H. Doop of tot hunne belijdenis voorbereid worden, tot het houden van Zondagscholen enz., aangewend moet worden, en tevens de negers deze hunne vrije uren noodig hebben om in hunne eigene behoeften, het'bewerken hunner gronden enz., te voorzien. Het is echter moeijelijk te beoordeelen, of deze uitdeelingen overal zonder eenig geldelijk nadeel of verlies van werk voor de plantages op den Zaturdag namiddag of avond zou kunnen verplaatst worden. Op vele plantages zoude het stellig zonder nadeel kunnen geschieden. Andere omstandigheden, welke de innerlijke uitwerking des Zondagsarbeids, de bevestiging van zedelijkheid onder de slaven op plantages belemmeren, zijn zoo naauw met hunnen maatschappelijken toestand verbonden, dat er helaas! geene verbetering te verwachten is , voor dat <leze zelf veranderd wordt. De voornaamste onder
9
deze Ï3 de onmogelijkheid, wettelijke huwelijken en daarmede vaste huisgezinnen te stichten. Wij doen vele moeite, voor zooveel de tegenwoordige toestand het toelaat, huisgezinnen te vestigen, maar deze worden, helaas ! zeer dikwerf door verkoop of verhuur of verplaatsing der mannen of vrouwen weder opgelost. Het verheugt ons de aanmerking te kunnen maken dat onder de vrije leden onzer gemeente te Paramaribo het aangaan van huwelijken meer en meer toeneemt, en het is onbetwistbaar, dat, hoe meer dit toeneemt, hoe meer de zedelijke toestand der maatschappij zal verbeterd worden. Wordt er nu naar de vruchten gevraagd welke onze zendelingsarbeïd gedragen heeft, zoo moet men vooral het oog vestigen op het eigenlijke dael deszelven. Dit is heden nog hetzelfde als hetwelk voor meer dan honderd jaren onze voorouders bewogen heeft hun vaderland, hunne bloedverwanten te verlaten en zich aan de bezwaren van den zendelingsarbeid te onderwerpen, het is: onsterfelijke zielen uit de eeuwige verderfenis te redden, door hen te leiden tot het geloof in onzen fleiland en Zaligmaker JEZUS CHRISTUS. Daar deze verlossing eerst volkomen zal openbaar worden op den dag des oordeels, zoo zal ook dan eerst volkomen openbaar worden welke vruchten door onzen zendelingsarbeid onder de negers bereikt zijn. Maar dit geloof in JEZUS CHRISTUS moet ook hier reeds eene uitwerking op de zedelijkheid des levens hebben; men moet dus verder vragen : welke vruchten vertoonen zich in dit opzigt onder de negers die geloovig geworden zijn ? Ter beantwoording van deze vraag zij het ons vooreerst vergund het getuigenis van planters zelven aan te halen, hetwelk te meer gewigt heeft, daar deze niet altijd gunstig ove& onzen arbeid onder de negers oordeelen. Zij betuigen dat, al wilde men ook alle vruchten der zending ontkennen, men toch toegeven moet, dat afgoderij en vergiftigingen onderde negers in hooge mate afgenomen hebben. En zelfs zulken, die in vroegere jaren zeer tegen het godsdienstig onderwijs der negers vooringenomen waren, verklaren nu dat de tegenwoordige zedelijke toestand onder hen met dien voor 20 of 30 jaren te vergelijken is als dag en nacht, en dat dit hoofdzakelijk aan den arbeid der zendelingen te danken is. Onze eigene waarnemingen leveren dit resultaat op, dat door de verkondiging van het H. Evangelie de gewetens opgewekt, de kennis des goeds en des kwaads bevorderd en de in het heidendom verharde harten verzacht en voor liefderijke toespraak en bedaarde teregtwijzing toegankelijk geworden zijn; dat, wanneer het hart door het geloof en de hoop der eeuwige zaligheid gevonden heeft, dan ook het verstand verlicht, de geestvermogens opgewekt, de mensch voor beschaving vatbaar wordt. Het is in het afgeloopen jaar dikwijls en herhaaldelijk het geval geweest, dat twisten onder de negers, misnoegdheid enz. door de bemoeijingen der zendelingen bijgelegd zijn. Het is voorzeker zeer doelmatig, wanneer, zoo als in het afgeloopen jaar meer dan vroeger geschied is, de zendelingen door de heeren administrateuren of' directeurs daartoe uitgenoodigd worden, daar — zoo zeide een directeur zeer waar — door straffen de zaak wel onderdrukt maar niet, zoo als het door de toespraak der zendelingen geschiedt, het ongenoegen en de haat uit de harten kan weggenomen worden. Welken indruk zulke vredestichting op de negers zelven maakt, daarvan kan het volgend feit getuigen. Op de plantage Anna's-zorg had zulk eene vredestichting plaatst: eene heidensche negerin riep uit : » Leeraar, nu kan ik niet meer naar huis gaan voor dat gij mijnen naam in het kerkboek opgeschreven hebt, ik zie dat de Kerk iets uitmuntends goed is, ik wil niet langer heidin blijven." En welken invloed het woord Gods