Full Text / Transcription of https://coleccion.aw/show/?UNIVERSITEITLEIDEN-DIG-KOLONIAAL-VERSLAG-1861
Translate this text / Traduci e texto aki:
BIBLIOTHEEKKITLV
0154 2792
^™
Z I T T I N G 1863 — 1864. (CXXII.)
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen over 1861.
Exh. 19 April 1864, n°.
GELEIDENDE BRIEF.
N°. 1.
's G R A v E N H A G E , den 12den April 1864.
Ik heb de eer aan U Hoogedel Gestr. hierbij te doen toekomen het bij
art. 60 der Grondwet bedoeld Verslag van het beheer en den staat der
koloniën en bezittingen van het Rijk en andere werelddeelen over 1861,
voor zooveel betreft Nederlandsch Oost-Indie.
De Verslagen betreffende de West-Indische koloniën en de Nederlandsche
bezittingen ter Kuste van Guinea, nog niet geheel afgeschreven zijnde,
zullen nader volgen.
De Minister van Koloniën,
1. D. FRANSEN VAN DE PUTTE.
4
Aan den Meer Voorzitter ''an c!e 'ftceede Kamer der Staten-Generaal.
Z I T T I N G 1863 —1864. (CXXII.)
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen over 1861.
• « — — VEESLAG.
* N°. 2.
Ai Grondgebied.
Toen bij gouvernementsbesluit van 3 December 1858, n°. 49, de duurzame bezetting werd bevolen van de tusschen Benkoelen en Palembang gelegen onafhankelijke grensdistricten Ampat-lawang en Ampat-petoelai (Redjang), werden tevens overwegingen aanhangig gemaakt nopens eene definitive regeling der aangelegenheden van het naburig onafhankelijk landschap Lebong, welks bevolking, in weerwil van de met haar in der tijd gesloten overeenkomst, en van de haar in 1856 gegeven vermaning (1), zich nog bij voortduring aan moord en plundering bleef schuldig maken. Die overwegingen kregen dit jaar haar beslag. Eene inlijving bij 's G-ouvernements grondgebied, welke, naar het zich liet aanzien, weinig of geene moeijelijkheden zoude ondervinden, bleek het eenig afdoend middel te zijn om in de bedoelde grenslanden de rust en orde te verzekeren. Overeenkomstig den wensch der hoofden, die, als zelven buiten magte om de Lebongers binnen de palen van orde en wet te houden, eene inlijving en wel bij de Redjangers, hunne stamgenooten, uitdrukkelijk hadden verzocht, werd mitsdien, bij besluit van den Gouverneur-Generaal, van 9 Junij 1861, n°. 14, het landschap .Lebong vereenigd met de Redjang en als zoodanig ingelijfd bij de residentie Palembang, aan welk een en ander op 20 Augustus daaraanvolgende zonder eenige œoeijelijkheid gevolg werd gegeven. Het landschap Lebong, ruim 20 uren gaans lang en 10 à 12 uren breed, is begrensd ten zuiden door de Redjang, ten westen door de Oeloe Ketahoen (Benkoelen), en daarvan gescheiden door het Barissan-gebergte, ten noorden door Korintje, en ten oosten door Limoen en Roepit (Palembang). Voor verdere bijzonderheden zij verwezen naar hoofdstuk C, afdeeling III, hieronder. Uitbreiding van grondgebied had overigens niet plaats. De administrative indeeling van enkele gewesten onderging weder eenige wijzigingen, waarvan als naar gewoonte melding wordt gemaakt in hoofdstuk C, afdeeling III, hieronder.
B. Bevolking.
Een gespecificeerd ovcrzigt van het bevolkingsscijfer van Nederlandsch Indie bij het oind van 1861 wordt als naar gewoonte aangetroffen in bijlagen lit. A, n°. 1—16; terwijl de gebruikelijke aantooning der in den loop van 1861 verleende acten van verblijf is opgenomen onder n°. 17. In vorm en inrigting komen deze staten weder nagenoeg met die van het vorige jaar overeen. Overigens zij nog opgemerkt, dat de in de beide vorige verslagen ontbrekende aantooning van het aantal inlandsche hoofden, beambten en geestelijken op Java en Madura, thans is bijgevoegd onder n°. 10. Omtrent de male van vertrouwen, welke de bevolkingsstaten in het algemeen verdienen,
(1) Zie het Verslag over 1858 , bîadz. U.
2
wordt naar vroegere verslagen verwezen, inzonderheid naar die van 1856, bladz. 1, en
1858, bladz. 2. (1)
C. Mededeelfngen van algemeenen aard.
I. BETEEFFENDE NEDEELANDSCHJINDIÉ IN HET ALGEMEEN.
§ 1. Werhing van het Reglement op het beleid der regering in Nederlandsen I^die (Nederlandsch Staatsblad 1854, n°. 129, Indisch Staatsblad 1855, n". 2). (2)
De eenige beslissing, ditmaal hier te vermelden, betrof eene nadere verklaring van art. 53 2de lid van het regeringsreglement. Ten aanzien van de bevoegdheid den Gouverneur-Generaal bij deze bepaling verleend, om namelijk ook dispensatie te kunnen verkenen van eene bepaalde ordonnantie, in de gevallen daarbij niet vermeld, was laatstelijk (zie het verslag over 1858, bladz. 3) beslist, dat hier onder ordonnantie moest worden verstaan elke verordening door den Gouverneur-Generaal vastgesteld, en derhalve ook die, welke vóór of na de uitvaardiging door den Koning zijn goedgekeurd of bekrachtigd. Alleen was de landvoogd verpligt om, waar het deze laatste ordonnantien gold (die waarbij van 's Konings tusschenkomst sprake is), op de daarvan verleende dispensatie telken jare, bij staat, de Koninklijke goedkeuring te vragen. De Gouverneur-Generaal mögt dus, zonder vooraf verkregen magtiging des Konings, geene dispensatie verleenen van ordonnantien, resolution, besluiten of publicatien door Commissarissen-Generaal vastgesteld. Deze beperking gaf aanleiding, dat het opperbestuur telkens met betrekkelijk zeer onbeduidende quaestien werd bemoeijelijkt. Ter opheffing van dat bezwaar, en uit overtuiging dat zulks niet strijdig was met de bedoeling van het aangehaalde art. 53, ontving nu de Indische Regering dit jaar da magtiging des Konings, om bij de toepassing van het tweede lid van dit artikel als ordonnantie aan te merken elke algemeene verordening door den kolonialen wetgever vastgesteld. Het vragen der vorenbedoelde jaarlijksche goedkeuring werd nu verpligtend verklaard voor dispensatien van verordeningen, niet liggende binnen de wetgevende bevoegdheid van het Indisch Bestuur, zoo als die bij het thans van kracht zijnde Reglement op het beleid der regering is omschreven, of van verordeningen, op 's Konings magtiging, dan wel onder nadere en verkregen goedkeuring des Konings vastgesteld. In verband met deze beschikking en als bij gevolgtrekking, verklaarde de GouverneurGeneraal dan ook dit beginsel van toepassing op de ambtelijke voorschriften of administrative regelingen, uitgegaan van eene hoogere magt dan de zijne, dat is van den Koning of van een Commissaris-Generaal.
§ 2. Gouverneur-Generaal en Baad van Nederlandsch Indie. (3)
De Gouverneur-Generaal CHS. F. PAHUD, den 29sten Januarij 1861 te Batavia teruggekeerd van zijne reeds in 't vorig verslag besproken reis naar de Molukken (4), nam den 30sten daaraanvolgende het dagelijksch beleid der zaken weder over uit handen van den vice-president van den Raad van Nederlandsch Indie mr. A. PEINS, die daarmede van af 6 December 1860 tijdelijk was belast geweest. Eenige maanden later werd bij het Indisch Bestuur mededeeling ontvangen van 's Konings besluiten van 23 Junij 1861, n°. 14 en 15 (Indisch Staatsblad 1861, n°. 78). Bij het
(1) Met betrekking tot de in 1862 bevolen proef-volkstelling (zie de noot op bladz. 4 van het vorig verslag) valt aan te teekenen, dat onlangs magtiging ia verleend die telling voorloopig te laten rusten, en zulks in verband zoowel met de voorgenomen bespoedigde voortzetting in verschillende gewesten der meer omvattende statistieke opname, waarvan melding wordt gemaakt in hoofdstuk K, § 1, als met de in den loop van 1863 bevolen oprigting van een statistiek bureau te Batavia.
(2) Vergelijk ook de IVde afdeeling van dit hoofdstuk.
(3) Zie ook het medegedeelde nopens het domein Bloeboer, in hoofdstuk N , afdeeling I , S * i s u t- *°
(4) Een verhaal van deze reis, waarbij achtereenvolgens Banda, Amboina, Saparoea, Ceram, Batjan , Ternate, Tidore en Menado bezocht werden, is in 1862 te Batavia in het licht gegeven door den adsistentresident VAN DEB CRAB , die den landvoogd vergezelde. Zie ook de Javasche Courant van 26 en 30 Januari]" 1861.
eerste dezer besluiten werd, naar aanleiding van het daartoe door hem gedaan verzoek aan den heer CHS. F. PAHÜD, gerekend van af den dag, waarop hij zijne waardigheid van Gouverneur-Generaal nedergelegd of aan zijnen opvolger zou overgegeven hebben als zoodanig eervol ontslag verleend, onder dankbetuiging voor de vele in die betrekking aan den lande bewezen diensten.
Bij laatstgenoemd besluit weid in zijne plaats benoemd de heer mr. L. A. J W baron SLOET VAX DE BEELE, destijds voorzitter van den Eaad van Toezigt op'de'spoorwegdiensten hier te lande. . ° Intusschen was de Gouverneur-Generaal, ingevolge het daartoe door hem kenbaar gemaakt verlangen, reeds vroeger gemagtigd om, zoo zich daartegen geene onvoorziene omstandigheden van rustverstoring als anderzins verzetten, Indie met 1 September 1861 te verlaten, en om alsdan, wanneer zijn opvolger met ultimo Augustus 1861 niet op Java mögt zijn aangekomen, de waardigheid van Gouverneur-Generaal neder te W e n en het bestuur over te dragen aan den vice-president van den Raad van Nederlandsch Indie Van deze magtiging werd gebruik gemaakt, en het bestuur over Nederlandsch Indie. op 2 September 1861 op nieuw overgedragen op mr. A. PIONS, die daarmede tot den 19den October daaraanvolgende belast bleef, als wanneer het tijdelijk aanvaard bestuur door hem' werd nedergelegd in handen van den nieuw benoemden Gouverneur-Generaal die, na den 17den October ter reede te zijn aangekomen en den volgenden da* ziinen intogt te Batavia te hebben gedaan, op gemelden datum trad in de uitoefening der waardigheid van Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indie en opperbevelhebber van Zr Ms land- en zeemagt beoosten de Kaap de Goede Hoop. (Verg. Indisch Staatsblad 1861 , n». 103)' De afgetreden landvoogd, de heer CHS. F. PAHÜD, had op 3 September 1861 de terugreis naar Nederland aanvaard. In het personeel van den Raad van Nederlandsch Indie kwam dit jaar geene verandering De zamenstelling van dat hooge collegie bleef dus als volgt: mr. A. P m s vicepresident; jhr. j P . H O B A S I C C A M A, W. J. T A N D E G K A A P P , m , S L . v . C . K E U L N Ï S en jhr. mr. H. C. VAN DEK WIJCK. (1) vauwuuHUS
I I . B E T R E F F E N D E D E B E T B E K K I N G E N T O T H E T B U I T E N L A N D .
§ 1. Consuls.
Bij het einde van 1861 waren in Nederlandsch Indie gevestigd de navolgende consulaten van vreemde mogendheden: °
BATAVIA. Baden, België, Bremen, Denemarken, Frankrijk, Groot-Brittannie, Hamburg, Hannover, Italie,
Mecklenburg-Schwerin, Oldenburg, Oostenrijk, Pruissen, Saksen, (Koningryk) Vereenigde Staten van Zweden en Noorwegen,
consulaat; id. id. id.
consulaat-generaal ; consulaat, consulaat-generaal ; consulaat; id. id. id. id. id. id. Noord-Amerika, id. id.
*
4
Baden, België, Groot-Brittannie, Zweden en Noorweg
Baden België, Hamburg, Pruissen, Portugal, (1)
België, Frankrijk,
SAMAKANG.
3n,
SOEEABAIJA.
PADANG.
consulaat ; id. id. vice-consulaat;
consulaat id. id. id. id.
consulaat ; id. Vereenigde Staten van Noord-Amerika, id.
KOEPANG.
Portugal, (1) consulaat.
In de bovenstaande opgaven zijn niet begrepen de vice-consuls en consulaire agenten, voor zoover zij, ingevolge de bestaande overeenkomsten, door de in Nederlandsen Indie gevestigde consuls-generaal of consuls, onder goedkeuring van den Gouverneur-Generaal, worden aangesteld.
§ 2. Tractaat met Siam en tractaat met het bestuur der Lioe-kioe-eilanden [Japan).
Ten vervolge op hetgeen met betrekking tot deze onderwerpen in 't vorig verslag werd vermeld, valt voor 1861 slechts aan te teekenen, dat het op 17 December 1860 tusschen Nederland en het Rijk van Siam gesloten tractaat van vriendschap, handel en scheepvaart, in den aanvang van 1861 hier te lande ontvangen, door het opperbestuur voor bekrachtiging vatbaar werd bevonden. Slechts ten aanzien van een drietal artikelen werd nog eene nadere verklaring van de zijde der Siamsche regering noodig bevonden. In het laatst van 1861 werd mitsdien de Gouverneur-Generaal uitgenoodigd, de uitwisseling der acten van ratificatie te doen plaats hebben, nadat in do bedoelde verklaring door de vorsten van Siam zoude zijn toegestemd. (2) Voor de in 't vorig verslag bedoelde mededeeling aan de regering der Lioe-kioe-eilanden nopens de goedkeuring der met haar gesloten overeenkomst van 6 Julij 1859, had gedurende 1861 nog geene gelegenheid bestaan, bij ontstentenis van eenen oorlogsbodem voor zoodanige zending. (3)
(1) Ofschoon het Koninklijk exequatur bereids in April 1861 was verleend, schijnt echter de titularis nog niet in functie te zijn getreden. (2) Op 24 Maart 1862 is te Bangkok namens de wederzijdsche Regeringen omtrent de bewuste verklaring overeengekomen, en heeft alstoen de uitwisseling plaats gehad der acten van bekrachtiging. Daartoe was van Batavia eene commissie afgevaardigd, bestaande uit den algemeenen secretaris van het KederlandschIndisch Gouvernement als gouvernements-commissaris, en eenen aan hem toegevoegden secretaris. Het tractaat. waarbij wederkeenge behandeling is bedongen op den voet der meest begunstigde natie, is vervolgens aan de Staten-Generaal medegedeeld (zie n°. XLIX der zitting 1862/63), en in Indie afgekondigd onder n°. 20 van het Staatsblad voor 1863. Intusschen behoort hier nog te worden bijgevoegd, dat do leiding der betrekkingen met het Eijk van Siam bij Koninklijk besluit van 4 December 1862, n\ 63, is overgedragen aan den Ministervan Buitenlandsche Zaken, hetgeen korten tijd te voren, krachtens 'sKonings besluit van 23 Julij 1862, n°. 64, ook het geval is geweest met de leiding der betrekkingen met de Kijken van China en Japan. Zie overigens de rubriek E, »Handel op Japan", aan het slot der Ilde afdeeling van hoofdstuk L hieronder.
(3) Eerst iu 'tlaatst van 1862 heeft de uitreiking van het bewijs van goedkeuring plaats gehad. Volgens de bij die gelegenheid opgedane ervaring mögt men zich echter van de uitwerking der overeenkomst in het belang van onzen handel en scheepvaart niet veel voorstellen, zoowel om de onbeduidende opbrengst dezer silanden . als om den zeer schuwen aard hunner bevolking.
5
I I I . BETREFFENDE DE VERSCHILLENDE GEWESTEN^
J a v a en M a d u r a .
Over het algemeen getuigen de berigten der hoofden van gewestelijk bestuur omtrent den algemeenen toestand in 1861 van rust en tevredenheid onder de inlandsche bevolkinsr en hare hoofden, en van toenemende welvaart. Schier in alle gewesten wordt gewezen op den gunstigen invloed, welken de ontwikkeling van handel, nijverheid en landbouw en de vermindering van heerediensten uitoefenden, blijkbaar ook door de vermeerdering van het zout-debiet. Hebben in enkele residentien, hieronder te vermelden, zware overstroomingen en aardstortingen plaats gehad, de spoedige en doelmatig aangewende hulp, zoo van regeringswege als door bijzondere bijdragen, heeft deze rampen weldra gelenigd. Eenige algemeene mededeelingen nopens den aard dier hulp en het gebruik dat daarvan is gemaakt, mogen hier voorafgaan. De eerste maatregelen van gouvernementswege bestonden in de onverwijlde magtiging op de betrokken residenten om alle binnen hun bereik liggende hulp te verleenen, en in de zending naar de overstroomde gewesten (als met de plaatselijke gesteldheden van nabij bekend) van het lid van den Raad van Nederlandsch Indie jhr. mr. H. C. VAN DER WIJCK , met ampele magt om in het verordenen van alle onverwijld noodzakelijk geachte maatregelen alles te doen, wat de Gouverneur-Generaal, ter plaatse zijnde, zoude mogen en kunnen doen ; en voorts in het geven van de noodige bevelen voor de meest spoedige toezending van levensmiddelen, vooral rijst en zout, en kleedingstukken. Ook particulieren bleven niet achter. De volgende opgaven mogen daarvoor ten bewijze dienen. Kleederen en voedingsmiddelen niet medegerekend, werd in weinige dagen tijds door particulieren successivelijk eene som van f 3 2 255,45 ter beschikking van de residenten der geteisterde gewesten gesteld , ten einde daarmede ten behoeve der noodlijdenden naar goedvinden te handelen ; terwijl de door de Regering geopende gelegenheid tot betooning van liefdadigheid in geheel Nederlandsch Indie met zoo gunstiger, uitslag bekroond werd, dat in 't geheel werd ingeschreven voor het aanzienlijk bedrag van f 255 034,905, waarvan op Java en Madura alleen f 225 800,75. Bovendien werd van verschillende zijden den gouvernements-commissaris nog ter hand gesteld eene som van f 44 23G. Uit Nederland, waar zich dadelijk bij het vernemen der rampen op onderscheidene plaatsen commissien tot inzameling van liefdogif'ten hadden gevormd, werd in 't geheel overgemaakt eene som van f 161 325,90 Indisch courant, ongerekend een bedrag van f 5021,95, waarover de beschikking overbleef aan bepaald aangewezen personen. De overige gedelegeerden, en daaronder ook de gouvernements-commissaris, ter wiens beschikking de Indische Regering tevens de opbrengst der algemeene collecte had gesteld, vereenigden zich tot een gemeenschappelijk comité, ten einde in gemeen overleg de ontvangen en nu tot één funds bijeengebragte liefdegiften zoo nuttig mogelijk te besteden. Het totaal der te verantwoorden gelden beliep f 460 596,805 of met inbegrip der gewonnen rente f465 508,19 5. Naar vooraf vastgestelde algemeene regelen (zie de Javasche Courant van 17 April 1861, S iaat s-courant van 16/17 Junij daaraanvolgende) en met inachtneming van het verlangen der gevers, waar dezen ten aanzien van de bestemming hunner giften bepaalde wenschen hadden kenbaar gemaakt, werd van laatstgemelde som, aanvankelijk hetzij dooiden gouvernements-commissaris, hetzij door de gedelegeerden en later door het comité, ten behoeve der residentien Bagelen, Banjoemas, Soerakarta en Kadoo (1) gezamenlijk besteed een bedrag van f 382 179,975, verdeeld als volgt:
(1) In Djokdjokarta is , na de overmaking eener gift door de Samarangsche Handelsvereeniging , overigens geene hulp van buiten noodig geweest.
2
6
GEWESTEN.
Bagelen . . .
Banjoemas . .
Soerakarta . .
K a d o e . . . .
Totaal
Aan
Europeanen.
f 9 100,00
64 021,745
71081,995
»
f 144 203,74
Aan
inlandsche
hoofden.
f 14 048,00
18 155,00
»
»
f 32 203,00
Aan
de inlandsche
bevolking.
f 88 756,00
59 409,575
13 340,00
4 500,00
(«) f 166 005,57£
Aan
Chinezen.
f 1096,00
18 647,68
19 523,98
500,00
f 39 767,66
Te zamen.
f 113 000,00
160 234,00
103 945,975
5 000,00
f382 170,975
AANMERKINGEN, (a) Bij de beschikbaarstelling van fondsen voor elk der 4 kategorien heeft het denkbeeld op den voorgrond gestaan, dat de Regering zich meer speciaal het lot van de inlandsche bevolking zou aantrekken en met name de zorg voor hare voeding zou op zich nemen; terwijl voor de overige kategorien, met uitzondering alleen van de werkelijk behoeftigen, eene vergoeding van twee derden der geleden verliezen voldoende werd geacht. De besteding der toegestane sommen in het klein geschiedde door de betrokken residenten. De verstrekkingen aan Europeanen, inlandsche hoofden en Chinezen zijn nagenoeg uitsluitend in geld geschied; aan de inlandsche bevolking werd in ft geheel slechts f40 423 in geld verstrekt, zijnde het overige bedrag gebezigd tot aankoop van vee, zaadpadie, materialen tot herbouw van woningen, kleederen, landbouwgereedschappen enz.
Van de overblijvende som, ad f 83 328,22, werd door het comité' nog afgezonderd voor noodlijdenden (inlanders) in Kedirie f 12 764,655, op Makian f 10 000, in Palembang f 5000, terwijl aan algemeene onkosten uitgegeven werd f 1046,39. Van het onbestede overschot, ad f 54 517,175, werd door het comité eene som van f 5000, nagenoeg het bedrag der renten gewonnen op de uit Nederland ontvangen liefdegaven, overgemaakt voor de noodlijdenden door den brand te Enschedé. Het restant, ad f 49 517,175, zou, naar het comité zich voorstelde, met goedvinden zijner lastgevers, in Nederland gebezigd worden tot vorming van een reservefonds, waaruit geput kan worden zoo later rampen van gelijken aard op nieuw eenig deel van Indie mogten treffen. Voor een oppervlakkig overzigt van den omvang der geldelijke gevolgen, die de rampen van 22/23 Februarij 1861 voor het Gouvernement hebben na zich gesleept, moge ten slotte het volgende dienen : Voor zooveel zulks op 30 Junij 1861 kon worden nagegaan, was het bedrag der buitengewone uitgaven (de nog te autoriseren daaronder begrepen) en der geleden verliezen te stellen :
voor Bagelen op f 681271,63
,, Banjoemas » 449 905,655
» Soerakarta » 22119,87
n Kadoe » 1300,00
algemeene onkosten 3 300,00
f 1157 897,155
en zulks wegens aankoop en vervoer van levensmiddelen en kleedingstukken ter uitdeeling onder de bevolking; verstrekking van zaadpadie; verlies of beschadiging van opgeschunrde of in afvoer zijnde gouvernementsproduoten; herstelling van gebouwen, wegen en bruggen; vergoeding aan Europesche en inlandsche ambtenaren en officieren; kwijtschelding van achterstallige pachtpenningen wegens cloor de pachters van 's lands middelen geleden verliezen, enz., enz.
7
Behalve eenige memorie-posten, meerendeels van minder belang (1), is onder de bovenstaande opgaven niets in rekening gebragt voor derving van Jandrente. Evenmjn zijn de geldelijke nadeolen berekend, veroorzaakt door minderen oojst en beschadiging der gouvernements-cultures; terwijl eindelijk, wegens hot beperkt gebruik dat daarvan, naar het schijnt, heeft behoeven te worden gemaakt, ook niet is uitgetrokken eene som van f 100 000, in Junij 1861 ter beschikking gesteld van den resident van Bagelen voor den inkoop van zaadpadie , ter verdeeling onder do bevolking. Onder verwijzing naar andere gedeelten van dit verslag, voor zooveel eiken tak van beheer in 't bijzonder betreft, volgen alsnu zoodanige gewestelijke bijzonderheden, als minder gevoegelijk elders eene plaats zouden vinden.
Bantam. De vischvangst leverde goede uitkomsten op. Het gebruik van opium onder de hoofden nam aanmerkelijk af.
Batavia. Duurte van de rijst en andere levensbehoeften werd toegeschreven aan de overstroomingen, welke in Midden-Java plaats hadden. De toevloed van vreemdelingen naar de hoofdplaats nam in hooge mate toe. De politieke woelingen in Europa, welke een oorlog deden voorzien, waren van nadeeügen invloed op de levendigheid van den handel. Voor de uitdieping van het havenkanaal ter hoofdplaats werd met goed gevolg gebezigd een uit Nederland aangebragte ijzeren stoombaggermolen, waarvan de ineenzetting ten vorigen jare was voltooid.
Buitenzorg. Ten aanzien van de welvaart der bevolking op vele plaatsen en vooral in de laag gelegen streken, waar de grond minder vruchtbaar is, maakt, deze afdeeling eene min gunstige uitzondering.
Tagal. In December 1860 was eene verwikkeling ontstaan tusschen den regent van Brebes, als mede-eigenaar voor de helft van hot land Ketangoengan, en de Europesche huurders van hetzelve, die op last van den eigenaar met geweld van dat land zijn verwijderd geworden. In den loop van 1861 is deze zaak door bemiddeling van den officier van justitie bij den raad van justitie te Batavia tot een einde gebragt." Eene schikking tusschen partijen had ten gevolge de ontbinding der gesloten overeenkomst van huur en verhuur, tegen uitkeering eener geldelijke schadeloosstelling aan de huurders. De bedoelde helft van het land werd vervolgens, voor rekening van den lande, van de eigenaars overgenomen voor eene som van f200 000, ten einde de moeijelijkheden af-te snijden , waarin bet Gouvernement voortdurend gevaar 'iep te worden gewikkeld, wanneer dat land in het bezit bleef van inlandsche hoofden , of wanneer hetzelve bij het kinderloos overlijden van gemelden regent, onder een grooter getal erfgenamen en modeeigenaren zoude moeten worden gesplitst.
In het belang der gouvernements-cultures, der politie en der regtsbedeeling in het regentschap Pamalang werd, krachtens magtiging des Konings, dat regentschap onder beheer geplaatst van een adsistent-resident met aanwijzing van de noodige gelden voor de bezoldiging van dien ambtenaar en het hem toegevoegd Europeesch en inlandsch personeel {Indisch Staatsblad 1861, n». 1116).
Pekalongan. De invoer in het voorgaande jaar van regeringswege eener belangrijke hoeveelheid nieuwe zaadpadie had ten gevolge, dat de bevolking zich dit jaar in een ruimen oogst kon verheugen.
Samarang. Door aanhoudende regens was de bouw der padie geheel en die der tweede gewassen grootendeels mislukt in de districten Kradenan en Wirosari, regentschap Grobogan.
Japara. Do rijstprijzen bleven, ook ten gevolge van den min gunstigen oogst, hoog. Daarentegen had een ruime oogst van tweede gewassen plaats.
(1) Voor Bagelen en Banjoemas worden ter zako van rivierverocteringen of wegen« de voorgenomen verlegging der hoofdplaatsen Koetoardjo (Bagelen) en Banjoemas ook eenige memorie-posten van meerder belang uitgetrokken. De hieruit voortvloeijoiide uitgaven zouden echter niet geheel op rekening van den watersnood zijn te brengen.
8
Het regentschap Koedoes werd verheven tot eene adsistent-residentie, en voor de bezoldiging van het Europeesch en inlandsen personeel werden krachtens Koninklijke magtiging de noodige gelden beschikbaar gesteld (Indisch Staatsblad 1861, n°. I l l a). In het regeringsverslag 1859 (bladz. 5) werd melding gemaakt van eene in de dessa Oendaan van gemeld regentschap plaats gehad hebbende, doch spoedig onderdrukte zamenspanning om het dessabestuur te doen ontslaan en verandering te brengen in de gebruiken omtrent het grondbezit en de verdeeling der belasting. Ter beantwoording van de in der tijd gedane vraag naar meerdere mededeelingen hieromtrent (zie bladz. 2 van het rapport der Commissie uit de Tweede Kamer der StatenGeneraal betreffende opgemeld regeringsverslag, n°. XLIII van de gedrukte stukken der zitting 1861/62) kan worden aangeteekend, dat deze beweging voornamelijk het werk was van een drietal ontevredenen, die, toen hunne tegen het dessahoofd ingebragte klagten niet van dien aard werden bevonden dat hij daarvoor behoorde te worden ontslagen, een groot deel der dessabevolking wisten over te halen, hen eerst naar den regent en later ook naar den resident te vergezellen, ten einde op die wijze aan hunne klagten meerdere waarde bij te zetten, en te toonen dat zij met de genomen beslissing geen genoegen namen. De bevolking keerde ten gevolge van genomen politie-maatregelen spoedig naar hare dessa terug; de drie belhamels echter werden bij vonnis van den landraad tot straffen veroordeeld. Wat intusschen den wensch naar verandering in de gebruiken omtrent het grondbezit en de verdeeling der belasting betreft, deze scheen meer te moeten dienen om de klagten tegen het dessahoofd te vermeerderen. De bevolking zelve toch verklaarde blootelijk te zijn medegegaan uit vrees voor de haar gedane bedreigingen, terwijl, na de verwijdering dor hoofdleiders, niettegenstaande alles bij het oude gebleven was, geen zweem van ontevredenheid onder haar was te bespeuren. Even als daar waar gemeentelijk grondbezit bestaat, was het ook in Oendaan de gewoonte om de gemeentegronden jaarlijks onder de dessa-ingezetenen te verdeelen, in dier voe«e, dat aan de landbouwers die reol ploegvee hebben, dan wel die in hun landbouwbedrijf door bij hen inwonende familieleden of andere personen geholpen worden , een grooter aandeel wordt toegewezen, dan aan hen die weinig of geen ploogvee of andere hulpmiddelen voor de bebouwing der velden bezitten. Sedert eenige jaren was het getal landbouwers in de dessa Oendaan niet veranderd, zoodat bij de jaarlijkscho verdeeling der velden de landbouwers in het bezit bleven van dezelfde uitgestrektheid niet alleen, maar ook van dezelfde plek gronds, die zij het vorige jaar beplant hadden. In 1858 was echter het getal landbouwers der dessa met 15 vermeerderd , die elk een aandeel in de sawavelden zouden verkrijgen. Dien ten gevolge verminderde het dessabestuur de aandeelen der reeds vroeger aanwezige sawabezitlors. En nu was het deze vermindering van- aandeel waarin voor een der hoofdaanklagers de voorname oorzaak tot opruiming der bevolking gelegen was. Vroeger geschiedde de vordeeling der landrente door het dessahoofd van Oendaan bij wijze van eene vaste grondbelasting, en werd bij de jaarlijksche verdeeling der volden reeds dadelijk door hem bepaald, hoo veel ieder landbouwer aan landrente behoorde te betalen, zonder dat daarbij in aanmerking werd genomen de vermoedelijke uitslag van het gewas. Het dessahoofd meende dat deze regeling de bevolking bij slechte oogsten in ongelegenheid konde brengen en bragt daarin toen verandering, door elk ingezeten zijner dessa in de landrente aan te slaan volgens da schatting van het gewas, op dezelfde wijs als van bestuurswege de aanslag voor de geheele dessa werd bepaald (Indisch Staatsblad 1819, n°. 5).
Rembang. De welvaart nam over het algemeen toe; ten blijke daarvan konden onder andere strekken, vooral in de streken aan het strand, de fraaije woningen en de goede en zindelijke kleeding der bewoners. Eene wijziging der indeeling van een tweetal dessa's had plaats bij Indisch Staatsblad 1861, n». 85.
Soerabaija. Onder de oorzaken van toenemende welvaart, ook bij de bevolking buiten de hoofdplaats van dit gewest, wordt opgegeven do stijging der waarde van den arbeid, zoomede de vrije tabakscultuur, welke in verscheidene streken aldaar wordt uitgeoefend. Het stelsel van irrigatie door do laatstelijk aangelegde waterwerken wordt gezegd
/
9
voortdurend allerbeilzaamst te werken. Vooral de bevolking der afdeeling Soerabaij«, •wordt daardoor in hare heeredienstpligtïgheid verligt. In den aanvang van 1861 werd uitvoering gegeven aan den door de Kegering bevolen maatregel, strekkende om, ter beveiliging van de kam pongs ter hoofdplaats tegen gevaar van brand, de woningen aldaar te voorzien van eene pannen dakbedekking (Indisch Staatsblad 1861, n°. 1). Niettegenstaande de daaraan verbonden bezwaren, had de uitvoering van de zijde der bevolking tot dusverre weinig of geene tegenkanting ondervonden. De fatale termijn, na verloop waarvan geene bedekking van woningen met atap of andere ligt ontvlambare materialen meer zoude worden geduld, was bepaald op ultimo December 1865. Eene nieuwe organisatie van het personeel van het gewestelijk bestuur dezer residentie en van het plaatselijk Europeesch bestuur te Grissee werd krachtens Koninklijke magti<»in°- tot stand gebragt en afgekondigd bij Indisch Staatsblad 1861, n°. 8.
Madura. De welvaart onder den inlander was in dit gewest minder dan in den oosthoek van Java; vooral was dit het geval in de regentschappen, welke onder dadelijk beheer der vorsten staan. Het minder gunstig terrein voor de teelt van gewassen voor de Europesche markt, zoomede overbevolking, worden als de oorzaken genoemd. Armoede nogtans werd nergens bespeurd. In* de behoefte aan wegen in de onder direct gouvernementsbeheer staande afdeeling Pamakassan werd gedeeltelijk voorzien door het aanleggen van een weg van de hoofdplaats tot Tjapak, waardoor de gemeenschap met het zoutland zeer was verbeterd. Eene andere verbetering bestond in het aanleggen. van een weg van Padelekan naar Boender.
Pasoeroean. De binnenlandsche handel was gedurende de laatste maanden van 1861 zeer flaauw en bepaalde zich geheel tot producten. De algemeene duurte der levensbehoeften, vooral van de rijst, was daarvan de voorname oorzaak. De openstelling van Pasoeroean voor den algemeenen invoer had daarentegen aan den buitenlandschen handel eenige levendigheid gegeven. De waarde der ingevoerde lijnwaden beliep f 825 807. De tabaksteelt en handel in dit product verspreidde veel welvaart onder de inlandsche bevolking.
Probolingo. Tot de welvaart der bevolking in dit gewest droegen weder, even als in de laatste jaren, in hooge mate bij de belangrijke suiker- en koffij-oogsten, en de voordeelen van eenige ondernemingen voor opkoop en bereiding van tabak voor do Europesche markt.
Bezoelie. Als oorzaken der toenemende welvaart in dit gewest wordt gewezen op de groote verdiensten door den landbouw verkregen, waaronder ook uit den particulieren aanplant van kooltabak voor de Europesche markt, zoomede op den rijken veestapel. Een levendige kust- en binnenlandsche kleinhandel, waarvoor de grootendeels uit Madurezen bestaande bevolking bijzondere voorliefde bezit, werd steeds uitgeoefend. In verband met de splitsing van het district Poeger in twee districten, Poeger en Tangoel, had aldaar eene nieuwe regeling plaats van het inlandsch personeel (Indisch Staatsblad 1861, n°. 20).
Banjoewangie. Ook in dit gewest werd, krachtens Koninklijke magtiging (Indisch Staatsblad 1861, n°. 31), eene nieuwe organisatie van het inlandsch personeel ingevoerd, met instandhouding van het aldaar vigerende stelsel, volgens hetwelk de inlandsche hoofden in land en volk en niet in geld worden bezoldigd; met aanwijzing voorts van het getal hunner vaste volgelingen en met verhooging der hun toegekende koffijpercenten, tegen intrekking der percenten welke zij genoten voor de cochenille, bewerkt en geteeld op het etablissement van landbouw te Soekaradja.
Banjoemas. In den nacht van den 22sten op den 23sten February had er in deze residentie eene zware overstrooming plaats, veroorzaakt doordien de rivier do Serajoe, die de residentie van het noordoosten tot het zuidwesten diagonaalsgewijze doorsnijdt, ten gevolge van zware regens, tot eene te voren nooit gekende hoogte buiten hare oevers was getreden. Overal langs de oevers dier rivier en vooral in de vlakte, waarin de hoofdplaats is gelegen, werden belangrijke verwoestingen aangerigt en had men naar gissing het verlies
10
vao bij de 800 menschenlevens te betreuren. Meer dan twaalf duizend menschen verloren aldaar op eens huisvesting, kleeding en voedsel. Gelukkig echter bleef in weerwil dier rampen de bevolking welgemoed, waartoe voornamelijk hadden bijgedragen hare bekende goede gezindheid jegens het bestuur, en de krachtige maatregelen, welke door de Regering en het bestuur met medewerking van alle Europesche en inlandsche ambtenaren onmiddellijk ter leniging dier rampen zijn genomen. (1) Ter belooning hunner lofwaardige gedragingen viel dan ook aan sommigen hunner eene openlijke onderscheiding of eenig geschenk van gouvernementswege ten deel. In de streken, welke niet door die overstrooming zijn geteisterd geworden, en welke het grootste gedeelte der residentie uitmaken, waren de padie-, koffij-, indigo-en suikeroogsten, zoomede die der tweede gewassen, bijzonder gunstig uitgevallen, zoodat er niet alleen geen gebrek aan voedingsmiddelen is ontstaan, maar zelfs het naburige gewest Bagelen van belangrijke hoeveelheden padie en tweede gewassen uit deze residentie heeft voorzien kunnen worden.
Bagelen. Het jaar 1861 kenmerkte zich ook in deze residentie door rampen, die de industriële ontwikkeling der bevolking in sommige streken een gevoeligen slag hebben toegebragt. Zware overstroomingen namelijk, gelijktijdig met die in Banjoemas, doch meer algemeen dan daar, berokkenden aan 2000 huisgezinnen of een zevende gedeelte der bevolking plotseling het verlies van al hunne te veld staande gewassen, van den voorradigen oogst, van hun vee en landbouwgereedschap. Het aantal omgekomenen bedroeg 1558 personen, waarvan 819 volwassenen. Even als in Banjoemas werd ook in deze residentie tot herstel van de geleden verliezen, zoo van regeringswege als door de particuliere liefdadigheid, ruim bijgedragen. (2) Hoewel de stand van het padiegewas over het algemeen gunstig was, waren de rijstprijzen echter door het mislukken van pi. m. 30 000 bouws met padie en tweede gewassen beplante velden, welke onder water hadden gestaan, tot eene vroeger ongekende hoogte gestegen. Door tijdige aanplanting op groote schaal van tweede gewassen werd het gevaar voor gebrek aan voedingsmiddelen geheel gekeerd. De gezindheid der inlandsche hoofden jegens het bestuur was naar wensch ; aan eenige regenten viel de tevredenheiâsbetuiging der Regering ten deel voor den ijver door hen tijdens den watersnood aan den dag gelegd, terwijl sommige mindere hoofden te dier zake met geschenken werden vereerd. De gegageerde Afrikaansche soldaten , die eene afzonderlijke kampong ter hoofdplaats Poerworedjo bewonen, hielden zich steeds rustig en onderscheidden zich door een voorbeeldig gedrag. In de maand April werd een aanvang gemaakt met de verlegging der hoofdplaats van het regentschap KoetoUrdjo naar een door het bestuur, in overleg met den regent, uitgekozen emplacement. Men is tot dien maatregel overgegaan, niet alleen door den veranderden toestand der bedding van de Djalie-rivier, maar ook ten einde de bevolking door werkverschaffing tegen loon te gemoet te komen in hare door den watersnood geleden verliezen, en vooral om aan het verlangen der hoofden en bevolking te voldoen, die ongaarne weder eene plaats zouden bewonen , die zoo zeer door de ramp was geteisterd.
Kadoe. (3) In weerwil van de overstroomingen in de maand Februarij, die ook eenige dessa's van deze residentie teisterden en, behalve het verlies van veler bezittingen, aan 200 à 300 menschen het leven kostten, heerschte er in het algemeen onder den inlander eene gewenschte welvaart. De gunstige koffijproductie en de bijzonder hooge prijzen, die de tabak, waarvan de oogst echter door de zware regens zeer ongunstig is uitgevallen, behaalde, werkten daartoe in hooge mate mede. De regent van Magelang mögt ter belooning voor zijne langdurige trouwe diensten en voor zijnen ijver tot leniging van de gevolgen van den watersnood, van de Regering de vergunning erlangen tot het voeren van den gelen pajong. Aan den regent van Temangoeng werd, ter zake van zijn lofwaardig gedrag gedurende en na den watersnood, de hooge tevredenheid der Regering betuigd; terwijl de districtshoofden van Lempoejang (Temangoeng) en Menoreh (Magelang) ieder met een geschenk in zilver werden begiftigd.
(4) Zie hierover nader den aanhef dezer afdeeling.
(2) Zie de voorgaande noot.
(3) "Vergelijk ook den aanhef dezer afdeeling.
I
i. i
DjohdjoTcarta. Even als de drie laatstgenoemde residenten, is ook dit gewest in de maand Februarij voor een groot gedeelte door zware overstroomin'gen geteisterd geworden. Ter hoofdplaats en omliggende streken, doch vooral in het zuider-gedeelte der regentschappen Bantool en Kalassan, werden door het water groote verwoestingen aangerigt. In de onderscheidene binnendistricten werden niet minder dan 109 dessa's geheel weggevoerd of zwaar geteisterd, bij welke ramp, behalve het verlies van vee, woningen en vruchtboomen, nog 78 menschenlevens te betreuren waren. Alleen in het regentschap Bantool werden 44 dessa's verwoest en daardoor ruim 3500 zielen van have en goed beroofd. Niettegenstaande die zware rampen bleef de bevolking overal rüstigen welgemoed, en bood zij zelfs op voorbeeldige wijze wederstand aan twee kort na den watersnood door eenige dweepzieken op de grenzen van Bagelen in het werk gestelde pogingen tot opruijing der bevolking tegen het bestuur. Tot die goede stemming hebben in hooge mate medegewerkt de spoedig zoo van bestuurswege, als van de zijde van den Sultan en van particulieren genomen maatregelen tot herstel en leniging der door den watersnood veroorzaakte rampen, zoomede de zoo gelukkige omstandigheid, dat geene belangrijke schade aan de padie en andere gewassen werd veroorzaakt, waardoor nergens eenig spoor van gebrek aan voedingsmiddelen is waargenomen. Hulp van buiten is dan ook , na de overmaking eener gift door de Samarangsche Handelsvereeniging, in deze residentie niet noodig geweest.
Soeraharta (1). Niettegenstaande de zware rampen, die ook deze residentie, vooral de hoofdplaats, ten gevolge van de in de maand Februarij gewoed hebbende overstroomingen heeft geleden, en waardoor vooral aan de Europesche en Chinesche gemeenten en aan meerdere prinsen hoogst aanmerkelijke verliezen werden berokkend, werden nergens blijken van ontevredenheid of onrust waargenomen. Van de inlandsche bevolking werden 4225 woningen en 2600 bouws padie vernield of zwaar beschadigd, terwijl zij bovendien nog het verlies van 22 menschenlevens en van eene vrij aanzienlijke hoeveelheid vee te betreuren had (2). Op 28 December 1861 overleed in ruim 72jarigen ouderdom de soesoehoenan PAKOE BOEWONO de VlIIste en werd op den 30sten dier maand vervangen door den in 1858 tot kroonprins verheven pangeran PKABOE WIDJOIJO , oudsten zoon van wijlen den in 1830 naar Amboina verbannen soesoehoenan PAKOE BOWONO den Vide. De nieuw opgetreden vorst nam de namen zijns voorgangers aan met bijvoeging van den Xlde. De overledene was de oudste onechte broeder van wijlen den soesoehoenan PAKOE BOWONO den Vilde en was dezen , overeenkomstig de in 1857 gemaakte regeling, in Mei 1858 opgevolgd: eene onderscheiding die hem destijds, uit aanmerking zijner veeljarige en goede diensten, als een persoonlijk gunstbewijs was ten deel gevallen. Hij was onder andere versierd met het kommandeurskruis der orde van den Nederlandschen Leeuw ; terwijl hem kort vóór zijn overlijden de rang van generaal-majoor was, verleend.