over het algemeen op de harten der negers en op hun gedrag tot dusverre gehad heeft, dit kunnen wij niet beter beteekenen dan door aan te halen, wat zij zelven bij verscheidene gelegenheden uitgesproken hebben; bijv. » Door de Kerk, en daardoor dat een leeraar in ons midden woont, die ons in Gods woord onderwijst, is.ons leven en ons gedrag jegens elkander veel beter geworden dan het in vroeger tijd geweest is; wij kunnen nu het kwaad niet meer zoo doen als vroeger; wij gevoelen de bestraffing in ons geweten hetwelk vroeger dood was. Ware de kerk niet hier, dan was ik reeds lang weggeloopen" enz. Het gevoel van duizenden is uitgedrukt door de woorden eener gedoopte negerin van plantage Kerkshoven. Deze heeft eenen ontaarden zoon, die haar veel verdriet aandoet en wiens ondeugden zij met veel geduld verdraagt, terwijl zij hem gestadig met ernstige vermaningen Gods woord voorhoudt. Zij bekende den leeraar, dat, indien zy nog heidin ware, zij haren zoon reeds lang zoude vergiftigd hebben, en vertelde, dat zij, nog heidin zijnde, eens hare moeder door den bastiaan, met de lange zweep had laten slaan, en dat hare mede-slavinnen haar daarvoor geroemd hadden. Dan verhief zij haren handen naarden hemel, uitroepende: O! wij kunnen God in eeuwigheid niet genoegzaam danken voor de kerk en Zijn heilig woord, dit heeft ons tot menschen gemaakt, want te voren waren wij gelijk beesten!"
3
10
Evenwel hebben wij het te betreuren, dat zelfs gedoopte negers nog dikwijls in zonden vallen. Diefstal, vooral van levensmiddelen, leugen en ontucht, zijn de zonden waaraan de negers het meest onderworpen zijn. De strijd tegen de zonden is des te moeijelijker, daar zij voortvloeijen, ten deele uit het natuurlijk temperament der negers, ten deele uit de slavernij! Het verheugt ons echter, waar te nemen, dat onze ernstige vermaningen en onze kerkelijke tucht, waar zij noodig is, die heilzame vrucht uitwerken, dat de negers hunne zonden bekennen en berouwen, en dat zij in het geloof in onzen Heiland JEZUS CHRISTUS de kracht vinden, tegen de zonden aan te gaan. Hoezeer deze kerkelijke tucht door hen geacht en, zoo als het wenschelijk is,—hoe zoude zij anders eene uitwerking hebben? — gevreesd wordt, daarvan moge hier, in plaats van vele, maar één voorbeeld aangehaald worden. Op zekere plantage had een neger een varken, dat zijnen meester toebehoorde, gestolen en verkocht. De meester, den dief ondekt en, zoo als hij verdiend had, gestraft hebbende, zeide tegen hem: nu heb ik je gestraft, maar zal ik het ook aan den leeraar zeggen, want deze moet weten wat je gedaan heb. »Och! meester," smeekte toen de neger » geef me liever nog een pak en zeg het niet aan den leeraar." Als een bewijs hoe de afgoderij van lieverlede vervalt, dient hier nog aangemerkt te worden, dat gedurende het afgeloopen jaar op verscheiden plantages, de eerste afgodspriesters en tooveressen al hunne afgodische voorwerpen vrijwillig aan den zendeling overgegeven, met eigene handen geholpen hebben dezelve te verbranden of in de rivier te werpen, en om onderwijs in het Christendom gevraagd hebben. Deze weinige aanmerkingen, welke uit de ervaring van vele jaren, vooral van het jaar 1856 geput zijn, mogen, in verband met de voorafgaande statistieke opgaven, als een bewijs dienen, hoe zeer het zendingswerk der Evangelische Broedergemeente in deze kolonie, onder den zegen des Heeren en onder de bescherming en gunst des hoogen Bestuurs , uiterlijk en innerlijk vooruitgegaan is ; — zijn wel de meeste en schoonste vruchten voor het oog van het publiek verborgen gebleven, zoo is dit toe te schrijven aan de eigenaardigheid van het Godsrijk, hetwelk door de zending uitgebreid wordt, welke eigenaardigheid CHRISTUS aldus kenmerkt: » Het Rijk Gods is inwendigin u(Luc. 17, v. 21)" en Paulus: »Het Rijk Gods bestaat niet in spijs en drank, maar in geregtigheid, in vrede en vreugde in den Heiligen Geest (Rom. 14, v. 17j." En juist door zulke vruchten werkt de uitbreiding van het zendingswerk heilrijk voor de geheele maatschappij. Zoo als Paulus voortgaat te zeggen (Rom. 14, v. 18): » Wie CHRISTUS daarin dient, die is Gode welbehagelijk en den menschen aangenaam." Deze beschouwing, de medewerking die wij veelvuldig en het meest van de zijde des hoo»en Bestuurs, met dankbaarheid ervaren en vooral de hulp van Onzen Heer JEZUS CHRISTUS, op wien wij vertrouwen, moedigen ons aan om het ons toevertrouwd werk met ijver—en met het oog pp de toekomst — met hoop op zegenrijke uitwerking voor den maatschappelijken toestand der kolonie, verder te bedrijven.
Paramaribo , den 16den Februari) 1857.
Be Hoofdvoorstanders der zending der Evangelische Broedergemeente in Suriname,
(get.) T H . VAN CALKER.
H. CLEMENS.
Voor eensluidend afschrift,
De Qouvernements-Secretaris,
{get.) E. A. VAN EMDEN.
&IJLAGE M VAN HET VEESLAG. (Suriname.
ZITTING 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Kolonien over 1856.
N°. 28.
L IJ S T der Plantages lot welke de zendelingen der Ëv. Broeder
gemeente bij het einde van het jaar 1850 toegelaten
laivh eb ai i weruen
iad ne v IOTC slß, xravßgqe : I. Tot de gemeente Paramaribo behoorende:
• Tourtonne, Ma Retraite, Beekhuizen, Livorno, Dijkveld, Tout lui faut. ab flßß ri. II. Aan de rivier Suriname, door zendelingen, woonachtig te Paramaribo, [IS .v bezocht wordende:
Victoria, Berg en Dal, Goede vrede, Worsteling Jacobs, la Deligence, 1'Espérance, Rac à Rac, Groot Chatillon, Guïnesche vriendschap, Drie Gebroeders , Accaribo, Waterland, la Rencontre, St. Eustatius, Vreeland, Pietersburg, Bleijendaal, de Hoop, la Liberté, Ornamibo, Houttuin, Meerzorg, Jagtlust, Dordrecht, Lust en Rust, Belwaarde, Voorburg, de Resolutie, St. Barbara, Merveille, Maagdenburg, Leonsberg, Morgenstond, Geijersvlijt.
:;9W0OÏÏTV III. Aan de rivier Commewijne.
JIOJI ijb a. Tot het etablissement op Rust en Werk behoorende:
Rust en Werk, Johannesburg, Maastroom, Berlijn, Elizabetshoop, Johan en Margaretha, Buitenrust en Frederiksdorp.
b. Tot het etablissement Leliendaal behoorende:
Zoelen, Geertruidenberg, Marienburg., Ellen, Leliendaal, Visscherszorg, Zorgvliet, Alkmaar, Nijd en Spijt, Mon Trésor.
c. Tot het etablissement Heerendijk behoorende:
Guadeloupe, Marienborch, Schaapstede, Kronenburg, Brouwerslus t, Mon Souci, Vertrouwen, Hecht en Sterk, Zorg en Hoop, Pikardie.
d. Door zendelingen, woonachtig op Charlottenburg, bezocht wordende:
Katwijk, Wederzorg, Vriendsbeleid en Ouderzorg, Spïeringshoek, Zomerzorg (Tapoerica), Driesveld (Tapoerica), Slootwijk, Vossenburg, St. Germain (Helenakr.), la Campagne (Helenekr.), Nieuwe grond, Schoonoord, Hooiland (Cometewane), Sinabo en Gelré (Cometewane), Nieuwzorg (Cometewane), Fortuin (Cometewane), Lodewijksburg (Matappica), Sporksgift (Matappica), Breukelerwaard, Fairfield, la Jalousie, Rozenburg, Canawapibo, Nieuwhoop, Petiïbo, Berkhoven, Concordia, Hazard.
12
IV. Aan de rivier Cottica, door zendelingen , woonachtig op Charlottenburg , bezocht wordende:
Kleïnhoop, Twijfelachtig, 1'Aventure, Molhoop, Clarenbeek, Zeezigt (Motkreek), Dageraad (Casawimea), Quapibo, Copie, Saardam, de Alijda, Munnikkendam, Ephrata, Vlugt en Trouw, Zelden rust en Welgelegen, Groot Cuylenburg, Lüneburg, de Vrede, Mon Sort, Pérou, Marseille, la Paix.
V. Aan de rivier Perica, door zendelingen, woonachtig op Charlottenbnrg, bezocht wordende:
Kustenburg, Onvergenoegd, de Eendragt, Halle in Saxen, Coqswoud, Poelwijk,-Wolfs Capourica, la Matrouge.
VI. Aan de Warappa en Malappica, tot het etablissement Anna's-zorg behoorende:
a. aan de Warappa-kreek :
Ponthieu, Bentshope, Maria Petronella, Frederikslust, Broedershoop, Esthersrust, Alsimo, Waterloo, Badenstein, Moed en Kommer, Barbados, Kerkshoven.
b. aan de Matapjjjca:
Anna Catharina, George Hendrik, Vaderszorg, Livonia, Adrichem, Gosen, Bruinendaal, Nieuw Meerzorg, Constantia.
Aanmerkingen. Livonia is, als niet meer bebouwd wordende, in de lijst van 1855 niet genoemd; er woonden nog 10 negers aldaar, welke nu tot deze gemeente behoorden.