In de maand October was den soesoehoenan nog een bezoek gebragt door zijne dochter , de ratoe KENTJONO , echtgenoot van den Sultan van Djokdjokarta, bij welke gelegenheid tevens aan de grenzen eene ontmoeting tusschen de beide vorsten had plaats gehad. Ook deze voorvallen, die in vroegere jaren de grootste bezorgdheid voor de rust en orde zouden hebben opgewekt, liepen thans, ofschoon zij eene groote volksmenigte op de been hadden gebragt, in de beste orde af.
Patjiian. Ook in eenige streken van dit gewest hebben in de maand February overstroonnngen plaats gehad , waardoor een gedeelte der bevolking in de vlakten van Patjitan en Pangool niet onbelangrijke schade heeft geleden. Nergens werden nogtans sporen van ontevredenheid waargenomen. Onder de bevolking in en bij de hoofdplaats werd eene meer toenemende neiging bespeurd tot het verrigten van vrijwillige koeliediensten bij de lading en ontlossing van
(1) Met betrekking tot de landverhuur in deze residentie werd in het regeringsverslag' van 1859 te dezer plaatse aangeteekend, dat de verlenging van die huur den landeigenaren aanzienlijke voordeelen bezorgde. De Commissie uit de Tweede Kamer der Staten-Generas.1, belast met het onderzoek van dat regeringsverslag, nam hieruit aanleiding tot de vraag, waarin die aanzienlijke voordeelen bestaan. In antwoord hierop kan nu worden aangeteekend, dat de bewuste zinsnede doelde op de aanzienlijke pachtverhoogingen welke de inlandsche verhuurders in den laatsten tijd, in vergelijking tot de vroegere huurwaarde, wisten te bedingen, ten gevolge van groote concurrentie onder de Europesche gegadigden.
(2) Zie ook het aangeteekende in het hoofd dezer afdeeling.
12
schepen, die voor den afhaal van 's lands producten en den overvoer van zout in de baai van Patjitan en Pangool ten anker komen, zoomede bij het civiel bouwdepartement. Ter hoofdplaats en in het district Lorrok, alwaar een niet onbelangrijke veestapel bestaat, werd toenemende welvaart bespeurd. Op andere plaatsen, vooral in het Pangoolsche, was dit, vooral ten gevolge van den weinig spaarzamen aard der bevolking, minder het geval.
Kedirie. In de regentschappen Ngrowo en Trengalek heeft de bevolking in de maanden Julij en Augustus door overstroomingen zware verliezen geleden, waarin op milde wijze, zoo van regeringswege als door liefdegiften, is te gemoet gekomen. Als eene voorname oorzaak der welvaart, welke bij de bevolking heerscht, wordt opgegeven de uitbreiding der particuliere tabakscultuur. Bij besluit van 27 Maart 1861, n°. 39 {Indisch Staatsblad n°. 18), werd eene nieuwe zamenstelling van het Chineesch bestuur in dit gewest vastgesteld.
O n a f h a n k e l i j k noordelijk g e d e e l t e van S u m a t r a .
De goede verstandhouding met de onafhankelijke Staten en landschappen van Sumatra bleef in dit jaar onveranderd. Alleen ten opzigte van Atjeh (1) werd het Gouvernement tot eenige bemoeijingen genoodzaakt. Een aan den Sultan ondergeschikt hoofd had namelijk , in strijd met het op 30 Maart 1857 met Atjeh gesloten tractaat, als pand voor zekere schuldvordering, met geweld vaartuigen aangehouden, die het eigendom waren van gouvernements-onderdanen. De verschijning van een oorlogsbodem voor Atjeh was echter genoegzaam om voorloopig alle voldoening in deze zaak te verkrijgen (2). Zoowel in het aanzien der plaats in het algemeen als in het verblijf van den Sultan werden bij die gelegenheid weinig teekenen van welvaart bespeurd. Slechts hier en daar stonden eenige weinige stukken ongeregeld in batterij, en het geheel scheen in weêrloozen toestand te verkeeren.
Gouvernement van Sumatra's W e s t k u s t .
Tevredenheid, welvaart en rust werden voortdurend onder de bevolking waargenomen. Ofschoon de koffijoogst dit jaar minder gunstig was, kon van de rijstproductie gelukkig het tegendeel worden gezegd. De sreest van de hoofden, de Chinezen en andere vreemde Oosterlingen was naar wensch. Eene zware aard- en zeebeving had op Zuid-Nias de plaats onzer bezetting, Lagoendi, ceheel vernietigd, bij welke gelegenheid de inboorlingen, in slede van hulp te bieden, zich schuldig maakten aan roof (3). Ook te Singkel en op de Batoe-eilanden, maar vooral op het tot die groep behoorende eiland Sinio, waren door hetzelfde natuurverschijnsel groote verwoestingen aangerigt. Op laatstgemeld eiland waren van de 1045 bewoners 675 omgekomen. Eene nieuwe zamenstelling van het personeel bij de dienst der inkomende en uitgaande regten te Padang had plaats bij gouvernements-besluit van 26 February 1861, n°. 29. Bij besluit van 27 Augustus 1861, n°. 11, werd bepaald dat het district Ommelanden van Padang zal bestaan uit de lara's Pau van Sembilan, Pau van Berlima, Nangalo en Kota Tengah, en voorts uit de landschappen Boengoes, Kasan, Loeboe-kilangan en Limau-manis. Verscheidene hooiden der inlandsche bevolking van de zuidelijke afdeeling van Padang hadden zich verdienstelijk gemaakt door hunne medewerking tot bevordering der algemeene welvaart, zoo door het aanleggen van koffijaanplantingen en van kampongs, als door het verbeteren van bruggen en wegen. Zij werden deswege met geschenken begiftigd.
(1) Zie verder het aangeteekende nopens Kias in de tweede hieronder volgende noot.
(2) Sedert is gebleken dat de Sultan , hoewel de billijkheid der hem opgelegde schadeloosstelling erkennende, in verband met den staat zijner finantien, de verschuldigde som nog niet heeft kunnen afbetalen. Uit dien hoofde is hem een voorloopig uitstel verleend.
(3) In 't laatst van Mei en de eerste dagen van Junij 1863 hebben de drie in dezen roof betrokken kampongs deswege de noodige tuchtiging ondergaan, en wel bij gelegenheid dat eene expeditie gerigt werd tegen de kampong Leulowaoe , wegens het aldaar eenigen tijd te voren ondervonden verzet (zoowel van de zijde van Atjehnesche slavenhandelaars als van den kant der bevolking) bij de pogingen onzer troepen tot vernieling der door de bewuste slavenhalers aangelegde versterkingen. Leulowaoe verlaten gevonden zijnde, bepaalde men zich tot het vernielen dier plaats.
13
B e n k o e l e n .
De rijsteelt was in vorgelijking met vroegere jaren aanmerkelijk toegenomen. Sawa's werden meer en meer uitgebreid. Binnen- en buitenlandsche handel werden levendiger, waartoe medewerkte de verbetering der wegen. Een nieuwe weg werd aangelegd van Rindohatie (Ommelanden) naar de Eedjang.
L a m p o n g s c h e d i s t r i c t e n .
De toestand van dit gewest was over het algemeen gunstig. De bevolking betoonde meer ingenomenheid met en vertrouwen in het Europeesch bestuur. Groote uitgestrektheden gronds werden voor den rijstbouw ontgonnen. Wegen en bruggen werden goed onderhouden en de handel ging aanmerkelijk vooruit.
P a l e m b a n g .
Behoudens eenige kleine onlusten, die zich nog altijd — ofschoon zonder ernstig gevolg — in enkele afdeelingen voordeden, liet de staat van rust weder niets te wenschen over. Ter hoofdplaats en omstreken waren nijverheid, handel, scheepvaart en visckvangst bloeijende. Het verkeer met de binnenlanden was levendiger. In de Kawa's bleef de handel nog steeds gedrukt door de pogingen, die de gewezen Sultan van Djambi bleef aanwenden tot tegengang van den uitvoer naar gemelde afdeeling. Intusschen keerden de vroeger naar Djambi uitgewekenen in menigte naar de Rawa's terug. Ook in een paar andere afdeelingen was de handel gedurende eenigen tijd merkelijk minder, ten gevolge van het heerschen eener ernstige pokken-epidemie, die de handelaren uit de Ranaudistricten, uit Kisam, Makakau en Benkoelen, naar hunne woonplaatsen deed terugkeeren. Met uitzondering eener zware overstroomiug aan de Boven-Oganrivier, waarbij een aantal huizen werden weggevoerd en 49 personen het leven verloren, had de bevolking overigens met geene buitengewone wederwaardigheden te kampen. Integendeel kon gezegd worden, dat hare welvaart over het algemeen toenemende was; terwijl de landrente, meerendeels zonder achterstand, ten behoorlijken tijde werd aangezuiverd. Het nut van den aanleg van sawa's begon al meer en meer ingang te vinden. De nieuwe weg over het Barissangebergte, met het aanleggen waarvan men zich in de Redjang steeds bezig hield, was op het einde van het jaar reeds voor een groot gedeelte voor het vervoer per as geschikt gemaakt. Het vertrouwen in het Europeesch bestuur in het Rijk van Djambi nam steeds toe. De gezanten van den Sultan, die in Julij naar Batavia vertrokken, waren zeer voldaan teruggekeerd. In het belang eener betere contrôle van het Europeesch bestuur in de Lematang-oeloe, welke divisie wegens den grooten afstand en het mooljelijk traject niet genoegzaam door den adsistent-resident van Tebing-tingie kon worden bezocht, werd bij Indisch Staatsblad 1861, n°. 29a, de opgemelde divisie afgescheiden van de adsistent-residentie Tóbinglingie, en, vereenigd met de aangrenzende divisie Lematang-ilier, verheven tot cene zelfstandige afdeeling, regtstreeks ondergeschikt aan den resident van Palembang. In verband mét de toename der Chinesche bevolking in Palembang en de meerdere bemoeij«nissen met die natie, ten gevolge van den zich uitbreidenden handel waarin zij een niet onbelangrijk aandeel heeft, werd bij Indisch Staatsblad 1861, n°. 71, aan het Chineesch bestuur ter hoofdplaats eene uitbreiding gegeven, door toevoeging aan den kapitein van eenen luitenant der Chinezen. Over de inlijving van het landschap Lebong en deszelfs aanhechting aan de afdeeling Redjang is reeds melding gemaakt in hoofdstuk A hiervóór. De navolgende beknopte beschrijving van dit nieuwe gebied, meerendeels getrokken uit een verslag van den in de Redjang bescheiden controleur, schijnt intusschen meer eigenaardig hier hare plaats te vinden. Het land is gedeeltelijk vlak en moerassig, gedeeltelijk bergachtig, zoodat de gemeenschap tusschen de verschillende doesons te water geschiedt in sampans. Van bergstroomen en beekjes als doorsneden, biedt het eene schoone gelegenheid aan voor de natte rijstteelt. De rivier Ketahoen ontspringt in deze streken, doch is daar niet bevaarbaar. De Lebongers, wier aantal slechts ongeveer 5000 bedraagt, waaronder 1000 weerbare mannen, beweren dat zij afstammen van de Redjang Koeboe of woeste Redjangers,
4
14
maar deels ook, door de vermeüging van dezen met kolonisten, van Javaanschen oorsprong zijn. In taal, zeden en gewoonten komen zij met de Redjangers overeen. Lebong is verdeeld in vier hoofdstammen of marga's : Bermanik, Seloepoe, Marigi of Toebai en Djirokalang ; aan het hoofd van iedere marga staat een pasirah, bijgestaan door eenen pembarab, terwijl de doesonhoofden proatïs worden genoemdDe titels der hoofden zijn, even als in de Redjang, die van depatie, radja, radhen, enz. De hoofden zijn scheidsmannen en beslissen alle geschillen in verband met den adat. De Lebongers leven in zeer ver van elkander verspreid liggende doesons, waarvan de voornaamste zijn: ïapoes, Kotodonoh, Tes, Semalanho, Pesso en Mastibing; de overige zijn niet meer dan talangs uit 4 of 5 huizen bestaande. Wegens de menigvuldige twisten die zij onderling hebben, zijn enkele doesons versterkt. De huizen zijn even als elders op Sumatra op palen gebouwd, vele met planken omwanding en de meeste met bamboebedekking. De bevolking legt zich bijzonder toe op de natte rijsteelt, waartoe het land zeer geschikt is ; uit hoofde van het koele klimaat en den vruchtbaren grond vereischt die cultuur weinig moeite ; jaarlijks wordt dan ook veel rijst naar de Redjang uitgevoerd. Andere cultures zijn er, wegens de weinige gemeenschap, onbeduidend. De bosschen leveren gomelastiek, hars, vogelnestjes, enz., tegen welke voortbrengselen zout en kleedingstukken worden geruild. Zout wordt uit Benkoelen ingevoerd. De Lebongers hebben het meeste verkeer met de Redjangers, tot welke zij veelal in familiebetrekking staan ; even als dezen belijden zij geene godsdienst, maar aanbidden de schimmen hunner voorouders. Met hunne naburen in Benkoelen yerkeeren zij steeds in onmin. In afwachting eener definitive organisatie van dit landschap, werd de betrokken resident gemagtïgd voorloopig, onder nadere goedkeuring, het noodige inlandsen personeel in dienst te stellen.
B a n k a.
De rust onder de inlandsche bevolking bleef gedurende dit jaar ongestoord , en geene sporen van ontevredenheid werden waargenomen. Een voldoende rijstoogst, eene goede gezondheid en het verschoond blijven van het zich bijna jaarlijks herhalende bezoek van zeeroovers, waren hiervan voorname oorzaken. Onder de Chinesche mijnwerkers te Toboalij hadden eenige rustverstoringen plaats, welke echter geene politieke beteekenis hadden en door het vatten der belhamels spoedig werden gedempt. De handel was in verhouding tot het geringe cijfer der bevolking niet onbeduidend. De stemming der inlandsche geestelijkheid, die slechts weinig invloed op de bevolking uitoefent, was vrij gunstig. Ten einde te Muntok onder de steeds aangroeijende Chinesche bevolking eene betere politie te kunnen voeren, werd in den loop van dit jaar het personeel der Chinesche hoofden aldaar met een luitenant vermeerderd.
B i l l i t o n .
De welvaart onder de inlandsche bevolking nam in het algemeen toe. Hare stemming jegens het bestuur, zoomede die der Chinezen, was naar wensch. De rijstoogst beloofde door de aanhoudende regens geene gunstige resultaten te zullen opleveren ; ter voorkoming van gebrek aan voedingsmiddelen, werd de bevolking dan ook van bestuurswege tot het aanplanten van djagong en andere veldvruchten aangespoord.
R i o u w en o n d e r h o o r i g h e d e n .
Lingga. De staat van rust en tevredenheid onder de in den laatsten tijd aanmerkelijk toegenomen inlandsche en Chinesche bevolking, in het gedeelte onder regtstreeksch gouvernementsbeheer, liet niets te wenschen over; vooral onder de Chinezen was de welvaart toenemende. De algemeene staat van den handel was vrij gunstig. De rijstoogst is, door niet behoorlijke bewerking van den grond, steeds zeer gering, zoodat in de behoefte voorzien wordt door aanvoer van elders. In het Rijk van Lingga, Riouw en onderhoorighaden werd de rust mede niet gestoord. Ook het plegen van zeeroof, hetgeen vroeger in eene erge mate plaats had en zoo geheel tot de zeden der bevolking behoort, kwam bijna niet meer voor.
15
De in'1857 afgezette Saltan va« Lingga, TONGKOE MACHMOED, gaf geen reden tot ontevredenheid. Volgens geruchten bevond hij zich in Siam, alwaar hij pogingen in het werk stelde Om den Sultan van Trengano, die bij zijne leenheeren, de koningen van Siam, in ongenade was gevallen, op den troon te vervangen. De verhouding tusschen den Sultan van Lingga en den Onderkoning van Riouw was vrij goed. Een van het Gouvernement ontvangen voorschot van f 20 000 werd door den Sultan besteed tot het geven van uitbreiding aan nieuwe tin-exploitation op het eiland Singkip, en ter voorziening in het eerste onderhoud der op zee rondzwervende bewoners van de baai van Sekana, welke lieden het den Sultan in den loop van 1861 mögt gelukken tot eene vestiging in vaste kampongs en tot het beoefenen van den landbouw over te halen. Voor zijne daartoe in het werk gestelde pogingen werd hem later de hooge tevredenheid der Regering betuigd.
Indragiri. Hoewel de rust in dit Rijk ongestoord bleef, was de algemeene toestand der bevolking echter niet zeer bevredigend, en werd er zeer geklaagd over belemmeringen van den handel tusschen de boven- en benedenlanden van de zijde des Soetans (vorst), die, ten einde zich den alleenhandel te verzekeren, het voorbijvaren der hoofdplaats Rengat zoude hebben verboden. Van den Soetan was te dier zaken opheldering gevraagd, doch bij het einde des jaars was daarop nog geen antwoord ontvangen. (1) In de plaats van den in den loop van 't jaar overleden Onderkoning van Indragiri werd benoemd radja AHA» JOESOEF SIAK. In den toestand van dit Rijk, welke aanvankelijk te wenschen overliet, was in dit jaar eenige verbetering gekomen. Het uitwijken der bevolking was aanmerkelijk verminderd en-pogingen tot rustverstoring deden zich niet voor. Een en ander werd voornamelijk toegeschreven aan de omstandigheid, dat de grooten zich meer en meer onthielden van het plegen van gewelddadigheden. De stemming van den Sultan jegens het Gouvernement was bevredigend.
N o o r d e l i j k g e d e e l t e v a n B o r n e o .
De goede verstandhouding met Serawak had in 1861 onder andere ten gevolge, dat het bestuur van genoemd land en dat van de Wester-afdeeling van Borneo elkander wederkeerig zooveel mogelijk waarschuwden wanneer tijding ontvangen was van sneltogten der Daijakkers, ten gevolge waarvan die togten verijdeld, althans grootendeels onschadelijk werden gemaakt. Die goede verstandhouding bleek ook uit de uitlevering onzerzijds van Serawaksche kwaadwilligen en uit het terugzenden door het Serawaksche bestuur van op ons gebied geroofde menschen. Overigens waren de aanrakingen met Serawak slechts zeer zeldzaam.
W e s t e r - a f d e e l i n g v a n B o r n e o .
Staatkundige gebeurtenissen van eenig aanbelang hadden gedurende dit jaar niet plaats. De rust bleef ongestoord en de inlandsche vorsten, wier stemming jegens het bestuur geene verandering onderging, leefden de met hen gesloten contracten goed na. Eene uitzondering maakte echter het bij sommigen nog bestaand gebruik om bij huwelijken van Daijaksche vrouwen met Chinezen door laatstgenoemden eene zekere som gelds te doen betalen aan den vorst, op wiens gebied de Daijaksche vrouw te huis behoort, tot welke heffing die vorsten zich geregtigd beschouwden, met het oog op de bij de contracten erkende schatpligtigheid der Daijaks aan hunne vorsten, doch àan welke heffing dit jaar door het Gouvernement een einde werd gemaakt, als strijdig met de gesloten overeenkomsten , vermits de Daijaks niet zijn grondhoorigen, noch lijfeigenen, maar onderdanen die zich vrijelijk mogen verplaatsen.
koppensnellen was in vergelijking met vroegere jaren aanmerkelijk verminderd. •De geest der Chinezen en overige vreemde Oosterlingen jegens het bestuur was naar wensch. De welvaart der eerstgenoemden deed echter verre onder voor die laatstgenoemden , die een levendigen handel met Singapoer drijven en bezitters zjjn van verscheidene groote en kleine schepen.
. (2) Omtrent de meerdere of mindere gegrondheid der sedert van den Soetan ontvangen verzekeringen , dat hij de met hem gesloten contraeten in alle opzigten naleefde, heeft men zich niet kunnen, vergewissen, omdat "et den resident met mogelijk ia geweest Indragiri te benoeken.
16
Hunne neiging om zich in dit gewest te vestigen of om zich in de binnenlanden op de nijverheid toe te leggen bleef steeds zeer gering. Hoewel de welvaart onder de Daijaks over het algemeen veel te wenschen overliet,' werd onder hen echter, door de weinige behoeften die zij kennen, geen gebrek waargenomen.
Pontianak. Niettegenstaande de sterfgevallen, die men in den loop van dit jaar had rte betreuren van den ouden Sultan, van den broeder des Sultans en van diens wettige vrouw de toean ratoe, bleef hier de stemming naar wensch. Neiging van Chinezen om .zich in Mandhor te vestigen werd bijna niet meer bespeurd, hetgeen voornamelijk werd toegeschreven aan de omstandigheid, dat de goudmijnen geene groote winsten meer opleverden. Van het bestaan van eedgenootschappen (hoei's) weid niets vernomen. Terwijl voor Koeboe wordt getuigd van toenemende welvaart, ten gevolge van de groote voordeden die de vischvangst en de handel in rottan, getah en hout der bevolking opleverden, wordt ten opzigte van de zachtgeaarde, doch luije en onverschillige bevolking van Mampawa het tegendeel gezegd. Zoo ook stak de toestand der bevolking van Simpang en Soekadana ongunstig af bij die van Matan, welke door bemoeijenis van haren vorst meer in welvaart en beschaving toenam. Mot de vorsten dezer drie Rijkjes werden op 4 en 5 Julij 1861, onder nadere en sedert verleende goedkeuring van den Gouverneur-Generaal, nieuwe overeenkomsten aangegaan in den zin der laatstelijk met de omliggende Staatjes gesloten contracten, van welker mildere bepalingen toenemende welvaart en vertier mögt worden verwacht. Voor de bij deze overeenkomsten door de vorsten afgestane regten werden hun billijke schadeloosstellingen verzekerd. Van de Kijkjes Landak, Tajan en Meliouw wordt alleen vermeld, dat tusschen Landak en Sambas telkens geschillen omtrent de grenzen van beide Kijkjes plaats hadden, welke echter spoedig weder werden bijgelegd.
Sintang. In onze staatkundige verhouding tot de zoogenaamde centrale districten (Sansrouw, Sintang, Sekadouw, Silat, Soeahid, Salimbouw, Piasa, Djongkong en Boenot) en tot de vrije Daijaksche stammen van de Boven-Melahoei, Batangloepar, Embalo, enz. kwam dit jaar geene verandering, en werden, voor zoover men kon nagaan, de met do 'vorsten gesloten contracten goed opgevolgd. In 3e maand Mei legde do Sultan ANOM MOHAMAD KAMAEOEDIS, die reeds in 1860 daartoe de vergunning van het Gouvernement had verzocht en verkregen, de rogerir.g •van het Kijk Sekadouw neder, en trad als zijn opvolger op zijn eenige wettige zoon pangeran MANSOEE, onder den naam van Sultan MAHSOER KESOEMA NEGARA. De verwikkelingen in de Kajan, door den derwaarts uitgeweken pangeran ANOM bewerkstelligd, werden in het begin van het jaar do'or de ijverige bemoeijiugen van den adsistent-resident van Sintang tot een gewenscht einde gebragt. Aan de onvermoeide pogingen van dienzelfden ambtenaar mögt het gelukken in de maand Maart eene verzoening tot stand te brengen tnsschen de vijandige Daijaksche stammen aan de Boven-Kapoeas, en daarbij tevens van hen de belof.e te verkrijgen om het verderfelijk koppeiisnellen na te laten en tegen te üaan. Bijzondere blijken van welvaart werden onder de bevolking niet waargenomen. De weinige,behoeften die zij heeft, waardoor de voornaamste prikkel ontbreekt om zich door het bebouwen van den rijken bodem des lands eenige meerdere welvaart te verschaffen , zoomede de gebrekkige binnenlandsche communicMtie-middelen, waardoor het verkeer zich tot de rivier-oevers beperkt, waren hiervan voorname ooi^aken.
Mmtrado en Sambas. Behalve de spanning, die in de eerste maanden van dit jaar nog in het Montradosche heerschte, een gevolg van den in 1860 plaats gehad hebbende moordaanslag op den kapitein der Chinezen aldaar, werden geene blijken van rustverstoring of ontevredenheid waargenomen. Het aantal Chinezen was , vooral te Pamangkat, alwaar zij door den landbouw een goed middel van bestaan vinden, aanmerkelijk toegenomen. Als een blijk van 's Gouvernements tevredenheid over de wijze waarop de Sultan-moeda OEMAE KAMAL OEDIK zich kweet van de hem in 1853, met goedvinden van den eigenlijken Sultan van Sambas, opgedragen waardigheid van tijdelijken bestuurder van dat Rijk, werd hem dit jaar de hoogere titel van Sultan verleend, met bepaling dat hij nog met de waarneming van het bestuur zou belast blijven tot op het tijdstip, waarop door de Regering zal worden bepaaid, dat de troonsopvolger pangeran ADHIPATTI SAFIOEDIEN ,
17
•die te gelijkertijd tot sultan-moeda werd verheven, als zelf besturend leenman van het Sambasche Rijk behoort op te treden.
Zuid- en O o s t e r - a f d e e l i n g v a n B o r n e o . (1)
Gedurende het jaar 1861 heerschte ter hoofdplaats Banjermasin eene goede orde van zaken, terwijl handel en scheepvaart in belangrijkheid toenamen. In de binnenlanden bleef echter de vijand de goedgezinde bevolking verontrusten, niettegenstaande hij herhaaldelijk door onze troepen werd getuchtigd en vervolgd. Door de onderwerping van een aantal hoofden der opstandelingen was evenwel de magt des vijands op ultimo December 1861 aanmerkelijk verzwakt, en koesterde men de hoop, dat ook de pangeran HIDAIJAT en andere voorname hoofden der muitelingen zich weldra aan het wettig gezag zouden onderwerpen. (2) In den loop van dit jaar werd onder nadere en sedert verkregen goedkeuring de3 Konings bepaald, dat voorloopig voor den tijd van twee jaren aan den resident van dit gewest wordt toegevoegd een ambtenaar met den rang van adsistent-resident, bestemd om bij afwezigheid van" den resident dezen op de hoofdplaats Banjermasin te vervangen en voorts om met bijzondere zendingen te worden belast.
G o u v e r n e m e n t v a n C e l e b e s en o n d e r b o o r i g h e d e n .
Gouvernementslanden. Even als in 1860 heerschten ook gedurende dit jaar in de gouvernementslanden tevredenheid en rust. Epidemische ziekten of andere rampen van Hooger hand deden zich niet voor. Hoewel vermeerdering van welvaart hier en daar vrij duidelijk werd bespeurd, bleef de toestand der binnenlanden echter in inenigerlei opzigt nog veel te wenschen overlaten , eensdeels ten gevolge van gemis aan genoegzaam personeel, anderdeels door den minder buigzamen aard der bevolking en hare geringe mate van beschaving en gevoel van zedelijkheid. Handel en scheepvaart waren ter hoofdplaats Macassar' en in de overige afdeelingen niet alleen levendig, maar gingen over het algemeen aanmerkelijk vooruit. De inlandsche hoofden van Macassar gaven voortdurend redenen van tevredenheid, terwijl die van Tello en Malolo zich meer en meer ingenomen betoonden met het Europeesch bestuur. De bevolking der Noorder-districten nam in aantal toe, zoo ten gevolge van overkomst van inlanders uit de omliggende Vorstenlanden, als door het openen van meerdere bronnen van bestaan. De verhouding tusschen het bestuur en de bergregentschappen onderging dit jaar eene groote verbetering. De hoofden van die berglanden toonden zich meer onderworpen en gouverne mentsgezind dan ooit vroeger het geval is geweest. De gewezen regent van het bergdistrict Laboeadja, op wien tijdens den oorlog met Boni de verdenking rustte van de bergregentschappen tot afval en verzet tegen het Gouvernement te hebben willen overhalen, en die zich sedert in Boni ophield, kwam bij gelegenheid dat de leenvorst van Boni zich te Macassar bevond, in eene volle vergadering van het bestuur vergiffenis vragen voor zijn tijdens den oorlog gehouden gedrag. De rust in de Zuider-districten, die in den loop van 1860 geheel was hersteld, bleef ook verder ongestoord.
(1) Eene beslissing nopens de ontginning- der diamantmijnen in het vroegere sultansgebied wordt medegedeeld in hoofdstuk L , afdeeling I I , § 5, sub a.
(») Uit het aangeteekende in het vorig verslag (zie de noot op bladz. 16) zal reeds gebleken zijn, dat deze hoop niet geheel onvervuld is gebleven. Werkelijk heeft HIDAIJAT en een aantal mindere hoofden zich aan het Bestuur overgegeven. In October 1862 [Indisch Staatsblad n°. HS) werd dan ook, uit overweging opstand, met uitzondering alleen van do Boven-Doeson, als bedwongen kou worden beschouwd, eene nagenoeg algemeene amnestie uitgevaardigd; sedert zijn evenwel ook uit die streek een aantal voorname hoofden met hunne onderhoorige bevolking in onderwerping gekomen , en volgens latere berigten zouden ook SOERAPATIE en de beide zonen van ANTASAEIE (die zich mede in de Boven-Doesoen ophielden) het voornemen daartoe hebben. ANTASAKIE zelf wordt gezegd reeds in October 1862 te zijn overleden. De trouwelooze DEMANG L E H M A N , die zich na zijne onderwerping in 1861 weder uit de voeten heeft gemaakt, en zijn medestander AMIN O E I L A H verontrusten met hunne benden nog steeds de bevolking der Oostkust-rijkjes, zonder dat het onzen troepen tot dusver heeft mogen gelukken nen in handen te krijgen. laatstgenoemde is echter onlangs mede in onderwerping gekomen. Zie overigens nopens de vermindering der expeditionaire troepenmagt de 2de noot in bijlage D van dit verslag.
18
Van de in het jaar 1859 naar Goa uitgewekenen waren op ultimo December bijna allen naar hunne oude woonplaatsen in Polombanking teruggekeerd. In de ten vorigen jare (1) in bezit en onder eigen beheer genomen Bonische landen, vormende de afdeeling Sandjai, liet de stand van zaken over het algemeen weinig te wenschen over, terwijl ook de regenten weinig stof tot klagten gaven. De regeling van het inwendig bestuur dezer afdeeling had plaats bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 22 Junij 1861, n*. 34 (Indisch Staatsblad n°. 50). Onder toevoeging aan dezelve van het landschap Boelekomba, tot dusver behoorende tot de afdeeling Bonthain en Boelekomba, en met verandering van de benaming afdeeling Sandjai in die van afdeeling Ooster-districten, werd bij opgemeld besluit onder andere bepaald: dat de eigenlijke Sandjaische landen zijn verdeeld in de volgende districten of onderafdeelingen, als: Lamatti, Boeloe-boeloe en Tondong, Bariengang, Kadjang, Lembang, Oud-Boeloekomba, Djodjolo, Manimpawooi, Toeroengan, Manipi en Barang; dat het ïnlandsch bestuur in die districten op denzelfden voet als in de andere afdeelingen van het gouvernement van Celebes en onderhoorigheden zal worden gevoerd door inlandsche opperhoofden, met den titel van regent, en door soelewatangs en kampongshoofden, en dat al deze hoofden zullen blijven voeren de adellijke titels van aroe, kraeng of daeng, waarop zij volgens hunne afkomst aanspraak hebben; dat de palilies (vasallen) der genoemde distrieten worden beschouwd als onhoorigheden derzelven, doch dat de onderlinge verhouding vooreerst zooveel mogelijk zal worden gelaten op den bestaanden voet; eindelijk dat eveneens voor alsnog geene verandering zal worden gebragt in de verhouding der hadats van de districten en de kampongs. Het landschap Boelekomba bestaat uit de regentschappen Gantaran, Tala, Paleo-E, Tana-beroe, Bonto-tanga, Lemo-lemo, Oedjong-lo-E, Wero, Tiro en Bira; mitsgaders uit de zelfstandige glarangschappen Panjikokang, Batang, Barang, Ara en Grassing. De zamenstelling van hot Europeesch personeel in de nieuw georganiseerde afdeeling werd, na verkregen magtiging des Konings, geregeld bij besluit van 15 November 1861, n°. 28 (Indisch Staatsblad n°. 113), ten .gevolge waarvan hetzelve, behalve verdere ondergeschikten, zal bestaan uit een adsistent-resident en twee controleurs. Ook voor de afdeeling Saleijer, waar tot dusver een gezaghebber gevestigd was, had eene reorganisatie plaats van het Europeesch personeel, ten gevolge waarvan aldaar zal bescheiden zijn een controleur en meerder ondergeschikt personeel (Indisch Staatsblad 1861, n°. 32). Korten tijd te voren, bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 14 April 1861, n°. 10 (Indisch Staatsblad, n°. 25), waren onder het gebied der ovengenoemde afdeeling gebragt de vroeger door Boni in leen bezeten, doch thans door het Gouvernement teruggenomen eilanden Bonerate en Kalaoe, welke werden verdeeld in twee districten of regentschappen van denzelfden naam, in elk van welke het inlandsch bestuur, even als in de andere afdeelingen van het gouvernement van Celebes en onderhoorigheden, zou bestaan uit een inlandsch opperhoofd met den titel van regent, een soelewatang (te Bonerate onder de benaming van pangalasang, te Kalaoe onder die van baligaoe) benevens kampongshoofden, en zulks met behoud van de aldaar gebruikelijke titels. Tevens werd bij die gelegenheid bepaald, dat het bestuur van opgemelde eilanden vooreerst, zonder directe bemoeijenis van het Europeesch gezag met de inwendige aangelegenheden, blijft overgelaten aan de inlandsche hoofden, onder toezigt van den gezagvoerenden ambtenaar te Saleijer; zullende deze hoofden gekozen worden volgens 's lands gebruik, en de regenten, benevens de soelewatangs, van gouvernementswege aangesteld worden. Aan de beide regenten werd tevens eene gouvernements-bezoldiging toegelegd; terwijl eindelijk de hoofden vooreerst werden gelaten in het genot der door hen krachtens 's lands gebruik genoten wordende inkomsten uit het verleenen van passen aan handelspraauwen, het heffen van regt op de dobbelspelen, op de tripangvisscherij en op den aankoop van hout voor het bouwen van praauwen, de huwelijken hunner onderhoorigen, zoomede uit het beslissen van geschillen.
Invloed van Boni op de bevolking dezer eilanden werd in geen opzigt bespeurd, en de verdenking, waaronder zij tot nog toe lag, als te heulen met zeeroovers, was grootendeels opgeheven.
(1) Zie het vorig verslag, bladz. ï.
19
Boni. Eenige door een gezantschap van den leenvorst van Boni in de maand Maart ter hoofdplaats Macassar aangebragte borïgten, waardoor bevestigd werden de reeds sinds eenigen tijd aldaar loopende geruchten betreffende eene wanverhouding tusschen den leenvorst en den rijksbestuurder (tomilalang), deden het noodzakelijk achten een ambtenaar derwaarts te zenden, ten einde de zaken aldaar op te nemen. Het mögt aan dien ambtenaar, die in de maand Maart met Zr. Ms. stoomschip Gedeh naar Boni vertrok, gelukken de tusschen den leenvorst en zijnen eersten staatsdienaar bestaande geschillen zooveel mogelijk uit den weg te ruimen, terwijl bij het door hem in de maanden Julij en Augustus bij den leenvorst afgelegde tweede bezoek de stand van zaken aanmerkelijk verbeterd werd bevonden. (1) Welvaart en rust begonnen overigens langzamerhand weder onder de bevolking terug te keeren, en als bewijs hiervan zag men allerwege en vooral in de nabijheid van het in 1859 verwoeste Badjoa vele kampongs verrijzen. Neiging om het Eijk te verlaten werd onder de prinsen en grooten aanmerkelijk minder bespeurd. In de maand November werd door den leenvorst, vergezeld van een groot gevolg, een bezoek gebragt' bij het hoofd des bestuurs te Macassar. Aan boord van een van Zr. Ms. stoomschepen keeerde hij in December naar zijn Rijk terug.
^ Van het meerendeel der overige Celebesche Rijken of Rijkjes luidden de berigten mede niet ongunstig.-! Canette, welk Rijk in de laatste jaren zoo herhaaldelijk het tooneel van wanordelijkheden was geweest, genoot thans eene volkomene rust. De met Barroe gerezen grensgeschillen en de daaruit voor beide Rijken voortvloeiende moeijelijkheden in het heffen van een regt van doorvoer, werden door 's Gouvernements tusschenkomst uit den weg gernimd bij een te Tanette op 24 en te Barroe op 26 Julij 1861 gesloten contract, hetwelk vervolgens door den Gouverneur-Generaal werd goedgekeurd. (2) Ook met de vorstin en hadat van Sanrabonie werden de noodige regelingen getroffen opzigtens de grensscheiding der gouvernements-afdeeling Zuider-districten. Andere Rijkjes gaven weder bewijzen van goede gezindheid door eene trouwe opvolging van 's Gouvernements bevelen, de welwillende ontvangst van 's Rijks oorlogsbodems of' het verkenen van medewerking in de beteugeling van zeoroof. Van de Torothea-landen wordt gemeld dat in Laijkan meer orde en een betere gang van zaken werd waargenomen dan in Binamoe of Bankala, vooral nadat zekere Laijkansche prins, die na het op 19 Julij plaatsgehad hebbende overlijden van den vorst andermaal zijne aanspraken op den troon trachtte te doen gelden, door de hem niet genegen bevolking uit het land was verdreven, en de dochter van den overleden vorst tot vorstin was gekozen. (3)
Aan eenen naar Loewoe afgevaardigden ambtenaar mögt het gelukken den vorst, met medewerking van die van Boni en Soppeng, over te halen tot het zenden van een gezantschap naar Macassar, ten einde, tot regeling van deszelfs verhouding met het Gouvernement, een contract aan te gaan, gelijkluidende met dat van Soppeng. Met Loewoe waren nimmer afzonderlijke contracten gesloten, maar werd dit Rijk steeds beschouwd als begrepen te zijn geweestin het verbond, bij het Bongaïsch contract van 1667 daargesteld. (4) ' Pogingen om met Wadjo eene overeenkomst te sluiten bleven voor alsnog vruchteloos." Een der Wadjosche prinsen was in den aanvang des jaars, ter belooning° zijner goede diensten, van gouvernementswege met een geschenk in zilver begiftigd geworden. In Mandhar liet de stand van zaken over het algemeen te wenschen over; de vorst van Pamboeang gaf weder bewijzen van minder goede gezindheid , door zich voortdurend
( ) edert Ja door 's Gouvernements tusschenkomst eene volkomen verzoening tot stand gebragt,
van )deD Zttt™gtT8 C61/62bereidS ^ ** S t a t e u - G e i l e r a a l medegedeeld en gedrukt onder n°. LXVI der stukken
aiuve™eedm™the I W de- b e i d e , a a t s t £ e n o e m d e B W « aanleiding gegeven tot talrijke grieven jegens het een« l-rt ir i w e i g e r a c h % bleven ter zake behoorlijke voldoening te geven, is in October 1863 Ä £ : X b i t s l s r e , r hetdgedo% dat r tzijde van !ankala e,echts kortei1 * s i ra wiji ümamoe zich zonder den minsten tegenweer onderwierp. W Zie nopens dit verbond de mededeelingen betreffende de overzeesche bezittingen, gedaan door den •Humater van Kolomen bij bnef van 18 Junii issn Mtt\™ I S I O M „« Y Y Y V T , TÏ • s o u a a n «oorden -erd goedgekeurd bij Indisch b e s l u i t i ? 2 D e c e m w f ^ n» 6 ' '' " ' °mk™St
20
tegen het Rijk van Mamoedjoe vijandig te toonen, niettegenstaande van bestuurswege bepaaldelijk van hem was verlangd zich daarvan te onthouden. Aan den Sultan en den rijksbestuurder van Sumbawa werden eenige gouvernementsgeschenken aangeboden voor de door hem verleende hulp bij het vlot brengen van Zr. Ms. stoomschip Phoenix, en het opvisschen der bij die gelegenheid verloren geraakte inventarisgoederen. Eene gelijke onderscheiding viel ten deel aan den vorst en den rijksbestuurder van Bima, als belooning voor de door hen bewezen goede diensten bij gelegenheid der vernietiging van de zeerooversvestiging op Sailoos. Ook de Sultan van Boeton gaf steeds bewijzen van goede gezindheid, en wel door het verleenen van bijstand aan en het opzenden naar Macassar, onder geleide van een buitengewoon gezantschap, van een gedeelte der bemanning van een op de kusten van zijn Rijk gestrand Hamburgsch schip. G o u v e r n e m e n t d e r M o l u k k e n .
Residentie Amboina. De rust werd gedurende dit jaar in deze residentie niet gestoord. Op de zuidkust van Ceram , waar ten vorigen jare ongeregeldheden waren voorgevallen, herstelde de orde zich meer en meer. Op de noordkust van dat eiland werd de grens bepaald tusschen de afdeeling Hila en Wahaaij, door welken maatregel een einde is gemaakt aan langdurige verwikkelingen, welke soms moorden ten gevolge hadden. De nederzetting van Alfoeren in de nabijheid der stranden van Cerams noord- en oostkust waren weder aanzienlijk toegenomen.
Residentie Banda. Over het algemeen was in dit gewest en de overige daartoe behoorende eilanden de staat van rust en tevredenheid voldoende. Ondanks de minder voordeelige uitkomsten voor de perkeniers, heerschte ook onder hen eene gewenschte tevredenheid. De vrijverklaarde huis- en perkslaven bleven zich steeds afkeerig betoonen van allen «rozetten arbeid. Het aantal van hen, die zich bereid hadden verklaard om tegen een loon van 40 cents per 1000 stuks noten aan den grooten notenpluk tijdelijk deel te nemen, was in dit jaar veel kleiner dan in 1860. De po«ingen der Regering, om door tusschenkomst van de consuls der Nederlanden te Sin^apoer en te Canton Chinesche nieuwelingen voor den arbeid in de notentuinen aan te werven zijn niet gelukt. De staat van den handel was, in vergelijking met vroegere jaren, niet ongunstig.
Residentie Ternate. Overeenkomstig de daartoe van de Regering ontvangen magtiging, werd door het hoofd van bestuur in den aanvang van dit jaar, in de plaats van den in 1859 overleden Sultan, in de bewoordingen van het met de Sultans van Ternate en Tidore gesloten tractaat van 1824, op de gebruikelijke wijze, namens het NederlandschIndisch Gouvernement, als Sultan van Ternate uitgeroepen diens tweede zoon prins ' MOHAMAD AKSAD, kapitein-laut te Ternate, onder de namen ASSOELTANOEL MAHFOEL
BUNAJATILLAHIL MANNAN SIKADJOEL MOELKI AMIROEDIM ISKANDAR POETRA MOHAMAD
AKSAD WAHUWA MINASSALIHIK SJAH. (1.) De stemming jegens het Gouvernement zoowel van den nieuw opgetreden vorst als van den Sultan van Tidore was naar wensch. In eene door het Gouvernement verlangde nadere verduidelijking van het met laatstgenoemde onlangs gesloten contract, voor zooveel betreft de omschrijving der misdrijven die beschouwd moeten worden als jegens het Gouvernement gepleegd, en de regtspraak over Europeanen en daarmede gelijkgestelden, die door des Sultans onderdanen als verweerders in regten worden betrokken, werd door hem bereidwillig toegestemd. Evenzoo verklaarde zich de Sultan van Ternate bereid toe te treden tot eene hem voorgestelde eontracts-aanvulling, in overeenstemming met het contract voor Tidore, zooveel betreft de regtsmagt over des Sultans onderdanen die te zamen met gouvernements-onderdanen of met onderdanen van andere sultans, zich aan misdrijf en overtreding schuldig maken. In den handel werd steeds meerdere bedrijvigheid waargenomen.
(1) De vertaling hiervan luidt: »de uitverkoren verwachte vorst, het licht van het land, de priester van h»t geloof, de vorstenzoon die rein is."