VII. Aan de rivier Para:
De zendeling woont tijdelijk op Hanover. Hanover, l'Inquiétude, Berlin, Vierkinderen, la Prospérité, Overtoom, Onverwacht, Ossembo, Onoribo.
VIII. Aan de rivier Saramacca, tot het etablissement op Catharina Sophia behoorende:
Catharina Sophia, Kent, Concordia, Huwelijkszorg, Broederschap, De Morgenster, Herstelling, Margaretha's gift, Hamburg, Wilhelmina, Frederica Catharina, Sonnette, De vier Hendriken, La Bessource, Erederici's gift. (1)
IX. Het district Coronie, etablissement Salem.
Inverness, Hamilton, Moy, Persévérance, Maryshope, John, Johanna Maria, Leasowes, Sarah, Burnside, Hope, Potosie.
Aanmerkingen. De plantages Gardos Park, Bellevue en Belladrum worden niet meer geteld, daar hier geene leden dezer gemeente meer zijn.
De Hoofdvoorstanders der zending der Evang. Broedergemeente in Suriname,
(get.) TH. VAN CALKEE. H. CLEMENS.
Voor eensluidend afschrift, De Oouvernements-Secretaris, (get.) E. A. VAN EMDEN.
(1) Hier wordt wederom ook op weekdagen een vrije werkdag gegeven.
t-AGE Bf VAN HET VERSLAG. (Suriname.
SITTING 1858 — 1859. — - (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
N°. 29.
LIJST der plantages, van welke de negerkinderen schoolonderwijs ontvangen.
A. Op de zendingsposten worden door zendelingen onderwezen:
Op Bust en Werk.
De negerkinderen van: Rust en Werk, Johannesburg, Maastroom, Berlyn.
Op Leliendaal.
De negerkinderen van: Mon Trésor, Nijd en Spyt, Alkmaar, Zorgvliet, Leliendaal, Ellen, Visscherszorg. Op Heerendijk.
De negerkinderen van Brouwerslust.
Op Anna's'-zorg.
De negerkinderen van: Ponthieu, Maria Petronella, Barbados, Moed en Kommer, Broedershoop.
Op Catharina Sophia.
De negerkinderen van Catharina Sophia.
Op Hanover.
De negerkinderen van Hanover.
Op Salem.
De negerkinderen van: John, Leasowes, Sarah.
B. Op de plantages zelve wordt door negers schoolonderwys gegeven :
op Johan en Margaretha, St. Eustalius, Drie Gebroeders, Berg en Dal, de Eendragt, Slootwijk, Molhoop, Dijkveld, Anna Catharina.
De Hoofdvoorstanders der Evangelisch Broedergemeente in Suriname,
(get.) T H . VAN CALKER,
H. CLEMENS.
Voor eensluidend afschrift,
De Qouvemements-seeretaris,
{get.) E. A. VAN EMDEN.
4
m
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staal der Koloniën over 1856.
BIJLAGE O VAN HET VERSLAG. (Suriname.)
N°. 30.
0 \ ERZ IGT omtrent doel en inrigting der centrale school op Beekhuizen.
Reeds van begin af heeft men bij den zendingsarbeid onder de negerslaven in deze kolonie een bijzonder oogmerk op het onderwijs der kinderen gehad, overtuigd zijnde , dat onderwijs in het Christendom en Christelijke opvoeding der kinderen tot de hoofdzakelijkste, voor de toekomst het meest uitwerkende middelen behooren, om onder een heidensch volk afgoderij en bijgeloof met den wortel uit te rooijen. Ten dien einde is reeds in vroegen tijd door de zendelingen der Evangelische Broedergemeente te Paramaribo eene school opgerigt geworden, op welke aan de slavenkinderen, later ook aan vrije kinderen, gratis onderwijs gegeven wordt. Desgelijks zijn, waar vaste zendingsposten aangelegd zijn , ook scholen voor de kinderen der naburige plantages ingerigt geworden. Niet minder heeft men op die plantages , welke door rondreizende zendelingen met Gods woord bediend worden, bij deze gelegenheden, voor zooveel het mogelijk was, een of eenige uren tot bijzonder onderwijs der kinderen besteed. Doordien echter het getal der bekeerde volwassen negers van jaar tot jaar grooter werd, kon er ook minder tijd gevonden worden om de kinderen in het bijzonder te onderwijzen , en in den tegenwoordigen tijd kan op deze wijze voor de kinderen op plantages slechts in enkele gevallen iets gedaan worden. En aangezien de scholen op de vaste zendingsposten door de kinderen van slechts weinige plantages kunnen bezocht worden, valt het in het oog , dat over het algemeen in het onderwijs der negerkinderen op plantages maar zeer onvoldoende kan voorzien worden. Dit heeft voor eenige jaren aanleiding gegeven om in overweging te nemen, of het zoude mogelijk zijn, bekwame negerknapen tot schoolonderwijzers te vormen en hun het schoolonderwijs der kinderen op die plantages , waartoe zij behooren , toe te vertrouwen. Nadat eene proef, die op Charlottenburg genomen werd, daardoor mislukt was, dat de kweekelingen vóór zij voldoende onderwezen waren naar hunne plantages teruggehaald werden, werd in 1848 op Rust en Werk eene nieuwe proef genomen, doordien de heeren CHEVALIEB en GÜLCHEB te Amsterdam bereidwillig eenige bekwame negerjongens aan den aldaar gevestigden zendeling ter opvoeding en opleiding overgaven. Het goede gedrag en de vorderingen van dezen deden de hoop op een gunstig resultaat oprijzen, welke hoop ook niet onvervuld is gebleven. Drie hunner (de anderen hebben geen verlof ontvangen om schoolonderwijs op hunne plantages te geven) geven dagelijks onderwas op de Eendragt, Slootwyk en St. Eustatius. Vooral de eerste van dezen, op de Eendragt, is alle achting waardig wegens zyn zedelijk gedrag en zynen ijver. Terwijl hjj als