21
De onderneming, ten doel hebbende de exploitatie derMapia- of St.-Davids-eilanden, en meer speciaal de bereiding van klapperolie, waartoe tusschen den Sultan van Tidore en een op Ternate gevestigden Europeschen koopman onlangs (zie liet vorig verslag bladz. 19) eene overeenkomst was gesloten, was geheel en al mislukt. Eustverstoringen hadden nergens plaats. Van rampen van Hooger hand bleef de bevolking echter niet verschoond. Behalve eene ernstige pokken-epidemie, die vooral op het gebied van Tidore groote verwoestingen aanrigtte, vond in de laatste dagen van 1861 op het ten zuiden van Ternate gelegen Makian, voor het eerst sedert het eind der voorgaande eeuw, eene vulkanische uitbarsting plaats, ten gevolge waarvan dit geheele eiland, dat als de voorraad schuur van Ternate was te beschouwen, verwoest werd, en 15 negorijen, met de bezittingen harer bewoners, geheel of gedeeltelijk onder de uitstroomende massa's lava, asch en zand bedolven werden. Meer dan 300 menschen verloren bij deze ramp het leven : een cijfer dat zeker veel grooter zou geweest zijn, wanneer niet het grootste gedeelte der ruim 6000 zielen tellende bevolking, door voorafgaande verschijnselen gewaarschuwd, nog tijdig de wijk naar naburige eilanden had kunnen nemen. Het was echter waarschijnlijk, dat een groot aantal bij de overhaaste vlugt hun leven op zee hadden verloren. De vlugtelingen hadden zich gedeeltelijk op Batjan, Kajoa, Tidoreesch en Ternataansch Halmaheira, en ter hoofdplaats Ternate gevestigd. Aan de goede zorg en spoedige hulp van den Sultan van Ternate was het te danken, dat geen der Makianners van honger of gebrek was omgekomen. Die vorst had niet alleen op eene hem waardige wijze uit eigene middelen in de eerste behoeften zijner door deze ramp getroffen onderdanen voorzien, maar hun bovendien gronden ter bebouwing en bewoning aangewezen. Later, bij het algemeen bekend worden der ramp, trok ook de particuliere liefdadigheid zich het lot van Makians vroegere bevolking aan (1). Het Kijk van Batjan werd dit jaar in eene buitengewone mate door de pokzrekte geteisterd. Op den 9don Augustus overleed aan die ziekte de Sultan van het Kijk, KAITJIL COESABÉ, nadat weinige dagen te voren mede daaraan waren overleden àe kapitein-laut, de rijksbestuurder en des Sultans secretaris. De kapitein-laut en de rijksbestuurder waren respective! ij k oudste zoon en broeder des Sultans. In afwachting dat het Gouvernement omtrent de troonsopvolging zou hebben beschikt, werd het bestuur voorloopig, onder de leiding van den resident, gesteld in handen van eene commissie, zamengesteld uit den hoekoem, de bebato's en de hoofden der soasio (2). Van regeringswege zijn maatregelen genomen.tot beperking der zoogenaamde hongijtogten, walker hetzij van wege de sultans van Ternate en Tidore, hetzij van wege eenigen anderen vorst of Staat inde Molukko's, niet meer. eigener autoriteit mogen plaats hebben, terwijl ook de gouverneur der Moluksche eilanden of de resident van Ternate daartoe geene toestemming mag verleenen. Alleen wanneer onverhoopt mögt blijken, dat een hongijtogt tot het doen gelden van het gezag van een der bovenbedoelde vorsten onvermijdelijk noodzakelijk is, behoort de toestemming aan den Gouverneur-Generaal te worden gevraagd, die dezelve niet zal verleenen dan nadat overtuigend is aangetoond, dat geene andere middelen tot handhaving of herstel van het gezag of tot invordering der verschuldigde belastingen door de vorsten kunnen worden aangewend. Men is tot dien maatregel overgegaan, voornamelijk met het oog op de omstandigheid, dat, naar mate de bedoelde togten het gezag van den vorst verzwakken, ontvolking in zijno bezittingen te weeg brengen en aan de vreedzame ontwikkeling van handel, landbouw en nijverheid in den weg staan, ook aan de dien vorst onderworpen volken te minder in staat en "enegen. zijn om hunne verpligtingen na te komen, waardoor het doel, hetwelk met die togten zou beoogd worden, meer en meer onbereikbaar wordt. In het gemis eener organieke regeling van het Chineesch bestuur te Ternate werd voorzien bij Indisch Staatsblad 1861, n°. 53.
Residentie Menado. In weerwil van de groote schaarschte aan rijst, welke in eenige districten en vooral in het district Tonsea (Minahassa) heerschte, zoodat de bevolking
(1) In 't geheel werd aan liefdegiften ontvangen eene som van f 21 738,02, welke vervolgens door eene van bestuurswege benoemde commissie onder de gevlugte bevolking en hare hoofden werd verdeeld ; met uitzondering eener som van f 058,02, gebezigd voor vroeger gedanen aankoop van levensmiddelen en voor verpleeggelden aan den hoekoem van Batjan.
(2) Nadat in den aanvang van 1862 een opvolger was aangewezen, is deze op 14 Mei van dat jaar als zoodanig bevestigd.
6
I
22
zich met miloe en andere gewassen moest voeden, werd de rust gedurende dit jaar niet gestoord. Buitengewone rampen, als epidemische ziekten en aardbevingen, had men niet te betreuren. In de politieke verhouding tot het Nederlandsch gezag van de landen langs de westen noordkust van Celebes gelegen, werd geene verandering gebragt. De bevolking van Bolang-mongondo en Bwool had veel van de pokken te lijden. De algemeene toestand op de Sangir- en Talaut-eilanden bleef even ongunstig. De bevolking der laatstgemelde eilanden had weder veel van de pokken te lijden en de oogst was bovendien hoogst ongunstig. Ook in de Gorontalosche landen heerschte, ten gevolge van overstroomingen, groote schaarschte aan voedingsmiddelen. De onderlinge verstandhouding der verschillende Rijkjes was naar wensch.
T i m o r .
De staat van zaken op Rotti, Savoe en de Solor-eilanden was bevredigend. Op het eiland Alor, dat door den resident in den loop van het jaar 1861 werd bezocht, werden, door diens bemiddeling, eenige met elkaar in oorlog zynde Rijkjes tot verzoening gebragt, met het gevolg dat door de gezamenlijke vorsten tevens onder eede werd beloofd, om voortaan al het mogelijke te doen tot tegengang van koppensnellen. Ook Ende (Flores) en Larantoeka werden in den loop van het jaar door den resident bezocht, bij welke gelegenheid , onder nadere en sedert verleende goedkeuring van den Gouverneur-Generaal, ter vervanging van de vroegere contracten, die door veranderde omstandigheden wijziging en aanvulling behoefden, op 16 April 1861 eene nieuwe overeenkomst werd gesloten met den waarnemenden radja en de singhadji's (rijksgrooten) van Ende, en op 28 Junij 1861 met de singhadji's der Solor-eilanden en den radja van Larantoeka. Eenige nieuw opgetreden radja's werden van acten van bevestiging voorzien. Op den 25sten Junij kwam ter hoofdplaats Koepang de gewezen fettor van Takaip met een zestigtal volgelingen, om aan het Bestuur vergiffenis te vragen voor het vroeger door hem tegen het Gouvernement gepleegd verzet. Hij heeft dit volgens het Timoreesch gebruik gedaan, en gezworen, dat hij nimmer meer tegen de bevelen van het Gouvernement zich zou verzetten. Te gelijk kwam ook ter hoofdplaats de tegenwoordige fettor van dat landschap met een groot aantal onderhoofden, om den resident een bezoek te brengen en tevens eenen rotting met zilveren knop, voorzien van het Nederlandsche wapen, als teeken zijner waardigheid uit diens handen te ontvangen.
B a l i en L o m b o k .
Bij gemis aan een geschikt vaartuig dat bestand was tegen de hooge en onstuimige zeeën in de Straat van Lombok, kon het eiland van die naam dit jaar niet door den gecommitteerde worden bezocht, en bepaalde hij zich derhalve enkel tot eene reis over Bali, bij welke gelegenheid op nieuw bij de vorsten groote toename van onzen invloed werd waargenomen. De ontvangst van den gecommitteerde was overal naar wensch. Aan den nieuw opgetreden radja van het landschap Den-Pasar (Badoeng) werd eene acte van bevestiging uitgereikt. Met uitzondering van Djembrana, Boeleleng, Badoeng en Tabanan, waar onder andere vooral in den staat der wegen en bruggen veel verbetering zigtbaar was, had de toestand der overige Rijkjes nog weinig verandering ondergaan. Gianjar, Kloenkoeng en Mengoei werden daarenboven zwaar door de pokken geteisterd, terwijl in de beide laatste Rijkjes de twisten tusschen de vorsten onderling tot groot nadeel voor de bevolking steeds bleven voortduren. Ook in de oorlogzuchtige verhouding tusschen Gianjar en Bangli en tusschen Mengoei en Tabanan kwam geene verandering. Poffino-en tot invoering der vaccine bleven in onderscheidene Rijkjes vruchteloos ; slechts in Boeleleng, Djembrana, Badoeng en Gianjar maakte dezelve goeden voortgang. De rijstoogst was gedeeltelijk mislukt in Kloenkoeng, Mengoei, Badoeng, Gianjar en Boeleleng, doch zou daarentegen in Djembrana zeer overvloedig zijn geweest. Voor Badoeng en Gianjar wordt overigens nog eene koffljproductie vermeld respectively k ten bedrage van 7000 en 1200 pikols; terwijl voor Boeleleng en Djembrana, in welke
23
beide landschappen gouvernements-ambtenaren gevestigd zijn (1) (zie het verslag over 1856, bladz. 34), wordt melding gemaakt van meerdere levendigheid in den handel. Belangrijk voor de twee laatstgenoemde landschappen waren de gouvernements-besluiten van 20 April en 13 October 1861, n°. 7 en 9, houdende bekrachtiging, na vooraf verkregen goedkeuring des Konings, der onderscheidene regelingen van bestuur, zoo als die vroeger in overleg met de inheemscho vorsten en hoofden door den gecommitteerde voorloopig waren vastgesteld geworden, en hierop nederkomende:
1°. dat het landschap Boeleleng-Djembrana zal zijn. een regentschap en de reo-ent zal voeren den titel van radja ;
2°. dat den radja zal worden toegevoegd een patih, die hem in het bestuur zal bijstaan en met het dagelijksch beheer van zaken zal zijn belast;
3». dat aan de hoofden en bevolking van Boeleleng-Djembrana, onder de leiding van den gecomitteerde voor de zaken van Bali en Lombok en van den adsistentresident van Boeleleng, controleur van Djembrana, behoudens de hierna te melden uitzonderingen, wordt gelaten het regt van zelfbestuur en het bezit van hunne regtspleging, hunne politieke en huishoudelijke regten, de keuze van hoofden en de regeling van andere huishoudelijke aangelegenheden;
4°. dat het Gouvernement zich het regt en de bevoegdheid voorbehoudt;
I. om uit het regentschap Boeleleng-Djembrana een bepaald en eventueel te regelen aantal manschappen op te roepen, ter bestrijding van binnen- of buitenlandsche vijanden;
II. om deszelfs troepen door het geheele regentschap te doen doortrekken ; en
III. om forten, wegen en bruggen aan te leggen daar, waar zulks ter bevordering van den handel en ter bewaring der rust noodig is ;
5°. dat het Gouvernement almede het regt aan zich behoudt om als scheidsman op te treden in alle inwendige geschillen en ook in die met naburen, in het geval partijen zich onderling niet kunnen verstaan ; zullende het Gouvernement alle oorlogen kunnen tegengaan en verbieden;
6°. dat Nederlanders en daarmede gelijkgestelde personen, mitsgaders vreemdelingen van Oosterschen oorsprong, met uitsluiting van den regent en alle hoofden, die niet dooiden Gouverneur-Generaal of namens hem over dezelve gesteld en van acten van aanstelling voorzien zijn, onderworpen zijn aan het gezag van den adsistent-resident van Boeleleng, controleur van Djembrana, en aan de regtsmagt der door het Nederlandsen Indisch Gouvernement aan te wijzen regtbanken en regters;
7°. dat misdrijven gepleegd tegen het Gouvernement, gelijk opstand, weerspannigheid, het vermoorden of mishandelen van 's Gouvernements ambtenaren of militairen, dan wel het berooven of spolieren van 's Gouvernements eigendommen en misdaden, gepleegd in medephgtigheid met de aan de regtsmagt der gouvernementsregtbanken onderworpen personen , zoomede overtredingen van 's Gouvernements eventueel uit te vaardigen middelen van belasting of inkomsten, worden gestraft door de regtbanken, daartoe van gouvernementswege aan te wijzen;
8». dat aan den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indie ook nog blijf voorbehouden het regt van gratie van doodstraffen, opgelegd door den in het regentschap daartoe a een bevoegden raad van kerta's, mitsgaders de aanwijzing der plaats, alwaar de door de bevoegde inlandsche regtbanken opgelegde straffen van bannissement buiten het eiland a i met of zonder dwangarbeid , tegen zeker dan wel zonder loon zullen worden ondergaan ;
°. at reeds nu voor altijd wordt ingetrokken het regt, hetwelk den kantja's werd ge om zonder verderen vorm van proces vrije menschen wegens wanbetaling aan en meest biedende te verkoopen, zullende naar andere middelen moeten worden omgezien om aan de schuldeischers eenigen waarborg voor de rigtige betaling hunner vorderingen te geven;
definitive organisatie van het personeel Indisch Staatsblad 1862, n". 30.
24
10». dat voor altijd wordt verboden de toepassing van verminkende of folterende strafien ;
11« dat voor immer wordt afgeschaft het zoogenaamde » masatija" of ». mabela", dat is het volgen in den dood van overleden bloedverwanten of vrienden;
12». dat blijven verboden het zoogenaamde klipregt ^tawan karang), de handel in
menschen en de uitvoer van slaven ;
IS» dat de te Boeleleng-Djembrana gevestigde ambtenaar, en bij aanwezen aldaar ookdegeeommitfeerde, de "zittingen van den raad van kerta's bijwonen en daann eene adviserende stem uitbrengen zullen;
14. dat zeebrieven en jaarpassen aan op de Europesche en inlandsche wijze getuigde schepen enandere vaartuigen zullen worden uitgereikt door den Gouverneur-Generaal of namens hem door den te Boeleleng-Djembrana geplaatsten ambtenaar, overeenkomstig de op dat stuk bestaande of nog uit te vaardigen bepahngen ;
15dat de bandarijen (belasting op den in- en uitvoer) worden ingetrokken ; het een ie Seük za" geoorloofd zijn, zich mrt de handel te erneren, en alle belastingen op den n n uitvoer van handelsartikelen worden afgeschaft, behoudende he Gouvernement Sch evenwel het regt voor om later, wanneer het blijkt dat zulks nie ten nadeele van den bandTzal zijn! andermaal eene matige belasting op den in- en uitvoer te leggen;
16» d a t voor den handel [in het belang der politie] zullen worden gesloten de havens van Pen'a toelan, Antoeran, Koeboehlod en Leran (Bembeng), en voor den algemeenen r and!l ï c ï r z u ï l e n geopend blijven de havens van Tamboekoes, Boeleleng en Sangsit; (1)
17» dat de wijze van schadeloosstelling door het verlies van de bandarijpachten, het den regent toegestaan wordt den verkoop van opium in het klem aan den meestmedende te verpachten ;
IS", dat almede door den radja kan worden gesteld eene belasting ° P É e * f ^ ™ rundvee, welke belasting wordt bepaald op 400 Balische képéngs voor een volwassen rund en 200 képdngs voor een kalf;
19.. dat de overige belastingen, welke in de Balische adat liggen en van oudsher
bestaan, bij deze bestendigd worden;
20° dat de inkomsten van den patih zullen gevonden worden uit de landrente door de bevolking aan den vorst opgöbragt, en deze inkomsten worden bepaald op twee duizend tiembangs gebosterde rijst (560 pikols) per jaar; (2)
21». dat de inkomsten van de overige hoofden onveranderd blijven;
220 dat de vorsten en de patih zullen afleggen den eed van trouw aan liet Gouvernement ' en aan hen van gouvernementswege zullen worden uitgereikt aan den eersten een b e s c h e r m (song song), gelijk aan die voor de adhipatih's bepaald, benevens een stempe, v o o r ï e r v a n rijnen naam en titel, en aan den tweeden een zonnescherm (song song), gelijk aan die voor de patihs op Java voorgeschreven;
230. dat de vreemdelingen zullen gevestigd zijn in afzonderlijke wijken te Tamboekoes, Boeleleng of Sangsit, en het dezen zonder speciale vergunning van den adsistentreïdent niet veroorloofd is zich binnen 's lands ter woon neder te zetten (3);
24. dat over de vreemdelingen op voordragt van den adsistent van Boeleleng controleur van Djembrana, door tusschenkomst van den gecommitteerde voor de zaken Z^ali en Lomhok door den Gouverneur-Generaal .uilen worden aangesteld hoofden, pelast met het gezag en de politie over de bevolking, aan hunne zorgen toevertrouwd.
m Voor Djembrana luidt deze paragraph als volgt: »dat slechts voor den algemeenen handel nik» geopend blijven de havens van lioloan en Sangijangga. '
(2) Voor Djembrana is het cijfer bepaald op 240 pikols.
(3) Voor Djembrana is hiervóór alleen aangewezen Loloau.
25
I V . MEDEDEELINGEN OVEREENKOMSTIG DE VOORSCHRIFTEN VAN HET REGLEMENT OP HET BELEID DEK REGERING VAN NEDERLANDSCH INDIE.
§ 1. Cultuurstelael (Art. 56.)
Omtrent dit onderwerp wordt uitvoerig gehandeld in hoofdstuk N, afdeelin* I hieronder Daaruit en bepaaldelijk uit de verslagen betreffende de koffij-, suiker- enVneelcultunr op Java kan blijken, dat ook in 1861 weder onderscheidene pogingen werden a a n « wend, om m de op hoog gezag ingevoerde cultures allengs verbeteringen in te voeren de beloomng. der daarbij werkzame bevolking te vermeerderen, als anderzins. Bijzondere aanwijzing verdienen hier de volgende hoofdpunten :
Uj de hofficultuur, yerhooging van den inkoopprijs der door de bevolking in 's lands pakhuizen te leveren koffij; zending van eenen deskundige naar het eiland Ceylon; hj de smhercuüuur, wijziging der contracten, overeenkomstig de ten vorigen iare vastgestelde algemeene grondslagen ; vongen jaie
Uj de haneelcultuur, intrekking dier cultuur dààr waar zulks in het belan, der bevolking werd geacht, en wel in de afdeelingen Poerworedjo (Bagelen) en Kedhie r e s ZvJZ C "P : b e D U t t i g i n g d e r i D h e t b e ï a ^ ™ d e koffijcultuur voorgenm i zending naar Ceylon tevens ten dienste der kaneelcultuur Ook omtrent de teelt of den opkoop van producten en het verrieten van werkzaamheden tot de cultures betrekking hebbende, door middel van overeenkomsten l e t de bevolking, worden m het aangehaalde hoofdstuk, inzonderheid bij de paragraphen suikeren tabaksen tuur, zoomede in bijlage lit. A A , vele bijzonderheden aangetroffen. Ten vervolge op hetgeen in 't vorig verslag, bladz. 22, is aangeteekend nopens misbruiken welke mChenbon en Eembang zouden hebben plaats gehad met den a a n p Z t ;ÄiS£ ™ract met het G — • ——- * * ° ï & 5 r ?.. ^ j s r i L i ï ï ' r hded G ä—G-^ -, u* xv a u * \xnMS™ /staatsblad n°. 6), houdende aanvulling der voorwaarden betreffende het verleenen van regt van opstal voor inrigtingen van nijverheid en landbouw {Indisch Staatsblad 1858, n». 98). Ter voorkoming dat meer grond in regt van opstal worde gevraagd dan waarop men het voornemen heeft gebouwen te plaatsen alleen met het doel om verschillende punten in bezit te hebben en daardoor concurrentie m de nabijheid te weren, werd namelijk bij het aangehaalde besluit nog als voorwaarde gesteld, dat bij het verzoek om regt van opstal een geschikte termijn moet Z Z p genomen, binnen welken, op straffe van verval van dat regt, de voor de inri-nW be noodigde daarbij te omschrijven gebouwen zullen zijn opgerigt (1). ° ° § 2. Persoonlijke diensten. (Art. 57.)
J a v a en M a d u r a .
Terwijl in sommige gewesten van Java en Madura werd voortgegaan om, door inkrimping van het aantal dienstdoenden bij de inlandsehe hoofden, of van het aan a wachthuizen, pasangrahans, regents- en gladakpaarden, als anderzins, de persoonlijke d i s t e n der bevolking op nieuw eene niet onbelangrijke vermindering te doen ondergaan, werden m andere gewesten voorbereidende maatregelen genomen, die de strekking hàdleToï SAST? r 'f2 re ,-egeling te doea in werkin^treden> ™4 «î ~ gehjkmatige indeeling der heerediensten zal worden in acht genomen. (2) Vo watersnood, die in het begin des jaars eenige residenten van Midden-Java teisterde, «sehte uit den aard der zaak, tot herstel der schade, ditmaal meer dan gewone diensten van de bevolking fc^woue
van L S "el ' " Ä S ^ ^ T " ü " ^ ^ Y&n d e ° n r 0 e r e n d e ^ ° e d e r e " • * — krachten« regt IfdeX II »' LlT^TXT J 1861 [IndiSCh StmtSUad n° tó» ' n a d e r Velme,d * >*« t
uS £?1ZZSO7S T d e ^ W u r - ^ r a a l a a n een speciaal daartoe a a n e e n inspec
herziening- der thans wdTde o r a t i e t e r t a a t ™ d Ï * ' v° b'J d°eersiv°^e algemeen«
7
2(3
Over het algemeen echter kon, naar het gevoelen der gewestelijke autoriteiten, de werking der heerediensten, door de in de laatste jaren gemaakte betere regelingen, als niet te drukkend worden aangemerkt. Allerwege beijverde men zich op Java om in die diensten bij voortduring, zooveel mogelijk, verbetering* en verligting aan te brengen. Niettemin werden, ondanks die voortgaande beperking van den gedwongen arbeid der bevolking, in sommige gewesten moeijelïjkheden ondervonden in de verkrijging van vrijwillige arbeiders, inzonderheid ten behoeve van het burgerlijk bouwdepartement. (1) Voor enkele werken, die geen uitstel konden lijden, werd in dat geval bepaald, dat kon worden overgegaan tot de uitvoering door middel van door het bestuur opgeroepen arbeiders, tegen uitkeering aan dezen van de loonen, bij de begrooting der kosten van het werk uitgetrokken voor uitvoering in daghuur. Eene speciale beschikking dienaangaande, ditmaal voor de residentie ïagal, was vervat in het gouvernomentsbesluit van 12 November 1861, n°. 16, waarbij het hoofd van dat gewest, onder uitdrukkelijke aanbeveling om geene middelen onbeproefd te laten tot het bekomen van vrije arbeiders, o-emao-tigd werd om, bij volstrekte onmogelijkheid om deze laatsten tegen een dagloon van 25 cent daags te verkrijgen, alsdan door gedwongen arbeid te voorzien in de behoefte aan werkvolk bij het burgerlijk bouwdepartement ter hoofdplaats, mits een maximum van 150 man daags niet overschrijdende, en tegen betaling van het zoo even vermeldo voor vrijwilligers vastgestelde loon. Door een der hoofden van gewestelijk bestuur was het voorstel gedaan om, in opvolging van den re?e1 dat de bruggen langs de binnenwegen geheel door de bevolking moeten worden daargesteld en onderhouden, eene in zoodanigen weg gelegen kapitale brug in onbetaalde heeredienst te doen vernieuwen. Met dat voorstel kon zich echter de Indische Recer'm°- niet vereenïgen. Zij oordeelde dat ten deze geen onderscheid moest gemaakt worden tusschen bruggen op groote on die op binnenwegen, on dat, ofschoon daarstelling en onderhoud der'zelve behooren te geschieden in heeredienst — en wel daar, waar dit niet te bezwarend is, in onbetaalde heeredienst — onderwerpelij k en overal waar het werk aan braggen zoo belangrijk was dat dit moeijelijk van de bevolking kan gevorderd worden, een loon van 10 of 12l/2 cent moest worden toegekend als tegemoetkoming voor voeding. De Reo-erin" achtte het voor den kloinen man te bezwarend om aan een werk van publiek belang, 'onverschillig van welken aard, vijf dagen achtereen, zoo als dit de gewoonte is, in heeredienst te moeten arbeiden, en bovendien nog in eigene voeding te moeten voorzien. Alleen gevallen van nood, zoo als dijkbreuken en zware beschadiging aan den weg door overstroomingen of aardstortingen, die onmiddellijke herstelling vorderen, maken hierop eene uitzondering. Op grond dier overweging werd bepaald, dat aan de te werk te stellen koelies zou worden toegekend eene tegemoetkoming van 12V2 cent daags
voor voeding. Ook rees de vraag, of de daarstelling op die wijze (in heeredienst tegen geldelijke tegemoetkoming) van regentswoningen niet in strijd was te achten met het beginsel neergelegd in het° Indisch besluit van 26 September 1856, n°. 20 (zie het verslag over dat jaar, bladz. 38), en volgens hetwelk voor den arbeid aan gouvevnementagebouwen gccnerlei gedwongen leveringen of verpligte diensten zullen mogen gevorderd worden — al is het tegen betaling , wanneer niet is aangetoond, dat materialen en arbeid, ter plaatse waar benoodigd,niet verkrijgbaar zijn tegen redelijke betaling zonder dwang. Te dien aanzien besliste de Indische Regering in ontkennenden zin. Zij oordeelde (zie n°. 993 pan het Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsen Indie) dat het aangehaalde besluit van 26 September 1856 zoowel wegens zijn oorsprong — den bouw eener controleurs woning, — als omdat het niet bevatte eene uitdrukkelijke voorziening voor de regontswoningen, op deze laatste niet van toepassing kon worden geacht, weshalve de bewuste woningen, overeenkomstig het afzonderlijk daarvoor aangenomen beginsel [Indisch Staatsblad 1836,
no. 29) — een beginsel gegrond op aloude gewoonten , — bij voortduring, zonder eenig voorafgaand onderzoek naar de mogelijkheid van vrij willigen arbeid, in heeredienst konden worden daargesteld, vernieuwd en verbeterd. (2) Evenbedoeld beginsel van 1836 moest dan ook alleen als gewijzigd worden beschouwd door het voorschrift van Indisch
(1) Vergelijk ook hoofdstuk D , afdeeling I, p .
(2) Het gewoon onderhoud wordt.voor rekening van den tijdelijken bewoner gelaten.
*
27
Staatsblad 1851, n°. 59, in zoover daarbij uitdrukkelijk is bepaald, dat ook voor de regentswoningen van de diensten der bevolking niet zonder betaling mag worden gebruik gemaakt. De slotsom was dus, dat de opbouw, vernieuwing en verbetering der regentswonin^en steeds zonder voorbehoud in betaalde heeredienst kan plaats hebben; terwijl ten opzio-te van het loon nog werd aangenomen, dat, indien 121/2 cent daags — de gewone teo-emoetkomiug bij heeredienstpligtigen arbeid — onvoldoende werd geacht, in evenredigheid tot de behoefte der arbeiders eene hoogere belooning kon worden toegekend. Eene andere belangrijke beslissing, waarvan reeds in 't vorig verslag werd melding gemaakt (bladz. 22 noot 2), was die vervat in het Indisch besluit van 25 November 1861, n°. 2 {Bijblad op het Indisch Staatsblad n°. 1145), waarbij, ter nadere verduidelijking van het aangenomen beginsel, dat onder den naam van heerediensten geen gedwongen leveringen mogen worden begrepen, werd verklaard, dat zoodanige leveringen zelfs niet tegen gelijke betaling als bij vrijwillige levering mogten gevorderd worden ; met dien verstande nogtans, dat, behoudens de bestaande voorschriften die andere bepalingen inhouden, de hceredienstpligtige bevolking belast blijft met het verzamelen, verplaatsen en vervoeren van de ruwe materialen en het bewerken er van tot het doel waartoe zij gebezigd moeten worden, zonder (1) dat de betrokken bevolking evenwel verpligt is om materialen van welken aard ook, voor zoover ze haar in eigendom behooren, af te staan en te leveren, al dan niet tegen vergoeding van de waarde, behoudens de gevallen, waarin tot wering van rampen van Hooger hand, in 'tijden van oorlog en dergelijke, over het eigendom'tegen latere billijke vergoeding moet worden beschikt, en zonder dat zij, die tot het verzamelen, verplaatsen, vervoeren en bewerken aangewezen worden meer mogen belast worden dan de anderen, alles met beperking van den kring binnen welken deze werkzaamheden mogen worden gevorderd, zoodanig dat du heeredienstpligtige , zonder buitengewone inspanning of meer uren arbeids dan wi werk
gesteld , naar zijne woning kunne torugkeeren. ' Vermelding verdienen voorts:
a. het Indisch besluit van 14 September 1861, n°. 5 {Indisch Staatsblad n». 83), waarbij is bepaald, dat, even als reeds sedert 1858 plaats hoeft met den grooten oosterof postweg van Batavia tot aan de grens der Preanger regentschappen,, en met den o-rooten weg van Batavia over Meestor Cornells en Bekassie naar het Krawangsche, ook de groote postweg van Batavia naar Bantam tot aan de grens tusseben beide residentien , namelijk Tjikandi, gerekend van en met jaar 1862, geheel voor rekening van den lande in vrijen arbeid en niet gedwongen diensten on leveringen zal worden onderhouden ; (2)
è. de ordonnantie van 26 September 1861 (Indiseh Staatsblad n». 89), houdende wiizlglng var, het in i m {Indisch Staatsblad „o. 81) vastgestelde „reglement op hot beheer en- toengt over de ooster- en weste.-waterleidingen (slokkans), en over die, genaamd rjÜMllok, gelogen in do adsistent-residentie Buitenzorg en do residentie Batavia", in dier voege, dat voortaan niet enkel het gewoon onderhoud, maar ook de herstellingen en verbeteringen, dier leidingen gedeeltelijk ten laste der betrokken bevoordeelde landeigenaren zullen komen ; terwijl ten aan den van de bruggen of overgangen over die leidingen , waarvan tot dusverre, voor zoover zij niet op een openbaren weg liggen mede alloen de kosten van onderhoud voor een gedeelte door die eigenaren moesten worden gedragen, werd bepaald, dat zoowel het onderhoud als de herstellingen en verbeteringen, ook van de kleine bruggen of overgangen over de aftappingen, voortaan geheel zul.en komen ten laste van de betrokken landeigenaren en bevolking. «schoon de^ bijdragen der landeigenaren in de kosten van onderhoud (on thans ook van de herstellingen eu verbeteringen), volgens het voorschrift van het aangehaalde reglo
e
in overleg mot het (1) Bij het hier volgende is tevens opgenomen de aanvulling die dezo omschrijving in OÏ opperbestuur, heeft ondergaan bij Indisch besluit van 7 Juiij 1802, n°. 20 {Bißlad n°. 1215).
(2) Over de vroegere vcrpligtingen ten deze van landeigenaren en bevolking wordt gehandeld op bladz 3 der Sota van Ia lieh tagen betrekkelijk het regeringsverslag van 1857 (n'. LXXV van de gedrukte stukken der zitting lobl/b..) Het daar besproken denkbeeld nopens het vorderen van de betrokken bovblkiim- van een aequivalént voor hare meer gunstige stelling in dezen dan de vorige opgezetenen van Java, heeft bil het Indisch Bestuur geen bijval ontmoet. De bevolking toch wordt gezegd, eer zij van heerediensten voo'r de wogen bevrijd werd wegens hare vele vcrpligtingen jegens de landheeren, integendeel van oneunétiffer conditie te zijn geweest dan die van andere gewesten, zoodat het opleggen van ' nieuwe bezwaren IanÏÏ anderen weg uit den aam der zaak onraadzaam moest worden geacht. In verband met do voorgenomen betere regenng der verpondingbelasting., is door het opperbestuur in de bedenkingen der Indische Beo-erin- berust'
•28
ment, nader bij wijze van belasting moesten worden geregeld, werd evenwel, ook met het oog op het onbeduidende der vermoedelijk benoodigde sommen, besloten, de ondervinding van eenige jaren af te wachten, alvorens tot eene regeling en oplegging dier belasting over te gaan.
S u m a t r a ' s W e s t k u s t .
In den toestand der persoonlijke diensten in dit gewest is, ook in 1861, geene verandering gekomen. Die toestand is dus nog, gelijk hij omschreven is in het verslag over 1859, zooveel noodig aangevuld in dat van 1860. Intusschen kan hier nog worden aangeteekend dat blijkens het verslag van den gouverneur van Sumatra's Westkust met gerustheid kan worden gezegd, dat de bevolking aldaar niet te veel wordt gedrukt door overmatige persoonlijke diensten; dat met de meeste zorg wordt gewaakt tegen overdrijving, en dat het denkbeeld om de heerediensten tegen betaling van een aequivalent in geld af te koopen, tot dusver geen gevolg heeft gehad, hebbende hetzelve, zelfs ter hoofdplaats Padang, alleen onder de vreemdelingen verwezenlijkt kunnen worden.
B e n k o e l e n .
Ten aanzien der persoonlijke diensten in dit gewest wordt verwezen naar het aangeteekende in 't vorig verslag, bladz. 23.
L a m p o n g s c h e d i s t r i c t e n .
Ook hier is in den toestand der persoonlijke diensten, zoo als die omschreven is in het verslag van 1859, geene verandering gekomen. Slechts zou daarbij te voegen zijn dat als regel is aangenomen, dat niet meer dan één man van de tien heeredienstpligtigen behoeft uit te komen.
P a l e m b a n g .
Zoo als in het regeringsverslag over 1859, bladz. 22, werd aangeteekend is de bevolking der binnenlanden verpligt tot de volgende kostelooze diensten: de hantaran of seleide°-diensten, het onderhoud van bruggen en wegen en etappe-plaatsen, het bevaarbaar houden der rivieren en het verschaffen van wach t volk bij de civile gebouwen, welke lieden tevens met het gewoon onderhoud belast zijn. Door eene verandering in de eerstgenoemde diensten heeft het aantal daarvoor bestemde koelies in den loop van het jaar van 300 tot 50 kunnen worden verminderd. # Het getal koelies aan militaire werken, die tegen loon arbeiden, was m den loop des jaars van 80 gestegen tot 150, doch was aan het einde van het jaar reeds terugge
b rDe t bewoners ter hoofdplaats zijn vrijgesteld van het praesteren van koeliediensten ten behoeve der openbare werken of transporten, doch zijn daarentegen verpligt tot het onderhoud, mede zonder betaling, van de bruggen en wegen aldaar. Intusschen worden ook deze laatste diensten door de bevolking der hoofdplaats niet persoonlijk verrigt,
ffiaar worden daartoe koelies uit de zoogenaamde beneden-divisien_ gebezigd, wier betaling bestreden wordt uit eene door de gehuwde ingezetenen te dien einde opgebragt „ordende belasting. (1) Deze koelies worden gekozen uit de geen landrente beulenden Opdat echter de ongehuwden ter hoofdplaats, bij voortduring dezer regeling, me boven anderen zouden worden bevoordeeld en daardoor het bhjven in ongehuwden staat niet zijdelings zou worden aangemoedigd, werd dit jaar voorloop.g bepaald, dat de voor de publieke werken te Palembang benoodigde koelies zullen worden getrokken uit de ongehuwden aldaar (tegen een op de begrooting van he betrokken werk u.t te trekken dagloon van hoogstens 35 cents), van welken maatregel men zich ook voor den landbouw in de beneden-divisien goede uitkomsten voorstelde, vermtts nu voortaan geene W e n meer aan dien aldaar belangrijken tak van nijverheid behoefden onttrokken te worden.
(0 Zie nopens deze belasting hoofdstuk L , afiteeling II, en aldaar S 5« .. sub 2"
29
B an ka.
Heerediensten worden alhier door de bevolking alleen verrigt ten behoeve van het Gouvernement en in het belang harer eigene veiligheid. Tot het verrigten van verpligte diensten zijn gehouden alle mannelijke inwoners van 16- tot en met öOjarigen ouderdom, behoudens de uitzonderingen vastgesteld bij art. 45 van het reglement voor het binnenlandsch bestuur in dit gewest [Indisch Staatsblad 1854, n°. 59), luidende: » De demangs, batins, kampongshoofden, gegadings en mandoers, die gedurende ten minste tien jaren den Staat hebben gediend en op eervolle wijze, hetzij op verzoek, dan wel wegens ziekte of ouderdom, worden ontslagen, worden steeds met onderscheiding behandeld en zijn van alle verpligte diensten vrij. » Van deze diensten zijn ook vrijgesteld oude en gebrekkige lieden, wijders alle zonen van districtshoofden en de oudste zoon van eiken batin, als ook do dienstdoende panghoeloes of priesters."
De diensten ten behoeve van het Gouvernement zijn:
a. het overbrengen van brieven;
b. het leveren van opvarenden voor de laadpraauwen, indien het vast getal matrozen ontoereikend is ;
c. transport van reizigers, zieke militairen, enz.;
d. transport van goederen ;
«. lossen en beladen der rijstschepen, welke als retourvracht tin innemen;
ƒ. wachten doen bij de tinstapels;
g. kappen van houtwerken voor de openbare werken;
h. verrigten van koeliediensten bij die werken;
i. maken en herstellen van bruggen en wegen.
Onbeloond zijn de diensten, vermeld onder de letters a, d, ƒ en g ; die, onder letter d vermeld, worden zeer zelden en niet dan in onvoorziene gevallen gevorderd, daàr hst transport bijna uitsluitend over zee geschiedt. Al deze diensten zijn zoodanig geregeld, dat ze zoo min drukkend voor de bevolking zyn als met haren aard bestaanbaar is.
Z u i d - en O o s t e r - a f d e e l i n g v a n B o r n e o .
Ten aanzien der persoonlijke diensten in dit gewest valt ditmaal niets te vermelden.
C e l e b e s en o n d e r h o o r i g h e d e n .
In het vorig verslag zijn de persoolijke diensten, welke in dit gewest gevorderd worden, omschreven. Het blijkt niet dat hierin gedurende 1861 verandering is gebragt. Alleen wordt vermeld dat geene klagten te dier zake waren ingekomen.
M e n a d o.
Ook over 1861 valt omtrent de persoonlijke diensten in dit gewest niets te vermelden.
A m b o i n a.
De voorstellen tot betere regeling der verpligte diensten op de Ambon3che eilanden, welke bij het einde van 1860 (zie het vorig verslag bladz. 25) gereed lagen om aan de
8
30
Regering te worden aangeboden, maakten gedurende 1861 bij het Moluksche gouvernement nog een punt van nadere overweging uit (1).
§ 3. Landrente. (Art. 59.)
komsten in het algemeen, in hoofdstuk L , afd. I I , § 5 6.
§ 4. Onderwijs. (Art. 125.)
Zie hoofdstuk I van dit verslag.
B . Militair b e h e e r .
I, LANDM^GT.
§ 1. Kommandement.
In het kommandement van het leger had dit jaar geene verandering plaats. (3)
§ 2. Zamenstelling en voltallighouding van het leger.
De zamenstelling van het leger bij het eind van 1861, zoo wat de formatie als de sterkte betreft, wordt aangeduid o P de beide volgende staten Voor - o - e l de on 6 r f ficieren en manschappen betreft, wordt de formatie daarin weder tweeledig aangeduid (4) £ wel Tn d e e r S plaats zoo als zij organiek is vastgesteld, dat is met inbegrip van het d i v a n nog niet" opgerigte gedeelte, bepaaldelijk de corpsen pradjoents, en ten andere de formatie zoo als zij was voor de bestaande corpsen. (&) _ V e l l e k e n met 1860, wijst de formatie der bestaande corpsen 2 officieren minder en 36 onfe officieren en manschappen meer aan, welke vermeerdermg uit hoofde van h t n a g l e g op de bepaalde sterkte brengen der artillerie aanzienhjker zou zijn geweest, S X niet de formatie van de infanterie-bezetting der residentie Palembang daartegenover eenige vermindering had ondergaan.
T t ^ ^ r r ^ T Z ^ t ^ L ^ e ^ hoofdstuk H, afdeed I, 1 ., .* -,
», De Ui art. 59 van het regeringsreglement voorgeschreven nieuwe « g ^ B ^ ^ ^ o ^ ^ J l g l i langte ^ de ^ g e r ^ g - « £ - ^ ^ J , £ - £ B ' E Î A
hoorende nota (zitting 1862/63, n°. XCI1I). tw,,™,™ ir, He perste helft van Augustus 1862 , ten gevolge van O) »adat de ^ » ^ ^ * £ £ J y ™ £ ^ n o o t op blad,. 25" van het vorig verslag,, het zijn eervol ontslag uit de militaire dienst (vergelyfe: de ^ ; r s w . c . Y 0 N g 0 H I E E_ STAKES « Ä 2 : ; = S : — *« ^ •»-—^Commandant, den luitenant-generaal G. P. SCHIMPF.
W D e formatie dar officieren ,an ditmaal enkel worde. = « « £ & Ï T Î A . Jreft. Wel is bekend het totaal ^ T n i e ^ ^ " h ü l e n d e s t L n en diensten , zoo als deZe Ä ^ ^ ^ * * tische houwen gemis,
nadere overweging uit.
31
O F F I C I E R E N .
Staven :
Staf van den Gouverneur-Generaal . . Commandement van het leger. . . .
Generale staf (militair departement) . . .
officieren. . .
adjoints '. . . \r- • i l s t e ' ' •Militaire afdeelingen op Java l 2de . . (3de. . Commandern, der infanterie te Willem I. gouvernement van Sumatra's Westkust. Commandement van Celebes en onder
Wem der Wester-afdeeling van Borneo. Wem der Zuid- en Ooster-afdeeling van
•^er beschikking van het militair depar
t Batavia . . . . ïSamarang. . . » •Plaatselijke staven ( Willem I . . . . ( Soerabaija. . . .
Materieel der artill. j o f f i c i e i;? n• • ' ( magazijnmeesters .
administratie ( kwartier- of betaalmeest.
Geneeskundig ^ T T V a" g e z o n d h e i d dienst. .oj*P0rt;ekerB [ paardenartsen . . . .
Te zamen . . . .
Wapens :
Totaal . . . .
Formatie
'i a •i o H CD u;
+ a C a a CD
3 A
» 1 »
»
i )
î j » !) n
n »
» «
» »
JÎ » .. » . » » »
1
H n
V
1
«3 o
'o? s
-~< CD a o 0
33 n a\
» » 1
3Î
)ï 1
»
33
33
W
33
H
H » » „
33 » r>
33 »
3
»
33
3)
))
3
(der bestaande corpsen) op ultimo December 1861
CD a o 'o M
» » »
3) 1 » 1 1 1
»
33
»
»
?3 1 » 1 1 )) 1 » !)
8
3) » 1
of U l i . - k o l .
9
CG l—H CO a o 'o r M 1 -W a a a eu
rf
» » 1
»
M » » »
33
1 1
H
i i tfm.joor. )) 1 2 » 1 1 » 2 »
)ï
12
7 1
1)
1
21
OQ O O , r - 3 g
i »
)î
» » 1
H
H »
)) »
1
4 » »
H r> 4 » 4 4 » 6 1
M
26
21 1 2
»
50
125;
co 'S
'S. 03 «
2 1
M
4 )! 1
33 » 2
)) 1
))
»
» » 3 n 5 12 6 22 5 »>
64
145 21 8
6
244
M
a 03 a
CD '3
1—1 CD
CD
1
H »
2 1 1 1 1 1
1 1
2
33 1 1
1 1 8 4 7 6 18 80 18 2
159
253 31 13
6
462
m + j P 03 a
CD
• | H
i—1 CD 'O (N
))
M »
4 »
M »
)1 1
»
33
B
»
)3
M
33 » 8 4 Jj 7 20 46 14 3
112
287 28 12
12
451
o5 - u
03 •P. 2
—H
O
ce H
M
33 » »
»! » » »
H
Î )
» n
w
33
» » » M
» ») n
3) »
H
4
1)
;?
»
4
DQ PI ta a
0)
' N
—|
» »
H
3) » 0 » » »
» »
>;
n
M » »
H
ïï
33 » M
33
8
»j
Kl
H
8
Sterkte
i—î Ö 03 s CD a
CD SO l S s a CD
3
» 1
H
»
33 »
33 » »
» »
Yi
» »
» » »
H
)) »
33
33 ))
1
H
W n
»
1
cô h O o •ÓP s
1 'ca S3 Pi O o
33 »
33
3)
1)
n
D
N 1
33
33
)i
33
33
33
33
3)
J>
33
33 »
3)
3)
3)
1
»
33
3)
••i
O
1—1
)) n 1
» 1 » 1 1 1
n
)3
«
» » 1 » i 1 » ]
33
33
9
33
33 1
33
10
T 1 © P O
> a c3
3 J
J)
33
33
)3
Î )
33
33 n »
1 1
33
3) 1 1
» 1 3 !) 1 1 » 1 »
i l
G 1
1)
1
19
op
CQ
O O ' Ï ? CS g
1 » 1
33
33 1
33
3Ï
3>
» n
1
4
»3
33
» » 4
33 4 4
33 6 1
27
20 1 ->
H
50
ultimo December 1861.
CQ "3
' & t 03 M
1 1 »
4 » 1 » » 2
)) 1
M
»
)3
33
))
33 4 3 8 11 6 19 4 1
66
140 21 8
3
238
CQ fl 03 a CD -»J '3 r—1 CD
t o I H
1 )) »
6 1 1 1 1 2
1 1
2
» 1 1
» 1 11 2 4 5 16 65 15
33
138
253 32 13
9
445
03 g o
• P H S3 i — i
O
» ))
33
))
3) »
33
33
t)
33 »
33
33 »
»
33
33 3 3 7 22 66 7 3
111
271 26 8
6
422
CO - M a a o '3
i — i O CO
33
3)
33
»
3) »
33
31
33
3Î
33
33
33
3)
Ï ) )>
33 n
3)
3)
33 »
33
33
)3
4
33
33
33
4
CQ a c« Ö
O •ZS
a M
» n »
» » » n » n
» »
S) »
1)
1)
1) n
!>
11 » n u
»
8
si n
8
11984
, «• In 1858 is bepaald dat de chef van den generalen staf, waarvoor bij de formatie een kolonel of luitenantkolonel is aangewezen, ook zal kunnen zijn generaal-majoor. 6. De organieke formatie wijst een totaal aan van 1420 officieren, waaronder 112 inlanders. cThans telt de sterkte 4 generaal-majoors, waarvan echter 2 aan wie die rang slechts bij uitzondering is verJeend geworden (de chef over de geneeskundige dienst, met rang van kolonel, en de kolonel, directeur der genie en ^specteur der sapeurs in Nederlandsen Indie). De beide andere generaal-majoors zijn de kommandanten der lste e n _2<le militaire afdeelinj; van Java. Voor het kommandement ter Sumatra's Westkust is thans, in verband met de 8putsinw van het civiel en militair gezag in dat gouvernement, een kolonel aangewezen. »• Behalve de officieren met verlof buiten Nederlandsch Indie (89 in getal), zijn onder de sterkte mede niet °egrepen 7 officieren voor memorie gevoerd wordende, 6 op non-activiteit, 2 à la suite van het leger en 1 hier te ijnde gedetacheerd. Daarentegen zijn onder de sterkte der officieren weder medegerekend de adjudant-onderoffi£'eren, dienstdoende als 2de luitenants, wier aantal 85 bedroeg, waarvan 70 bij de infanterie, 8 bij de artillerieën •sjrïj de militaire administratie. Ook zijn onder het sterktecijfer begrepen 18 officieren, gedetacheerd uit Nederland , en 4 van de marine.
32
Onderofficieren,
manschappen
en
paarden.
Infanterie. . . .
Artillerie . . . .
Cavalerie . . . .
Sapeurs . . . .
Genie
Corps muzikanten .
Organieke formatie op uit0. December 1861.
à
p cS <a o, o u p
8671
1666
582
228
31
31
11209
p © p cS M S <
n
n
»
»
»
»
»
30
p CD N a P
• i - * o .a a <
1744
»
»
!)
B
H
1744
259
-si
• 1 1
15518
1129
)>
654
5
J)
17306
p
u c3 C3 PH
Î )
530
523
«
H
»
105E
Formatie der bestaande jorpsen op uit0. December 1861.
à a a P. o u 13
7873
1642
582
228
31
31
10387
p o p c3 S -3
»
»
»
ÏÎ
»
n
»
a o .5 'o a <
1308
»
»
»
»
H
1308
26 732
s s ^ a
13261
1117
»
654
5
»
15037
c
c3
PH
))
503
523
n
»
»
102C
Sterkte op ultimo December 1861.
a <o a Sä <o PH O t. 13 W
9792
1653
595
273
31
25
12369
* Ol a es S
546
7
»
»
»
»
a 553
p
N .S 'o a •3
1137
»
))
»
»
)!
b 1137
28 504
.2 'o ^ P P a
• i - l
12675
1100
9
656
5
»
14445
à CO <p u c« • c3 PH
))
426
424
»
»
n
850
TOELICHTING. In de sterkte der infanterie zijn begrepen 662 Europeanen, 3 Afrikanen en 628 inlanders, die geplaatst waren bij de bospitaaldienst, de militaire school, het corps pupillen of bij het militair huis van arrest zoomede 14 adjudant-onderofficieren-kwartiermeesters. Daarentegen zijn in de sterkte niet begrepen de 85 adjudant-onderofficieren, dienstdoende als 2de luitenants, 134 Europeanen en 72 inlanders, allen gedetineerden, noch ook 128 Europeanen en 3 inlanders, gevoerd wordende voor memorie.
a. De Afrikanen tellen in de sterkte als Europeanen.
6. In verband met de bij eene vorige gelegenheid gedane vraag (zie bladz. 7 van het rapport der Commissie uit de Tweede Kamer der Statcn-Generaal betreffende het Oost-Indisch regeringsverslag over 1857, zittino- 1860/61, n°. XXIV), of onder de sterkte der Amboinezen niet vele anderen begrepen zijn, niet van Ambon afkomstig, zij alsnog aangeteekend, dat een deswege ingesteld naauwkeurig onderzoek in de 2de militaire afdeeling van Java (in welke afdeeling verreweg het grootste gedeelte der inlandsche recruten wordt aangenomen) onder de 956 aldaar als Amboinezen te boek staande militairen, slechts 19 twijfelachtige gevallen heeft opgeleverd, en dat zich daaronder nog niet meer dan 9 bevinden, die gegist worden van andere in|ander3 dan Amboinezen afkomstig te zijn, terwijl al de anderen afkomstig zijn van Ambon of de overige tot den Molukschen Archipel behoorende eilanden, dan wel van op Java geboren afstammelingen van dezelven.
Uit de voorgaande aantooningen, vergeleken met die in 't vorig verslag (1), blijkt dat het tekort aan officieren, in weerwil dat minder plaatsen dan in I860 door adjudantonderofficieren werden vervuld, verminderde van 128 tot 55; terwijl het overcompleet aan onderofficieren en manschappen, in 't vorig jaar bedragende 2240, in 1861 beliep 1772. (2) Afzonderlijk voor het Europeesch gedeelte des legers wijzen de uitkomsten van 1861 een incompleet aan van 55 officieren en een overcompleet van 2535 minderen, welke cijfers in 1860 respectivelijk waren 121 en 2390. Vertoonde zich alzoo bij het Europeesch gedeelte een toenemend overcompleet, bij het inlandsch gedeelte was daarentegen een grooter tekort dan in 1860 ; in dat jaar toch
(1) Zie de noot onder '/school te Meester Cornells", in g 4 dezer afdseling. (!) Hierbij niet de organieke, maar de formatie der bestaande corpsen tot grondslag nemende.
33
waren aan inlanders te weinig in de sterkte 7 officieren en 150 minderen, en thans in net geheel 763 man, waaronder geen officieren. (1) Ook bijeene vergelijking met de organieke formatie wijst de sterkte der Europeanen (onderofficieren en manschappen) een aanmerkelijk overcompleet aan; de totale sterkte nogtans van Europeanen en inlanders beiden geeft dan voor 1861 een tekort van 222 officieren (waarvan 104 inlanders) en 1755 onderofficieren en manschappen, welke cijfers m 1860 respectively waren 291 (waarvan 107 inlanders) en 1398. De sterkte van het Europeesch gedeelte des legers was bij het eind van 1861 naaide onderscheidene landaarden zamengesteld als voM :
LANDAARD. Officieren.
Nederlanders buiten Nederlandsch Indie geboren
Duitschers
Belgen
Zwitsers
Andere Europeanen en daarmede gelijkgesteldon, buiten Nederlandsch Indie geboren.
Blanken in Nederlandsch Indie geboren . . .
Kleurlingen
998
90
95
31
a 1219
Onder
officieren
en man
schappen.
6825
/1349
/ 1134
2213
V 378
152
534
« 12585
Te zamen.
7873
1439
1134
2213
383
247
565
13804
Aanmerk, mgen.
a. Bij gemis eenor volledige opgave omtrent het al dan niet hieronder begrepen zijn der verschillende kategorien van militairen, bedoeld in de toelichting der beide voorgaande staten, kan het vorschil tusschen deze cijfers en de voorafgegane niet voldoende worden toegelicht. Intnsschen zal dit verschil gedeeltelijk ook hieraan zijn toe te schrijven, dat te dezer plaatse onder het aantal officieren begrepen zijn de met verlof in Nederland aanwezigen, en daarentegen niet de adjudant - onderofficieren dienstdoende als 2de luitenants', welke laatsten, mede in afwijking van het voorgaande staatje, onder het cijfer der onderofficieren en manschappen zijn medegerekend.
Ui* Nederland werden aan suppletietroepen aangebragt 1296 man, tegen 2680 in tvong jaar en 1958 m 1859, terwijl zich in Indie verbonden 101 Europeanen en 4 Afnkanen, welke cijfers ,n 1860 waren 81 en 5, en in 1859 66 en 2. Bovendien kwam van de Kust van Guinea, van waar ten vorigen jare voor het eerst weder 70 Afrikanen waren aangebragt, dit jaar eene suppletie aan van 275 man. Als een gevolg van de ook in 1861 genomen beperkende maatregelen (waarover nader hieronder), leverde de werving van Javanen, tegen 1706 man in 1860, ditmaal slechts 944 man op. Ook die onder de overige inlandsche landaarden leverde minder eunstise uitkomsten op: er verbonden zich namelijk slechts 54 Amboinezen, 70 Madurezen en 22 Boegmezen, tegen respectively 62, 72 en 153 in het vorige jaar
(1) Zie nopens de oomken van het overcompleet aan Europeanen en de genomen maatregelen om de nadeehge gevolgen daarvan zooveel mogelijk te weren, § U der Memorie van Beantwoording b M n d e het wets-ontwerp tot définie vaststelling van hoofdstukIX der Staatsbegrooting voor 4863 (zitfmg 8 G 2 / 3
9
34
Het aantal reëngagementen was daarentegen over 't geheel genomen meer dan in 't vorig jaar. Het bedroog:
Voor 6 jaren.
Europeanen . .
Afrikanen. . .
Amboinezen. .
Boeginezen . .
Madurezen . .
Javanen . . .
<in 1861 Totalen l \ >, 1860
413
8
306
67
31
1121
1946
1693
Voor 4 jaren.
77
12
43
35
13
314
494
456
Verder verdienen te dezer plaatse no
1». het Indisch besluit van 9 Januarij 1861 , n°. 4, waarbij , in verband met de meer dan voldoende uitkomsten der in 1859 genomen maatregelen tot bevordering der werving van Javanen, onder nadere en sedert verleende goedkeuring des Koning, het handgeld voor recruten van dien landaard, te rekenen van af den lsten Januarij 1861, weder wordt teruggebragt tot het vroeger cijfer van f 20 voor eene verbindtenis van zes jaren, en van f 35 voor eene van tien jaren, tot welk bedrag almede werd verlaagd het handgeld voor Madurezen en Boeginezen, zoowel omdat deze hoogere betaling gebleken was toch weinig of geenen invloed op hunne aanwerving uit te oefenen , als omdat er geene redenen meer aanwezig werden bevonden om voor recruten van hunnen landaard meer te geven dan voor Javaansche. Ook de aaubrenggelden werden voor genoemde landaarden gelijkgesteld en bepaald op 20 pet. van het handgeld. De reëngagementsgelden voor inlandsche militairen bleven, naar gelang van eene verbindtenis voor 2, 4 of 6 jaren, bepaald op het édn derde, twee derde gedeelte of het geheele bedrag van het voor eene verbindtenis van 6 jaren toegestane handgeld. Ten aanzien van de lengtemaat der aan ter nemen recruten werd aan het militair departement vrijgelaten die naar omstandigheden te regelen, met dien verstande echter, dat minstens eene lengte van 1,55 el gevorderd bleef.
2°. het Indisch besluit van 7 April 1861, n°. 31, krachtens hetwelk, in navolging van hetgeen hier te lande was bepaald tot aanmoediging der koloniale werving van Nederlanders, ook voor de in Indie aan te nemen recruten van Europeschen landaard, of afstammelingen van dien, de gevorderde lengtemaat van 1,58 tot 1,57 el verminderd is, en aan de gepasporteerde Europesche onderofficieren en korporaals die zich in Indie aanmelden tot het aangaan eener nieuwe verbindtenis, behoudens eenige voorwaarden, de gelegenheid is verschaft om weder in hunnen vorigen graad te worden aangenomen;
3". het Indisch besluit van 16 April 1861, n°. 14 (Indisch Staatsblad n°. 26), waarbij, krachtens magtiging des Konings, even als ten vorigen jare (Indisch Staatsblad 1860, n°. 20), opzigtens gegradueerden bepaald was, ook voor de niet gegradueerde militairen wordt verklaard, dat de premie, gesteld op hunnen overgang van het leger in Nederland bij dat in Oost-Indie, beschouwd wordt als eene gratificatie, en dat het aannemen daarvan door hen, die reeds zijn overgegaan of verder zullen overgaan, geen beletsel zal daarstellen voor de toelating tot het examen voor den rang van 2den luitenant in Indie (Indisch Staatsblad 1855, n°. 35) ;
4". het Indisch besiuit van'23 Mei 1861, n°. 7 (Indisch Staatsblad n°. 37), waarbij, krachtens 's Konings magtiging, gerekend van af 1 Januarij 1861, wordt ingetrokken do slotbepaling van art. 7 van Indisch Staatsblad 1839, n°. 27, krachtens welke de inland
(1) Zie ook voor eenige tot het leger betrekkelijke beschikkingen hoofdstuk ï , af'deeling I , §.t, onder ».Predikanten"; zoomede hoofdstuk M.
Voor 2 jaren. Te zamen. In 1860 was het totaal
274
14
23
19
7
300
637
519
764
34
372
121
51
1735
3077
906
50
100
157
42
1413
2668
g te worden vermeld (1):
35
sehe militairen, begiftigd met de medaille voor moed en trouw, bij eervol ontsla- uit de dienst zonder pensioen, alleen dan de aan die medaille verbonden toelage behielden wanneer zij minstens vijftien achtereenvolgende jaren hadden gediend; eene beperkin!' welke met bestond voor het behoud der aan de Militaire Willemsorde verbonden toe W ' en bovendien geacht werd aan het doel, om het onder de wapenen houden van geoefend in anders te bevorderen, weinig of niet te beantwoorden; onder bepaling wijders dat de mlandsche militairen, die bereids vódr 1 Januarij 1861 eervol het leger mogten hebben verlaten en wegens minder dan vijftien achtereenvolgende jaren dienst de bedoelde toeÏ'e hadden verloren, daarop, van af genoemd tijdstip, weder aanspraak erlangen, echter zonder verdere terugwerking voor het verledene.
§ 3. Bijzonderheden omtrent de militaire geneeskundige dienst.
Als naar gewoonte volgt hieronder een vijfjarig overzigt van het cijfer der bij de landmag behandelden, herstelden en overledenen, en van de" verhouding'dezer laatsten zoo tot de behandelden als tot de legersterkte.
Jaren. Behandelden. Herstelden. Overledenen.
Verhouding der overledenen
tot de behandelden. tot de legersterkte.
Java en Madura.
1857
1858
1859
1860
1861
27 164
31 571
- 29148
32 277
31988
25 055
29 274
27 057
29 88,3
30 033
684
730
835
785
561
1:39,7
1:43,25
1:34,9
1:41,1
1: 57,02
1:19,8
1: 21,3
1:15,2
1 :16,04
1:27,2
Buitenbezittingen.
1857
1858
1859
1860
1861
18 659
19 767
27 363
23 827
27 941
17 684
18 871
26 109
22 521
26 539
341
235
582
430
440
1:54,7
1:84,11
1:47
1 :55,4
1: 63,5
1:27,9
1:45,5
t1)
1:28,1
Voor zooveel Java en Madura betreft volgt hieronder een vijfjarig overzigt van de sterfteverhoud.ng naar gelang van den landaard der militairen en van de ligging der garnizoenen aan de kust of binnen 's lands. °
(1) Bij gemis eener volledige opgaaf der gemiddelde legersterkte ban deze verhouding niet worden
36
à 5
1857
1858
1859
1860
1861
E U R O P E A N E N .
Plaatsen aan de kust.
à
CD 'O œ > O
288
269
382
315
170
im <D 02
3476
4459
3653
4066
4029
CD
M O cc
1:12,07
1:16,5
1:9,56
1:12,9
1:23,7
Plaatsen binnen 's lands.
â o
CD
> O
141
243
190
188
134
M CD co
2776
3580
3620
2969
4221
o co
1:19,6
1:14,7
1:19,05
1:15,7
1:31,5
A F R I K A N E N .
Plaatsen Plaatsen aan de kust. binnen'slands.
S3 o
CD
d t» O
5
3
2
3
2
cS
co
44
18
5
12
8
o3
1:8,8
1:6
1:2,5
1:4
1:4
o CD "O <D
>
9
11
1
9
17
u co
208
241
154
336
552
CD
S co
1:23,1
1:21,9
1:154
1:37,3
1:32,4
I N L A N D E R S .
Plaatsen aan de kust.
a CD
CD i — t U CD > O
168
151
211
228
224
u CD «2
4389
4757
3981
3630
3244
à
CD co
1:26,1
1:31,5
1:18,8
1:15,9
1:14,4
Plaatsen binnen's lands.
CD
T< o :> O
73
53
49
42
14
o5
CO
2328
2517
1287
1583
3214
CD sä
CD co
1:31,9
1:47,5
1:26,2
1:37,6
1:229,5
37
Op de verschillende buitenposten was de sterfteverhouding in de laatste vier jaren als volgt: (1)
.NAMEN
der
BUITENPOSTEN.
Sumatra's Westkust :
Siak
Benkoelen . . . .
•Lamp. districten.
-Palembang. . . .
Banka
Billiton
Kiouw
^ester-afdeeling van Borneo . .
Banjermasin. . .
Mengaron . . . .
Celebes
•A-raboina. . . .
Banda
•Tern ate . . . .
Batjan
^enado . . . .
Gorontalo . . . ,
firn or Koepang,
^apoepoe. . . ,
^arentoeka (eiland Flores).
1858.
o > O
-*: 45
CC
1859.
b-O
co -*» -W (H CD CC CO
70
1
2
27
41
30
16
1
18
11
4
3
3543
63
99
443
1797
608
»
201
1378
156
50
1031
575
304
181
28
93
»
51
56
39
1:50,6
1:63
1:49,5
1:16,4
1:43,8
1:20,2
»
1:40,2
1:86,1
»
1:50
1:57,2
1:52,2
1:76
1:60,3
»
1:46,5
»
1:25,5
1:56
1:39
76
»
4
22
135
28
28
22
5
216
15
14
2
1
3347
80
94
355
1981
610
H
199
1423
235 10696 1:45,5
niet op gegeven,
582
niet op. gegeven.
110
niet opgegeven.
694
327
185
32
83
»
53
59
niet opgegeven.
1:44
»
1:23,5
1:16,1
1:13,1
1:21,7
»
1:33,1
1:50,8
»
1:22
1:46,2
1:23,3
1:92,5
1:32
I 1:10,6
1:19,6
9632 1:16,5
I860.
T3 'S O o © cc
co
n
CU -*» CO
1861.
o 'a CD' S © CO co
101
3
4
49
51
25
31
38
12
82
(4)
21
3719
97
159
347
1540
746
»
228
1435
niet opgegeven.
id.
722
(4) 1346
(S)
1:36,8
1:32,3
1:39,7
1:7
1:30,1
1:29,8
1:32,5
1:46,2
1:8,8
80
60
49
1:64
1:26,6
1:30
1:49
89
»
1
28
50
37
2
4
21
133
34
12
22
4
(3)
3605
132
159
304
1567
616
38
215
1:40,5
»
1:159
1:10,8
1:31,3
1:13,9
1:19
1:53,7
1314 1:62,5
1:150,1 (2) 2000
972 1:28,5
693
311
191
(3) 70
42
70
61
1:57,7 1:14,1 1:47,7
1:70 «
1:70 1:61
430 10528 1:23,5
38
440 12398 1:28,1
d) Een vijfjarig overzigt kan niet worden gegeven, omdat de betrekkelijke opgaven over 1857 ontbreken.
O Dit cijfer geldt voor de afdeeüng Zuid- en Oosterafdeeling van Borneo in zijn geheel.
'3) In 1859 is de bezetting op Batjan ingetrokken.
< 4) Eene specifieke opgaaf van het cijfer der Molukken is over 1860 niet ontvangen.
10
38
De gezamenlijke sterfte onder de Europeanen der landmagt was in verhouding tot
de sterkte:
Java en Madura. Buitenbezittingen.
Overleden. Sterkte. Sterfte. Overleden. Sterkte. Sterfte.
1857. . . . 429 6252 1:14,57 136 3015 1:22,17
1858 . . . 512 8039 1:15,7 114 3549 1:31,1
1859. . • - 572 7273 1:12,7 167 2911 1:17,4
I860.' . . . 503 7035 1:13,9 194 3873 1:19,9
1861. . . . 304 8250 2:27,1 227 4764 1:20,9
In de biüasen litt. B en C wordt weder, afzonderlijk voor Java en Madura en voor de butnbezUtTngen, een uitvoerig overzigt gegeven van den aard der ziekten waarvoor Z S r s bij de landmagt behandeld werden, en van het aantal en de -rhouding^der Tan elke dierzieken overledenen, zoowel tot het eijfer der behandelden als tot de legersterkte, alles onderscheiden in Europeanen, Afrikanen en inlanders. In verband met de in 1859 plaats gehad hebbende uitbreiding van de fonnate de SÄtS strook ^ £ Ä ^
Jreeskfndlge c o l i s s i e zal bestaan tot onderzoel, en afkeuring van militairen.
§ 4. Inrigtingen tot het leger betrelhelijh. Artülerie-construcüe-wintel te Soeralaya. Bij voortduring blijft bij deze ™ g ^ S J 5 ™ t o
bedrijvigheid heerschen. Aan arbeidsloonen werd zelfs meer dan « - n i g v o r g aar_beÏald nLelijk f 109 105,15, welke som in I860 was f 103 280,19 en in M M f U W 45*54 De verwerkte materialen vertegenwoordigden daarentegen tegen f 182 62b,345 m 1859 f 179S92 in 1860, voor 1861 slechts eene waarde van 1 141 »4t>,4S». _ De alLmeene onkosten (vaste tractementen, onderhoud van gebouwen on werktuigen enf) DtlfepenTn het Urig jaar f 178454,30% en thans f 173 484,64*, of respectivel, k ruim 77V, « 85 pet. der voortgebragte waarden, bedragende deze ongere*nd het aan
' Sfoo'rfgebragte waarden bij de pyrotecMsake ^ ^ • ^ ^ ' " g " ^ ^ dersvan del directeur, f 18221,60, en de a £ ™ " > J « ^ J j f 1 0 8 6 5 ' 4 6 ' ^ T " ^ A a Ï r Ü S ^ J S S Ü Z ^ ' M LI, n,4 bepaald, daftJdelUk eng in afwachting eener nadere definitive regeling de i . p * ; g g bare wapenen en der buskruidfabricatie zal worden gescheiden, en dat aan den hoofd officie" met die gezamenlijke inspectie betast, zal zijn opgedragen de xnspectie der buskruîdfabricatie benevens het toezigt over de pyrotechnische werkplaats te Soeraban-a S Ï Ï Ï ^ d e inrigting werd derhalve tijdelijk van den artillerie-construct,-winkel
^ Ï n T e ' zich meer bijzonder met het vuurwerkersvak bekend te maken, werd wijders e e J h i e r ï e lande ZoJäe 2de luitenant der Oost-Indische artillerie, in navolgingvan vroeger, vooraf eenigen tijd bij de artillerie-stapel- en constructie-maga.tjnen te Delft gedetacheerd.
Artilleriesckool te-Weltevreden. Van de 11 leerlingen, onder ultimo December I860 bij
« Zoo als reeds in wige verslag werd aangeteefcend , . - J W J j j J J Ä e Ä t Ä » g e n net bedrag der voortgebragte waarden a l , ' ^ vooral^ " J wijze verhoogd. materialen en de betaalde arbeidsloonen, met opgemelde algemeene onkosten pero B j
39
deze school aanwezig, werden gedurende 1861 3 tot 2den luitenant aangesteld, terwijl er 2 overgingen naar de school te Meester Cornelis, en 1, op verzoek, bij de infanterie werd overgeplaatst. Daarentegen werd aan 6 adspiranten toelating verleend, zoodat het getal leerlingen bij het einde van 1861 weder 11 bedroeg. In de laatste vijf jaren (1856—1860) had de schooi in 't geheel 9 officieren opgeleverd.
School te Meester Cornelis tot opleiding vàn onderofficieren tot officieren der infanterie en der militaire administratie. Gedurende 1861 werden 86 leerlingen van deze school tot 2den luitenant henoemd, en daarvan 72 bij de infanterie en 14 bij de militaire administratie. In de vijf voorafgegane jaren, 1856 toten met 1860, was het cijfer achtereenvolgens 19, 35, 48, 56 en 39. Het aantal der toe te laten leerlingen, in die jaren achtereenvolgens gebragt van 60 tot 116, onderging ook dit jaar eene niet onbelangrijke uitbreiding. Het militair departement werd namelijk gemagtigd om tijdelijk en tot zoolang het incompleet aan officieren der infanterie dit zou noodig maken, het getal adspiranten, zoo mogelijk, zelfs tot 200 op te voeren (1).
Corps-ambachtsscholen. De in het vorig verslag (bladzz. 66 en 67) vermelde proef, om de militaire werkplaatsen bij de onderscheidene corpsen of inrigtingen van het leo-er ook dienstbaar te maken aan de opleiding van jongelingen van Europesche afkomst tot ambachts- of handwerkslieden, erlangde in 't laatst van het jaar een begin van uitvoering. Nadat namehjk, bij Indisch besluit van 22 September 1861, n°. 5 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch Indie n°. 1076), een voorloopig reglement voor die opleiding was vastgesteld geworden en vervolgens ter kennis van het leger gebragt, hadden zich bij het eind van het jaar in 't geheel 11 jongelingen aangemeld, en wel 4 tot het ontvangen van onderrigt in het schoenmakers-, 3 in het kleermakers-, 2 in het smids-, 1 in het timmermans- en 1 in het zadelmakers-ambacht. Volgens bedoeld reglement zullen de leerlingen, behalve kosteloos onderrigt, al dadelijk genieten eene toelage van f 6 's maands, die bij voldoenden leerlust en goed gedrag om de twee jaren met f 2 's maands zal worden verhoogd, tot dat het maximum van f 10 per maand zal zijn bereikt. Zij zullen bovendien, ofschoon bij hunne ouders of verzorgers blijvende inwonen, kosteloos van geneeskundige hulp en geneesmiddelen worden voorzien. De toe te laten jongelingen moeten van 12- tot 14jarigen leeftijd zijn; gedurende de drie eerste jaren zullen er echter tot 16jarigen leeftijd kunnen worden opgenomen. Het onderrigt duurt tot en met het 18de jaar. De toelating is afhankelijk van de beschikbare middelen tot onderwijs en van het voor toelagen gedurende de jaren 1861, 1862 en 1863 beschikbaar gestelde crediet van f 3 0 000 'sjaars. De toelating kan alleen worden ingetrokken wegens dienstneming bij het leger, wegens ligchamelijke of zielsgebreken, ofwel wegens ongeschiktheid uit hoofde van slecht gedrag, luiheid als anderzins.
Corps pupillen. Blijkens het vorig verslag waren sedert de oprigting van het corps in 1848 tot ultimo December 1860, meerendeels kosteloos, bij hetzelve opgenomen 531 pupillen, waarvan nog 326 bij het corps aanwezig waren, 160 bij het leger waren ingedeeld en 45 overleden, afgekeurd of om andere redenen ontslagen. Bij het eind van 1861 waren deze cijfers respectivelijk 568, 313, 200 en 55. Het aantal betalende pupillen tot op dat tijdstip bij het corps opgenomen bedroeg in 't geheel 61. Van de sedert 1848 bij het leger ingedeelde 200 pupillen waren er bij het eind van het jaar nog 165 bij hetzelve aanwezig.
BibliotheJcen, enz. Van de garnizoens-bibliotheken voor officieren wordt, in de achttien plaatsen waar die gevestigd zijn, bij voortduring veel gebruik gemaakt. De militairen beneden dien rang vinden veelal nuttige en aangename lectuur in de kantines. Ook de boekerijen der speciale wapens en diensten blijven door regelmatige aanvulling met tijdschriften als anderzins bij voortduring aan hare bestemming beantwoorden.
Het pathologisch-anatomisch kabinet te Weltevreden wint meer en meer in belangrijkheid, en wordt gezegd eene vergelijking met de beroemdste kabinetten van dien aard in Europa te kunnen doorstaan.
(1) In den aanvang van 1862 is in een groot gedeelte van het incompleet aan infanterie-officieren voorzien door eene buitengewone uitzending in de laatste maanden van 1861 van 80 tweede luitenants van dat wapen. Bij het eind van 1863 bestond dan ook reeds een gering overcompleet.
40
Het scheikundige laboratorium wordt gezegd almede ruim voorzien te zijn van al hetgeen volgens den tegenwoordigen stand der wetenschap vereischt wordt. De overige tot het leger betrekkelijke inrigtingen leverden dit jaar geene meldenswaardige bijzonderheden op.
§ 5. Krijgsverrigtingen van het leger.
De krijgsverrigtingen van het leger bepaalden zich tot het voortzetten van den strijd tegen de opstandelingen in de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo, waarvan de voornaamste ontmoetingen gedurende 1861 zijn omschreven op den bijgezegden staat lit. D , en tot eene deelname aan den maritimen togt tegen de zeeroovers in de wateren van Celebes, waarover nader gehandeld wordt in § 5 der Ilde afdeeling van dit hoofdstuk.
§ 6. Gewapende corpsen, niet regtstreehs tot het leger behoor ende.
Onder ultimo December 1861 was de formatie en de sterkte dezer corpen zoo als hier onder wordt aangegeven:
Europeanen
Inlanders .
SCHUTTERIJ. (0)
Formatie.
5092
2049
7141
Sterkte.
4571
1551
6122
PEADJOEKITS.
(op Java), (i)
Formatie.
44
1944
1988
Sterkte.
44
1933
1977
DJAIJANG-SEKARS.
(op Java), (c)
Formatie.
14
278
292
Sterkte.
15
276
291
LEGIOENEN EN LIJFWACHTENDRAGONDEES (in Soerakarta en Djokdjokarta). (d)
Formatie.
80
1081
1161
Sterkte.
68
1048
1116
BAEISSANS
(op Madura), (e)
Formatie.
18
2984
3002
Sterkte.
18
2549
2567
AANMERKINGEN.
[a) Op Java, ter hoofdplaatsen Batavia, Samarang, Soerabaija, Pasoeroean, Soerakarta en Djokdjokarta (te Batavia daaronder ook cavalerie). Op de buitenbezittingen: in het gouvernement van Sumatra's Westkust (Padang), in dat van Celebes en onderhoorigheden (Macassar) en in dat der Molukken (Amboina, Haroekoe, Saparoea, Hila, Boeroo, Banda, Ternate en de afdeelingen van Menado). Voor deze bezittingen afzonderlijk bedroeg de formatie 2958 Europeanen en 931 inlanders, en de sterkte 2859 Europeanen en 932 inlanders. Onder deze Europeanen bevinden zich echter, bepaaldelijk wat aangaat de schutterijen in de Molukken, een tal van inlandsche met Europeanen gelijkgestelde burgers.
(b) In Krawang, de Preanger regentschappen, Cheribon, Tagal, Pekalongan, Samarang, Japara, Rembang, Soerabaija, Pasoeroean, Banjoemas, Bagelen, Kadoe, Madioen, Patjitan en Kedirie.
c. Deze cavalerie bevindt zich enkel op de hoofdplaatsen der residentien Bantam, Cheribon, Samarang, Soerabaija, Banjoemas, Bagelen, Kadoe, Madioen en Kedirie.
d. Hieronder ook cavalerie en artillerie.
e. Hieronder ook artillerie, sapeurs en cavalerie
De geoefendheid dezer corpsen was over 't geheel bevredigend te noemen ; vooral was bij de barissans op Madura in dit opzigt vooruitgang te bespeuren. De verrigtingen bepaalden zich in den regel tot die bij de reglementen voorgeschreven. Bijzondere vermelding verdient, dat door een gedeelte der Menadosche schutterij in de maand Junij vrijwillig een togt tegen zeeroovers werd ondernomen; voor de bij die gelegenheid betoonde bereidwilligheid en voortvarendheid werd haar de tevredenheid deiRegering betuigd.
41
Ook het legioen van den pangeran PAKOE ALAM bewees in dezelfde maand goede diensten bij bet onderdrukken te Goenong Djeroek (Djokdjokarta) eener aldaar beraamde volksbeweging. In afwachting eener definitive regeling nopens het toekennen van gagement of onderstand aan daarvoor in aanmerking komende pradjoerits, werd bepaald dat zulks vooreerst in overeenstemming zoude worden gebragt met de daaromtrent bestaande bepalingen voor het leger, met dien verstande nogtans dat de pradjoerits in gewone omstandigheden, bij gelijke toestanden en dienstjaren, slechts de helft van de voor hunnen graad bij het leger bepaalde onderstanden (Indisch Staatsblad 1849, n°. 32) zouden erlangen. Ten aanzien van de schutterijen valt volledigheidshalve nog te vermelden het Indisch besluit van 19 April 1861, n°. 10 (Indisch Staatsblad n°. 27), houdende wijziging van art. 67 van het reglement voor de schutterijen op Java (Indisch Staatsblad 1838, n°. 22). De in 't vorig jaar aanhangig gemaakte overwegingen tot invoering van verbeteringen in de inrïgting of zamenstelling der schutterijen leidden in 1861 nog niet tot een beslissend resultaat (1).
§ 7. Verdediging.
In afwachting eener beslissing omtrent de rigting verder aan het verdedigingsstelsel te geven (2), kon met de in aanbouw zijnde buitengewone defensiewerken slechts geringe voortgang worden gemaakt. Aan het onderhoud en de vernieuwing dar gewone verdedigingswerken werd de vereischte zorg besteed. Intusschen ging op enkele plaatsen, vooral te Ngawie en te Willem I, het uitvoeren - van geniewerken in vrijen arbeid wederom niet geheel naar wenschi. Dit was dan ook oorzaak, dat op die plaatsen de koelieloonen moesten worden verhoogd en dat op de laatste plaats een paar werken onuitgevoerd moesten blijven, welke men alsnu door middel van openbare uitbesteding zou trachten tot stand te brengen. Te Batavia liet, niettegenstaande.de in 't vorig jaar plaats gehad hebbende verhooging van koelieloonen, de opkomst van koelies mede te wenschen over. Ook in de 2de militaire afdeeling van Java, behalve te Samarang en Kedong-kebo, had men, althans bij belangrijke werken, moeite met het verkrijgen van vrije arbeiders. Voor minder belangrijke werken kon men over het algemeen een voldoend aantal werklieden veikrijgen, doch hunne bruikbaarheid was doorgaans gering. Te Soerabaija en elders in do 3r!e militaire afdeeling op Java, zoomede ter Sumatra's Westkust en onderhoorigheden , werden in het verkrijgen van het benoodigde personeel geene moeyelijkheden ondervonden. In verband met het voornemen om ook Indie weldra van getrokken geschut te voorzien, bleef een officier der Oost-Indische artillerie eenigen tijd hier te lande gedetacheerd tot het bijwonen der oefeningen met zoodanig geschut; terwijl verder bepaald werd dat de te Delft gedetacheerde of nog te detacheren officieren vwn genoemd wapen in de gelegenheid zullen worden gesteld, zich ook zoo volledig mogelijk bekend te maken met vervaardiging der projectilen en ammunitie voor getrokken geschut.
§ 8. Bijzonderheden van verschillenden aard.
Terreinopname, enz. (o) Werd in 't vorig jaar een aanvang gemaakt met de opname der residentien Kadoe en Samarang, in 1861 werd een begin gemaakt in Djokdjokarta en Soerakarta, in welke beide laatste gewesten bij het eind van het jaar, behoudens een klein gedeelte terrein, echter nog alleen de wegen waren opgenomen. In Kadoe was zoowel het terreinwerk als het daaraan verbonden teekenwerk op groote schaal geheel afgeloopen ; slechts de overzigtskaart was nog onder handen. In Samarang, waar do opname voor één vierde gedeelte gereed kwam, was met de kaartering een aanvang gemaakt. De opmetingen en waterpassingen in het belang der verdediging ter Sumatra's Westkust en op Banka kwamen nagenoeg gereed. De overzigtskaart der tijdens den Bonischen veldtogt gedane opnamen werd geheel voltooid.
(1) Zoo als reeds in 't vorig- verslag- (bladz. 37 , noot 1) werd aangeteekend, zijn naar aanleiding hiervan, bij Indisch staatsblad 1862 , n°. 23 , maatregelen genomen tot uitbreiding en meerdere verzekering- der verpligte oefeningen.
(2) Vergelijk het slot van § U der Memorie van Beantwoording hetreffende het wets-ontwerp tot definitive vaststelling van hoofdstuk IX dor Staatsbêgrooting voor 1863 (n°. XCIII van de stukken der zitting 1862/03).
(3) Vergelijk hoofdstuk E , § 1.
H
42
Met bet zamenstellen van een geheel der op het oorlogsterrein in de Zuid- en Oosterafdeeling van Borneo verrigte opnamen werd ook een begin gemaakt. De werkzaamheden der opname van Celebes zyn in de laatste helft van het jaar weder opgevat, die in de Zuider-districten waren reeds ver gevorderd, en die m Bonthain en Boelekomba zouden worden aangevangen. Eene nieuwe étappekaart van Java en Madura, met daarbij behoorenden afstandswijzer, was onder handen. (1) De aan de topographische opnamen op Java toegevoegde inlandscue jongelmgen gaven b:i voortduring reden tot tevredenheid. De geschiktheid van enkelen hunner als teekenaar en zelfs als opnemer verdiende allen lof. Teablijke van's Gouvernements tevredenheid werd aan een viertal der meest verdienstelijken den titel gegeven van mantri-tjenkal.
I I . ZEEMAGT. (2)
§ 1. Kommandement.
Het kommandement der zeemagt in Oost-Indie en de inspectie der marine aldaar werd bij Koninklijk besluit van 18 Augustus 1861, n°. 17, opgedragen aan den schout bij nacht J. M A T , destijds non-actief, en zulks ter vervanging van den schout bij nacht G VOGELPOOT, die bij 'sKonings besluit van 31 Augustus daaraanvolgende, n'. 50, eervol van die betrekking werd ontheven, onder dankbetuiging voor zijne daarin^bewezen diensten. Op den 7den December 1861 werd door den eerstgenoemden vlagofflcier het bevel uit handen van den aftredenden kommandant overgenomen. In den loop van het jaar was bij tijdelijke afwezigheid van den toenmaligen kommandant het beheer van het marine-departement en de afdoening der dagelijksche zaken twee malen waargenomen geworden door den ter reede van Batavia oudst aanwezenden officier der Nederlandsche marine. _ Vermelding verdient overigens het Koninklijk besluit van 5 MeilSbl, n°. 61 {Indisch Staa'shlad u° 68), houdende voorschriften tot regeling van de verhouding der in OostIndie aanwezige Koninklijke zeemagt met opzigt tot de uitoefening van het bevel en de betrekking der zeemagt tot de landnagt bij krijgsoperatieh in die gewesten, en het ge' bruik dat daarbij van de zeemagt kan worden gemaakt.
§ 2. Sterkte.
Terwijl het eskader in den loop van 1861 verminderde met 5 schepen, en wel met 3 we-ens vertrek naar Nederland (de raderstoomschepen ArJjoeno en MerApt en de stoom
k0rDvet Prinses Amalra), en met twee wegens publieken verkoop m Indie ten gevolge van afkeuring (de brik Haai en schoenerbrik Rembang), werd daarentegen het eskader achtereenvolgens uit Nederland versterkt met 4 Sch«*fetoomschepen: Heteh, Haarlemmermeer de BerM en de Vecht, bet transportschip Heldin (3) en het raderstoomschip Amsterdam, zoodat de sterkte hij het einde van het jaar bestond uit:
(1) Sedert gereed gekomen. Vergelijk Indisch Staatsblad 1862, n°. Ai.
«1 Eene definitive regeling der marine-aangelegenheden in Oost-Indie, waaronder ook die van de gouvernement™me . wordt tot dusverre aangehouden, in verbandmet voorstellen die nog van het Indisch S u r w den Tegemoet gezien nopens eene reorganisatie van het marine-departement aldaar. Intusschon tonten aaiztn^an den voorgenomen meerderen aantouw in Indie zelf van houten vaartuigen m shutend bestemd oor de dienst aldaart worden aangeteekend, dat hij Indisch beslmt van t November « M ^ , in de residentie Kembang een voorbereidend plaatselijk onderzoek is bevolen naarde aanwezige hou massa de vervoermiddelen, enz.^ Vervolgens is in April !863 aan het Indisch Bestuur te kennen B ^ J » » ™ zTch in afwachting overigens van de uitkomsten van het evenbedoelde onderzoek dezerzijds « e r e h a n j wenscSe te bepalen tot den aanbouw in Indie liefst op eene particuliere werf en met benutt.ging der Iitcunere niSrheid voor de bezorging van het noodige djattiehout _ van een houten stoomtransportschip, bestemd I T werktuigen van het voor de dienst afgekeurde raderstoomschip Jfetf, te ontvangen.
(«, Ofschoon de JUdin door het marine-departement is-gerekend te behooren t ot de sterkte-„het eskader in Indie, heeft dit schip, als bestemd tot transporten, er echter met toe behoord. De getalsterkte, üooi •genoemd departement gesteld op28 bodems, wordt daardoor slechts 27.
43
3 schroefstoomschepen, 2de klasse: Citadel van Antwerpen,
Vice-Admiraal Koopman,
Groningen ;
4 schroefstoomschepen, 3de klasse: Soembing,
Set Loo,
Reinier Claeszen,
Reteh ;
5 schroefstoomschepen, 4de klasse: Bali,
Satnarang,
Haarlemmermeer,
de Berhel,
de Vecht;
2 raderstoomschepen, 1ste klasse: Qedeh,
Amsterdam ; > 2 raderstoomschepen, 3de klasse: Etna,
Phoenix ;
4 raderstoomschepen, 4de klasse: Suriname,
Celebes,
Madura,
Admiraal van Kinsbergen ; 1 korvet, 2de klasse: Pallas,
1 brik ; Cachelot,
1 schoenerbrik: Maka&ser,
1 roeikanonneerboot : JV°. 14
1 opnemingsvaartuig: Pylades,
2 wachtschepen : Palembang,
Juno ;
te zamen 27 bodems, bemand mot ongeveer 2650 Europeanen en 722 inlanders welke sterkte onder uh m o December 1860 beliep 27 b o d e m a t eene bemanning va'n 268 J Europeanen en 7öo inlanders.