15
kuiper dagelgks zijn werk afwerkt, geeft hij dagelijks 4 uren schoolonderwijs, des morgens van 6 tot 8 uur, en des namiddags van 4 tot 6 uur; en buitendien onderrigt hij nog des avonds degenen zijner mede-slaven, welke daartoe lijst hebben , in het lezen. De 2 anderen geven dagelijks 2 uren onderwas, hetgeen ook als voldoende kan beschouwd worden. Dit gunstig resultaat en de toezegging van geldelijke ondersteuning door het zendelingsgenootschap te Zeist in Nederland, hebben het plante weeg gebragt, om op de plantage Beekhuizen eene centrale school, ter opvoeding en opleiding van bekwame negerknapen tot schoolonderwijzers, op te rigten. In 1850 werd dit plan aan de beeren eigenaren en administrateuren per circulaire bekend gemaakt, en deze te gelijk om toezending van kweekelingen — van 14 à 15 jaren oud — verzocht. Maar wat men gevreesd had, gebeurde; het plan vond weinig toestemming. Behalve een boschneger, die opgenomen werd, werden in 1851 slechts 10 kweekelingen ons toegezonden, en van dezen moesten er 2 wegens ziekelijkheid en 1 wegens onbekwaamheid weder teruggezonden worden. In 1852 werden geene nieuwe kweekelingen gezonden. In 1853 werden de heeren eigenaren en administrateuren wederom per circulaire uitgenoodigd, kweekelingen te zenden. Er werden in 1853 2 gezonden. In 1854 werden wederom 2 en in 1855 6 gezonden. Een van dezen moest in 1856 wegens onbekwaamheid teruggezonden worden, wiens plaats echter door een ander bekwamen jongen van dezelfde plantage ingenomen werd. In 1856 zijn anders geene kweekelingen meer opgenomen geworden. Er zijn dus tot het slot van 1856, behalve 4, die wegens onbekwaamheid en ziekelijkheid teruggegeven moesten worden, in het geheel 18 kweekelingen in de centrale school opgenomen. Van dezen hebben het instituut weder verlaten , en verlof gekregen op hunne plantages schoolonderwijs te geven: 1 op Kerkshoven (waar nu echter geene school gehouden wordt); 2 op Catharina Sophia; 1 op Dijksveld; 1 op Molhoop, en 1 is, na gemanumitteerd te zijn, als hulponderwijzer bij de school te Paramaribo geplaatst. Buiten dezen zijn nog 2 kweekelingen uitgetreden: de bovengenoemde boschneger en een ander, die door zijne grootmoeder vrijgekocht werd. Bij het slot van 1856 zijn nog 10 kweekelingen in opvoeding en onderwijs op de centrale school te Beekhuizen. Deze korte opgaven toonen genoegzaam, in hoe geringe mate deze doelmatige stichting tot nog toe de goedkeuring van heeren administrateuren heeft mogen wegdragen. Zoo zeer wij dit eensdeels beklagen, zoo heeft anderdeels de innige belangstelling des hoogen Bestuurs en de van deze zijde ons grootmoedig aangeboden jaarlijksche ondersteuning van f 4000 ten voordeele van dit gesticht, eene nieuwe hoop in ons doen oprijzen, dat het beoogde doel meer en meer zal bereikt worden. Wij zullen niet nalaten onze beste pogingen te doen, om de algemeene belangstelling en medewerking aan te sporen, ten einde de geldmiddelen, door het hooge Bestuur aan dit heilrijk doel toegewijd, niet nutteloos mogen worden uitgegeven. De centrale school is op de plantage Beekhuizen in een aan deze toebehoorend gebouw ingerigt: een ruim vertrek dient voor schoolvertrek ; de slaapkamer der kweekelingen is op den zolder; eene zoogenaamde negerkeuken, waarin zij hunne spijzen zelven toebereiden, is in de nabijheid van dit gebouw opgerigt. Om alle verwenning te vermijden, welke voor hunne toekomst*slechts nadeelige gevolgen zoude hebben, is de leefwijze der kweekelingen geheel overeenkomstig met hunnen stand ingerigt : hunne kleeding en kost zijn die der slaven ; zij slapen naar negerwijze op zoogenaamde papaja's, en behalve do school- en etensuren, werken zij in den grond of in den tuin. Orde, stiptheid en zindelijkheid zijn grondbeginselen van hunnen leefregel. Het onderwijs wordt in de neger-Engelsche taal gegeven, hetwelk, met het oog op het doel der stichting, onderwijzers voor de plantagekinderen te vormen, wel als noodzakelijk moet beschouwd worden. De onderwerpen van het onderwijs zijn deze: de leer van het Christendom, Bijbelsche geschiedenis, lezen, rekenen, gezang, de beginselen der aardrijkskunde en sedert kort ook schrijven. > Het navolgende overzigt over de verdeeling van den tijd zal een duidelijk denkbeeld geven van het dagelyksch leven der kweekelingen. Om 5 uur worden de kweekelingen gewekt; zij staan op, en na zich gewassen en gekleed te hebben, genieten zij het door hen zelven toebereide ontbijt ;
om 6 uur wordt het morgengebed gehouden, er wordt een psalm gezongen, een hoofd
16
stuk nit de geschiedenissen des Ouden Testaments voorgelezen en een gebed gesproken. Onmiddellijk daarna gaan zij aan het werk.
Om 1/4 voor 9 uur worden zij ter school geroepen ;
Van 9 tot 12 uur wordt schoolonderwys gegeven.
van 9— 10 uur Christelijke leer en Bijbelsche geschiedenis ;
» 10—V2II " lezen;
» i/^H— 11 » rekenen;
» 11— 12 » schrijven ;
» V2I2— 12 n worden catechismus en spreuken uit den Bybel
van buiten geleerd.
Van 12 tot 2 uur vrije tijd. De kweekelingen bereiden hun middagmaal toe en genieten het gemeenschappelijk.
Van 2 tot 4 uur wordt schoolonderwijs gegeven :
van 2—1/23 uur lezen ;
» l/23— 3 » schrijven;
» 3—1/2^ » gezang ;
!> i/24— 4 » aardrijkskunde.
Van 4 tot 6 uur werktijd in den grond of elders, gelijk des morgens van 6—9 uur.
Van 6 tot 8 uur vrije tijd. De kweekelingen bereiden hun avondeten en houden zich naar eigen verkiezing bezig.
Om 8 uur wordt het avondgebed gehouden, er wordt een psalm gezongen, een hoofdstuk uit het Nieuwe Testament voorgelezen en een gebed gesproken; onmiddellijk daarna begeven zij zich op hunnen slaapzolder. De hierbij volgende conduite- en kunde-staat der kweekelingen van de centrale school op Beekhuizen (elders zijn tegenwoordig geene kweekelingen geplaatst) moge als een bewijs dienen, dat de aan de opvoeding en het onderwijs der kweekelingen toegewyde moeite onder den zegen Gods niet vruchteloos gebleven is.
Paramaribo, den 16den Februarij 1857.
De Hoofdvoorstanders der zending der Evang. Broedergemeente in Suriname,
(gat.) T H . VAN .CALKEE.
H. CLEMENS.
Voor eensluidend afschrift,
De Gouvernements-Secretaris,
(get.) E. A. VAN EMDEN.
ZITTING, 1858 — 1 8 5 9 . — (LXV.)
Verslag van liet beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE P VAN HET VERSLAG. (Suriname.
N°. 31.
CONDUITE- EN KUNDE-STAAT
DEI!
RWEERKLINGEN VAN DE CENTRALE SCHOOL
BXBEHÏÏIZBlff,
OYER HET JAAR I8S6.
5
t
•
N A M E N
DEK
K W E E K p: L I N G E N.
Joseph Àndries,
Xsaäk Evert,
Fritz,
Toontje,
Johannes Janitzaar,
Immanuel John,
Joseph Cardinal,
Paulus Cordon,
Franz,
Hendrik,
Hendrik,
Solon,
Louis,
Paramaribo, den 16den Febi
18
N A M E N
DEB PLANTAGES WAARTOE
Z I J B E H O O R E N .
Dijkveld,
Vreeland,
La Paix,
Als boven,
Cunuwappibo,
Hamburg,
Zeezigt,
Wederzorg,
" Poelwijk,
Vreeland,
Johann isburg,
Joh au nis burg ,
La Paix,
uarij 1857.
«
: . ™ À
NAMEN DER EIGENAREN
OF ADMINISTRATEUREN
I N D E K O L O N I E .
C. de Jongh, P. L. Pichot, admi' nistrateur,
IT. G. Roux, P. May, administrate
Als boven,
Als boven,
F. L. Pichot, P. May, administrat.1
C. A. Wois, eigenaar,
T. T. Eyken Sluyters, administrât^
Als boven ,
F. L. Pichot, administrateur,
H. G. Roux, P. May, administrât.i
Als boven,
Als boven,
Als boven,
•
#
^ H S S
D
Red
Goe
Goe
Goe
Zee
Nie a
Goe
Red
Goe
Red
Go«
Got
ni
at.
lt.
i t
lt.