In de behoefte van alle rangen van het Europeesch personeel heeft gedurende 1861 over het algemee. weder voldoende kunnen voorzien worden, zoowel door aanvulling van personeel uH Nederland als door ineensmelting der bemanningen van de twee wegens af. gekeurden toestand buiten dienst gestelde bodems
ziek" offl°d?ing f " ' u U °ffitrT T 4 6 3 8 c h e P 3 l i Q S - . « e wegens langdurig verblijf, «ekte of dienste^drging naar Nederland terugkeerden, werden van daar aangebragt 74 officieren en 610 schepelingen. Aan 11 officieren en 15 Europesche schepelingen werd oïislag in Indie verleend. l B
J n de vervanging van inlandsche schepelingen kon ruimschoots voorzien worden door aanwerving van matrozen te Sanmrang, en van vuurstokers te Soerabaija ; eerstgemelden waren echter meestal onbevarenen. Het verhoogde handheld en werfloon (zie hel ver la" over 1858, bladz. 30 hadden op de aanwerving gunstig gewerkt. Reëngagementen h a d d ^ op weinige ! zonderingen na, zelden plaats; alleen vuurstokers gingen nog°aI dikwerf nieuw verb.ndtemssen aan, vermoedelijk wegens de aan die betrekking verbonden hoogere be
De gezondheidstoestand bii het pssknrW wna „ ^ „ „ „ J loei ,. , *-, ö . "M "ei esKaoei was geuurenae lbGl zeer voldoende. Eene on Zr. Ms. buk Cachelot in de wateren van Japan uitgebroken oogziekte werd door doeltreffende maatregelen spoedigst staan gebragt, zonder nadeelige gevolgen achter te laten lusschenpoozende koortsen, de ziekte die aan boord dor schepen het meest voorkomt
44
vertoonden zich vooral ter reede van Batavia, Onrust, Padang en in de Zuid- en Oosterafdeeling van Borneo. In het algemeen was de gezondsheidstoestand in dit laatste gewest bet minst gunstig; de meerdere diensten in sloepen gedurende den nacht, de> moeras „itwasemini der rivieroevers en het zeldzamer in de gelegenheid zun om versch voedsel te bekomen gaven aldaar, meer dan in andere stations, aanleiding tot-koortsen , dysenterie
en berri-berri-ziekten. . , , . Buiten een 27tal lijders die niet tot het eskader behoorden, kwamen by hetzelve in het geheel in behandeling 5848 Europeanen en 1583 inlanders te zamen 7431 we ke ciifers in't vorig jaar, ongerekend 44 niet tot de zeemagt behoorende lijders, respectiveljk waren 6472en 1493, of te zamen 7965. Over het tweede halfjaar 1861 ontbreken echter de opgaven van het stoomschip de Vecht, en over het tweede halfjaar 1860 die van vier andere bodems. Volgens de indeeling der ziekenrapporten kwamen dit jaar voor:
endemische ziekten ., • v . . . . 289 epidemische » ,- , 1899 sporadische » 595 verwondingen en accidenten 977 chirurgische ziekten . , . 169
oogziekten
venerische ziekten
koortsvrije huidziekten • Te zamen 7431
Van het totaalcijfer der behandelden overleden in 1860 73 Europeanen en 17 inlanders en in 1861 69 Europeanen en 33 inlanders, waaronder in beide jaren respectivelijk 8 en 6 sterfgevallen ten gevolge van verwondingen of accidenten. Het personeel van de geneeskundige dienst bestond op 31 December 1861 uit 35 offideren van gezondheid, waarvan 1 dirigerend, 2 van de 1ste, 22 van de 2de, en 10 van de 3de klasse.
Stationering. Met uitzondering van de stations ter Westkust van Sumatra en van Borneo, hebben alle stations voldoende bezet kunnen worden, waardoor echter de gelegenheid ontbrak om op Java steeds eene genoegzame reserve voor de dienst gereed te hebben. De stationsbezetting heeft zich volgender wij ze afgewisseld: noordwestkust van Sumatra, eene schoenerbrik en eene stoomkorvet, tijdelijk versterkt met eene korvet, doch vervolgens vervangen door een schroefstoomschip, later slechts eene korvet ; oostkust van Sumatra, een raderstoomschip, later vervangen door een schroefstoomschip ; wateren van Kiouw en Lingga, 1 schroefstoomschip; Westkust van Borneo, eerst in het laatst van t jaar 1 schroefstoomschip; Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo en Oostkust van Borneo, 1 schroefstoomschip en 2 raderstoomschepen, later 2 schroefstoomschepen e n 1 raderstoomschip, bij afwisseling versterkt met 1 schoenerbrik; wateren van Celebes en onderhoomheden, 2 schroefstoomschepen, waarvan één tijdelijk, benevens 2 raderstoomschepen; wateren der Molukken, 1 schroefstoomschip; wateren van Menado en Ternate, 1 schroefstoomschip. In de wateren van Japan bleef tot in November eene brik gestationeerd, welke alstoen vervangen werd door een schroefstoomschip.
§ 3. Gouvernementsmarine. (1)
Sterlete enz. Het algemeen beheer over dezen tak van dienst welker vroegere benamin- van „Gouvernements- schoeners en kruisbooten" by Indisch besluit van 22 Augustus °1861 n». 32 (Indisch Staatsblad n°. 75) vervangen is door die van » Gouvernementsmarine" is opgedragen aaneen officier van het sedentair zeewezen in Nederlandsch Indie,
(») Zie de noot bij « Zeemagt" hiervóór.
45
met den rang van kapitein-luitenant ter zee of luitenant ter zee lste klasse, en den titel van chef der gouvernementsmarine. De vaartuigen, aan de verschillende gouvernementen en residentien toegevoegd, staan onder het onmiddellijk beheer der gewestelijke autoriteiten. Bij het eind van 1860 bestond de sterkte der gouvernementsvaartuïgen uit : 1 (zeil-) schoener lste charter, 1 schroeftransportschoener à 80 paardekracht, 1 ijzeren raderstooinschip à 80 paardekracht, 1 stoomadviesvaartuig à 80 paardekracht, benevens 67 kruisbooten; deze laatste alle van weinig diepgang en bewapend met een 3ponds kanon op cirkelslede en 4 metalen draaibassen op bolders. Hiervan werden in den loop van 1861 buiten dienst gesteld de schoener lste charter, benevens 5 kruisbooten ; doch daarentegen kwamen gereed de 2 blijkens 't vorig verslag in aanbouw zijnde houten raderstoomschepen van 80 paardekracht (Bronbeek en Telegraaf), benevens 8 kruisbooten, zoodat bij het eind van het jaar in dienst waren:
5 stoomschepen :
stoomadviesvaartuig Boni,
raderstoomschepen Kapoeas,
Bronbeek, \ alle van 80 paardekracht; Telegraaf, transportschroefschoener Java,
en 70 kruisbooten.
Bovendien waren op dat tijdstip uit Nederland aangekomen de 5 blijkens 't vorig verslag aldaar aangekochte of bestelde bodems. Geen van deze was echter toen in werkelijke dienst. Het schroeftransportschip van 170 paardekracht Hertog Bernard was namelijk tot het ondergaan eener meer doelmatige inrigting in timmering opgenomen bij de fabriek voor de marine en het stoomwezen te Soerabaija, na afloop waarvan hetzelve vooralgemeene diensten zoude bestemd worden. De stoomsloep van 4 paardekracht, aanvankelijk toegevoegd aan de formatie der gouvernementsvaartuigen in de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo, werd voor de dienst minder bruikbaar bevonden en uit dien hoofde publiek verkocht. De twee ijzeren stoomkanonneerbooten Barito en Tjinrana, ieder van 25 paardekracht, en de stalen stoomkruisboot Sailoos, van 20 paardekracht, werden, na bij opgemelde fabriek te zijn ineengezet, te water gelaten en onder stoom beproefd. Van de beide kanonneerbooten zullen vermoedelijk goede diensten te trekken zijn voor kust- of rivierbekruising, tot welk einde men dan ook eene derzelve dacht te bestemmen voor de wateren der residentie Soerabaija; de stalen kruisboot daarentegen bleek voor het daarmede beoogde doel, den overvoer van passagiers of militairen, te weinig ruimte aan te bieden, en zou daarom, naar was voorgesteld, worden gebezigd tot bevordering der gemeenschap langs de rivieren in de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo en tot het slepen van praauwen en vlotten, waarvan aldaar veeltijds gebruik wordt gemaakt voor den overvoer van militairen, vivres enz.
^ Ten einde de verschillende stations, aan welke in de laatste jaren tot het vervullen van tijdelijke diensten elders gemiddeld een 20tal kruisbooten waren onttrokken, op nieuw te kunnen versterken, besloot het Indisch Bestuur dit jaar tot den aanbouw van nog een 15tal dezer vaartuigen boven de formatie, doch ditmaal niet bij de particuliere werf te Dassoon (Rembang), waar men met werkzaamheden als overladen was, maar bij een Chineschen bouwmeester te Batavia. Twee dezer kruisbooten waren nog vóór het einde des jaars afgeleverd en konden in allen deele gelijkgesteld worden met die van Dassoon. De aanbouw te Batavia levert het voordeel op, dat minder vertraging in de aflevering, wegens den dikwerf gevaarvollen overvoer van Rembang, ondervonden wordt, terwijl het werk steeds door deskundigen wordt gadegeslagen, waartoe zich te Dassoon, bij ontstentenis van deskundig gouvernements-personeel, geene gelegenheid aanbiedt. Van de 3 houten raderstoomschepen, blijkens 't vorig verslag ter laatstgenoemde plaatste in aanbouw, bleef nog één onder handen. De werktuigen voor deze bodems zijn hier te lande vervaardigd.
Het personeel der gouvernements-marine bestond onder ultimo 1861, met inbegrip van 5 personen, die ter zake van den overvoer van den stoomer Hertog Bernard slechts een tijdelijk verband hadden aangegaan, uit 42 Europeanen : 7 gezaghebbers, 19 stuurlieden, 16 machinisten en maehinist-leerlingen, en 1654 inlanders: 70 djoeragans, 79 mandoors, 318 roergangers, 1101 matrozen, 71 vuurstokers, 7 koks, 2 hofmeesters en 6 timmerlieden.
12
46
Bovendien werd nog voor memorie gevoerd de bemanning (ten getale van 6 -personen) van het stoomvaartuig Draak, hetwelk in 1860 van de sterkte was afgevoerd en ter beschikking gesteld van den chef der gouvernements-telegraphen (1). Van het in dienst zijnde Europeesch personeel, dat geheel tot de kategone van burgerlijke ambtenaren behoort, zijn 13 opvarenden, meerendeels 2de en 3de stuurlieden, afkomstio- van de Kweekschool voor de Zeevaart te Amsterdam. In den laatsten tijd moesten °deze, uit hoofde van mindere bekwaamheid, in den rang van lsten stuurman veelal worden voorgegaan door stuurlieden afkomstig van de Koninklijke Manne of van de koopvaardijvloot. Door eene uitbreiding der studiën aan genoemde kweekschool en eene verlenging van den duur der opleiding zou daarom getracht worden hierin ten behoeve der voor deze dienst verder bestemd wordende jongelieden verbetering te brengen. Met uitzondering van de gezaghebbers en machinisten, die door den GouverneurGeneraal worden benoemd, wordt het Europeesch en inlandsen personeel door den chef der gouvernements-marine aangesteld en ontslagen; wordt eenig vaartuig buiten dienst geteld, dan wordt de bemanning in den regel aangehouden tot zoolang zij weder kan worden geplaatst. . Bene gunstige bepaling voor de hier bedoelde opvarenden was die, vervat in het gouvernementsbesluit van 25 Junij 1861 n°. 16, waarbij, ook met het oog op de steeds grootere moeijelijkheden waarmede de werving voor de dienst der gouvernementsvaartuigen gepaard ging, in de bestaande tari ven van voeding en bezoldiging verbetering werd gebragt. Bij die gelegenheid werd tevens door toevoeging van een kok en een timmerman aan de bemanning der gouvernements-stoomvaartuigen eenige uitbreiding gegeven.
Stationering. D« kruisbooten, gestationeerd in oorden waar de rust niet gestoord werd, verrigten meerendeels de diensten, voorgeschreven bij Indisch Staatsblad 1849, n°. 20, dat fs het waken tegen kust- en zeeroof, het tegengaan van sluikhandel, en het transporteren van militairen, gouvernementsgoederen en gelden. Van vele der kruisbooten werden gewigtige diensten getrokken, en voornamelijk van negen, die gedurende het geheele jaar een deel der maritime magt in de wateren der Zuid- en Ooster-afdeehng van Borneo uitmaakten. . . Derwaarts keerde, na voleindigde reparatie, ook het stoomschip Bom terug, welke bodem weder niet minder belangrijke diensten dan 't vorige jaar bewees. De stoomer Kapoeas, gestationeerd ter Westkust van Borneo, werd voornamelijk gebezigd voor togten op de Boven-Käpoeas-rivier, waartoe dit vaartuig uitmuntend geschikt is. Voor de dienst in de wateren van Banka werd bestemd de nieuw aangebouwde stoomer Bronbeek, ook ter bevordering van de gemeenschap met en den overvoer van kleine transporten enz. naar Djambie en Palembang, terwijl de pas in dienst gestelde stoomer Telegraaf naar de Moluksche wateren werd gezonden, ter beschikking van den gouverneur der Moluksche eilanden. Het schroeftransportschip Java eindelijk heeft in 1861 nagenoeg uitsluitend dienst gedaan tusschen Banjermasin en Batavia ter overbrenging van rmhtairen en gouvernements-dépêches en goederen; enkele malen werd die bodem voor tusschenreizen naar andere plaatsen bestemd en ook in voorkomende gevallen ter adsistentie van m nood verkeerende schepen afgezonden.
§ 4. Inrigtingen tot de zeemagt betrekkelijk.
a. Commissie tot verbetering der Indische zeekaarten (2).
De werkzaamheden gedurende 1861 waren weder niet minder belangrijk dan in vorige jaren. Ofschoon wegens beperktheid van het personeel vele voor de scheepvaart belangrijke gegevens onbewerkt moesten blijven liggen, was de commissie echter in de gelegenheid in den loop van het jaar de kaarten uit te geven, vermeld op de onder lit. E bijgevoegde aantooning, en alhoewel de meeste kaarten, als zijnde zamenstellmgen uit verschillende schetsen, peilingen enz., in naauwkeurigheid te kort schieten, is toch,
(1) In September 1863 , in verband met de intrekking der onderzeesche telegraaphverbinding, weder tot de gouvemements-marine teruggebragt.
(2) Vergeliik de Javasche Courant van 25 Maart 1863 , waarin tevens melding gemaakt wordt van de verrigtingen der commissie gedurende 1862. Over de geographische dienst wordt gehandeld m hoofdstuk K, % 1.
47
volgenshet oordeel der commissie, de publicering dezer gegevens voor de zeevaart ende nog weinig bekende Indische vaarwaters niet van belang ontbloot. Even als vroeger, ondervond de commissie weder van verschillende zijden, maar vooral van de officieren der marine, belangrijke medewerking in het bijeenbrengen van hydrographische gegevens en ook in het onderzoek naar de oorspronkelijke benaming van vele onder verbasterde namen bekend staande eilanden, vaarwaters, bergen, enz. ° De verschillende bij de commissie ingekomen schetskaarten en opnamen zijn aangeduid in de boven bedoelde bijlaag lit. E. ^ » s
De opnemingen in Straat Banka werden met het daartoe bestemde vaartuig Pylades voortgezet; de uitkomsten van een gedeelte dezer werkzaamheden zouden, ten gerieve van de vaart op Palembang, spoedig door de commissie worden uitgegeven. Ook verwachtte men, dat de werkzaamheden der geographische dienst weldra de noodige punten zouden op averen voor de berekening der triangulatie, waardoor alsdan de aansluitingen van volgende opnamen behoorlijk zullen verzekerd zijn. Even als zulks vroeger door de commissie plaats had, werd ook weder dit jaar eene lijst der ontdekte reven aan de verschillende plaatselijke autoriteiten aangeboden, om bilde havenmeesters ter inzage te worden gedeponeerd, en werden de vreemde oorlogsschepen, die Batavia aandeden, kosteloos van de noodige zeekaarten te voorzien.
e. Bebakening, kus t verlichting en loodswezen. (1.)
Even als vroeger, werd ook dit jaar de zorg voor eene behoorlijke bebakening niet uit het oog verloren. Ook de verbetering der kust- en havenverlichting had, in verband tot het in 1859 aangenomen stelsel, geleidelijken voortgang. De beide in aanbouw zijnde licht-etablissementen, een tot kustlicht te Tandjong-kalian nabij Muntok (Banka), en een tot »avenhcht te Batavia, naderden hunne voltooijing, en thans waren voorstellen gedaan betreffende de kustverlichting van de vaarwaters vanen naar de reede van laatstgenoemde plaats, naar aanleiding waarvan, bij Indisch besluit van 3 Junij 1861 n» 2 bepaald werd, dat dit stelsel zou bestaan uit vier katadioptrische lichten, en wel een van de 3de orde op Menscheneter-eiland, een van de 2de orde op Noordwachter-eiland, een van de 4de orde op de zuidpunt van Middelburg-eiland, en een van de 2de orde op den westkant van het eiland Edam.
Met de voorgenomen daarstelling van een kustlicht op Oedjong-djalie (de noordwestelijke punt van de residentie Japara) had men nog geene verdere vorderingen kunnen maken dan de aanwijzing van het emplacement daartoe (2) De in overweging zijnde nieuwe regeling van het loodswezen bleef nog in behandeling.
c. Haven- en equipage-departementen, werven en pakhuizen.
Sedert de haven- en equipage-departementen op de drie hoofdplaatsen van Java, bakens Indisch Staatsblad 1860, n°. 35, 67 en 75, achtereenvolgens van den staat der sedentaire betrekkingen bij het zeewezen zijn afgevoerd en tot eene burgerlijke instelling verklaard, behelzen de bijdragen van het marine-departement hieromtrent geene biizonderheden meer. (3) • " J
d. Marine-etablissement op het eiland Onrust.
Gedurende 1861 werden bij deze inrigting niet minder dan 41 schepen hersteld of gedokt, en daaronder 9 van het eskader, 2 van de gouvernements-marine, 2 vreemde oorlogsbodems en 28 particuliere schepen, onder welke laatste 14 Nederlandsche en 10 Nederlandsch-Indische. Buiten de boven vermelde werkzaamheden werden voor ver
(1) Vergelijk voorde sedert plaats gehad bettende reorganisatie van dezen tak van dienst, en deszelfs verklanng tot eene burgerlijke instelling, ressorterende onder de directie der middelen en domeinen he reeds m tvong verslag aangehaald Indisch. Staatsblad 1862, n°. 65.
(2) Voor de daarstelling van het in 't vorig verslag bedoelde kustlicht op Poeloe-Katang (Karimon-Java eilanden) en van een aantal andere licht-etablissementen, zijn in de tweede helft van 4862 voorbereidende terrein-opnamen bevolen. Bij die gelegenheid is tevens de volgorde vastgesteld, waarin de oprigtino•dier lichten (te zamen il m getal) zal plaats hebben. v e s e
(3) Daar ook in andere afdeelingen van dit verslag de toestand der havens onbesproken ia gelaten is onlangs de aandacht van den Gouverneur-Generaal op deze leemte gevestigd geworden.
48
schillende andere oorlogsschepen, niet bij het etablissement aanweztg, vele rondhouten sloepen en andere inventaris-goederen aangemaakt en verzonden, terwijl voor het telegraaph-stoomvaartuig eenige werktuigen werden vervaardigd. De gebouwen en verdere inrigtingen werden bij voortduring in den « r . sehten sUa »ehouden, en waar noodig verbeterd of uitgebreid. In het dr, vend droogdok had zich Ltusschen een lek geopenbaard, hetwelk zoodanig was toegenomen, dat schepen van eenige a l e t i n g s k J J m e t de uiterste inspanning van het dok gebruik konden maken Onder de dwangarbeiders, wier aantal gemiddeld 228 bedroeg, werden verschillende meer of minder bekwame ambachtslieden gevonden. Hun gedrag was over het algemeen Ter goed Daarentegen veroorzaakten de Chinesche werklieden, vooral die van Batavia LrkomstiK, der politie meerdere moeiten; allengs kwam hierin echter verbetering. DeTezondheidstoestand bij het etablissement was over 'tgeheel niet ongunstig; onder het inlandsen personeel intusschen minder goed dan onder de Europeanen. Ongerekend'de toelagen aan die dwangarbeiders welke in eenig — d e n werkeesteld, werd gedurende 1861 aan arbeidsloonen betaald f 52 334,52 , tegen f41741,825 in 1860; terwijl aan materialen verbruikt werd voor eene waarde van f 191706,755, welk cijfer in 't vorig jaar beliep f 167 452,62.
e. Marine-etablissement te Soerabaija.
Behalve de voorzieningen aan verschillende werktuigen van het etablissement zelf, en den aanmaak van goederen voor sommige niet bij het etablissement aanwezige schepen ondergTngen niet minder dan 17 schepen van het eskader en 3 gouvernements-stoomers aan romp, tuig als anderzins min of meer belangrijke herstellingen. Het d r i W droogdok was voortdurend en dikwerf door zware schepen bezet, zonder dat het in het minst geleden had. In het geheel maakten 46 bodems, en daaronder 24 particuliere stoom- en zeilschepen , van hetzelve gebruikt. De langste, tot dusver in Indie aanwezige oorlogsschepen (de schroefstoomschepen Vice-Admiraal Koopman en Citadel van Antwerpen) werden er zonder bezwaar in opgenomen. Het bassin was nog niet op de bepaalde diepte; door voortdurend baggeren had men echter oP nieuw een weinig gewonnen vóör en in de keel van het bassin, zoodat thans een schip van 5 el
" ^ L Z T ^ ^ l ^ ^ ^ ^ ^ getale op ; nog immer ontbraken een SOtal koppen aan het bepaalde getal van 100 kettinggangers. Gedurende 1861 werd bii dit etablissement aan arbeidsloonen uitbetaald f 136 670,39 en aan materialen verbruikt voor eene waarde van f 232 244,51. Voor 1860 worden die cijfers nader opgegeven als te hebben bedragen f 157 999 en f211748,93.
ƒ. Fabriek voor de marine en het atoomwezen te Soerabaija.
De werkzaamheden bij deze inrigting waren in 1861 weder m f f ^ a a r o n T e r ^ Het getal voltooide of onder handen genomen bestellingen behep 127, en daaronder 74 foor he" marine-departement (ten behoeve van oorlogsschepen, etablissementen en magaZ e n en baggermofens), 24 voor de gouvernements-marine, 21 voor het civiel departement (ten dienste van mijnwezen, havenwerken en bebakening), 3 voor particulieren en 5 voor de fabriek zelve. , , Over 't algemeen onderscheidde zich het personeel, ook het inlandsch gedeelte, weder door goed gedrag, dienstijver en voldoende bekwaamheid ; evenzeer gaven de vele afstammelingen van Europeanen, bij het etablissement werkzaam, alle redenen van tevredenheid. Over de opkomst van het inlandsch personeel, dat gemiddeld bestond mt 677 man daags, tegen een gemiddeld loon van f 0,59 5 p e r hoofd, viel, met uitzondering der inlandsche feestdagen, niet te klagen. • De uitbetaalde arbeidsloonen beliepen in 1861 f 141219,44 tegen f 126 490,10 m het vorig jaar; terwijl de waarde der verbruikte materialen, toen volgens de nu ontvangen nadere opgaaf- f 142 393,985, dit jaar beliep f 160 431,745.
§ 5. Verrigtingen der zeemagt.
De zeemagt, die in het jaar 1861 toegevoegd was aan de landmagtin de Zuid- en Oosterafdeeling van Borneo, was slechts zelden in de gelegenheid om dadelijk deel te nemen aan de operatien van het leger ; hare diensten bepaalden zich dan ook grootendeels tot doen van militaire vertooningen, het overbrengen van troepen en vivres, het inwinnen
49
van berigten enz. Eenîge togten , aldaar meer bepaaldelijk ondernomen tot het doen van krijgsverrigtingen, leverden, daar de vijand zich slechts zelden vertoonde, meerendeels geen ander resultaat dan het vernielen van eenige versterkte punten of van in de rivieren gemaakte versperringen. Slechts bij eenen togt op de Karrau-rivier mögt het aan het stoomschip de Vecht gelukken den vijand gevoelige verliezen toe te brennen zoo door het vernielen zijner bezittingen als door het nederschieten van een vrij groot aantal hunner. Gelukkiger daarentegen waren de stoomschepen Gedeh en Reinier Claeszen in hunne pogingen tot uitroeijing eener rooversvestiging op Sailoos (een der Paternoster-eilanden), benoorden Sumbawa, welke vestiging eenige dagen te voren (in den loop van December I860) alleen door laatsgenoemden stoomer was aangetast geworden, die toen echter, zonder volledig het doel te bereiken, wegens gebrek aan victualie naar Macassar had moeten terugkeeren. Wel hielden de roovers , niettegenstaande debarquements-divisien van beide schepen dagelijks het eiland doorkruisten, en in weerwil van de hun reeds in December toegebragte zware verliezen, met eene ongewone hardnekkigheid nog ongeveer eene maand hun verzet vol; doch toen zij na een verwoed gevecht op 4 Januarij in het digtbegroeide gedeelte van het eiland voor goed eene schuilplaats zochten, gelukte het, door rustelooze vervolging en wegkapping van de wildernissen (waarbij vooral de Bimanesche vrijwilligers goede diensten bewezen), de nog overgebleven roovers tot den laatsten man gevangen te nemen.
In het geheel vielen ons in handen 4 roovershoofden, 44 roovers , 46 vrouwen , 35 kinderen en 9 slaven ; het verlies der onzen bedroeg in het geheel 7 manschappen , terwijl er 13 gekwetst werden ; van de gebezigde hulptroepen en koelies sneuvelden 6 man en werden 11 gewond. Kort daarop (in het laatst van February) vertrok de Gedeh, mede ter opsporing van zeeroovers,, naar het eiland Pamandagan, met een vijftigtal manschappen uit het garnizoen van Macassar aan boord. Bij genoemd eiland geankerd, werden dadelijk de gewapende sloepen afgezonden met eene debarquementsdivisie sterk 100 bajonetten. Na eenige togten ontdekte men eene sterk bemande en bewapende praauw. Deze werd onmiddellijk aangevallen, en weldra mögt het gelukken de roovers, hoezeer zij zich hardnekkig verdedigden, te overmeesteren ; drie hunner vielen ons in handen, terwijl de overigen, en daaronder ook een berucht hoofd, voor zoover men kon nagaan, allen sneuvelden. Van onze zijde had men geen verliezen te betreuren. Eene menigte wapenen werden veroverd en eenige slaven bevrijd. De Gedeh stevende vervolgens naar Kapoposang om ook aldaar een onderzoek in te stellen, en mögt bij die gelegenheid nog een tweetal roovers gevangennemen, die naderhand bleken afkomstig te zijn van eene tweede rooverspraauw, welke zich in tijds uit de voeten had weten te maken. Tot beteugeling van den zeeroof hadden voorts, soms meermalen, togten en bekruisingen plaats in Straat Riouw, in de vaarwaters tusschen de Anambas-, Natunas- en Tambilan-eilanden, in de wateren van Banka en meer bijzonder langs den Sumatrawal, in de wateren van Billiton, in Straat Macassar (op welken togt, ofschoon zonder voldoend gevolg, verscheidene plaatsen werden aangedaan die verdacht werden van met zeeroovers te heulen, of wel bekend staan als door dezen meermalen bezocht te worden), langs de oostkust van Borneo, en eindelijk het geheele jaar door in de wateren van Menado en Ternate; op welke bekruising onder andere de nooidkust van Celebes, Bangaai en de wateren van Batjan werden bezocht. Op al deze togten mögt men slechts luttel slagen. Wel ontving men nu en dan berigten van de verschijning van roovers of mededeelingen aangaande hun verblijf, doch bij aankomst van het stoomschip was het gewoonlijk reeds dagen geleden dat de roovers zich vertoond hadden en verdwenen waren, terwijl ook de onderzoekingen naar hunne verblijfplaatsen in den regel vruchteloos afliepen. Echter werden in den aanvang van April op eenen togt van de Mei/nier Claeszen, in Straat Macassar, op een der Pangalasian-eilanden, en kort daarop ook bij de Tipor-baai, eenige rooverspraauwen ontdekt, doch de gesteldheid van het vaarwater verhinderde hare vervolging.
Intusschen blijkt uit het als bijlage lit. F hierbij overgelegd beknopt overzigt der gedurende 1861 afgenomen verhooren betrekkelijk den zeeroof, dat alleen door het welgelukken der expeditie tegen Sailoos de resultaten van 1861 reeds belangrijk waren te noemen. (1)
(1) Zie voor eene in April 1862 plaats gehad hebbende belangrijke ontmoeting met zeeroovers in de baai van Lobo (Sangir-eilanden) de Javasche Courant van 4 Junij 1862 {Staats-courant van 29 Julij daaraanvolgende). Over maatregelen, in overleg met andere mogendheden te nemen, wordt gehandeld in § 16 der Memorie van Beantwoording betreifende de definitive vaststelling van hoofdstuk IX der Staatsbegrooting voor 1863 (n°. XCIII van de gedrukte stukken der zitting 1862/03).
13
50
Menigvuldig waren overigens de diensten in de verschillende stations. Zoo werden, behalve de verrigtingen in de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo, tot bevordering van politieke oogmerken, het houden van toezigt, het volbrengen van speciale zendingen, het vertoonen van de vlag, het inwinnen van berigten, het minnelijk vereffenen van geschillen als anderzins, dikwyls meer dan eens reizen gedaan naar Djambi, Reteh en Indragiri, de Lampongsche kusten, Atjeh , Sibogha, Singkel, Goenong Sitolie, naar Siak, Bangkalis en eenige nabij gelegen eilanden, naar Lingga, de Karimon-eilanden, Nias, naar verschillende plaatsen op Banka, naar Koetei en Passir, Bima, Bonerate, Rioem en Saleijer, Sindjai en Boeton, verschillende plaatsen op Timor, Flores, Savoe, Rotti en eenige omliggende eilanden, naar Barroe, Tanette, Segirie en Warroe, Mouton en Parigi, zoomede naar Saparoea, Banda, Goram en Ceram, terwijl eindelijk Zr. Ms. brik Cachelot tot in November, als wanneer zij vervangen werd door het schroefstoomschip Vice-Admiraal Koopman, in de wateren van Japan station bleef houden, en aldaar onder andere Nagasaki, Kanagawa, Hiogo , Jokohama en Jeddo bezocht. Behalve de transport- en sleepdiensten, waartoe nu en dan de hulp der marine moest worden ingeroepen, en enkele reizen uitsluitend in het belang der hydrographie (tot welk doel men trouwens elke reis zooveel mogelijk benuttigde), werd nog, met gewenschten uitslag, aan een zestal in nood verkeerende koopvaarders de vereischte hulp verleend in het vlot brengen der bodems, de berging der lading of het opnemen en verzorgen der bemanning.
, E. Regtswezen en politie. (1)
I. BESTANDDEELEN DER WETGEVING.
§ 1. In het algemeen.
Pandelingschap. Omtrent dit onderwerp valt voor 1861 niets te vermelden dan eene nadere beslissing (Indisch Staatsblad 1861, n°. 11 en 79) omtrent de bestemming van het op de registratie der pandelingen geheven wordende regt. Voor de residentie Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo bleef de ten vorigen jare bevolen tijdelijke buiten-werking-stelling van het reglement op het pandelingschap (Indisch Staatsblad 1859, n°. 43, en I860, n°. 4) gedurende 1861 gehandhaafd, omdat de rust in dat gewest nog niet genoegzaam hersteld was te achten om tot dien ingrijpenden maatregel over te gaan. (2)
Begeling van het regtswezen in de buitenbezittingen. De Indische Regering bragt het onderzoek van de haar ter goedkeuring aangeboden ontwerp-reglementen op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in den loop van dit jaar ten einde, met het gevolg dat ten aanzien van sommige wijzigingen vooraf eene raadpleging der betrokken
(i) Zie voor eenige tot dit onderwerp betrekkelijke regelingen in de landschappen Boeleleng en Djembrana (Bali) het medegedeelde in hoofdstuk O, afdeeling III hiervóór, onder het hoofd »Bali en Lombok", en aldaar meer bijzonder de punten 6".—13°., 23°. en 24°.
(2) Met 1 Januarij 1863 weder ingevoerd {Indisch Staatsblad 1862, n°. 140). Uit de in 'tlaatst van 1863 ontvangen berigten nopens de werking van het hier besproken reglement in die bezittingen buiten Java en Madura, waar hetzelve reeds vroeger was ingevoerd, is gebleken dat het pandelingschap niet of nagenoeg niet meer bestaat in Benkoelen, op de Banda-eilanden, zoomede in de afdeeling Gorontalo (Menado). In de overige tot de residentie Menado behoorende Eijkjes is de bevolking in het bezit harer staatkundige en huishoudelijke regten gelaten, zoodat aldaar geene sprake kon zijn van de invoering van het reglement. Evenzeer is dit het geval ten aanzien der zelfbesturende vorsten en inheemsche bevolking der Wester-afdeeling van Borneo. In het Rijk van Sambas kon intusschen het pandelingschap mede als niet meer bestaande worden aangemerkt. In het gouvernement van Celebes en onderhoorigheden werd het reglement tot dusver alleen geldende geoordeeld voor pandelingen bij Europeanen, Chinezen en andere vreemde Oosterlingen in dienst, doch eene »dadelijke" afschaffing van het pandelingschap onder hen werd voor alsnog ontraden. Op de eigenlijk gezegde inheemsche bevolking in het gemelde gouvernement is het reglement slechts toepasselijk voor zoover daardoor geen inbreuk wordt gemaakt op de haar gelaten politieke en huishoudelijke regten. Intusschen zijn overwegingen aanhangig om het reglement ook ten aanzien der inheemsche bevolking van Celebes regtstreeks in te voeren. Buiten Java en Madura is het pandelingschap uitdrukkelijk verboden : in het gouvernement van Sumatra's Westkust, de Lampongsche districten, de residentie Palembang, op de eilanden Banka en Billiton, in de residentien Riouw, Amboina, Ternate en Timor, zoomede in de Minahassa van Menado {Indisch Staatsblad 1859, n°. 43 en 101).
51
stukken wedef Z f• f 7 " ^ ^ ^ «""^ T e d î e n e i n d e ^ d e n de b l den ™ g , m , • l V ï ï ' ] e n g ° ^ e m e m ^ ^ - o o m m ; s s a r i s voor deze rege«g, den gewezen raadsheer ,n het Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie mr K H I D T ™ NOLTHESIÜS. In verband meteenen ander werden tevens eenige andereontwen. ' r e g e l t e n van den vroegeren gonvernements-commissarïs voorloopig n^t v o o r goelkeu ring vatbaar geoordeeld (1). ° goedKeu
§ 2. Burgerlijk en handeltregt.
huwelijken van inlandsche Christenen in het gouvernement der Molukken. Bij publicatie van den Isten December 1851 (Indisch Staatsblad n». 70) zijn vastgesteld eenige bepae Z ä ^ T l l T H t gV-n hUWeliJken Van inlandSChe ChristeD- in de Moluks*e
b dte klaïe v^ W T" m t U S S C h e n ^ ^ d a t ^ " * > V a n h e t huwelijksregt bij deze k asse van ingezetenen geen vaste regelen bestonden. Ten vervolge op de voor
f o u v e r t l n ; ' w g ^ ^ S ^ ^ V°° r d e i n l a n d ^ h e Christenen in het gemeld szzzsgr^ van Wlijkenz°° onderiing ais - »•«*•— * «
Ten opzigte der huwelijken der inlandsche Christenen onderling werd de bestaande Ä S Ä Ä : 8'"d eM'" te™ü' *™sa"de L"°»h™*»
dat deze worden gesloten overeenkomstig de wettelijke voorschriften, bestemd voor den landaard van den man of waaraan deze laatste zich vrijwillig heeft onderworpen; dat by de_ bedoelde huwelijken het den man, die tot de inlandsche Christenbevolking behoort, vnj staat zich, overeenkomstig het bepaalde bij art. 15 der bepalingen omtren°t de mvoering van en den overgang tot de nieuwe wetgeving, aan de geheele Europesche wetgeving aangaande het burgerlijk en handelsregt te onderwerpen; § E u r 0 P e S c h e
J l f T r t " t 1 r 0 U W V a U r e g t S W e ^ e -Verworpen wordt aan de voorschriften van het burgerlijk en handelsregt, welke voor haren man verbindend zijn.
Gemengde huwelijken (2). Het aantal dezer huwelijken, in de beide vorige jaren achtereenvolgens 43 en 39, bedroeg dit jaar 57, als: binnen het regtsgebied van den raad van justme te Batavia 20 van dien te W r a n g 13, te Soerabaija 7, te Padang 1, te Ma assar 1, te Amboina 9 te Banda 4 en te Ternate 2. Van die 57 huwelijken werden er 12 aangegaan tusschen Europeanen en inlandsche niet-Christenen. In 1859 en I860 was dit crjfer respectively^ 17 en 7.
§ 3. Strafregt (3).
ßotlingslagen. Bij de Indische Regering zijn in overweging genomen de nadeelige gevolgen voor de gezondheid van den veroordeelde, welke soms kunnen voortvloeien uit de toepassing der straf van rottingslagen; inzonderheid waar deze tot het maximum van 40 slagen wordt ten uitvoer gelegd. De uitslag daarvan leidde tot de conclusie, dat die nadeelige gevolgen, welke bleken zeer zeldzaam te zijn, reeds zooveel mogelijk worden voorgekomen door art. 23 der Bepalingen ter regeling van eenige onderwerpen van Strafwetgeving, volgens welke de straf moet worden ten uitvoer gelegd in tegenwoordigheid van den resident of van een daartoe door hem aan te wijzen beambte, met de verpligting om de strafoefemng te doen staken wanneer de verdere ten-uitvoer-legging de gezondheid van den veroordeelde zou in gevaar brengen. De Regering meende zich dan ooK te kunnen bepalen tot eene aanschrijving aan den procureur-generaal bij het Hooegeregtshot, houdende aanbeveling om door vermaning en teregtwijzing te voorkomen dat
J V M Ï O S S T ^ZÏÏ N°1THEKIÜS.is raet d e voortzetting van dezen arbeid belast geworden eerst mr T E D K 2 B ; ^ i ' van justitie bij den raad van justitie te Batavia , er? nu laatstelijk mr. X. n. DEE .KADEEËN , raadsheer m het Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie.
(2) Zie ook het aangeteekend9 hieromtrent in bijlage lit. O.
W H e t i 0 0 ' d e C O m m i s s i e, v o o r d e strafwetgeving (zie het vorig verslag, bladz. 46) ontworpen strafwet
52
de oplegging der straf van rottingslagen in eene wreede strafoofening ontaarde of daaraan zwakke en ziekelijke gestellen worden blootgesteld. (1)
Tucht op de koopvaardijschepen. Onder afkondiging bij Indisch Staatsblad 1861, n°. 100, ten vervolge op Indisch Staatsblad 1858, n°. 122, van meerdere artikelen der wet van 7 Mei 1856 (Nederlandsch Staatsblad n°. 32), houdende bepalingen omtrent de huishouding en tucht op de koopvaardijschepen, werden bij ordonnantie van 15 October 1861 {Indisch Staatsblad n0. 101) eenige voorschriften uitgevaardigd, ten einde aan de gezagvoerders van koopvaardijschepen in Nederlandsch Indie de noodige hulp van de plaatselijke autoriteiten te verzekeren.
Vergoeding der hosten wegens tolken ten behoeve van inlanders in strafzaken. De overtuiging der onredelijkheid om den inlander in zijn geboorteland voor de onbekendheid van den regter met zijne taal te laten betalen, heeft geleid tot de bepaling, bij besluit van den Gouverneur-Generaal dd. 18 Augustus 1861, n°. 3 (Indisch Staatsblad n°. 72), dat zoo dikwijls de regter in strafzaken, waarin eigenlijk gezegde'inlanders als beklaagden betrokken zijn, ingevolge de wet gebruik moet maken van tolken voor de overzetting van de Nederduitsche in eene inlandsche taal en omgekeerd, de kosten, aan het gebruik dier tolken veibonden, niet zullen worden verhaald op den beklaagde, maar ten laste blijven van den lande.
§ 4. Begtsvordering en regterlijke magt. (2)
Tractementen van den president en den vice-president van het Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie. De in 't laatst van 1859, in verband met de intrekking der door de titularissen genoten wordende toelagen , voor deze regterlijke ambtenaren toegestane organieke traciementsverhooging (ziehet verslag over 1859, bladz. 102), werd dit jaar bij een besluit van den Gouverneur-Generaal van 22 Augustus, behoudens verkregen regten, op's Konings magtiging ingetrokken, omdat zij aanleiding gaf tot het opperen van niet ongegronde gelijke aanspraken van de zijde van andere hooggeplaatste ambtenaren.
Tijdelijke voorziening in de afdoening van hangende zaken in de ode (regterlijke) afdeeling op Java. Vermits bij het groot aantal voor de regtbanken van omgang in de 5de afdeeling (3) hangende zaken het Hooggeregtshof van oordeel was, dat de omgaande regter in genoemde afdeeling deze, zelfs bij de meest buitengewone inspanning, onmogelijk alle zou kunnen bijwerken en tevens de nieuw aan te brengen zaken in behandeling nemen, zoo werd op voordragt van dat regterlijk collegie, bij Indisch besluit van 23 February 1861, n°. 1, bepaald dat, zoo als vroeger reeds meermalen gebeurd was, een regterlijk ambtenaar tijdelijk in commissie zou worden gesteld om als buitengewoon omgaand regter in de 5de afdeeling op Java, bijgestaan door een regterlijk ambtenaar als griffier, af te doen al de voor de regtbanken van omgang in die afdeeling tot op den dag zijner benoeming aangebragte strafzaken, welke bij de aanvaarding zijner commissie nog hangende zouden zijn.
Vermeerdering van het aantal leden bij de raden van justitie te Batavia en te Soerabaija. Ten gevolge van de toenemende werkzaamheden bij de regterlijke collégien, vooral sedert de gedeeltelijke toepasselijk-verklaring (Indisch Staatsblad 1855, n°. 79) van de Europesche wetgeving op de met de inlandsche gelijkgestelde bevolking (vreemde Oosterlingen), is bij Koninklijk besluit van den lOden April 1861, n°. 91 (Indisch Staatsblad n°. 46), met één lid vermeerderd het bij art. 119 van het Reglement op de Regterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie in Nederlandsch Indie voor de raden van justitie te Batavia en Soerabaija vastgestelde personeel.
Regeling voor de scherpregters in de buitenbezittingen. Bij besluit van den GouverneurGeneraal dd. 25 February 1861, n°. 17' [Indisch Staatsblad n°. 7), zijn voor de gouverne
(1) Over de wenschelijkheid der afschaffing van de straf van rottingslagen is intusschen in 1863 met de Indische Regering in overleg getreden.
(2) Zie ook bijlage lit GK
(3) Blijkens Indisch StaatsMad 1859, n°. S8, omvat deze afdeeling de residentien Madura en Bezoekie en de adsistent-residentie Banjoewangie.
53
men Leu Sumatra's Westkust en Celebes en onderhoorigheden van toepassing verklaard de bepalingen voor de bezoldiging van scherpregters en hunne knechten op Java en Madura (Indisch Staatsblad 1858, n°. 81), met voorziening wijders ook voor de^ overige bezittingen buiten Java en Madura.
üegtsmagt van den civilen gezaghebber van Beloe (Timor). In het belang eener betere handhaving der politie, is bij ordonnantie van 29 Mei 1861 (Indisch Staatsblad n°. 42) aan den civilen gezaghebber van Beloe te Atapoepoe (Midden-Timor) eenige daarbij omschreven regtsmagt toegekend.
§ 5. Militair regtswezen.
Over 1861 valt hieromtrent niets te vermelden. (1)
§ 6. Toestand der regtsbedeeling.
Ten vervolge op dat over 1859, bij het vorig verslag gevoegd, wordt thans als bijlage lit. G hierbij aangetroffen een verslag van den procureur-generaal bij hot Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie betreffende de werking van de sedert 1848 ingevoerde wetgeving over het jaar 1860. Een afzonderlijk verslag betreffende de statistiek der regtsbedeeling over datzelfde jaar werd reeds als bijlage lit. G bij 't vorig verslag overgelegd. Vervolgverslagen over 1861 zijn nog niet ontvangen.
II. POLITIE,
§ 1. In het algemeen.
Ter voorziening in het gebrekkige van de werking der politie in de residentie Sourakarta en in afwachting dat het tijdstip zal gekomen zijn, dat het beheer der politie, welke krachtens de overeenkomst van 1847 door den Keizer in zijn gebied wordt uitgeoefend, meer regtstreeks onder den resident zal kunnen worden gebragt, is bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 2 Augustus 1861, n°. 4, onder nadere en sedert verkregen goedkeuring des Konings tijdelijk ter beschikking van den resident gesteld een in de Javaansche taal bedreven en voor het houden van geregtelijke onderzoekingen geschikte ambtenaar met den rang van adsistent-resident (2). In de residentie Timor en het gouvernement van Celebes en onderhoorigheden werd het personeel der politiedienaren vermeerderd.
§ 2. Regt van verblijf.