19
DOORGAAND GEDRAG VORDERINGEN
D E R K W E E K E L I N G E N .
Redelijk goed,
Goed,
Goed,
Goed,
Zeer goed,
Niet goed, somtijds leugenachtig,
Goed,
Redelijk goed,
Goed,
Redelijk goed,
Goed,
Goed,
Goed,
Redelijk goed,
Goed,
Goed,
AAN MEUKINGEN.
Is in September 1856 naar Dijkveld teruggekeerd; geeft aldaar onderwijs.
Is in November 1856 gemanumitteerd en heeft de school verlaten.
Werd in April 1856, na vier maanden verblijf, we• gens onbekwaamheid teruggezonden.
Werd in de plaats van Fritz opgenomen.
In 1851 opgenomen.
Zeer goed,
Goed,
Redelijk goed,
Redelijk goed,
Redelijk goed,
Redelijk goed,
Redelijk goed,
Redelijk goed,
In 1853 opgenomen.
In 1853 opgenomen.
In 1854 opgenomen.
In 1854 opgenomen.
In 1855 opgenomen.
In 1855 opgenomen.
In 1855 opgenomen ;
In 1855 opgenomen.
In 1856 gedoopt.
•
In 1856 gedoopt.
«
is stamelende. , .
Be Hoofdvoorstanders der Zending der Evang. Broedergemeente in Suriname,
(get.) T H . VAN CALKER.
H. CLEMENS.
Voor eensluidend afschrift,
De Gouvernements-Secretaris,
(get.) E. A. VAN EMDEN.
m
Z I T T I N G 1858 — 1859. (LXV.)
Verslag van het beheer en den staat der Koloniën over 1856.
BIJLAGE a VAN HET VEESLAG. (Suriname.)
N°. 32.
» PARAMARIBO, den 22sten Maart 185S.
De Commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzigt heeft in hare zitting van "den 16den December van het vorig jaar besloten, Uwer Excellentie jaarlijks een verslag van hare werkzaamheden en van al hetgeen in de kolonie Suriname betrekkelijk de uitoefening der geneeskundige wetenschappen belangrijks mögt zijn voorgekomen, aan te bieden, en daarbij een overzigt te geven van den gezondheidstoestand der ingezetenen, evenzoo als dit in het moederland, bij art. 8 van het Koninklijk besluit van 31 Mei 1818 {Staatsblad n°. 25), aan de provinciale geneeskundige commissien is voorgeschreven. In de wetten op de uitoefening van de geneeskundige wetenschappen in de kolonie Suriname is zoodanig eene bepaling niet opgenomen, hoe wenschelijk en noodzakelijk dit ook ware. Het nut, dat voor onze geneeskundige aangelegenheden uit deze jaarlijksche verslagen moet voortvloeijen, is niet te ontkennen; daardoor toch wordt de aandacht op de geneeskundige staatsregeling dezer kolonie in het algemeen levendig gehouden, en het Bestuur meer en meer bekend gemaakt met het gebrekkige en verkeerde, dat daarin wordt aangetroffen. Openbaarheid in alles wat daarvoor slechts vatbaar is, is daarbij een hoofdvereischte, want deze is de eenige en zekere weg om den geneeskundigen belang in te boezemen voor de werkzaamheden der commissie, en om van'hen medewerking te erlangen, zonder welke het doel, dat zij zich met die-verslagen voorstelt, niet dan slechts ten halve bereikt kan worden. > Uit den aard der zaak kan dit eerste verslag van de commissie niet dan zeer onvolledig zijn, want buiten hetgeen zij uit de, in hare zittingen gehouden notulen hier heeft kunnen overnemen, stonden haar weinige of geene aanteekeningen ten dienste. Zij heeft vermeend hare mededelingen onder de navolgende hoofden te moeten zamenvatten.
A. De Commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzigt.
De Commissie was op 1 January 1856 zamengesteld als volgt:
Voorzitter: de Gouvernements-Secretaris, mr. E. A. VAN EMDEN;
Assessoren: de stads geneesheer J. A. MÜLLEK Jr., med. et obst. doet.; de stads-heelmeester B. W E T L , chir.; J. J. JDDA, med. chir. et obst. doet. ; N . M . B E N D E R , apotheker;
Scriba: JOH. ABRAHAMSZ, apotheker; plaatsvervangende assessoren: H. ROIJEK, med. chir. et obst. doet. ; B. LUGAKD, apotheker. Ten gevolge van het, bij resolutie van Uwe Excellentie, dd. 31 Julij 1856, n°. 942 aan den med. et obst. doctor J. A MULLER Jr., op zijn verzoek , verleend ontslag als
Aan Zijne Excellentie den Generaal-Majoor, adjudant van den Koning in buitengewone dienst, Gouverneur van Suriname.
\
21
stads-geneesheer, nara de lu zijne plaats tot fungerend stads-geneesheer benoemde med. doctor C. LANDKÉ in de maand Augustus als eerste assessor zitting.