Te gelijk met de afkondiging van het in het vorig verslag reeds vermelde Koninklijk besluit van 29 October 1860, n°. 68 (Indisch Staatsblad 1861, n°. 40), omtrent de toelating in Nederlandsch Indie van Nederlanders, anderes» Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen, werd onder n°. 41 van datzelfde Staatsblad afgekondigd eene ordonnantie van 29 Mei 1861, waarbij zijn vastgesteld de voorschriften, regelende de uitvoer ring van gemeld Koninklijk besluit, zoomede de modellen der acten van toelating, inwoning, vestiging en borgtogt. Nadere voorschriften ter verzekering van de regelmatige werking dezer bepalingen zijn vervat in het Indisch besluit van 28 Julij 1861, n°. 41 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch Indie, n°. 1069). Over het geheel zijn de nieuwe bepalingen, welker in-werking-treding bij voormelde ordonnantie werd bepaald op 1 Julij daaraanvolgende, in milderen geest zamengesteld dan die, welke daaraan voorafgingen. Als de meest belangrijke punten van verschil kan op het volgende worden gewezen. De onderscheiding tusschen acten van vast en van tijdelijk verblijf, naar gelang het Nederlanders of vreemdelingen gold (en met Nederlanders waren in dit opzigt gelijkgesteld vreemdelingen, welke gedurende tien jaren minstens in Nederlandsch Indie hadden gediend en eervol waren ontslagen), wordt in de nieuwe bepalingen niet aangetroffen ;
(1) Zie nopens de vervulling der betrekking van auditeur-militair de opmerking in bijlage Ut. Gr hierachter,
(2) De maatregel ia sedert tot ultimo December 1864 bestendigd. •
M
54
beide acten zijn door de vergunning toi inwoning vorvangen, die, ook voor vreemdelingen, niet anders dan met inachtneming der door het regeringsreglement voorgeschreven vormen mag worden ingetrokken. Uit deze vergunning tot inwoning vloeijen voor Nederlanders en vreemdelingen verschillende regten voort, voor beiden echter afwijkende van die, vroeger aan hunne toelating in Nederlandsen Indie verbonden. Onder de vorige bepalingen was als regel aangenomen, dat iemand, in het bezit eener acte van vast verblijf, zich mögt vestigen op alle plaatsen in Nederlandsen Indie, met uitzondering van die, waarvoor eene uitdrukkelijke vergunning werd vereisebt, zoo als de Vorstenlanden. Door do acte van tijdelijk verblijf was de vreemdeling tot de residentie Batavia beperkt, tenzij hem door de Regering, in het belang van den landbouw of van andere takken van nijverheid, was toegestaan zich elders dan te Batavia op te houden, of hem de toelating in eene vrijhaven was verleend. Het Koninklijk besluit van 27 October 1860, n°. 68, heeft hierin in zooverre verandering gebragt, dat een Nederlander krachtens zijne vergunning tot inwoning de bevoegdheid heeft om, behoudens de bijzondere bepalingen ten aanzien der residenten Djokdjokarta, Soerakarta en Madura, zich te vestigen overal waar een gouverneur, resident of adsistent-residerit gevestigd is (1); en elders alleen dan, wanneer hij eene nadere vergunning van den hoogsten gewestelijken gezaghebber verkregen heeft, tegen wiens beslissing echter, ter voorkoming ran willekeur, hooger beroep op den GouverneurGeneraal is toegestaan. Een vreemdeling, ter inwoning toegelaten , kan zich in alle voor den algemeenen handel geopende havens nederzetten , en ook tot vestiging elders eene nadere vergunning van den Gouverneur-Generaal bekomen. Even als de aan de toelating tot inwoning in Nederlandsen Indie verbonden regten, zijn ook de voorwaarden dier toelating aanmerkelijk gewijzigd , zoowel voor Nederlanders als vreemdelingen. Voor de eersten is de dubbele borgtogt, die van hen gevorderd werd, eenmaal bij bun vertrek uit Europa en andermaal bij hunne aankomst in Indie, afgeschaft; één van beide, ter hunner keuze, is thans voldoende. Verder is de borgtogt, vroeger voor ombepaalden tijd geldende, voor beide kategorien van personen tot drie jaren beperkt. Maar ook zonder dien vroeger onvermïjdelijken borgtogt, kan men thans ter inwoning worden toegelaten, mits ten genoegen van liet hoofd van gewestelijk bestuur bewijzende dat men genoegzame middelen van bestaan bezit, of door werkzaamheid verkrijgen kan. Wat nevens het reeds aangevoerde in de nieuwe bepalingen verder in het oog valt is, dat ook de aanvankelijke toelating in Nederlandsen Indie zooveel mogelijk gemakkelijk is gemaakt. Bij gebreke van een paspoort of andere geleidebrieven, kunnen de nieuw aangekoinenen worden toegelaten op eene eenvoudige aanmelding hunner personen, met opgave wio zij zijn, en van waar en met welk doel zij in Indie komen; in welk geval een bewijs van bekendheid; door twee ter goeder naam staande ingezetenen van Nederlandsen Indie géteekend, kan gevorderd worden. Zij die in Nederlandsen Indie aankomen met het doel om er te reizet:, kunnen daartoe, mits aan dezelfde vereischten voldaan hebbende, eene vergunning bekomen; deze geldt aanvankelijk voor den tijd van 6 maanden , maar kan na dien tijd worden verlengd. Ook werd de vraag overwogen , of door het Koninklijk besluit van 27 October 1860 eene herziening of wijziging van de bepalingen omtrent het toelaten van Nederlanders en ' vreemdelingen in de resideirtien Soerakarta, Djokdjokarta en Madura noodig zoude zijn. Onder da°ieekening van 5 November 1861, n°. 28 (Indisch Staatsblad n°. 109), werd besloten om, ten opzigte der vestiging van de bedoelde personen, het bestaande voorloopig te handhaven (2), terwijl wat het reizen in de residenten Soerakarta en Djokdjokarta betreft, met wettiging van hetgeen leeds'feiteHjk bestond, do hoofden van gewestelijk
(1) Volgens eene beslissing van December 1801 {Bijblad op het Indisch Staatsblad n". 1157), moeten met deze plaatsen gelijkgesteld worden de voor den algemeenen handel geopende havens . ook al is daar geen gouverneur, resident of adsisteut-resident gevestigd, omdat anders, in strijd met de bedoeling des wetgevers (vergelijk ook art. 1 van het bovenaangehaald Koninklijk besluit van 27 October I860), aan den vreemdeling meer regten souden zijn toegestaan dan aan Nederlanders.
(2) Vergelijk n°. 1123 van het Bijblad op het Indisch Staatsblad. Zie ook voor de bevestigende beantwoording der vraag, of het verblijf in de Vorstenianden , behalve op grond van de artt. 46 en 48 van het .regeringsreglement, ook om andere redenen kan worden ontzegd, n". 1112 van genoemd Bijblad.
55
bestuur op Java bevoegd zijn verklaard om, onder nadere goedkeuring van den Gouverneur-Generaal, aan Nederlanders en vreemdelingen, in Nederlandsen Indie ter inwoning toegelaten, passen uit te reiken tot het doen eener reis in de genoemde resldentien, onder voorwaarde evenwel, dat zoodanige ingezetenen ter goeder naam en faam bekend staan en de residenten van Soerakarta en Djokdjokarta tegen hunne tijdelijke toelating geen bezwaar Lebben. Volgens de vroeger vigerende bepalingen waren gegageerde militaire landsdienaren, die geen e acte van vast verblijf hadden aangevraagd, gebonden aan de plaats waar het pensioen door den Gouverneur-Generaal was betaalbaar gesteld ; do betaalbaarstelling van het pensioen stond derhalve gelijk mot eene vergunning van verblijf. Al wie een pensioen uit de koloniale kas genoot en geen vast ingezeten was, werd beschouwd als tijdelijk ingezeten op de plaats, waar zijn pensioen betaalbaar was gesteld [Indisch Staatsblad 1834, n°. 3, § 6). Volgens de artt. 8 en 9 van het meer bedoelde Koninklijk besluit van 27 October 1860, moeten thans ook eervol ontslagen militairen beneden den rang van oificier, die in Nederlandsen Indie wen sehen gevestigd te blijven, voorzien zijn van eene acte van vergunning tot inwoning. Voorschriften nopens de uitvoering van dit punt zijn opgenomen in het Bijblad op het Indisch Staatsblad onder n«. 1102 en 1143; bij welke gelegenheid aan de betrokken autoriteiten tevens is opgemerkt, dat in den maatregel niet begrepen zijn Afrikaansche militairen, als ten deze niet met Europescbo militais en gelijk te stellen, noch ook militaire ambtenaren of geëinploijeerden, omdat deze als burgerlijke personen moeten beschouwd worden, en derhalve bij het verlaten van de dienst, zonder schriftelijke vergunning, op eenvoudige aanmelding van hunne personen tot inwoning kunnen worden toegelaten. De aantooning van de in 1861 verleende acten van verblijf en vergunning tot inwoning wordt als naar gewoonte aangetroffen in bijlage lit. A, n». 17.
Verblijf van Chinezen. (1) In eene residentie op Java hadden zich, na het in werking treden van de in het besluit van 14 November 1837, n°. 1 (Indisch Staatsblad n°. 58)°, vervatte verbodsbepalingen op den aanvoer van Chinesehe nieuwelingen, een ige Chinezen gevestigd. Gedurende verscheidene jaren hadden zij daar als rustige ingezetenen gewoond, waren gehuwd er: vaders van huisgezinnen. Op grond van de genoemde verbodsbepaling werd hun nu door den resident aangezegd om, teasij binnen dien tijd het bewijs leverende tot. het verblijf aldaar geregtigd te zijn, na verloop van zes weken het door hem beheerde gewest te verlaten. De Regering echter achtte eunne verwijdering, hoewel zij vroeger in strijd met do bestaande bepalingen op Java waren gekomen , in de gegeven omstandigheden eene bovenmatige gestrengheid. Mitsdien verleende zij hun., met dispensatie van art. 1 § a van het aangehaalde besluit van 14 November 1837," op hun verzoek, de vergunning om op Java te blijven, mits voldoende aan de bij het besluit van 21 Mei 1846, n°. 6 (Indisch. Staatsblad n°. 16), voorgeschreven borgstelling. Tevens werd de resident aangeschreven om voortaan Chinezen , in het geval van de hier bedoelden verkeerende, het verblijf niet op te zeggen zonder vooraf de bevelen dor Regering te hebben gevraagd.
§ 3. Drukpers.
Onder deze rubriek valt over 1861 niets mede te deelen. (2)
§ 4. Bepalingen van verschillenden aard.
^ Voorzorgen bij aanvoer en herging van buskruid te Batavia en te Padang. Ter Verzekering van de algemeen verbindende kracht der te dezer zake voor Batavia bestaande voorschriften , zoo als die zijn opgenomen in de instructie voor den plaatselijken magazijnmeester (Indisch Staatsblad 1858, n°. 63), werd het wenschelijk geacht de bedoelde voorschriften alsnog in algemeen verbindenden vorm te arresteren, met bijvoeging van de tot dusverre ontbrekende strafbepalingen op het verzuim der voorgeschreven maatregelen van voorzorg. Een en ander geschiedde bij de ordonnantie van 11 Mei 1861 (Indisch Staatsblad n°. 33).
(1) Vergelijk voor eene beslissing nopens hunne bevoegdheid tot tijdelijk verblijf in de binnenlanden n°. 1091 van het BijMoa op het Indisch Staatsblad.
(2) Een ontwerp van wet op de drukpers in Nederlandsen Indie, door do Commissie voor de Strafwetgeving- ontworpen , is thans bij de Indische Regering in onderzoek ; later zijn door die commissie ook aangeboden ontwerp-bepalingen tot het verzekeren van het kopijregt en het weren van nadruk. welke thans mede een punt van nadere overweging uitmaken.
56
Voor Padang werden , ter voorziening in het gemis aan verbindende bepalingen ten deZe, bij besluit van 18 December 1861, n°. 13 {Indisch Staatsblad n°. 116), behoudens eenige wijzigingen, van toepassing verklaard de Bepalingen betrekkelijk het crepee- of jagthruid en het buskruid, dat in de oorlogsmagazijnen te Amboina, Banda en Ternatebehoort geborgen te worden {Indisch Staatsblad n°. 64).
Invoer enz. van oorlogsbehoeften in de residentie Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo. Uit hoofde van den staat van oorlog, waarin de residentie Zuid- en Oostei-afdeelmg van Borneo nog steeds verkeerde, werd het tijdelijk verbod op den invoer van vuurwapenen en buskruid in de havens van Banjermasin en Sampit {Indisch Staatsblad 1860, n». 32), bij ordonnantie van 22 December 1861 {Indisch Staatsblad n°. 117) alsnog voor den tijd van twee jaren bestendigd.
Wettelijke bepalingen op de logementen, koffijhuizen enz. ter Westkust van Sumatra. In den loop van het jaar werd door den gouverneur van Sumatra's Westkust een voorstel -edaan om het reglement op de logementen, koffijhuizen, tapperijen en dergelijke openbare inrigtingen op Java en Madura {Indisch Staatsblad 1853, n°. 28) voor zijn ge-west toepasselijk te verklaren. . Hoewel de regeling van dit onderwerp volgens art. 72 van het regeringsreglement en de bepalingen, voorkomende in Indisch Staatsblad 1858, n°. 17 en 18, tot de bevoegdheid der hoofden van gewestelijk bestuur behoort, zoo meende evenwel de Kegermg, aangezien het bedoelde reglement met straffen bedreigt, te boven gaande die welke bij reglementen en keuren van politie mogen worden opgelegd, aan het voorstel gevolg te moeten geven. Dien ten gevolge werd gemeld reglement op de logementen, enz. bij ordonnantie van 26 Junij 1861 {Indisch Staatsblad n°. 52) voor het gouvernement van Sumatras Westkust van toepassing verklaard.
§ 5. Zeeroof.
Hierover is gehandeld in hoofdstuk D , afdeeling I I , § 5.
H l . MAGT VAN DEN GOUVERNEUK-GENERAAL IN ZAKEN VAN JUSTITIE EN POUTIE.
Hegt van gratie. De gevallen, waarin de Gouverneur-Generaal gedurende 1861 van dat regt heeft gebruikt gemaakt, waren de volgende:
Opgelegde straffen. Landaard.
Getal beschikkingen.
Toegewezen.
Doodstraf.
Tuchthuis.
Kruiwagen
Gevangenis
Dwangarbeid in of buiten den ketting
Transporteren
Europeanen
Inlanders
Chinezen
Europeanen
Inlanders
Europeanen
Inlanders
Europeanen
Inlanders
Inlanders
Chinezen
Arabieren
10
57
1
7
1
9
2
34
7
435
5
Afgewezen Totaal.
22
3
14
568
25
»
49
11
2
134
93
22
19
66
502
702
57
Opgelegde straffen.
Per transport
Tentoonstelling
Verzoeken om verandering van de plaats waar de straf moet worden ondergaan .
Totaal
Landaard.
Europeanen
Europeanen
Inlanders
Chinezen
Inlanders
Chinezen
Europeanen
Inlanders
Chinezen
Arabieren
Europeanen
Inlanders
Chinezen
Arabieren
Getal beschikkingen.
Toegewezen.
568
2
1
1
»
9
»
15
4
1
»
»
5
»
n
606
Afgewezen.
134
1
»
22
5
15
. 3
7
»
6
1
1
21
3
2
221
Totaal.
702
3
29
27
34
32
827
Ter gelegenheid van 'sKonings verjaardag, als ook ter belooning van de door hen tijdens de krijgsverrigtingen op de Zuid- en Noordkust van Ceram bewezen diensten, is geheele of gedeeltelijke remissie verleend van de navolgende straffen aan militairen :
Europeanen. Inlanders.
Detentie . .
Kruiwagen .
Dwangarbeid
Tuchthuis. .
Verbanning .
26
7
»
1
1
6
2
15
M
1
59
Deze gevallen van gratie zijn begrepen onder die, welke in den voorafgeganen staat zijn vermeld. Overigens zijn over 1861 onder deze afdeeling geeno bijzondere beslissingen te vermelden.
I V . E E N I G E ONDERWERPEN MET H E T REGTSWEZEN IN VERBAND.
§ 1. Notarissen.
Behalve de door de Indische Regering gegeven inlichtingen (Bijblad op het Indisch Staatsblad n". 1131 en 1134) naar aanleiding van eenige haar gedane vragen nopens de al dan niet-toepasselijkheid van sommige voorschriften van het nieuwlings vastgestelde reglement op het notarisambt (Indisch Staatsblad 1860, n°. 3) voor tijdelijke vervangers van notarissen of voor personen, die het notariaat niet afzonderlijk, maar als eene aan
15
58
hun ambt verbonden functie uitoefenen, valt overigens onder deze paragraaph dit jaar niets
meldenswaardig aan te teekenen. (1)
§ 2. Translateurs.
De opleiding van translateurs voor de Baiische, Maleische, Macassaarsche en Boeginesche talen geschiedt voortdurend op de in vorige verslagen vermelde wijze. Ook voor de Japansche taal werden op gelijken voet als vroeger jongelieden aanvankelijk in Nederland en later in Japan gevormd. , In den loop van 1861 is een der laatsten uit Nederland vertrokken, wiens vorderingen van dien aard waren, dat hij al dadelijk tot tolk voor de Japansche taal kon worden benoemd en als zoodanig ter beschikking is gesteld van den consul-generaal der Nederlanden in Japan. Twee anderen, die mede nog vóór het einde des jaars van hier vertrokken, zouden echter vooraf worden opgeleid tot tolken voor de Chinesche taal.
§ 3. Wees- en boedelhamers (2).
Staat van het beheer op ultimo December 1861. Hiertoe diene het volgende overzigt:
r,^ v i „» i« n. Maraohter zoomede « 21 der Memorie van Beantwoording betreffende het . r ^ Ä f a X v a n S A x der Staatsbegroting voor 18C3 (zitting M * » ,
n°. XCIII). (.) De g e s t i e der reservefondsen, in 't vorig verslag vermeld, is nog bij de Indische Kegering in behandeling; intusschen is onlangs op eene eindregeling der zaak aangedrongen.
59
— s "S S O g' &
CS CO CO
CO T H o +1
I o te t-c
M
' O a =2
CO O
O C 5 GO o o
I M l O o ( M t >
8 3 i r a
C3
'3
' O <d
« i ' O a
O
o
C3
P
' O
a
t o o -o
' O 10 u T S o • a S o =3 o
Jpg'3 sb ö a ^ ^
S o +-* e o a o . u S H ll-Ss a £ . g to « £ o
J «
r 3
' O o O
e
o 'O a
tees 60
O - r ' P
C i i r a «* 0 0 CO
CC co
( M O
o CO 0 0
CO l O
0 0 CM O t o CM
0 0 0 0
r H t
co CO
T H
KO co ' N
0 0 CO
e» r H »
I H
O o o o co
T—I ( M CO
o o
o
( M
CO OT
00 TO CO O i O
O <#
CM
r H
CO
C i •rH
CO
t» c f
CO
C5 CO
CM r H
; 0 CO ( N
r-H co co
T H o
i r a oo
»n CO o K 0 K 0 i H
CO r H
o •'d*
T H co
C i ( M CO
i r a -tf
O CO
—
• * o co o on i-i
6 0 03 £P
O H o % a
t ^ C i -tf 0 0 i r a co CM
t ^ co
o o oo o t o»
o eo
eo Ci..
r H ( N ou
i r a
© ~CH oo
1-1 l O
CM r» o
CO TO
» O T H r» CM CO co
CO o
1 " i-H T-4
O r H
m T-f
O i r a O oo
-*t< o o CO O
CM
o o CO CJ> CM
CM
c - , '
CM hCO ta
I> c» t WO
CO t>
r^ m co r H co
CM
' M O
f » K O CM
CO
( M oo co i ^ 0 0
r H
C » C i
KO CM «o .-H
co CM
C i co CM
CM
.—t CM co co i r a
OM r^ m i r a cT-H
eo ira
C l CM
i r a ' M
0 0 CO 1 - ^
•rH CO
CO r-<
C-. i r a -*< CO T H
co o o C i CO oo
0 0 rco T-f CM
CO
i r a o t ~ i r a co -* T H
m co r n -* o T-l
1 ^ >ra oo co CO
CM
co C i o t> TM CO
co C i
1 ^ C i CO
CO CO C i
uo CM co C i r H
i r a o CM
O O o i r a i r a
CO O r H
CM ( M
CO C i CO
1-^. co
o o o • < * C i eo r H
O O
O CO C i
•rH
T H
O I—«
CO CM i r a
O i r a
CO
CM
oo
0 0 o UJ CM 0 0 i r a c_>
CO • *
• > * CO i r a
i r a ira CM
0 0 eo r-i O o Ci eo rH
ira Ci o co ira co Ci
CO 1^ co co 0 0 co C i
CO M< O i r a -* (M CM
t ^ r^ m •rH O rH CO
CM ira co
^ U S " 0 0 © ~* S - 4 ïr 'a co o ça oi o CM a ö 00 8 ^-3'S, œ S o i Ä S 1
i f i co o C i o ' o C i S > co .
a o o -2 G S i - 3 ' O H S S ^ . 3 "S, S ^ c s ^ o e s c o o
co co o
C i co 0 0
co Ci o
i r a o C i i r a GN! eo
r H ( M
C i oo t >
^ H ,-r>. r>\
• > * m
te C 0 * » r H te r H ' -rj( 2 co co . r ^
0 0 0-f CT CM ira ira CM
- ri 2 0 CD g te ~
C i
S I if au ira S m ; ? « 8 S o s es 1 te co -u ra TU çu - H ' *
r i ° rS g o r-i S te M ^ ; S ' a t Q3 S
te o -»ra 03 S CH ^ - a
co r-; CO CO O CO 0 0
rH
o r H
T H OO r H
i r a
y-i OO h» co r H
O
T H CO
CM co i r a o
i r a a) r^ 0 0 co -*
co co
T H i r a r-<
r *
-* r^ r^ CN rH K 9
a 01
6 0 0)
1—^ o O
te e3 es M
- u
u o
C3 M m O O IS
A3 -r-( ^ s
_Q ®
"ß a --» 05 a te g r i
• rH CC 6D g
o H O
6D a
C3
cj a C3 02
ri es 60 co g § S 'o o 02 PM a
es ' O a e3 PH
C3 C
a H
o ' O 03 . a
a 0) -* -•
d i i r t 6 C C i o CS CO r H 6D_rrT °<r? eo o g Ci co co .3 ci o ^ O O H .2 ^ '3 <+* fco a S « s ^s » rScf ri 'S 'O a r P Ä a a ç3 o =• te © ri C3 -u eS O r = * " 60 « a .2 es c3 *
ci
O -a
0)
o ra r S
• a
(S te
' O a
O i <D ri 6 0 O Xi
ri O ' O a o n CJ
. J r' = o a CO CJ o> te 03 Q3 a 60 • r. (J) E r 3. M> ~ ü Ol O -ta O m _ na —« O.g g« &T 6 0 C3
C g 03 e.r° iri _-° a 60 « C3 te - 'o 2
CD CS r = l> +-» #» T 3 P Ä ©
' P fe
"03 a gj S
- H cS
D a s te » r - , C3 N 6 0 £ , r. 6 0 CO d l T J 0 P *> 8 01 to
<N co -* ia
0% jemQ^epsoq ua -S09j\V
/
I
60
§ i. Gevangenissen en gevangenen.
Omtrent dit onderwerp is in de eerste helft van 1863 door den procureur-generaal bij het Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie een uitvoerig verslag aan den GouverneurGeneraal ingediend, loopende over de jaren 1857—1861, hetwelk hierachter in zijn geheel wordt medegedeeld als bijlage lit. H en zich aansluit aan dat over de jaren 1855 en 1856, hetwelk eene bijlage uitmaakte van het regeringsverslag over laatstgemeld jaar. Statistieke opgaven nopens het aantal en de kategorien der gevangenen in elk der jaren 1859, 1860 en 1861 worden aangetroffen in de drie staten, hierbij gevoegd onder lit. 11—3. De voornaamste resultaten, die uit bedoeld verslag mogen worden afgeleid, zyn de volgende: dat de voeding en kleeding der gevangenen voldoende zijn te achten; — dat echter hunne huisvesting, en in verband daarmede hun gezondheidstoestand, op meerdere plaatsen nog veel te wenschen overlaat ; dat hierin door uitbreiding en doelmatiger inrigting der localen gaandeweg verbetering wordt gebragt ; — en dat, ofschoon de gevangenen , veelal enkel naar gelang der inzigten van het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur, aan min of meer strenge tucht zijn onderworpen, het echter een groot nadeel is te achten, dat zij gedurende hun verblijf in de gevangenis tot geenerlei arbeid verpligt worden.
F . E e r e d i e n s t .
I. CHRISTELIJKE. (1)
§ 1. Protestantsche.
Kerkeraden en collégien van diakenen. Onder nadere en sedert verleende goedkeuring der Indische Regering werd door den predikant der residentien Banjoemas en Bagelen, in overleg met den resident van eerstgenoemd gewest, te Tjilatjap een kerkeraad opgerigt, bestaande uit hem predikant als voorzitter, en twee ouderlingen en twee diakenen. De vraag, of het niet raadzaam zoude zijn de besturen van diakonie-, kerk-, en armenfondsen en dergelijke te magtigen, om de gelden onder hun beheer, welke niet tot rentewinning op hypotheek kunnen worden uitgezet, in spaarbanken te beleggen, werd, na overweging, bevonden in ontkennenden zin te moeten worden beantwoord. Eene belegging op die wijze toch der bedoelde gelden, werd geacht niet de voor die fondsen zoo bepaald noodige zekerheid op te leveren. De bewuste besturen, welke tot dusver in dezen behoorden te handelen naar de bepalingen van Indisch Staatsblad 1839, n°. 28, werden nu bij een besluit van den waarnemenden Gouverneur-Generaal van 22 September 1861 (Indisch Staatsblad n°. 87), gemagtigd om de gelden onder hun beheer ook te bezigen tot het escompteren van acceptatien van de ter plaatse gevestigde vendukantoren, doch alleen voor zooveel dezelve niet tegen eene rente van minstens 6 pet. 'sjaars op hypotheek konden worden uitgezet.
Predikanten. Bij het einde van 1860 waren op de verschillende in 't vorig verslag genoemde standplaatsen in 't geheel gevestigd 26 predikanten, terwijl een der standplaatsen (Pontianak) onvervuld bleef. Van deze 26 predikanten werd in den loop van 1861 één opzijn verzoek eervol uit 's lands dienst ontslagen (2), en vertrok een ander met verlof naar Nederland, waardoor onder ultimo December, behalve de vacature te Pontianak, ook de standplaats Madioen onvervuld bleef, en te Amboina, in stede van twee, slechts één predikant geplaatst was. Van de 3 leeraars in 't vorig verslag met verlof naar Nederland vertrokken, keerden in December 1861 een in Indie terug, hetgeen in den aanvang van 1862 ook met de beide anderen het geval was.
(1) In het belang eener nog steeds gewenscht wordende meerdere volledigheid van dit hoofdstuk, zijn in den aanvang van 1863 zoowel het Protestantsehe kerkbestuur, als de Roomsch-katholijke kerkvoogd in Nederlandsch Indie uitgenoodigd om hunne jaarlijksche bijdragen voor het algemeen verslag (welke voor 1861 geene meerdere dan de hier vermelde bijzonderheden bevatten), voortaan aan te vullen met zoodanige statistieke opgaven en andere bijzonderheden, als waarvan de kennis voor de Staten-G-eneraal van belang wordt geacht. Nopens het aantal en het onderwijs der inlandsche Christenen worden intusschen opgaven aangetroffen in bijlage A, n°. 14, en hoofdstuk I , afdeeling II.
(2) De ter aanvulling van deze plaats hier te lande benoemde predikant kwam eerst in den aanvang van 1862 in Indie aan.
61
Intasschen was bij Koninklijk besluit van 14 Maart 1861, n«. 63 (Indisch Staatsblad 1862, n°. 11), ter voorziening in de behoefte aan eenen 3den predikant te Soerabaija, het organiek bepaalde aantal van 29 gebragt op 30, met bepaling dat negen hunner zullen genieten eene bezoldiging van f500 'smaands, en de overigen van f 400 'smaands. (1) Voor de herderlijke zorg der Protestantsehe militairen van het Nederlandsch-Indisch leger werden bovendien hier te lande, krachtens 'sKonings besluit van 28 April 1861, n°. 54 (Indisch Staatsblad 1862, n°. 25), nog twee veldpredikers aangesteld, die echter' eerst in den aanvang van 1862 in Indie aankwamen. Bij het aangehaald besluit is onder andere de bezoldiging der bedoelde veldpredikers, behalve hunne fourrage-indemniteit, bepaald op eea minimum van f 400 en op een maximum van f 700 's maands. (2) Tot de in het vorig jaar voor toekomstige predikanten vastgestelde nieuwe pensioensregeling (Indisch Staatsblad 1860, n°. 80 en 98) (3), waren, binnen den daartoe gestelden termijn, met uitzondering van een viertal, al de reeds in dienst zijnde predikanten toegetreden.
Aan den zendeling-leeraar, waarnemend predikant te Ternate, werd eene hoogere bezoldiging toegelegd. Vermelding verdient overigens de beschikking der Eegering, waarbij, naar aanleiding van den watersnood welke in den nacht van 22 op 23 February 1861 de residenten van.Midden-Java zeer deerlijk had geteisterd, zoowel het Protestantsehe kerkbestuur, als de Eoomsch-katholijke kerkvoogd in Nederlandsch Indie, werd verzocht de predikanten en Eoomsch-katholijke geestelijken dier beide gezindheden op Java uitte noodigen, op Zondag den lOden Maart daaraanvolgende in de kerken en plaatsen van openbare godsdienstoefening, de hulp en den bijstand des Hemels af te smeeken tot leniging en verdere afwending van de daardoor veroorzaakte rampen. Waar zulks mogelijk was, werd aan deze uitnoodiging op den aangewezen dag, en anders op den daaraanvol^enden rustdag voldaan.
Zendelingen enz. De bijzondere toelating, bedoeld bij art. 123 van het regeringsreglement, werd gedurende 1861 verleend :
voor zooveel Java betreft :
aan twee zendelingen van het Eotterdamsche Genootschap (reeds elders toegelaten) tot de uitoefening van hun dienstwerk in de dessa Modjowarno (afdeeling Modjokerto' residentie Soerabaija), en in de residentie Banjoemas, tegen welke laatste toelating' vroeger geweigerd (zie het verslag over 1858, bladz. 41, en de daartoe betrekkelijke nota van nadere mededeelingen, gedrukt onder n°. LXXVI van de stukken der zitting 1861/62), thans geene overwegende bezwaren meer bleken te bestaan (4) ; zoomede aan twee zendelingen van het te Batavia gevestigde Genootschap voor in- en uitwendig zending tot verrigting van hun dienstwerk op die hoofdplaats;
en voor zooveel de buitenbezittingen aangaat :
1°. aan een zendeling-werkman en twee zendelingen, gedeeltelijk in dienst eener
JSJÜft 3ï5ïï8£ wi van 26 November 18G3 • n°G0 ' is het aantaI predikantea Eader b^aald «* 35
(2) Sedert zijn hun als standplaatsen aangewezen Ambarawa (Samarang) en Weltevreden (Batavia) respectivelyk ook voor de dienst bij de garnizoenen te .Salatiga en Meester Cornells (Indisch' Staatsblad lm n . 52). »
(3) Zie voor de aanvulling dezer bepalingen bij Indisch StaatsUadmi , n°.Si, hoofdstuk M, van dit verslag.
(*) In antwoord op de bij eene vorige gelegenheid gedane vraag (zie het rapport der Commissie uit de Tweede Kamer der S t e r a a l o p ^ „ ^ ^ ^ ^ o y e r l g 5 g n„_ X L m ^
der zitting" «61/68) be reffende dein 1859 geweigerde toelating van zendelingen in Kadoe , kan thans worden medegedeeld, dat die weigering zich grondde op de overtuiging, dat voor het oogenblik van eene evangelie-verkondiging onder de uiterst weinig ontwikkelde bevolking geene goede vrucht was te verwachten en dat de goede stemming die zoowel bij de hoofden als bij de bevolking bestond, er door zoude zijn verstoord geworden. De toelating van zendelingen ten behoeve van inlandsche Christenen was niet noodiaomdat deze in Kadoe met worden aangetroffen en in de geestelijke hulp der Europeanen geregeld door deÊ predikant van Djokdjokarta werd voorzien.
16
62
particuliere vereenigîng hier te lande, gedeeltelijk in dienst van liet evengenoemd Bataviasche Genootschap, zoomede aan twee zendelingen van het Rhijnsche genootschap te Barmen, allen tot uitoefening van hun dienstwerk in een gedeelte der onder gouverne-' mentsbeheer staande Battalanden (residentie ïapanolie, gouvernement van Sumatra's Westkust) en wel de drie eerstbedoelden (1) in Sipirok en Ankola, en de beide laatsten, behalve in deze landschappen, ook in Silindong, Singapollang en in de ommelanden van Baros ;
2« aan een zendeling van het Gossnersche genootschap te Berlijn, tot dusver, in afwachting eener aanwijzing van bestemming, te Macassar gevestigd; en aan eenen zendeling-werkman van Batavia, beiden tot uitoefening van hun dienstwerk op Nieuw-Gmnea. Aan deze beide laatsten werd, in verband met de in 1859 aan de Indische Regering gelaten vrijheid om voor afgelegen en onbeschaafde gewesten als Nieuw-Gmnea, waar de bevolking nog bijna in den natuurstaat verkeert en het Mohammedanisme zoo goed als onbekend is, eene afzonderlijke magtiging tot geldelijke ondersteuning van het zendingswerk aan te vragen, krachtens 'sKonings magtiging eene jaarlijksche toelage uit 's lands kas verleend van f600 ieder, en zulks voor zoolang zij hun dienstwerk op dat eiland zouden verrigten. Die toelagen zouden, even als dit jaar reeds het geval was, ten behoeve van de twee andere op Nieuw-Guinea aanwezige zendeling-werkheden (2), naar omstandigheden tot op f 1000 's jaars kunnen worden verhoogd. Intusschen gaf de wensch naar meerdere regelmaat in de behandeling dezer aangelegenheid aanleiding om de Indische Regering uit te noodigen voorloopig geene voorstellen meer te doen of maatregelen te nemen, waardoor zou worden vooruitgelopen op den weg, dien het opperbestuur, ook in verband met de in 't vorig jaar door de Indische Regering geopperde bedenkingen, voortaan zou meenen te moeten volgen in naleving van de artt. 119 en 123 van het regeringsreglement (3). _, Aan een zich noemenden geordend leeraar der vrije Schotsche kerk werd bijzondere toelating verleend tot de uitoefening van zijn dienstwerk te Batavia, zoo onder de Christenen afs onder de Mohammedanen en heidenen. Daarentegen werd geene bijzondere toelatino- noodio- geacht voor een tweetal Christen-inlanders, die door het Bataviasche Genootschap va°n in- en uitwendige zending naar de residentie Tagal waren afgevaardigd met het oogmerk om den Bijbel onder de inlandsche -bevolking te verspreiden. len opziote van hunne toelating in het binnenland werd den betrokken resident daarbij te kennen gegeven, dat hun geene belemmingen behoorden te worden m den weg gelegd, zoolang zi zich zouden bepalen tot het verspreiden van den Bijbel en overigens niet zouden handelen in strijd met de bestaande wettelijke voorschriften. Aan een zendeling-leeraar van het Rotterdamsch genootschap, tot dusver belast met de dienst in de Christengemeenten te Bonthain, Boelekomba en Saleijer (Celebes en onderhoorigheden), werd te dier zake bij zijne overplaatsing naar Koepang (Timor) en omliggende gemeenten van regeringswege eene belooning voor eens toegekend van f 400.
Kerkelijke dienstreizen. Aan den zendeling-leeraar , waarnemend predikant te Menado, werd onder toekenning van reis- en verblijfkosten opgedagen minstens eenmaal 's jaars de Protestantsche gemeente in de afdeeling Gorontalo te bezoeken. De gewone dienstreizen van den predikant te Padang werden nader m dier voege
(1) Sedert zijn twee hunner tot het Rhijnsche genootschap overgegaan.
(2) Zie het verslag over 1856, bladz. 57. In de 2de helft van 1862 zijn nog 3 zendelingen van de Utrechtsche Zendingvereniging , met bestemming voor Nieuw-Guinea -, naar .Nederlandsen Inie vertrokken.
m Art 119 van het regeringsreglement waarborgt aan ieder volkomen vrijheid in het belijden zijner Jdsdiensfe meeningen. Elke propaganda, van welke zijde ook uitgegaan zoodra zij optreed met g o u w S S ^ k f o p die bi de wet verzekerde vrijheid inbreuk en is m strijd met de vorphgte onzydzgS d S s t a u S Het voorschrift der wet beheerscht de gansche quaestie, en het geheele zevende hoofdstuk vin hÏregeringsreglement beperkt de bemoeijing van het Bestuur uitsluitend tot beschernuug, toezigt en pol*«. Buiten tee volkomen vrijheid voor allen. Geenszins wordt het betang ontkend der verbreiding van het P h l l d o m ' o n d e r de Mohammedaansche en heidensche bevolking; doch de bevordenng van dat belang ,s S t Z i n g Lr Begering, maar van de Kerk. Zij belemmsrt den arbeid der Kerk niet anders aan C L ditTn het belang der openbare rust en orde mögt worden vereischt. Zoowel tegenwerking as bevoraerint der z»ndtgszaa! is gelijkelijk in strijd met de bij de wet gewaarborgde godsd^nstvryhe.d. Nogtans Tuft d n t mtSd bevoegdheid der Begering om ook zendelingen als onderwijzers aan te stellen en te beoWigendte voor deze betrekking de geschiktheid bezitten, mits zij zich verbinden neutraal onderwijs te geven In ezln geest is in het laatst van 1863 het Indisch Bestuur van voorschriften voorz.en.
83
geregeld, dat de gemeenten te Padangpandjang en Fort de Koek voortaan zes maal en de overige gemeenten en militaire bezettingen in het. gouvernement van Sumatra's Westkust voortaan eenmaal 'sjaars door hem zullen moeten worden bezocht.
Christelijk onderwijs enz. Voor het houden van godsdienstige voorlezingen en het geven van godsdienstg onderwijs, buiten de gewone schooluren, werden weder aan eenige onderwijzers van 's Gouvernements lagere scholen (te Serang , Krawang , Japara en Magelang) afzonderlijke toelagen uit 's lands kas verleend. Eene aan den kerkeraad teBuitenzorg verleende toelage strekte mede gedeeltelijk ten nutte van het godsdienstig onderrigt. Verschillende kerkeraden ontvingen voorts tijdelijk en voor zooveel noodig geldelijke hulp van regeringswege tot bezoldiging van kerkelijk personeel (organist, voorzanger, koster enz.).
Kerkgebouwen. Nadat door de Protestantsche gemeente te Probolingo de voor de oprigting van een kerkgebouw noodig geraamde som van f 30000 voor de helft was bijeengebragt, werd haar voor de wederhelft een gouvernements-subsidie verstrekt, met kosteloozen afstand bovendien van het benoodigd terrein. Een gelijke kostelooze afstand had plaats voor den opbouw eener Protestantsche kerk te Malang (Pasoeroean). Door middel van inteekeningslijsten werden voorts particuliere liefdegaven ingezameld (en door 's lands kassen overgemaakt) voor de daarstelling of geheele vernieuwing van kerkgebouwen voor de Protestantsche gemeenten te Salatiga (Samarang), Bezoekïe , Padang en Amboina. Het verzoek van den kerkeraad ter laatstgenoemde plaatse om een subsidie uit 's lands kas tot aanvulling van hetgeen de inteekening minder zou opbrengen dan voor den opbouw van dit tweede kerkgebouw mögt worden vereischt, werd in advies gehouden tot dat van de belangstelling der verschillende gemeenten, en inzonderheid van die van Amboina zelve, uit de inschrijving genoegzaam zoude zijn gebleken. Intussehen werd aan den kerkeraad te Salatiga eene toelage uit 's lands kas verleend voor den inhuur voorloopig van een locaal tot uitoefening der openbare eeredienst, terwijl een subsidie van f 1200 ter beschikking werd gesteld van den kerkeraad te' Buitenzorg, ten einde dezen in staat te stellen gebruik te maken van de zich voordoende gelegenheid tot aankoop van een huisorgel ter begeleiding van het kerkgezang Aan de Evangelische gemeente te Batavia werd een gouvernements-subsidie toeo-estaan van f 2940, en zulks voor den aankoop van meubilair ten behoeve van het in 't vorige jaar voor haar gereed gekomen nieuwe kerkgebouw.
§ 2. Eoomsch-katholijke,
Geestelijken. Van het laatstèlijke {Indisch Staatsblad 1861, n°. 23) toegestaan getal van 15 Roomsch-katholijke geestelijken, waren er gedurende 1861 niet meer dan 11 aanwezig, wier standplaatsen dezelfde waren als in 't vorig verslag werd opgegeven. Ter gedeeltelijke aanvulling van de 4 dus nog openstaande plaatsen is in 't laatst van het jaar een tweetal geestelijken van hier uitgezonden. (1)
Kerkelijke dienstreizen. De apostolische vicaris en pastoor te Batavia, bisschop van Colophon, i. p. i., door wien in 't vorig jaar de tweede en. derde afdeeling van Java ambtshalve was bezocht, deed in 1861 eene kerkelijke dienstreis in een gedeelte deieerste afdeeling van Java, namelijk in do residentie Bantam, en de afdeeling Buitenzoro-. Voorts werden nog, boven en behalve de vaste dienstreizen voor de Rooms°ch-katholijke geestelijken bepaald , de residentie Lampongsche districten en de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo eenmaal kerkelijk bezocht, de eerste door een der geestelijken van Batavia, de tweede door een van Soerabaija. Ook de Roomsch-katholijke bevolking in de residentie Timor en onderhoorigheden, zoomede die op Celebes, .werd dit jaar éénmaal door een geestelijke bezocht.
I I . MOHAMMEDAANSCHE. (2)
Omtrent deze eeredienst zijn ook ditmaal geene bijzonderheden te vermelden. Intussehen
in § 1 Ia den loop van 1803 is dit ook nog meteen derde het geval geweest. Zie overigens hot aangeteekende bij »Predikanten" (aan 'tslot), en de verwijzing in diezelfde rubriek naar hoofdstuk M.
(2) Zie de opgaaf van het aantal geestelijken enz. in bijlage A. n°. 10.
64
voM hieronder als naar gewoonte een overzigt van het gedurende de laatste vijf jaren uit&Nederlandsch Indie vertrokken en aldaar teruggekeerde aantal bedevaartgangers naar Mekka. Zoowel op Java en Madura als op de buitenbezittingen was het cijfer der vertrokkenen hooger dan in 't vorig jaar ; met de teruggekeerden was dit alleen voor de buitenbezittingen het geval. Eene andere vergelijking doet wijders zien , dat er gedurende de drie laatste jaren, de eenige over welke volledige opgaven zijn ontvangen, op Java en Madura meer, op de meeste buitenbezittingen daarentegen minder terugkeerden dan vertrokken.
Vertrokken van:
Java en Madura (1). . . .
Sumatra's Westkust . . . .
Benkoelen . . . . . . .
Lampongsche districten. . .
Palembang
Banka ° • •
Billiton . . . . . . . .
Riouw . .
Wester-afdeeling van Borneo.
Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo
Celebes en onderhoorigheden .
Amboina
Banda
Ternate
Menado
Timor
Te zamen Java en Madura.
Buitenbezittingen.
1 8 5 7 .
2152
131
98
2152
(2) 229
1 8 5 8 .
3317
247
153
18
100
26
3317
(2) 545
(1) Van Madura zijn eerst over 1859 opgaven ontvangen.
(2) Onvolledig cijfer.
(3) In 1862 waren deze cijfers 1564 en 851.
1 8 5 9 .
1469
304
5
51
238
4
Niet opgegeven.
geen
geen
geen
geen
geen
geen
1469
583
I 8 6 0 .
943
254
3
6
167
1
geen
geen
25
8
12
1
geen
geen
geen
geen
943
477
1 8 0 1 .
1180
615
2
39
99
6
geen
geen
13
23
11
geen
geen
1
geen
Niet opgegeven.
(3) 1180
(3) 809
65
•>
Teruggekeerd naar:
Java en Madura (1). . * •
Sumatra's W e s t k u s t . . . .
Benkoelen
Lampongsche districten. . .
Palembang
Banka . . . . . . . .
Billiton
Riouw
Wester-afdeeling vaD Borneo.
Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo
Celebes en onderh"oorigheden .
Amboina
Banda
Ternate
Menado
Timor. . . •
Te zamen Java en Madura.
Buitenbezittingen.
1 8 5 7 ,
1243
109
73
1243
(2) 182
1 8 5 8 .
1177
80
195
177
1177
(2) 452
1 8 5 9 .
1706
72
geen
18
177
19
geen
geen
Niet opgegeven.
26
5
geen
geen
1
» geen
geen
I 8 6 0 .
1706
318
1564
81
3
58
158
*1
geen
1
27
4
8
geen
geen
geen
geen
geen
1564
341
f*. Instellingen van liefdadigheid.
De bijzonderheden ten aanzien dezer instellingen over 1861 te vermelden zijn samengevat in den navolgenden staat. Ofschoon van vele der particuliere instellingen ook ditmaal weder geene. verslagen ontvangen zijn, zal echter in den vervolge getracht worden een zoo volledig mogelijk overzigt te leveren. De cijfers met een * geteekend gelden alleen voor het einde van het jaar.
(1) Van Madura zijn eerst over 1859 opgaven ontvangen.
(2) Onvolledig cijfer.
(3) In 1862 waren deze cijfers 1514 en 338.
17
«
66
INSTELLINGEN. Verdere bijzonderheden.
Parapattan-weezengesticht te Batavia. 86
Diakonie-armenhuis op Molenvliet (Batavia).
In den loop van het werkjaar 1860—1861 (eindigende 30 April) werden -geene nieuwe weezen opgenomen, doch verlieten 10 het gesticht, die allen in verschillende betrekkingen werden geplaatst. Er bleven derhalve 76 aanwezig, waaronder 37 meisjes. De gezondheidstoestand der leerlingen was allezins voldoende ; evenzoo waren het hunne vorderingen.
Het saldo onder ultimo April 1860 in kas beliep f 4 551,75
De jaarlijksche contribution, dona-tien enz 26 181,60
43
Stadsverband te Batavia.
Chineesch hospitaal te Batavia.
Bataviasche afdeeling der commissie tot ondersteuning van behoeftige Christenen.
Gesticht tot verzorging en opleiding van verwaarloosde en hulpbehoevende kinderen te Djati (Batavia) (1).
86
Niet opgegeven.
429
Te zamen . . . f 30733,35
De uitgaven bedroegen . . 27 849,20
Saldo onder uit». April 1861 f 2 884,15
Dit gesticht wordt onderhouden uit inkomsten van aan hetzelve toebehoorende kapitalen, en uit geregelde kerk- en huiscollecten. Bij het einde van 't jaar beliep het aantal verpleegden 33, waaronder 17 kinderen. Hun gedrag en gezondheidstoestand waren gunstig te noemen. Van de 85 huisgezinnen , die op dat tijdstip bedeeling genoten, waren er 16 te Tóegoe woonachtig. Het gezamenlijk bedrag der bedeelingen, in 1860 (voor 95 huisgezinnen) f9739, was dit jaar f8443, waarvan voor Batavia f 7352 en voor Toegoe f 1091.
Bij het eind van het jaar werden verpleegd 222 personen. Voor de fondsen van dit gesticht wordt verwezen naar hoofdstuk E , afd. IV, § 3.
De bedeelden genoten een onderstand van f2,50 tot f 15 'smaands, tot een totaal bedrag van f 735,25.
Waaronder 23 meisjes. In den loop van het jaar werden eenige der hier verpleegden opgenomen bij de jongens-weezen-inrigting te Soerabaija. Het gedrag en de gezondheidstoestand der kinderen waren naar wensch. De stand der geldmiddelen was minder bevredigend; terwijl de uitgaven klommen van f 7835,79 in 1860, tot f8741,43 in 1861, daalden de* ontvangsten (contribution en donation) in die jaren van f9538,47 tot f 5930,86.
(i) De te Batavia bestaande lief dadige instelling, bekend onder den naam van Christelijke Ambachtsschool, wordt lager behandeld in hoofdstuk I, afdeeling I.
39*
110*
87
INSTELLINGEN.
Gedurende 1861
verpleegd. bedeeld.
Verdere bijzonderheden.
Hulpfonds van den heiligen Vincentius a Paulo te Batavia.
Protestantsch weeshuis te Samarang. 220
Niet opgegeven,
Roomsch-kathohj'k weeshuis te Sama246 rang.
Van deze instelling is ditmaal geen verslag ontvangen.
Waaronder 152 meisjes. Bij het eind van 't jaar waren aanwezig 197 kinderen, waarvan 195 voor 's lands rekening en 2 voor rekening van de Samarangsche wees- en boedelkamer werden verpleegd. De berigten nopens dit gesticht luiden bij voortduring gunstig; alleen de gezondheidstoestand was minder bevredigend geweest; tegen 2 van de 209 in 't vorig jaar, stierven er thans 11 kinderen.
Het fonds van dit gesticht bedroeg onder ultimo 1860 f 17 845,56
De ontvangsten in 1861 beliepen 21311,29 5
f 39 156,855
en de uitgaven 24 966,59
Saldo onder ultimo 1861 . f 14 190,265
Vermits de ten behoeve van dit en hot Eoomsch-katholijke weeshuis toegestane verpleeggelden gezamenlijk slechts de opname van 440 kinderen toelieten, en de steeds toenemende uitbreiding der Europesche bevolking in Nederlandsch Indie eene ruimere opname dringend noodzakelijk maakte, zijn ten behoeve van beide instellingen de noodige fondsen beschikbaar gesteld voor de opname van te zamen nog 20 kinderen.
Waaronder 179 meisjes. In het geheel werden 15 niet ten laste van den lande verpleegd. De gezondheidstoestand was'ook hiereenigen tijd minder gunstig dan in't vorig j a a n er stierven dit jaar 12 kinderen, tegen 6 van de 239 in 't vorig jaar.
Onder ultimo 1860 bedroeg het fonds van dit gesticht f 2 123,38
De ontvangsten in 1861 beliepen 20761,415
+
f 22 884,795
en de uitgaven 21 743,39
Saldo onder ultimo 1861 . f 1 141,405
Vergelijk ook het aangeteekendehierboven bij Protestantsehe weeshuis, aan het slot.
68
INSTELLINGEN.
Proveniers- of oude-mannenhuis te Samarang.
Verdere bijzonderheden.
74*
Chineeach hospitaal te Samarang.
Bedelaarsgesticht te Samarang.
Samarangscheafdeeling der Commissie tot ondersteuning van behoeftige Christenen.
60*
175
Hulpfonds van den heiligen Vincentius a Paulo te Samarang.
Protestantsch weeshuis te Soerabaija.
Jongens-weezeninrigting te Soerabaija.
67*
Hiervan worden 72 voor rekening van het Gouvernement verpleegd. Sommige der in dit gesticht opgenomen oud-militairen hebben boven hun gagement nog eenige geringe verdiensten, hetzij als kleer- of schoenmaker, lijkdrager, waker, dan wel als mandoor bij den waterstaat, in topo's of bij particuliere architecten. Het gesticht bevond zich in goeden staat en degezondheidstoestand was buitengemeen gunstig.
Het gesticht wordt in zeer goeden staat gehouden en de voeding, kleeding en verpleging der zieken zijn allezins voldoende. Vergelijk voor de fondsen van dit gesticht den staat in hoofdstuk E , afd. i V , § 3, hiervóór.
Bij het einde van het jaar werden verpleegd 137 personen.
De bedeelingen liepen van f 1,50 tot f 10 's maands.
Bij het eind van 1860 had de commissie te beschikken over . . . . f 819,02
De baten bedroegen in 1861 3 Q81,085
Niet opgegeven
Niet opgegeven.
id.
en de lasten.
f 3 900,105
3 749,50
Saldo onder ultimo 1861. f 150,605
Volgens het tweede j aarlij ksch verslag van de hoofdcommissie dezer inrigting, loopende tot ultimo Julij 1861, waren op dat tijdstip bereids 33 jongelingen toegelaten, waarvan er enkelen op den artillerie-constructiewinkel waren geplaatst. Het voorloopig, in afwachting van de daarstelling van een eigen gebouw (zie het vorig verslag, bladz. 58), ingehuurde pand voldeed naar wensch, en bood genoegzame ruimte aan voor de verpleging van een vijftigtal jongens. Zoowel uit dien hoofde als om redenen van geldelijken aard werd nog geen bijzondere spoed gemaakt met de daarstelling van een eigen gebouw. Kleeding en voeding waren op allezins voldoende wijze geregeld. Behalve gewoon lager onderwijs, dat met goed gevolg voorloopig nog door den huisvader wordt gegeven, ontvangen de verpleegden ook les in
69
INSTELLINGEN.
Gedurende 1861
verpleegd. bedeeld.
Verdere bijzonderheden.
Leprozengesticht te Soerabaija.
Soerabaijasche afdeeling der Commissie tot ondersteuning van behoeftige Christenen.
Hulpfonds van den heiligen Vincentius a Paulo te Soerabaija.
Leprozengesticht te Poerwakarta (Krawanü).
Niet opgegeven.
Hulpfonds van den heiligen Vincentius a Paulo te Padang.
Leprozengesticht te Benkoelen.
Idem nabij Palembang.
Niet opgegeven
6G
Niet opgegeven
10
Niet opgegeven.
Niet opgegeven.
de gymnastiek. Hot godsdienstig opderrigt wordt door de plaatselijke leeraren der verschillende gezindheden in of buiten de inrigting gegeven. Het personeel is bepaald op: 1 directeur, verder 1 huisvader met 2 bedienden voor elk gezin van 20 jongens. •1 onderwijzer en 2 koks voor 3 gezinnen of minder, 1 portier, 1 mandoor en 1 ziekenoppasser. Tot de aanstelling van een bezoldigd directeur was, in verband met de fondsen der commissie, nog niet overgegaan; terwijl zij in hare pogingen om een geschikten onderwijzer en een tweeden huisvader te vinden tot nog toe niet was geslaagd.
In den loop van 1861 werd voor dit gesticht een gezamenlijk bedrag van f 3381,91 aan liefdegaven ingezameld, terwijl hetzelve van gouvernementswego nog met eene som " van f 1000 werd gesubsidieerd, en eene gelijke som genoot uit de fondsen van het Chineesch hospitaal. Intussc hen w is de toestand van het gesticht zoodanig, dat voorbereidende maatregelen moeaten worden genomen voor de daarstelling van een nieuw gebouw.
De inkomsten bedroegen f 4579,79 en de uitgaven f5072,48, welke cijfers in het vorig jaar respectivelijk waren f 5830,90 en f 5228,88.
Onder de lijders, ter wier verpleging dit gesticht is opgerigt, zijn bij onderzoek slechts een viertal werkelijke leprozen aanwezig bevonden, die buiten aanraking met de bevolking leefden en te wier behoeve alzoo geene nadere voorziening vereischt werd. In verband daarmede werd in den loop van het jaar magtiging verleend om het gesticht voorloopig aan te wenden tot opname en verpleging van inlanders, lijdende aan syphilis, huidziekten en zware wonden.
Het gebouw voor dit in 1860 voor 's lands rekening genomen gesticht kwam dit jaar gereed.
Ook hier was het onderhoud en toezigt der leprozen ten vorigen jare voor 's lands rekening genomen. Het blijkt niet dat het nieuw op te rigten gebouw reeds zoude zijn voltooid.
18
70
INSTELLINGEN.
Gedurende 1861
ver pleegd. bedeeld.
Gesticht tot verpleging van arme en verlaten weeskinderen van Chinesche (Roomsch-katholijke) Christenen te Soengieslan (Banka)
Leprozengesticht te Sengarang (Riouw).
Frotestantsch weeshuis te Amboina.
Leprozengesticht op Molano, onder Saparoea (Amboina).
Idem te Pisang (Banda)
Protestantsch armenhuis te Ternate.
Leprozengesticht te Castella (Ternate).
Idem te Temoempa (Menado).'
Idem te Modelemo (Gorontalo).
14
27
Niet opgegeven.
53*.
11*
Niet opgegeven.
10
23*
Niet opgegeven,
Verdere bijzonderheden.
Het gesticht wordt gezegd tamelijk wel aan het doel te beantwoorden.
De kosten van dit Chinesche gesticht worden grootendeels bestreden uit particuliere bijdragen. Het voor 's lands rekening opgerigt wordende gebouw was bijkans voltooid.
Het Protestantsch weeshuis te Macassar bleef nog steeds tijdelijk opgeheven. Vergelijk het verslag over 1858, bladz. 46.
/De uitgaven voor beide deze gestichten komen geheel ten laste van 's lands kas.
>Als voren.
Ten behoeve van dit gesticht wordt van gouvernemen tswege eene vaste tegemoetkoming verleend.
Ten vervolge op het aangeteekende in 't vorig verslag nopens de 3 spaarbanken deizelfstandige afdeelingen Batavia, Samarang en Soerabaija van de Maatschappij tot Nut '1 Algemeen kan dienen , dat van deze zoo nuttige inrigtingen ook in 1861 weder druk gebruik werd gemaakt. Bij de spaarbank te Samarang stegen de inleggelden, na aftrek van hetgeen teruggenomen werd, van f 100 756,36 tot f 119 031,74 en bij die te Soerabaija van f 88 447,80 tot f 133 380,01. De inleggelden bij de spaarbank te Batavia beliepen, ongeacht de niet minder aanzienlijke belegging dan vroeger, ditmaal slechts f 464 969,01 tegen f 486 238,44 onder ultimo 1860, ten gevolge van meerdere terugname, gedeeltelijk ook van vroeger ingebragte gelden.
H. Burgerlijke geneeskundige dienst.
Onder verwijzing naar de uitvoerige mededeelingen en overzigten, die omtrent dit onderwerp worden aangetroffen in de bijgevoegde rapporten van den chef over de geneeskundige dienst in Nederlandsen Indie (bijlage lit. K.), zal men zich te dezer plaatse tot het navolgende bepalen.
71
Overägt der behandelde lijders. Een vijfjarig overzigt volgt hieronder:
Jaren. Behandelden. Overledenen.
Verhouding van de overledenen tot de behandelden. behandeld.
Waarvan aan epidemische ziekten
overleden.
Java en Madura.
1857
1858
1859
1860
1861
4a 965 (1)
32 080 (2)
34 868
36 306 (3)
35 060 (4)
4 444 (1)
2 146 (2)
3158
1 961 (3)
1 868 (4)
1: 9,8
1:14,9
1:11
1:18,5
1:18,7
18180
9 092
8 222
5132
3 018
2931, waarvan 2437 choleralijders.
1230, waarvan 889 idem.
1723, waarvan 1431 idem.
427, waarvan 345 poklijders.
237, waarvan 165 idem.
1857
1858
1859
1860
1861
17 556
27 129
21 540
23 620 (5)
26 453 («)
1 106
1 945
• 1725
1 913 (5)
2 095 (6)
Buitenbezittingen.
»
1 : 15,8
1: 13,9
1:12,4
1:12,3
4 :12,6
6 049
13 995
8 047
7 658
10 762
738 meerendeels pok- en koortslijders.
1647 als voren.
1394, waarvan 1011 choleralijders.
1299 meerendeels koorts- en dysenterie-lijders.
1497, waarvan 1261 poklijders.
») Ongerekend de cijfers van Tjandjoer g a n g e r regentschappen) , en Rembang (Rembang), waarvan geen opgaaf is ontvangen ) Ongerekend het cijfer van Batavia, van welke plaats geen volledige opgaaf is ingekomen.
<") Ongerekend het cijfer van Hatten (Soerakarta), waarvan geen opgaaf is ontvangen.
(4> Ongerekend als voren het cijfer van Bandong (Preauger regentschappen).
W Als voren het cijfer van Atapoepoe (Timor).
16) Hieronder voor de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo, enkel de opgaaf var, de.hoofdplaata Banjermaäln„
72
Verdeeld naar gelang van de verschillende gewesten, waren de u i t k o k e n gedurende
1861 ala volgt:
JAVA ES MADURA.
Gewesten.
Bantam.
Plaatsen waar de burgerlijke | Behan geneeskundige
O ver
dienst werd uitgeoefend
Serang
Anjer
delden. ledenen
Batavia.
Buïtenzorg.
Krawang.
Preanger regentschapp.
Cheribon.
Tagal.
Pekalongan.
Samarang.
Japara.
Rembang.
Banjoemas.
Bagelen.
Batatia
Onrust
Tangerang
Buitenzorg
Krawang
Tjiandjoer (1)
Ban dong
Sumedang
Cheribon
Pali m an an g
Indramaijoe
Tagal
Pekalongan
Samarang
Willem I
Plantocngan
Oenarang
Salatiga
Japara
Rembang
Toeban
Banjoemas
Tjilatjap
Poerworedjo
Keboemen
Wonosobo
Transporteren
1009
3 865
2 119
615
612
Verhouding van de overledenen tot de behandelden.
BUITEN BEZITTINGEN.
18 1: 56
293 1:13,1
Plaatsen waar de burgerlijke Gewesten. ' geneeskundige dienst werd uitgeoefend,
Behan
delden.
Over
ledenen.
Gouvernement van Sumatra's Westkust.
76 1 : 27,8Bekoelen.
Padang
Padang-pandjang
Solok
Fort de Koek
Paija-combo
Rau
Aijer-bangies
Padang-sedempoeang
Sibogba
Singkel
Goenong Sitolie
Benkoelen
6 368
Lamponsche districten.
Palembang.
19 821 1109
1:15
1:23,5
Banka.
Riouw.
Telok-betong
Tandjong
Katimbang
Palembang
Tebing-tingie
Lahat
Kepahiang
Moearah-kompeh
Moeara doea
Djambie
Talang-padang
Muntok
Toboalij
Pankal-pinang
Riouw
Siak
Transporteren.
Verhouding van de overledenen tot de behandelden.
238 1:26,7
218
2 500 182
5 890 1215
1:13,7
1:48,4
600 19 1:31,5
603 5 1:201
16179 1655
(1) Van deze plaats geen rapport ontvangen.
7^
ling e men Delen.
18,4
31,5
201
Gewesten.
Kadoe.
jokdjokarta.
Soerakarta.
Madioeu.
Patjitan.
"Oerabaija.
Madura.
"asoeroean.
^robolingo.
ßezoekie.
anjoewangie.
Kedirie.
JAVA EM MADURA.
i'iaatseri waar de bui'gerlijke geneeskundige dieDst werd uitgeoefend.
Per transport... *
Magelang
Djokdjokarta
Soerakarta
Klatten
Madioen
Ngawie
Pa tj i t an
- Soerabaija ( marine-ethbliss.)
Grissee
Bangkallang
Sumanap
Pasoeroean
Malang
Probolingo
Eezoekie
Barjoewangio
Kedirie
Te zam. als voren
Behan
delden.
19 821
608
331
1106
488
187
6 441
1096
1 197
1086
410
2 082
207
35 060
Over
ledenen.
1109
30
15
63
11
4
280
44
62
19
138
4
1868
Verhoudingvan de overledenen tot de behandelden.
1 : 20,2
1 :22>
1: 17,5
1 : 44,3
1 :46,7
1:23
1 : 24,9
1 : 19,3
1: 12,2
1: 21,5
1:15
1: 51,7
1: 18,7
Gewesten.
Westerafdeeling van Borneo.
Zuiden Oosterafdeeling van Borneo.
Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden.
Gouvernement der Molukken.
Timor en Flores.
BUITENBEZITTINGEN.
Plaatsen waar de burgerlijke geneeskundige dienst werd uitgeoefend.
Per transport...
Singkawang
Montrado
Lara en Loemar
Sambas
Pontianak
Sintang
Banjermasin (van Pengaron en de overige posten zijn geene voldoende opgaven ontvangen)
Macassar
Maros
Segirie
Bonthain
Balangnipa
Amboina
Banda
Ternate
Menado
Gorontalo
Koedang
Atapoepoe
Larentuka
Te zam. als voren
Behan
delden.
16 179
752
802
1259
2 307
4 216
327
307
304
26 453
Over
ledenen.
1655
4
38
74
53
223
18
10
20
2095
Verhouding van de overledenen tot de behandelden.
1:188
1:21,1
1:17
1:43,5
1: 18,9
1: 18,1
1: 30,7
1:15,2
1 : 12,6
19
É
74
Europee geneeskundige dienst. Uit het voorafgaande overzigt kan bltfken, op welke Jaatsfn oednrende 1861 in de uitoefening der burgerlijke geneeskundige dlenst van ^ n g s w e g e w Î d voorzien. Daarbij zij nog slechts aangetekend da, .de, w = » g difr d i L t meerend«!, is opgedragen aan offlc.eren van gezondhdd, ^ e ^ op een twintigtal plaatsen van Java en Madura burgerlijke geneesheeren daarmede belast Op sommie der genoemde plaatsen zijn nog particuliere geneesheeren gevestigd ook Sdérs U dit het geval; onder andere werd dit jaar voor de uitoefening der genees-, t Ï - o %e oskund'e toelating verleend te Tjilintjing (Oosterkwartier van Batavia) op heel- oi * e , " s ».. (Kravvang) en in de afdeeling Lemadjang (Probo
U: g r Ten e ^ n d e t Indisch Bestuur in de gelegenheid te stellen om voortaan in de Ï T ft. Van Geneeskundige hulp in de binnenlanden op ruimen voet te voorzien, werd
Ü Ï ^ g S ^ t r e k t om het voor belooning of tegemoetkoming P ^ e ^ r e ou jaai g g o hoofdplaatsen) toegestane crediet van f 1 6 800 sjaars geneesheeren elders dan_ op dehoofdp^ ^ g ^ t e behandelen de behoeftig«.
t e ^ ^ J ^ l ^ ' ^ ^ U ^ ^ » djaijang-sekars ter plaatse hunner gevangenenen bannelingen, z.o r j uïtbreken van epidemische ziekten,
r ^ L 4 : ^ L T ' J T V Ä ™ * g e p t a t s T ^ ! Tegen vergoeding van reisTZmVtZ reien f Ä het blader inlandsche bevolking•<£*£ hen opdragen de geneeskundige dienst bij die garnizoenen, waar de dienst niet bepaal
Zelve moe.en b e k e e n « • ..„o» as » ^ ^ . ^ ^ d e r „ ^ a l d
- T t V - l n Z , e n a r 7 H n van d nodige geneesmiddelen voorzien werden ten dienste der
: ; ; K : U ; . J J « ^ « « u ^ ^ n a d a an e en a . 3 e l i n * - w e , Wieden op Nieuw Guinea ten behoeve der bevolking aldaar. ï „ Verbind met de gebleken wensch -lykheid om de drie plaatselijke c o m — van In verband m e g t o e v o o r z M in Nederlandse* Indie, gevestigd te Batavia, geneeskundig 9 ^ r ^ k er toe oor b u r g,rlijke geneeskundigen,
Samarang « ^ ^ ^ ^ Ï Ï ^ Ï ^ k * » ' « d e mogelijkheid eener meer algewerd, in afwachting eene ^ = ^ v a n ^ . ^ g e n e e s k u n d ; g e tnsschen
Z Z ' T S c k S a l ^ T 8 6 1 no. Ä , door intrekWng van « « « < * 1844, n° Ä ' voorloog alleen voor Batavia, het burgerlijk element in de commissie daar ter
stede versterkt.
, r Ù,«Jln*„ De iiver en geschiktheid der te Weltevreden opgeleide Inlandsche geneeskunde f ° J ™ ^ * e n b i j v00rtduring stof tot tevredenheid. inlandsche geneeskun .gen en v d , h u n n 6 r v^tiging het vertrouwen Eerstbedoelden g " ^ £ ^opescbe.veSosknnde ontmoet daarentegen nog veelal der bevolking. De toepassin0 ae P de inlandsche vroedvrouwen, op . b ^ " ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ , e e n geldelijke onderstand verleend, voo-dragt van de h o o f ^ ^ « £ £ ^ n i e t t e b ovengaande de som van f 10'smaands. ^ ^ ^ ^ ^ " X ^ h e eind van 't jaar, aan de genees- en heelknndige
8cboeo f7 et n r v e r l L k o n d i gesticht 13, tegen 21 en 8 onder ultimo December I860. 8 Keneel- en 5 verloskundigen keerden in den loop van 't jaar, na volbragt examen, terug naar de plaatsen van waar zij gekomen waren.
.,•'*# ~ , TVr aanvulling van de berigten, die omtrent deze gestichten worden ^ i T n f n L nder i K b ^ I g d e summiere rapporten, zij nog slechts vermeld, aangetroffen in ae onaer ui J ° , , 0 D 2 e r i o t , waarvoor de uitgaven zullen dat te Sumedang een ^ f ^ ^ t ^ a d e r d e gedeelte der padie dzakat
H ' a X l Ï Ï t A i i t - Ï Ï T Ü ~ - « oogst); terwijl van 's lands wege een het voor de geesteiij Kneia ustensilien en geneesmiddelen worden toegestaan. inlandsche geneeskund^e ^ ^ Ä u T S Pantoengan (Samarang) wordt gezegd, Ten aanzien van het bad ^bl.ssemen ^ J P e k a l o n g a n , Tagal, Ban
d a t e e n g ^ ™ ^ ™ * ^ ^ * ^ bijdenchelvanditetablissement die joemas, Basrelen en * a a o e geneeskundige dienst, medicijnen komen vragen tegen tevens belast is met de plaatselijke geneestum ig v e r m e enen te huis te kunacute ziekten voor lijders, die niet te vervoeren zrjq of die zij vermeenen
n e T o T Ä o u d i n g van het gezondbeids-etablissement te Gadok (Buitenzorg) werd op
75
gelijken voet als in 1853 en 1857, doch ditmaal voor den tijd van vijfjaren, aan den eigenaar een subsidie van f 600 's maands toegekend. Met toepassing van het in 1852 vastgestelde reglement tot wering van de schadelijke gevolgen welke uit de prostitutie voortvloeijen, werden weder voor een drietal gewesten (Tagal, Madura en Kedirie) de vereischte maatregelen genomen tot huisvesting, verpleging en geneeskundige behandeling van de aldaar aanwezige lijderessen aan syphilitische ziekten.
Vaccine. Ofschoon nog altijd, voornamelijk op de buitenbezittingen, te klagen viel over onverschilligheid en weinig medewerking der ouders, wordt daarentegen uit verschillende andere gewesten getuigd, dat de heilzame uitwerking der inenting de vooroordeelen der bevolking al meer en meer blijkt te overwinnen. De hoedanigheid der vaccine-stof was, in weerwil dat sedert lang geen vernieuwing uit Europa had plaats gevonden, nog onverbasterd; ook bestond voor eene verbastering weinig vrees, aangezien, naar luid van het ten deze ontvangen rapport, de stof in sommige districten van zoo uitmuntende hoedanigheid is, dat zij in Europa moeijelijk beter kan gevonden worden. Van de inlandsche vaccinateurs kan over 't geheel gezegd worden dat zij, onder een behoorlijk toezigt, goed voldoen. Ook de bemoeijingen van de opzieners der vaccine verdienen in het algemeen allen lof. In verband tot de afstanden of de sterkte der bevolking werd in sommige gewesten de bestaande verdeeling in vaccine-districten gewijzigd of uitgebreid. Op Nieuw Guinea werd getracht het weldadige der vaccine te verspreiden door tusschenkomst van de daartoe behoorlijk in staat gestelde zendeling-werklieden. Het bekende totaal der in 1861 gedane inentingen verschilde weinig met het vorige jaar; alleen levert een belangrijk verschil op het cijfer der revaccinatien op Java en Madura, welke ten gevolge van het meer algemeen heerseben der natuurlijke pokken in 1860 veel talrijker waren; de cijfers van 1861 waren als volgt:
op Java en Madura: vaccinatien 466 796, waarvan geslaagd 421401
revaccinatien '163 488, » » 119 751
op de buitenbezittingen: vaccinatien 88 563, » » 82 256
revaccinatien 39 303, » » 33185
Hierbij dient in aanmerking te worden genomen, dat van de opzieners der vaccine te Soerabaija en te Batavia geene of onvolledige rapporten ontvangen zijn, dat mede ontbreken de rapporten van Banjoemas, Koetoardjo (Bagelen) en Soerakarta van het begin des jaars tot de maand Maart, welke bij de overstroomingen in Midden-Java verloren zijn gegaan, en dat ten gevolge van die ramp de vaccine in de districten Banjoemas en Koetoardjo gedurende een paar maanden is gestaakt geweest; terwijl eindelijk onder de cijfers der buitenbezittingen niet begrepen zijn die van de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo, van welk gewest, ten gevolge van dén staat van oorlog aldaar, almede geen vaccine-rapport is ontvangen.
J. Onderwijs.
Dit onderwerp is uitvoerig behandeld in het reeds aan de Staten-Generaal medegedeeld jaarlijksch Algemeen verslag van den staat van het schoolwezen in Nederlandsch Indie (over 1861), waarvan, even als vroeger, het eerste gedeelte, betreffende het schoolwezen voor Europeanen en inlandsche Christenen, door de Hoofdcommissie van onderwijs, en het tweede, aangaande het schoolwezen voor inlanders, ter algemeene secretarie van het Gouvernement van Nederlandsch Indie is opgemaakt. Het derde gedeelte , nopens het gymnasium Willem III te Batavia, werd door het collegie van curatoren dier instelling zamengesteld. Volledigheidshalve worden hier, voornamelijk uit. dat algemeen verslag, do volgende bijzonderheden aangeteekend. Ten aanzien der militaire inrigtingen van onderwijs wordt verwezen naar hoofdstuk D, afd. I, § 4 van dit verslag.
!• VOOR EUROPEANEN EN HUNNE AFSTAMMKMN'GEN.
Het aantal gouvernements-iurigtingen van onderwijs ging dit jaar, even ab hot cijfer
76
•der leerlingen, op nieuw vooruit. Terwijl onder ultimo December 1860 aanwezig waren 58 gouvernements- lagere scholen, waarvan 41 op Java en Madura, te zamen lellende 1434 betalende en 1871 niet betalende leerlingen, waren bij het eind van 1861 in werking 60 scholen, met een totaal van 1575 betalende en 1888 niet betalende leerlingen, gevende alzoo eena vermeerdering gedurende 1861 van 2 scholen (te Ambarawa, residentie Samarang, en te Poerbolingo, residentie Banjoemas) en 158 leerlingen (1). Het onderwijzend personeel bij de voormelde scholen in dienst bestond bij het eind van 1861 uit 87 onderwijzers, 39 ondermeesters en 18 kweekelingen, te zamen 144 personen. (2) Aan -een particulieren] onderwijzer te Batavia, die op aanzoek van eenige ouders, voor wier kinderen de afstand van de gouvernementsschool op Molenvliet te groot was, in de stad zelve eene school had opgerigt, waar behalve in de Nederduitsche ook eenig onderrigt in de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen werd gegeven, werd in't laatst van 1861 bij wijze van proef aanvankelijk voor den tijd van één jaar een gouvernementssubsidie toegelegd van f 150 's maands. Deze ondersteuning was vooral noodig omdat de meeste ingezetenen van de eigenlijke stad Batavia door beperkte inkomsten niet in staat waren de kosten van dat onderwijs te dragen. De op die school gevolgde leermethode, om het eerste onderwijs te doen plaats hebben in het Maleisch, wordt gezegd met het oog op de geringe ontwikkeling der kinderen en hun te verwachten toekomstigen werkkring (waarschijnlijk op de plaatselijke handelskantoren) verrassende uitkomsten op te leveren. In het belang van het onderwijs der Christenjeugd te Bima (Celebes en onderhoorigheden), welke door het overlijden van ;den ter plaatse gevestigden leermeester geheel van onderligt was verstoken geraakt, werd de gouvernements-toelage dit jaar verhoogd van f 15 tot f30 's maands, voor welke som het der subcommissie thans gelukte eenen onderwijzer te vinden.
Aan het gebruikelijk plaatselijk overzigt betreffende het gouvernements- en particulier schoolonderwijs onder Europeanen en afstammelingen, gaat hier de afzonderlijke behandeling van een tweetal punten vooraf.
Gymnasium Willem III te Batavia. Over den gang van zaken bij het gymnasium .viel in de eerste helft des jaars niet te roemen. De min gunstige verhouding tusschen den rector-directeur en de docenten, als ook de min gunstige stemming dezer laatsten, hoofdzakelijk wegens de door allen hoogst bezwarend geoordeelde verpligting, om ook buiten de voor het onderwijs bestemde uren aan de opvoedingstaak der internes deel te nemen, waren hiervan de reden. Die toestand was echter niet van langen duur. Terwijl reeds in de maand Junij, met het doel om al dadelijk de opvoedingstaak der docenten te verligten, van gouvernementswege een tijdelijk crediet werd toegestaan voor de in dienststelling van »surveillanten", en in Augustus daaraanvolgende de vervanging plaats had van den rector-directeur, werd bij eene beschikking van October, onder nadere goedkeuring des Konings (3), voor goed besloten tot afscheiding der opvoeding op hot gymnasium van het onderwijs aldaar, en tot in-dienst-stelling van nog een drietal met zorg te kiezen mannen , onder de benaming van opvoeders. Inmiddels had zich ook de wenschelijkheid doen gevoelen éener reorganisatie van het onderwijs, voor zooveel namelijk het pro-gymnasium betreft, dat aan de inrigting verbonden was geworden, ten gevolge van de ongelijke, dikwijls onvoldoende opleiding der toegelaten leerlingen. Van de 65 leerlingen toch, die den leeftijd van 12 jaren, tot opneming in het eigenlijk gymnasium vereischt, bereikt hadden, waren niet minder dan 36 nog bij het pro-gymnasium ingedeeld. Wilde men dezen abnormalen toestand — hoofdzakelijk een gevolg van de achterlijkheid der pupillen in de Nederduitsche taal — niet
(1) Bovendien ontvingen voor gouvernements-rekening, even als in 1860, 26 leerlingen onderwijs op eene particuliere school te Salatiga (Samaiang), die wel door de Hoofdcommissie , maar niet in dit regeringsverslag onder de gouvernements-schoolinrigtingen gerekend wordt. Zie de aanteekening onder Samarang in de tabel hierachter.
(2) In 't laatst van 1861 en in den loop van 1862 zijn 12 en in 't laatst van 1863 6 onderwijzers hier te lande voor Oost-lndie benoemd geworden. In den aanvang van 1864 is op nieuw de uitzending van een zestal onderwijzers aangevraagd, aan welke aanvrage zoodra mogelijk zal worden voldaan. Uitzending van kweekelingen is in den laatsten tijd niet noodig geweest, omdat het ontbrekend getal gevoegelijk uit de Indische jongelingschap kon worden aangevuld.
(3) Zie de noot op bladz. 66 van 't vorig verslag.
m
77
, bestendigen, dan was naar de meening van curatoren eene totale afscheiding noodig van het onderwijs aan het pro-gymnasium van dat aan het gymnasium, en de uitsluitende opdragt van het eerste onderwijs aan Nederlanders van geboorte. Ook met dit denkbeeld vereenigde zich de Indische Regering, en by de boven bedoelde beschikking van October werd derhalve magtiging verleend tot de in-dienst-stelling van nog twee Nederlandsche onderwijzers, speciaal voor het pro-gymnasium. In verband met de hiervóór besproken afscheiding van opvoeding en onderwijs was het, naar het oordeel van curatoren , aan niet de minste bedenking onderhevig om iemand, die niet speciaal voor het onderwijzersvak was opgeleid , aan het hoofd der oprigting te stellen. Van daar dat, toen tot de definitive vervulling der betrekking van directeur moest worden overgegaan, op voordragt van curatoren, als zoodanig (met behoud zijner betrekking van lid in het Hoog Militair Geregtshof) benoemd werd een gepensioneerd kolonel van den generalen staf, die vervolgens op 15 December deze zijne nieuwe functien aanvaarde, nadat bevorens de conrector, die sedert 1 September als waarnemend directeur was opgetreden , op zijn verzoek eervol van die voorloopige waarneming was ontheven.
Van de vijf nieuwe betrekkingen, als drie van opvoeder en twee van onderwijzer bij het pro-gymnasium, was bij het einde van het jaar nog slechts eene der beide laatste vervuld. Ook had op dat tijdstip nog niet kunnen worden voorzien in de betrekking van eersten docent in de wis- en natuurkunde. (1) Het gedrag der leerlingen , wier aantal bij het eind van den eersten cursus op 15 Julij 1861 reeds 83 bedroeg, waarvan 64 internes en 19 externes, liet, op enkele uitzonderingen na, weinig te wenschen over. Hunne vorderingen waren volgens de in dit eerste jaar verkregen resultaten gunstig te noemen, maar zouden in veel ruimere mate bevredigend zijn geweest, wanneer de leerlingen by hunne komst op het gymnasium beter waren onderlegd geweest. Om hierin voor het vervolg eenigermate te voorzien, zijn de subcommissien van onderwijs door tusschenkomst der Hoofdcommissie uitgenoodigd ge• worden, om bij afneming van het admissie-examen zich streng te houden aan de gestelde eischen. Bij het einde van den eersten cursus waren de leerlingen verdeeld als volgt : 5 leerlingen in de eerste afdeeling van het gymnasium, 26 irf" de tweede afdeeling, verdeeld in twee klassen, en 52 op het pro-gymnasium, verdeeld in drie klassen. Behalve de in alle klassen gedoceerd wordende vakken van Hollandsch, Fransen, wiskunde, geschie* denis , aardrijkskunde , teekenen , dansen en gymnastiek, ontving de eerste afdeeling ook onderwijs in het Latijn , de tweede afdeeling in het Engelsch en de hoogste klasse der laatstgemelde afdeeling bovendien in het Hoogduitsch. Bij het einde van het jaar was de getalsterkte der leerlingen 67 internes en 18 externes. De gezondheidstoestand liet gedurende het geheele jaar niets te wenschen over.
Ambachtsschool te Soerabaija (2). De opening dezer school werd in 1861 verder voorbereid. Een door den raad van toezigt ontwerpen reglement werd voorloopig, en tot dat de ondervinding van een tweetal jaren zou hebben bewezen of het aan de behoefte voldeed , gearresteerd bij gouvernementsbesluit van 22 September 1861, n°. 5 (Bijblad op het Indisch Staatsblad n°. 1076) ; terwijl vóór het einde des jaars, bij gouvernementsbesluit van 16 December 1861, n°. 4, ook de benoeming van den directeur plaats lïad. Pogingen om in Indie ook in het onderwijzers-personeel te voorzien mogten niet slagen. (3) De plaatselijke opgaven nopens het gewoon schoolonderwijs volgen alsnu in den gebruikelijken vorm.
(1) In den aanvang van 1862 zijn al deze plaatsen vervuld geworden.
(2) Zie nopens de Christelijke ambachtsschool te Batavia de tabellarische opgaaf hierachter, en nopens de jongens-weezeninrigting te Soerabaija hoofdstuk G hiervóór.
(3) Intusschen is in Maart 1862 ten behoeve van 31 leerlingen met het onderwijs een aanvang gemaakt, " en zijn. in den loop van dat jaar hier te lande de benoodigde twee onderwijzers benoemd.
20
78
Gewesten.
SCHOOLINBIGTINGEN.
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen
Getal der bij iedere school in dienst zijnde
a
ID ' O
a <o ÖD •B
Getal leerlingen.
« es t» 60 a . S TS C3 Q3 «S &o -O'S » 2 M g o H
03
c3 o
a o a
CS
Fernere bijzonderheden.
De met een f geteekende
kolommen kunnen, bij gemis aan opgaven,
hier niet worden ingevuld.
Java en Madura.
Lagere school te Se
lste lagere school te Weltevreden,
2de idem,
3de idem, *
* Herhalingschool der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in OostIndie,
Lagere school to Batavia ,
Idem te Meester Cor nelis,
* Dag- en kostschool van den heer G "Verhulp,
* Idem voor meisjes van mevr. Klussmann en mej Scharp,
* Idem van mej. Verhuyght, op Noordwijk , en van mej van Gemert te Weltevreden,
4
2
t
1 onderwijzeres
2 onderwijzeres
61
13
18
19
14
t
13
84
72
68
14
16
67
97
90
87
28
95
95
211
De gehouden examens gaven stof tot tevredenheid. rroot'
Bevredigende berigten. Alleen bij de 2d( 'school viel nog al te klagen over ongeregeld' )opkomst._ Ook waren er onder hare leerlingen islechts weinigen die buiten de school Hollaniisct spreken of hooren spreken.
De proef met de oprigting dezer schooi ge' nomen wordt gezegd aanvankelijk buitenge' meen te zijn geslaagd. De school word t geh oude' twee maal in de week in het daartoe des avond* beschikbaar gestelde locaal der gouvenementä' derde school.
Goede uitkomsten.
Het onderwijs "bij deze bloeijende inrigtinS omvat ook het hand- en topographisch teeke' n, de muziek, zang en dans, benevens d< Fransche, Engelsche, Hoogduitsche, Maleiscb6
en Javaansche talen. Een voldoend hulp' personeel was aan deze school verbonden.
Dit instituut wordt gezegd zijnen goede" naam waardig te handhaven. De vreemd^ talen die hier onderwezen worden zijn Franscb Engelsch en Hoogduitsch. De directrice word' bijgestaan door een goed en talrijk hulpper soneel. Het onderwijs omvat overigens all® wat tot eene beschaafde opvoeding behoort
Aan een groot aantal leerlingen wordt 1 onderwijs gratis gegeven. Aan het instituât op Noord wijk, dat 54 meerendeels kostleef' lingen telt, wordt, behalve in de drie laats'' genoemde talen, ook onderrigt gegeven in be
teekenen, schilderen, de muziek, zang en al'" vrouwelijke handwerken. Het onderwijs M de inrigtïng te Weltevreden omvat, buiten $ gewone vakken, alleen het Fransch , de nijl ziek en vrouwelijke handwerken. Een talrijk en 'bekwaam hulppersoneel is aan beide in rig' tingen verbonden.
79
Gewesten.
SCHOOLINKIGTINGEH.
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen.
Getal der bij iedere school in dienst zijnde
'O d O
ra a O
bD
Getal leerlingen.
p CS > bo a . 12 13 C6 ' Q o bO ^ • s o •fi bog a> H
• i-H
c3 h O
a N
Verdere bijzonderheden.
De met een f geteekende
kolommen kunnen, bij gemis aan opgaven ,
hier niet worden ingevuld.
* School van mej. Gaymans,
* Idem van * mej Brusse,
* Mem van den heer W. H. Snethlage en G. Warnar,
* Idem van den heer J. P. Freyss,
* Idem van den heer R.J.L.Weyhenke . op Noordwijk ,
* Parapattan-weeshuisschool,
* Christelijke ambachtsschool,
* Gesticht voor verlaten kinderen te Djatie,
onderwijzeres.
1 idem.
30
30
30
90
76
37
39
Het onderwijs , dat zich tevens tot de Fransche, Hoogduitsche, Engelsche en Italiaansche talen uitstrekt, mögt goed genoemd worden. Ook aan deze inrigting is een bekwaam hulppersoneel verbonden.
Deze inrigting, waar, behalve de gewone vakken en vrouwelijke handwerken, ook Flansch en Engelsen wordt onderwezen , levert goede uitkomsten op.
Nieuw opgerigte school voor gewoon lager onderwijs.
Nieuw opgerigte school voor gewoon lager onderwijs en de beginselen der Pransche , Engelsche en Hoogduitsche talen. Van de toekenning van een gouvernemts-subsidie aan deze inrigting is reeds hierboven melding gemaakt.
Als voren, ook voor de Fransche en Engelsche talen.
De dag- en kostschool van den heer J. J. J. Snellebrand werd, uit hoofde van den overgang van een groot aantal leerlingen naar het gymnasium , bij het einde van het jaar gesloten. Ook de school van mevr. d'Arnaud Gerkens schijnt te zijn opgeheven.
Het opgegeven cijfer van 76 leerlingen, waaronder 37 meisjes, was aanwezig onder ultimo April 1861. Vergelijk hoofdstuk G hiervóór. Het onderwijs en de gemaakte vorderingen waren allezins voldoende.
Waaronder 19 meisjes. Over het algemeen genoten de kinderen dit jaar eene gewenschte gezondheid. Het gegeven onderwijs droeg goede vruchten. Drie kinderen mogten eene plaatsing erlangen, waardoor zij in de gelegenheid 21'den gesteld om bekwame ambachtslieden te worden. De verhooging der prijzen van do meeste levensbehoeften en de toename der kos-« ten voor onderwijs deden de uitgaven dezer in 854 daargestelde inrigting (zie het Regeringsvorslag over 1855, blz. 57) in 1861 stijgen van f 8734,52 tot f 11 179,11.
De leerlingen, waaronder 23 meisjes, maakten zeer voldoende vorderingen. Zie overigens hootdstuk G hiervóór.
Uit eene door de Hoofdcommissie opgemaakte statistiek betreffende het schoolonderwijs op de
Gewesten.