B. Examina en bevorderingen.
In de maand December werd door de commissie een aanvang gemaakt met het afnemen van het examen voor apotheker aan den heer C. J. ABRAHAMSZ. Na het gewone mondelinge examen werd, op voordragt van den fungerenden stadsgeneesheer, aan den candidaat, ten einde hem meerderen tijd en kalmte te geven om zijne vorderingen aan den dag te leggen, nog een schriftelijk examen afgenomen. Dit laatste geheel aan de verwachting beantwoord hebbende, werd door de commissie bepaald, dat voortaan bij elk examen een schriftelijk onderzoek aan het mondelinge zal moeten voorafgaan. Te meer achtte zij dezen maatregel noodzakelijk, om dat daardoor een meerdere waarborg wordt verkregen voor de geschiktheid van dengenen, die zich aan dat onderzoek onderworpen heeft. De afloop van het examen van den heer ABKAHAMSZ kon eerst in de maand Januarij van het volgende jaar plaats hebben.
C. Admissien.
Als genees- en heelkundige in de stad Paramaribo werd geadmitteerd de gepensioneerde 1ste officier van gezondheid der 2de klasse H. SCHORRENBERG. Als divisie-heelmeester de bij Uwer Exellentie's resolutie van 14 Augustus 1856, n°. 995, tot geneesheer op het etablissement Batavia aangestelde officier van gezondheid 3de klasse
C. P. UHLIG. Uit de resolutie van Uwe Excellentie van den 25sten September 1856. n°. 1198, vernam de commissie, dat door Z. M. den Koning was afgewezen het verzoek van J. H. KHOMMEXIE , om zonder examen als geneesheer binnen deze kolonie te worden geadmitteerd.
D. Personeel der bevoegde geneeahunstbeoefenaren.
In het geneeskundig personeel had den in den loop van dit jaar de volgende veranderingen plaats. Overleden zijn : dr. K. OOYKAAS , geneesheer op het etablissement Batavia, A. J. E. ENZENSBEEGEN, heelmeester in het district Coronie, en C. BÜCHLEIN, heelmeester in de divisie Suriname; terwijl de in de stad gevestigde med. chir. et obst. doctor H. EOIJER de praktijk verliet. Deze vermindering van personeel werd gedeeltelijk weder aangevuld door de bovengemelde admissie van de heeren SCHORBENBEEG en UHLIG ; zoodat "bij het einde van het jaar het geheele getal der bevoegd erkende beoefenaren van de onderscheidene takken der geneeskunst in deze kolonie bedroeg 43 (twee minder dan op ultimo December van het vorige jaar) namelijk:
a. te Paramaribo (17,140 inwoners);
4 med., chir. et art. obst. doctoren ;
1 med. et art. obst. doctor ;
1 med. doctor en heelmeester;
1 gepensioneerd officier van gezondheid;
1 heel- en vroedmeester;
1 heelmeester;
8 apothekers ;
4 provisors;
9 vroedvrouwen ;
b. in de divisien (33,940 inwoners).
1 med. doctor, heel- en vroedmeester;
1 med. doctor;
11 heelmeesters.
6
Uit deze statistieke opgave zal Uwe Excellentie ontwaren, dut in de division liet aantal geneeskunstbeoefenarcn, met betrekking tot de bevolking en de uitgestrektheid van het te bezoeken terrein, veel te gering is. Met uitzondering van het district Nickerie, ontbreekt het vooral in de divisien aan eene behoorlijke verloskundige hulp ; in sommige streken, zoo als in de divisie Para, in de Boven-Saramacca en elders, is men zelfs van alle geneeskundige hulp verstoken: bij eene bloote inzage van de, als bijlage hierbij gevoegde lijst van de in de verschillende gedeelten van de kolonie gevestigde geneeskundigen, springt dit dadelijk in het oo<>-. Door het zenden van zieken en zwangere vrouwen naar de in de stad gevestigde hospitalen en kraamhuizen, wordt hierin slechts gedeeltelijk en onvolkomen te gemoet gekomen.
E. Uitoefening van praktijk door onbevoegden.
Hoezeer de commissie er van bewust is, dat in de stad door chirurgijnsknechten, dresnegers enz. en op vele plantages door apothekersbedienden of andere onbevoegde personen, onder de titel van » blank-offlcier-doctor*' de genees- en heelkundige praktijk wordt uitgeoefend, is zij , èn omdat bij haar geene klagten dienaangaande zijn ingekomen , èn bij gebrek aan de noodige bewijsstukken , niet in staat geweest deze ongetwijfeld schadelijke praktijken tegen te gaan. Door de commissie werd aan de procureur-generaal aangifte gedaan van het, in strijd met het bepaalde bij art. 111 van de wet van 24 January 1838, in de openbare bladen te koop aanbieden van geneesmiddelen, als : sarsaparille-stroop, worm-mixture, Wrights-pillen , casterolie , levertraan, Seïdlitz-powder , Dennefoods Huid magnesia enz. door personen die daartoe niet bevoegd waren.
F. Inspectien van de hospitalen en apotheken.
Door de gedelegeerden der commissie zijn de