SCHOOLINKIGTINGEN.
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen
Getal der bij iedere school in dienst zijnde
a O
Buitenzorg. Lagere school te Buitenzorg,
Krawang.
Cheribon.
.Tagal.
Pekalongan.
Samarang.
Lagere school te Poerwakarta,
Idem te Cheribon,
Idem te Tagal,
Idem te Pekalongan,
lste lagere school te Samarang,
2 de idem,
3de idem,
Hervormde weesIraisschool,
a n 0
80
Getal leerlingen.
a 'a •n o
03 U
a a H H
Verdere bijzonderheden.
De met een f geteekende
kolommen kunnen, bij gemis aan opgaven,
hier niet worden ingevuld.
29 26
14
16
21
42
79
81
17
16
43
50
33 81
153
55
drie hoofdplaatsen van Java is gebleken w Batavia, onder eene bevolking van 4793 zfl len, 1908 kinderen telt, van welke ruim I of volgens oificiele opgaven 662, den schooi pligtigen leeftijd van 6-14 jaren hebben bereik' Dat men bij te zamentrekking der vorenstaand' opgaven tot een hooger totaal geraakt, is hiera^ toe te schrijven, dat op de particuliere scW len te Batavia vele kinderen van elders in d" kost zijn besteed.
Zeer bevredigende uitkomsten.
Het onlangs naar Buitenzorg overgebrag'1
instituut voor jonge jufvrouwen van me'(' Hoola van Nooten, hetwelk gedurende 18^ 9 kostleerlingen telde, had met ultimo Vs
cember opgehouden te bestaan.
'ania
21
33
37
85 #
79
131
Bevredigende berigten.
Als voren. Het meerendeel der leerling' bestond echter uit eerstbeginnenden.
In alle vakken waren goede vorderingen '' bespeuren.
Bevredigende uitkomsten. Van slechts 6t
kelen was de opkomst ongeregeld.
Zeer bevredigende berigten. *
Goede vorderingen werden gemaakt. Ev« wel,wordt opgemerkt dat de leerlingen », hoogste en middelklassen in den regel school te vroeg verlaten om var. het gelee* het gewenschte voordeel te kunnen trekke'
114 Bevredigende uitkomsten.
Van de hier ten vorigen jare voor ond meesters en kweekelingen geopende geleg" heid tot het ontvangen van nomaallessen tf' gedurende 1861 zeer weinig gebruik gema»' Tegen 15 leerlingen onder ultimo 1860, te' men er bij het eind van 1861 slechts ééö'
De geregelde opkomst der kinderen ^ door eene in het gesticht heerschende zi«, vier maanden lang gestoord. Nogtans lef^, het examen een zeer bevredigend resul" Vergelijk hoofdstuk G.
b!
Gewesten.
n cM^amarang.
3 zi« 1;
SCHOOLINRIGTIXGEK.
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen
Getal der bij iedere school in dienst zijnde
O
a
Getal leerlingen.
a o3 > &D d 13 ^
-i2 ' Q «•g SP " H
r/j
cS
r K 3>
Verdere bijzonderheden.
De met een ] geteekende
kolommen kunnen, bij gemis aan opgaven,
hier niet worden ingevuld.
Roomsch - katholijke weeshuisschool,
* School van mevr. Mendes da Costa
* School van mevr Sloot,
* Idem vanden heer A. Collings,
* Idem van den heer J. van Essel,
* Idem van den heer A. G. van Velthuyzen,
* Idem van mevr. van Mierop,
ontfejwijzcres
onderwijzeres,
* School te Salatiga van den heer Valette,
* Idem van den heer Hildering,
1ste lagere school te 2 Ambarawa,
onderwijzeres.
58
157
14
28
51
63
12
45
19
31
14
Ook hier werd om dezelfde reden de school zelfs eenige weken gesloten. Daaraan kan voor een deel worden toegeschreven de geringe vorderingen der leerlingen. Vergelijk hoofdstuk G.
Waaronder 4 jongens. Lager onderwijs, vrouwelijke handwerken, benevens de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen.
Waaronder 7 jongens. Onderwijs als voren, benevens teekenen en muziek, voor de beide laatste vakken zijn afzonderlijke onderwijzers. Goede uitkomsten.
Waaronder 12 meisjes. Voor lager onderwijs, de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen, benevens het Italiaansch boekhouden.
Waaronder 26 meisjes. Voor gewoon lager onderwijs.
Privaatlessen in het lager onderwijs. De onderwijzer stond overigens aan het hoofd der derde gonvernementsschool.
Waaronder 15 jongens. Voor gewoon lager onderwijs.
Te rekenen naar het bevolkingscijfer (3780 zielen, waarvan 1542 kinderen of 514 die geacht kunnen worden den schoolpligtigen leeftijd van 6—-14 jaren te hebben bereikt), kan het er voor gehouden worden, dat ook te Samarang weinig of geen kinderen van onderwijs verstoken zijn.
Qp deze meisjesschool voor gewoon lager onderwijs wordt ook onderwijs gegeven in de Fransche taal, het teekenen en de muziek.
Waaronder ook meisjes. Gewoon lager onderwijs.
De school van den heer Behr, welke onderwijzer voor het onderwijs der gratis-leerlingen (laatstelijk 27 in getal) eene toelage uit's lands kas ontving, is met 1°. November opgeheven geworden. Nopens de toewijzing van dat subsidie aan een der andere onderwijzers waren de noodige voorstellen gedaan.
Geopend 1 September 1861.
21
Gewesten.
Japara.
ïlembang.
Seerabaija.
SCHOOLINRIGTINGEN.
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen.
Getal der bij iedere school in dienst zijnde
'a a
to .a i—t a> -M a> O) w
82
Getal leerlingen.
a OS > 60 s • S -3 Ä © "S 60 •5» 7! a ? tog H
m
33 'H C13
2de lagere school te Ambarawa,
Lagere school te Japara ,
Idem te Pattie,
* School van Mevr van der Meyden te Pattie,
onder8 ijztcq
Lagere school te 1 Rembang,
lste lagere school te Soerabaija,
2de idem,
3de idem,
4de idem,
* Jongens-weezeninrigting,
* School van den heer Werner,
|* Idem van mevr. Koeken,
* Idem van mevr. van Ghert,
1 derwijzcres
1 id.
t
2
secondantes.
2 id.
15
141
81
26
12
17
29
43
17
15
22
51
99
12
22
S 03 N
H
Verdere bijzonderheden.
De met een f geteekende
kolommen kunnen, bij gemis aan opgave,
hier niet worden ingevuld.
47
26
G
18
15
37
141
132
125
In weerwil van de ongeregelde opkomst def & leerlingen, was de uitkomst van het gehoude« examen over het algemeen bevredigend te noemen.
Een groot bezwaar tegen het maken va« degelijke vorderingen was gelegen in de om standigheid , dat de leerlingen te huis meeren/ deels slechts het Javaansch en Maleisch i» stede van het Nederduitsch spraken.
Als voren. Eenige kinderen te Koedoes e< Joana kunnen wegens den te grooten afstan' dezer school daarvan geen gebruik maken.
Waaronder 3 jongens Lager onderwijs, bf nevens de Fransche, Engel sehe en Hoogduit' sehe talen. Voldoende uitkomsten.
De toestand dezer school, aanvankelijk min' der gunstig, was inde tweede helft desja»i" veel verbeterd.
'era
Zeer gunstige berigten. ^adt
24
22
19
32
32
Ongeregelde opkomst der leerlingen. Dage' lijks bleef een groot aantal afwezig, voorna'k, meiijk uit gebrek aan voegzame kleeding e« schoeisel. De gemaakte vorderingen waref
overigens zeer bevredigend.
Deze school is gelegen aan het marine-et» bassement.
Aanwezig onderultimo Maart 1861. Zie voo' verdere bijzonderheden hoofdstuk G hiervo^f'
Gewoon lager onderwijs.
asoe
Waaronder een tiental kostleerlingen. Gewoo« lager onderwijs en vrouwelijke handwerken
Waaronder 7 kostleerlingen. Gewoon aei onderwijs, benevens de Fransche en Engelse^ talen. In de namiddagnren wordt nog onde1" wijs gegeven door een der onderwijzers v*| de gouvernementsscholen.
ob,
e?0(
anj,
83
Gewesten.
t der ude« d te
''»erabaija.
vat om' aren' :h i»
ies e« stat;'1
m.
, be' duit'
min'
Madura,
3ageorna' ag et vare"
,-eta'
3 VO"1' •vóóï'
asoeroean.
jwoo' •ken.
else*6
)nder' s v»"
'obolingo.
6zoekie.
a njoewangie.
SCHOOUXRIGTIXGEN.
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen.
Getal der bij iedere school in dienst zijnde.
u ni a O
* Bewaarschool van mej. Azia van Timor ,
* Idem van mej. E m d e ,
* Idem van den lieer Dinsbach ,
Lagere school te Grisse,
Lagere school te Bangkallang,
Idem te Sumanap,
Idem te Pasoeroean
* Middagschool van den heer de Visser,
Lagore school te Ma lang,
Idem te Probolingo,
* School vän mevr Wijsman,
Lagere school te Bezoekie,
Lagere school te Banjoewangie
a œ a
W
Getal leerlingen.
a «3 > SD G . S T>
T bo j="5
H
CS
Ü5
1
1 onderwijzeres.
1
1
1
1
1
1
1
1
1 onderwijzeres.
i
i
1)
»
t
»
»
»
3
H
V
1
t
»
»
1}
n
t
»
n
i
t)
»
i
2
t
»
»
5
f
t
10
6
7
44
t
16
37
t
16
8
17
29
27
20
t
12
Verdere bijzonderheden.
De met een f geteekende
kolommen knnnén, bij gemis aan opgaven,
hier niet worden ingevuld.
15
27
Het onderwijs, hetwelk zich bepaalde tot het lezen, schrijven en rekenen, wordt gegeven door eenen onderwijzer.
Lezen, schrijven en rekenen.
De in 't vorig verslag vermelde scholen van mevrouw Steup en mej. Bake (beide meisjesscholen), van den heer Willemsz. (jongensschool) en van de wed. Franche (bewaarschool) hadden dit jaar alle opgehouden te bestaan. M ven als van Batavia en Samarang kon ook van Soerabaija gezegd worden, dat op die hoofdplaats weinig of geene kinderen van onderwijs verstoken waren. De bevolking toch wordt opgegeven te bedragen 3643 zielen, van welke 1427 kinderen ; het getal schoolpligtigen kan dus, naar de gewone berekening van l o p de 3, gesteld worden op 476.
Bevredigende uitkomsten.
12 i Als voren.
36
71
36
25 62
t
28
13
Geene zeer bevredigende berigten.
Bevredigende berigten. Bij het eerst gehouden examen was zulks door ongesteldheid van den onderwijzer minder het geval geweest.
De onderwijzer is geplaatst aan het hoofd der gouvernementsschool. De kostschool van mevr. Bloemhardt was door vertrek dier onderwijzeres opgeheven.
Vrij bevredigende uitkomsten.
Als voren.
Voor gewoon lager onderwijs, benevens de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen.
De gemaakte vorderingen gaven stof tot tevredenheid.
Weinig gunstige berigten , hoofdzakelijk een gevolg van de geringe medewerking der ouders.
Gewesten.
Banjoemas.
Bagelen.
Kadoe.
Djokdjokarla.
Soerakarta.
Madioen.
84
SCHOOLINEIGTIVGEN.
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen
Getal der bij iedere school in dienst zijnde
a O a O
Lagere school Banjoemas, te
Idem te Tjilatjap,
Idem tePoerbolingo, 1
Idem te Poerworedjo,
Idem te Wonosobo,
Idem te Magelang, 1
Idem te Djokdjo2 karta,
* School van mevr Stumpf,
Lagere school te Soerakarta,
derwiizeres.
* School van mej. Wolff, onderwijzeres
Lagere school te Madioen,
Lagere school te Ngawie,
SD a 'o
Getal leerlingen.
M
03 > ta
ca 'o » .SP .o o
CD - S
O 33 Ü5
Verdere bijzonderheden.
De met een f geteekende
kolommen kunnen, bij gemis aan opgaven,
hier niet worden ingevuld.
20
17
14
11
33
51
22
12
24
22
De bezwaren, die zelfs nog geruimen tijd n^edir: de overstroomingen van 22/23 February aan eene geregelde voortzetting van het oD' derwijs verbonden waren, werkten daarof hoogst nadeelig terug.
GÉ
\
19
15
14
51 80
De opkomst der leerlingen was niet ze«' geregeld.
16 Geopend 2 April 1861. Bevredigende vool' uitzigten. De leerlingen kwamen trouw te' school.
30 Over 't geheel zeer bevredigende resultaten
17 Als voren. Het getal leerlingen was dit jt merkelijk toegenomen.
47 Vrij gunstige uitkomsten.
131 Als voren. In de eerate helft des jaars bä het geregeld onderrigt veel geleden do' ongesteldheid van den besturenden onde' wijzer. Sedert was evenwel een twee onderwijzer in dienst gesteld.
Het onderrigt op deze school, hetwelk z| bepaalt tot de eerste gronden van het 1 onderwijs en de vrouwelijke handwerk^ liet niets te wenschen over.
»0UV( van We
22
80 131 De toestand van 't onderwijs was tamelij bevredigend. De opkomst der leerlinge bleef, uit hoofde van de onverschillighC der ouders, nog even ongeregeld als vroeger* L Het voornemen bestond'om te dien aanz*'" maatregelen van voorziening te nemen.
23
14
Waaronder 7 jongens. Deze meisjesscl)0' voor gewoon lager onderwijs, in October t opend, wordt gezegd aanvankelijk wel voids" te hebben. Mejufvrouw Claessen had hare school "f geheven.
22
26
De schooi' werd geregeld bezocht en vorderingen waren bevredigend.
Als voren.
ion
'«id afd Bo
. «
n,
d D»1
larij t OD' larof
zee'
voor w te'
täte»
itjai
rshâ do^ onde!
twee'
Gewesten.
i-edirie.
Gouvernement van Sumatra's Westkust.
k zA t lag1' erkeü
amel] rling High« eger^ aanzi
sscb'
°enkoeleii.
IMembang.
be.r.iio,1H, volda
ool <•
en
1
1
Wid- en Oosterafdeeling van Borneo.
h
SCHOOLMRIGTIXGEN.
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen.
Lastere school te Kedirie,
. Buitenbezittingen.
1ste lagere school te Padang,
2de idem,
* Middagschool van den heer J. J. de Weijer,
* Middagschool van den heer P. van Geelen,
* School van mej. Veihoeff,
Lagere school te Padang Pandjang,
Idem te fort de Koek.
Idem te Benkoelen,
Idem te Palembang,
Idem to Riouw ,
Lagere school te Banjarmasin,
Getal der bij iedere school in dienst zijnde
m
Ss
*3 a O
))
2
3
2
1
1 onderwijzeres.
»
1
1
1
1
1
CC h m
CD 2
' O c O
»
!)
1
ȕ
»
1)
1)
1
1
I)
H
M
i
m .2 I—H r*! Ci CD É M
»
1
1
l
1!
»
n
»
u
»
M
1
85
Getal, leerlïn
B 03
60 a . a 'O S 'S O 'T*
M s 0) t» M
»
34
14
t
t
t
7
12
15
6
15
6
CO
"S FH O
))
»
139
t
t
t
20
7
14
13
3
25
gen.
à B =3
0» H
»
34
153
24
9
20
33
19
29
19'
18
31
Verdere bijzonderheden.
De met een f geteekende
kolommen kunnen, bij gemis aan opgaven,
hier niet worden ingevuld.
In verband met het ongenoegzaam aantal kinderen bleef deze school nog steeds gesloten.
De ten vorigen jare geopende particuliere school van mevr. Smeding was door het vertrek dier onderwijzeresse opgeheven.
Het aantal leerlingen was toenemende. Er werden zeer goede vorderingen gemaakt.
Het gehouden examen gaf redenen van tevredenheid.
De onderwijzer en zijne helpers zijn geplaatst aan de 2de gouvernementsschool. Het onderwijs op deze particuliere -middagschool omvat de gewone vakken, benevens de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen.
De onderwijzer is geplaatst aan het hoofd der 1ste gouvernementsschool. Zijne particuliere leerlingen ontvangen onderrigt in de vakken van het lager onderwijs en de Fransche taal.
Meerendeels meisjes. Het onderrigt omvat de vakken van het lager onderwijs, de Fransche taal en vrouwelijke handwerken.
Bevredigende berigten.
Als boven.
Als boven.
Als boven. De kinderen verliezen echter veel van het hier gegeven onderwijs, omdat meest allen bij hunne tehuiskomst Maleisch spreken.
Ook hier wordt geklaagd over groote achterlijkheid in het spreken en verstaan der Nederduitsche taal; do vorderingen zouden anders naar wensch zijn. De subcommissie had te dien einde dringend de medewerking der ouders ingeroepen.
In verband met de benoeming van een nieuwen onderwijzer werd goede vooruitgang in het onderwijs verwacht.
22
Gewesten.
Getal deibij iedere school in dienst zijnde SCHOOLIXKIGTISGEïf,
De met een
* geteekende zijn
particuliere scholen
c O
bß
M
86
Getal leerlingen.
Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden.
lste lagere school te 1 Macassar,
Amboïna.
Banda.
Termite.
2de idem,
Lagere school te Ma r os,
* School van den zen deling-onderwijzer A Goudswaard te Bonthain.
* School van den heer P.R Brouwer to Bima,
lste lagere school te Amboina,
2de idem,
* Hervormde weeshuisschool,
Lagere school te Banda,
Idem teTernate,
Menado.
Timor.
Idem te Menado,
Idem te Koepang,
a ci S> hß
• i-i i—i -2 "3 O SB •O'S B S b' ° H
f »
c3 (H O
34
47
1 2
42
G 3
59
» « 16
59
18
67
17
28
82
t
29
16
Verdere bijzonderheden.
De met een t geteekende
kolommen kunnen, bij gemis aan opgaven,
hier niet worden ingevuld.
34
114
20
Bevredigende beugten.
Als boven.
Buit
8a
Van deze 53 leerlingen behooren er 15 9 Boelekomba, 1 te Saleijer en de overigen 1 Bonthain te huis. Hunne vorderingen ware" naar wensch. Ter belooning van de voor'' durend door ÖÏÜ onderwijzer bewezen zee' roede diensten in dit zijn onderwijs aan d< Christenjeugd, is hem van gonvernementswC eene gratificatie verleend geworden. Soi
70
145
t
88
In October 1861 geopend. De onderwijze o-eniet een gouvemements-subsidie van i' ° psmaands (zie het vorig verslag bladz. 74 e' het aangeteekende in don hoofde dezer afdee ling.) Het onderwijs bepaalt zich tot lezen schriiven en rekenen.
Bevredigende berigten.
Arnb
32
Ten gevolge van ongesteldheid en minder' geschiktheid van den onderwijzer was de töj °tandvan het onderwijs hier niet naar wensd* In December is het noodige verrigt ter zijn1
vervanging.
12
18
71
36
In verband met de aankomst van nieuwen onderwijzer eerst in Maart 1861 hef opend. De leerlingen waren meest allen eers'' beginnenden ; over de gemaakte vordering0' viel dus weinig te zeggen.
Ruime stof tot tevredenheid.
In de hoogste klassen droeg het onderWl »ewenschte vruchten.
cob
87
I I . VOOR CHRISTEN-INLANDERS.
De bijzonderheden ter kennis van de Regering gekomen met opzigt tot het schoolwezen onder de inïandsche Christenen worden medegedeeld in den ondervolo-enden staat:
Gewesten.
Buitenzorg,
'amarans;.
i
Soerabaija.
•^rnboina.
c«Vboina.
School
inrigtingen.
JAVA EN MADURA.
School te Depok, van den zer.delingleeraarJ.R P.F. Gonggrijp.
School (eSalatiga, van den zendeling S. Kruyt.
j A/d. Amboina.
22gouvemerucnisscholon,
7 genootschapsscholen,
Afd. Hüa en Larike.
1 genootschapsschool.te Ilila,
1 gouvernementsscboolteLariko,
Getal
leerlingen.
51
met opgegeven.
BUITENBËZITTING EN
Instituut van het Nedeilandsch Zendelinggenootschap ter vorming van inlandsche onderwijzers te Amboi na.
145
1993
556
27
20
Verdere bijzonderheden.
Dagelijks bezochten gemiddeld 47 leerlingen de school. De genoemde zendeling-leeraar oefende over het onderwijs een gewenscht toezigt uit. De grootere meisjes ontvingen ook onderrigt in vrouwelijke handwerken.
De leerlingen zijn, op enkele uitzonderingen na, allen van geringe afkomst. Degenen, die de school trouw bezochten , maakten goede vorderingen, waarvoor aan den inlandschen onderwijzer, die met de dagelijksche leiding van de school belast was, alle lof toekwam. De zendeling Kruyt gaf in den regel twee maal in de week zelf onderwijs. Er werd onderrigt gegeven in het lezen en schrijven der Javaansche en Malcische (alen, de rekenkunde, de bijbelsche geschiedenis en het zingen.
Geen opgaaf ontvangen.
Dit instituut, onder de leiding van den zendeling B. N. J. Roskott, tevens schoolopziener over de inlandsciie scholen onder Amboina, verkeert voortdurend in den besten toestand, terwijl ook het gedrag en de gezondheidstoestand der leerlingen zeer bevredigend konden worden genoemd. 30 hunner worden opgeleid voor rekening van het Zendelinggenootschap, 5 voor die van den hoofdonderwijzer en de overigen voor rekening hunner ouders of verwanten. De kweekelingen leerden met lust en inspanning om zich voor te bereiden voor hun eind-examen, hetwelk gewoonlijk in de maand Maart wordt gehouden ; een twaalftal ontving daartoe sinds eenigen tijd privaatlessen bg den hoofdonderwijzer. De verpligting — zoo zegt het verslag — dat de oudste der klasse verantwoordelijk is voor de gedragingen zijner mede-leerlingen maakt het alleen mogelijk een voortdurend toezigt over het geheel te houden. De ter plaatse gevestigde drukkerij van het Zendelinggenootschap bleef steeds een belangrijk hulpmiddel om de scholen van de benoodigde boeken te voorzien. In don loop van het jaar werd aldaar ook de druk voltooid van het in 't Maleisch vertaalde werk van BUNJAN: » Eens Christensreize naar de Eeuwigheid," welk werk, hoezeer niet direct bestemd voor de scholen, bij den Amboinees zoo veel bijval vond, dat het, na ommekomst van slechts weinige maanden, reeds voor de grootste helft was uitverkocht.
Van deze 29 scholen bevinden er zich 3 in de nabijheid van de f hoofdplaats Amboina, 9 in het gebergte van Lijtimor', 12 in den ^omtrek van de baai van Ambon, en 5 op het oostelijk gedeelte van (het eiland Ambon, en zulks respectivelijk met 557, 604, 939 en 449 'leerlingen.
!
De bevolking dezer afdeeling (langs de noordkust van het eiland Ambon) bestaat grootendeels uit Mohammedanen. Van daar dat er slechts 2 kleine Christenscholen bestaan.
88
Gewesten.
Amboina,
School
inrigtingen.
Afd. Saparoea en Haroeko.
12gouvernementsacholen op Saparoea ,
1 particuliere school van de •wed. Latumahina, mede op Saparoea,
6 gouvernementsscholen op Haroeko ,
9 gouvernementsscholen en
1 genootschapsschool langs de zuidkust van Cerani,.
6 gouvernementsscholenopNoesalaut,
3 idem opBoano, Manipaen Boero,
3ideniopde Aroëeilanden,
5 idem op de Zuidwester-eilanden.
Getal
leerlingen.
Verdere bijzonderheden.
2178
40
746
1260
30
822
116, 28, 28
niet opgegeven.
niet opgegeven.
Deze weduwe ontvangt eenigen onderstand van wege bet Zendelinggenootschap, terwijl anders het onderwijs door haar met behulp van hare dochter geheel kosteloos wordt gegeven.
Van deze 10 scholen behooren er 2 met 70 leerlingen tot d« fafdeeling Hila en Larike en de overige tot de afdeeling Saparoea eD /Haroeko. . 1 gouvernements- en 1 genootschapsschool waren door den jongsteo lopstand der Alfoeren te niet gegaan.
Noesalaut wordt opgegeven eene bevolking te bezitten van 30(1 zielen.
Van twee scholen is het cijfer der leerlingen niet opgegeven ; op de 3do school waren er 16.
Van deze scholen is er 1 op het eiland Makisser, met 103 leer' lm»en, 1 op Ettij, 1 op Koma en 2 op Le t tij. De residentie Amboina telde alzoo in 't geheel 76 inlandse»" Cbristenschclen (67 gouvernements- en 9 genootschapsscholen)' waarvan 68 te zamen bevattenden 7804 leerlingen. Er waren " scholen, die elk 3, en 21 die elk 2 onderwijzers hadden; de overig hadden elk één onderwijzer, alzoo totaal onderwijzers 103. Over het algemeen zijn de berigten aangaande deze scholen h « vredigend, vooral wat aangaat den ijver der onderwijzers. De scholen op de zuidkust van Ceram en de school op Boano zif echter achterlijk in vergelijking met die van de andere eilande dezer residentie, en speciaal die van het eiland Ambon, hetgeß voornamelijk hieraan is toe te schrijven, dat np de binnenkust v^ Ceram en op Boano niet het Maleisch wordt gesproken, maar ee» geheel eigenaardige volkstaal, zoodat doorgaans eerst een paar jar« besteed moeten worden om de kinderen bekend te maken met en oefenen in de taal waarin wordt onderwezen. Op sommige plaatsen wordt nog, maar ten gevolge eener aaffl schrijvin" van wege het Gouvernement, ten aanzien van het onde' wijs en°de schoolmeesters, in mindere mate dan vroeger, tege»! werking ondervonden van de zijde van sommige regenten m Molukken. . . . , . . , , < Aan deze laatsten rigtte de subcommissie van onderwijs dit ja* eenen algemeenen brief, met het doel om eemgc uitbreiding te geV« en regelen voor te schrijven ten aanzien van sommige aangelege» heden der inlandsche scholen, waaromtrent bij het reglement J 1855 niet voldoende wordt voorzien, als daar zijn: de verdeeWf der schoolkinderen, de verhouding der inlandsche onderwijze» tegenover de dienstdoende zendelingleeraren enz.
89
Gewesten.
Banda,
School
inrigtingen.
Getal
leerlingen. Verdere bijzonderheden.
Gouvernemontsinlandsche Christenschool te Neïra,
Idem teLonthoir,
Idem op het eiland Aij.
Idem op Rozengain,
Gouvernementsinlandsche Christenschool te Ternate,
School te Ratjan,
Kweekschool van het Ned. Zen delinggenootschap ter vorming van inlandsche onderwijzers te Tanawangko,
12gou vernemen tsscholen,
113 genootschapsscholen,
30 negorijscholen, (dat zijn de zoodanige waarvan de kosten door de bevolking worden gedragen),
Gouvernementsinlandsche Christenschool te Gorontalo ,
gouvernementsen IG negorij scholen op de Sangir - eilanden ,
83, waaronder 41 meisjes.
11, waaronder 5 meisjes.
23, waaronder 14 meisjes.
10, waarvan 4 meisjes.
76
niet opgegeven.
20
1205
4787 (zijnde van 4 scho len geen opgaati ontvangen).
973 (als voren van ééne school).
Over het algemeen bevredigende berigten omtrent het gegeven wordende onderwijs. Door nalatigheid der ouders was echter de opkomst der kinderen niet geregeld. Op den ijver der inlandsche Christen-onderwijzers in deze residentie was eene verhoogïng hunner tractementen van gunstigen invloed geweest.
Gunstige berigten.
Als voren.
Idem.
Tamelijke vorderingen, doch ongeregelde opkomst.
Van deze inlandsche Christenschool is weder geen opgaaf ontvangen.
Deze school staat voortdurend onder, de leiding van den zendeling-leeraar N. Graafland. De leertijd der kweekelingen is bepaald op drie jaren.
30
niet opgegeven.
Het getal der inlandsche Christenscholen in de Minahassa vermeerderde met 5 genootschapsscholen. Het onderwijs bepaalt zich tot het lezen, schrijven, rekenen en zingen. Aan het hoofd van elke school staat een onderwijzer, die naar evenredigheid van het getal kinderen door een of meer der verst gevorderde leerlingen wordt bijgestaan. De leeftijd der leerlingen loopt van 6 tot 14 jaren; somge ouders waren steeds nalatig in het ter school zenden hunner kinderen. De zendelingleeraars houden twee maal 'sjaars inspectie; ook worden de scholen nu en dan bezocht door den resident of door de controleurs. De schoolgebouwen worden door de negorijen daargesteld.
Ook bestaat te Gorontalo nog eene inlandsche school voor kinderen van inlandsche hoofden, met circa 60 leerlingen. Aan het hoofd dezer inrigting staat een meester, afkomstig van de kweekschool te Tanawangko. Beide scholen werden namens de subcommissie van onderwijs bezocht en in vrij goeden staat bevonden, vooral die voor kinderen van inlandsche hoofden.
Het onderwijs op de Sangir-eilanden is nog steeds verre ten achter by dat in de Minahassa. Gedeeltelijk ligt de oorzaak daarvan in de mindere ontwikkeling der meesters (meest alle Sangirezen), gedeeltelijk ook in de weinige medewerking, op sommige plaatsen zelfs tegenwerking, der radja's.
:>,::
90
Gewesten.
Timor.
School
inrigtingen.
6 gouvernementsscholen op Timor,
18gouvernementsen 9 negorij scholen opEotti,
Getal
leerlingen.
413
2433
Verdere bijzonderheden.
Bij de school te Koepang waren de vorderingen der leerlingen, waaronder ook kinderen van Chinezen, zeer goed te noemen. De berigten der overige scholen luiden minder gunstig, hoofdzakelijk uit hoofde van de zeer ongeregelde opkomst der leerlingen.
Van het bestaan der 9 negorij scholen werd in vroegere verslagen geen melding gemaakt. Het onderrigt op de gouvernementsscholen laat te wenschen over. De reden hiervan lag, behalve aan de onderwijzers zelven, aaa de hoogst ongeregelde opkomst der leerlingen. Op sommige plaatsen waren door de radja's schoolmandoors aangesteld om de nalatige kinderen op te zoeken. Onder de schoolkinderen zijn enkele van Savoenesche en limoresche afkomst.
III. VOOK NIET-CHRISTENEN, NIET ZIJNDE EUROPEANEN OF MET DEZEN GELIJKGESTELDEN.
J a v a e n M a d u r a .
Kweekschool te Soeraharta (1). Blijkens het verslag omtrent deze school, ditmaal loopende tot Julij 1862, hadden de in het personeel voorgevallen veranderingen weder alleen betrekking op de kweekelingen. Bij den aanvang van den cursus telde men er 30, terwijl in de maand Augustus 1861 nog bijkwamen de 2, die blijkens het vorig verslag bladz. 78, reeds in 't vorig schooljaar waren benoemd. Sedert verlieten 5 hunner de school, waarvan 3 door hunne aanstelling tot onderwijzer, 1 wegens weinig aanleg on 1 tijdelijk wegens herhaalde ongehoorzaamheid. Daarentegen werden in Januarij 1862 7 en in Junij nog 2 nieuwe kweekelingen benoemd. De school is verdeeld in twee hoofdafdeelingen, waarvan de eene door den hoofdonderwijzer en den andere door den tweeden en den Javaansche onderwijzer geleid wordt. In de eerste afdeeling waren gemiddeld 15 leerlingen, waarvan er 8 voor eene plaatsing als onderwijzer waren voorgedragen. In deze afdeeling bestond het onderwijs in het lezen en vertalen van Javaansch en Maleisch, de reken- en aardrijkskunde en in de theoretische en praktische landmeetkunde. De vorderingen waren over het algemeen zeer voldoende. Tot de tweede afdeeling behoorden laatstelijk 16 leerlingen, van welke men echter, voor het meerendeel, geen groote verwachting had. De Maduresche en Soendasche onderwijzers gingen voort hunne leerlingen met goed gevolg in die talen te oefenen; terwijl de Maleische onderwijzer met vrucht onderrigt gaf in het lezen en schrijven van Maleisch met Arabische karakters.
Kweekschool te Randong. Zoo als reeds werd aangeteekend in het verslag over 1859 (bladz. 75, 1ste noot), werd in Mei 1861 magtiging verleend tot het oprigten, nevens de kweekschool te Soerakarta, eener tweede inrigting van dien aard te Randong (Preanger regentschappen), speciaal ter opleiding van inlandsche onderwijzers ten dienste der inlandsche jeugd in de Soenda-landen, waartoe de school te Soerakarta, uit hoofde van de weinige geneigdheid die er bij de bewoners van westelijk Java bestaat om zich met die van oostelijk Java te vermengen, geen genoegzame stnf bleek op te leveren. In December werd daarop door de Indische Regering aan eenen deskundige opgedragen ter zake de noodige voorstellen te ontwerpen, en werd dezen vervolgens vergunning verleend zich in het belang der zaak naar Soerakarta te begeven tot het bezoeken der kweekschool aldaar. Ten aanzien van de gewestelijke scholen worden' de navolgende bijzonderheden ontleend aan de verslagen der hoofden van gewestelijk bestuur.
(1) Met betrekking tot de voorstellen, waarvan melding werd gemaakt in de noot op bladz. 78 van het vorig verslag, valt voor alsnog slechts aan te teekenen, dat van de oprigting eener derde kweekschool in den oosthoek van Java door het Indisch Bestuur voorloopig is afgezien.
91
Gewesten. Plaatsen waar eene school gevestigd is.
Aantal scholieren op uit». Dec. 1861. Verdere bijzonderheden.
Bantam.
Batavia.
Buitenzorg.
Krawang.
Preanger regentschappen.
Serang.
Geene.
Geene.
Poerwakarta.
Tjiandjoer.
Bandong.
Soemedang.
Garoet.
Manondjaja.
25
Cheribon,
Tagal,
Pekalongan,
^amarang,
J»para.
Cheribon.
Tagal.
Prebes.
Pamalang.
Pekalongan.
Samarang.
Salatiga,
Pattie,
Japara,
54
36
33
37
22
34
Even als 't vorige jaar is de school gesloten geweest.
(Aantal op 1 April 1862)
24
Voldoende vorderingen. De leerlingen zijn meerendeels kinderen van inlandsche hoofden en beambten. Het onderwijs omvat het lezen en schrijven zoowel van de Soendasche als van do Javaansche en Maleische talen, benevens de beginselen der rekenkunde.
Opzigtens deze scholen wordt gezegd, dat het nog altijd noodig was om, aan de hoofden en mindere inlandsche ambtenaren, wier kinderen het meerendeel der leerlingen uitmaken, telkens het hoo°-e belang van het onderwijs met ernst voor oogen te houden. Dat zoodanige aansporing dikwijls niet te vergeefs was, kon onder andere blijken bij de school te Bandong, waar het cijfer der leerlingen gedurende 1861 klom van 46 tot 130. Behalve het lezen en schrijven der Soendasche en Maleische talen en de rekenkunde, strekt zich het onderwijs hier nog uit tot de aardrijkskunde van den Oost-Indischen archipel, het handteekenen, de eerste beginselen der praktische landmeetkunde, het eenvoudig boekhouden' en het Mohammedaansche erf'regt. Te Bandong en Garoet werden slechts middelmatige, op de overige scholen goede vorderingen gemaakt. Alleen de belangstellino- der onderwijzers te Bandong liet somtijds te wenschen over. °
De leerlingen behoorden meerendeels tot den geringen stand. Het onderwijs bepaalde zich tot het leeren lezen en schrijven en de beginselen der reken- en aardrijkskunde. Onderwijzer en leerlingen gaven redenen tot tevredenheid.
_ Voldoende berigten. Onder de leerlingen waren ook kinderen van inlandsche handelaren. Onderrigt werd gegeven in het lezen en schrijven van Javaansch en Maleisch , de rekenkunde, de aardrijkskunde van Nederlandsch Indie en de beginselen der landmeetkunde.
Niet_zeer goede berigten, ten gevolge van mindere-geschiktheid des onderwijzers. De vakken van onderwijs waren dezelfde als die in Tagal. Onder de leerlingen waren 5 zonen van Javaansche cuheren. ie parti
28
44
Er waren 13 leerlingen minder dan in April 1861, voor een deel ten gevolge van deinrigting der school, waar tusschen de leerlingen van verschillenden stand geene afscheiding bestond ; terwiil de kinderen van hoofden zich niet met die van den kleinen man wilden ver" (mengen.
Ten gevolge van de weinige belangstelling der ouders hadden er onder de leerlingen, die allen tot den minderen stand behoorden telkens mutatien plaats. Zij toonden anders y ver en goeden aanle"' Ook op de geschiktheid des onderwijzers viel te roemen.
Weinig gunstige berigten: een gevolg van mindere geschiktheid des onderwijzers. De leerlingen waren meerendeels kinderen van hoofden , beambten of gepensioneerden.
Voldoende berigten, zoo wat aangaat de geschiktheid des onderwijzers, als de vorderingen der leerlingen.
Gewesten. Plaatsen waar eene school gevestigd is.
Aantal scholieren op uit0. Dec. 1861.
Rembang.
Soerabaija.
Rembang,
Toeban,
Blora,
Bodjonegoro,
Soerabaija,
Madura.
Pasoeroean.
Probolingo.
Rezoekie.
Banjoewangie.
14
61
32
67
54
Pamakassan.
Pasoeroe&n.
Bangil.
Malang.
Geene.
Bezoekie.
Banjoewangie.
Banjoemas. Banjoeraa
45
51
52
48
ft
39
33
39
Bagelen.
Poerbolingo.
Pcerworedjo.
Ambal.
Keboemen.
57
137
54
76
92
Verdere bijzonderheden.
Als voren. Onder de scholieren te Toeban, Blora en Bodjonegoro waren ook kinderen van gewone Javanen. . . , , . , v_ n 8 Te Toeban werd ook onderwijs gegeven in de aardrijkskunde van Java en de eerste beginselen van landmeetkunde en he handtekenen; te Blora in de landmeetkunde en de zedeleer en te Bodjoneo-oro in de aardrijkskunde van Java.
G
W
Ten vorken jare waren hier 123 leerlingen. De aanmerkelijke vermindering gedurende 1861 was hoofdzakelijk toe te schrijven aan Ie omstandigheid, dat er bij de oprigting der school vele kinderen waren oe^elaten , wier ouders opgrooten afstand van de hoofdplaats woonden terwijl het later bleek dat zij door gemis aan famiher t r e k W e n T e i n e gelegenheid hadden om hunne kinderen op de Ï S S s tegbesteden; maar ook waarschijnlijk minder goede leidingvan den sedert vervangen onderwyzer. De tegenwoordig meester en zijn helper voldeden zeer goed. De vorderingen der leerlingen waren voldoende.
Vrii sunstige berigten. Aardrijks- en landmeetkunde werden hier niet onderwezen. Onder de leerlingen zijn ook kinderen van mlandscW particulieren.
Gunstige resultaten, waartoe veel had bijgedragen de geschiktheid van het onderwijzend personeel. Hier waren aardrijkslandmeetkunde wel onder het onderwijs begrepen.
'jokd
Peral
m0
Als voren. 8 der leerlingen waren kinderen van inlandsche hoofde» en beambten.
De leerlingen , wier vorderingen voldoende waren te noemen , be' hoorden meerendeels tot den adel en de gegoede klasse. Daar ne schoolfonds nog niet zeer gunstig was, had men nog niet wel kunne overgaan tot de opname van kinderen van min gegoeden. De onder wijzer legt veel ijver en geschiktheid aan den dag, doch geeft gee» onderrigt in de landmeetkunde.
Ten gevolge der overstrooming van Februarij is deze school W in October gesloten geweest en bij het einde van 't jaar waren nOe niet al de leerlingen teruggekeerd. Er wordt geen onderrigt gegeve» in de landmeetkunde. , , . , - , 3 M Onder de scholieren vindt men ook kinderen van inlands particulieren.
Bevredigende berigten, ook wat aangaat den ijver en de gescbikj' heid van den onderwijzer. Hier werd ook onderrigt gegeven in <> beginselen der landmeetkunde en van het handteekenen.
Als voren. Het onderwijs is van gelijken aard als te Poerboling« met uitzondering van het handteekenen. Onder de leerlingen bevonde» zich 68 kinderen van inlandsche hoofden en beambten.
Als voren. De leerlingen waren allen kinderen van inlands^8
hoofden, beambten en gepensioneerden.
Even als in 1860 was ook thans vermeerdering van kinder^ van dessahoofden en van den geringen man merkbaar. Vroeg, zagen de dessahoofden er tegen op om hunne kinderen, die mee^ eerst op gevorderden leeftijd de schoolbezoeken, alleen met het d j om wat schrijven en rekenen te leeren, derwaarts te zenden. <•
'diri
ltjit£
«oo »p J W*
93
Gewesten. Plaatsen waar eene school gevestigd is.
Aantal scholieren op ult°. Dec. 1861. Verdere bijzonderheden.
ane
van ekeone
'&doe.
ilijke ïaan leren |); laats fd* i leirdige leer
hier äscbe
ihikt' 3- e»
Jokdjokarta
Jakarta.
^dio3n.
ofde»
i, be' ir he1
unne« jndef' 't gee"
toM; jol
äcreve'
ndscb8
schik'' i in il
oling« ronde'
,ndscl>!
:nderei rroef, neesl»
letdo en. W
Magelang.
Temanggoeng.
Geen e.
Soerakarta.
"rie.
ltJ*itan.
'*oo in 't geheel "Jp Java en Ma«ura . . . .
Madioen. Magettan. Ponorogo. Ngawie. Poerwodadie.
Toelang-agoeng. Blitar. Berbek. Kedirie.
Patjitan.
44 scholen en
39
17
28
55 29 3441 45
45 39 42 41
16
1931 leerlingen.
echter de termijn voor het bezoeken der school voor de dessahoofden op twee jaren is bepaald geworden, nam hun aantal hoe langer hoe meer toe. Landmeetkunde wordt hier niet onderwezen. In weerwil van de mindere geschiktheid des onderwijzers, werden toch, voornamelijk door toedoen van den kweekeling, vorderingen gemaakt.
I
Onder de leerlingen trof men kinderen aan van allerlei afkomst. Op beide scholen werden ook de beginselen der landmeetkunde onderwezen. De onderwijzers voldeden goed.
Deze inrigting is verbonden aan de onderwijzerskweekschool, over welke is gehandeld aan het hoofd dezer afdeeling. Het onderrigt, bestaande in het lezen en schrijven van Javaansch en Maleisch, rekenkunde en aardrijkskunde van den Oost-Indischen archipel, wordt dan ook gegeven door kweekelingen van laatstgemelde school. De opkomst was vrij geregeld , en de vorderingen van het meerendeel der leerlingen waren zeer goed. In de laatste maanden werd ook het zingen en het bespelen van inlandschemuziekinstrumenten beoefend. Van de school van prins MANGKOE NEGOKO werd een toenemend gebruik gemaakt ; het aantal leerlingen , waaronder zonen van den Prins zelven, was thans gestegen tot 71, die over het algemeen geregeld ter schole kwamen en goede vorderingen maakten. De onderwijzer bragt wederom het zijne bij tot de verkregen resultaten.
De leerlingen dezer scholen zijn van verschillenden stand. Hunne vorderingen waren over het algemeen bevredigend, en ook de onderwijzers voldeden wel. De school te Poerwodadie was eerst ditjaar in werking gekomen. Te Madioen en te Ngawie werden ook de beginselen der landmeetkunde onderwezen.
Als voren. Er werd geen onderrigt gegeven in de landmeetkunde.
Weinig gunstige berigten, ten gevolge van onverschilligheid der ouders en ongeschiktheid van den onderwijzer. Ook hier maakte de landmeetkunde geen deel van het onderwijs uit.
Even als in 1860 bleven ook gedurende 1861 de scholen te Serang (Bantam) en te Poerwodadie (Samarang) gesloten. Daarentegen werd eene nieuwe school geopend te Poerwodadie (Madioen), welke reeds 45 leerlingen telde, zoodat er bij het eind van 1861, ongerekend de twee tijdelijk geslotene, op Java en Madura in werking waren 44 scholen met een totaal van 1931 leerlingen, welke cijfers in 1860 respectively waren 43 en 1847. Blijkens de tabel, voorkomende aan 't slot van het in den aanhef van dit hoofdstuk bedoelde verslag der Hoofdcommissie van onderwijs, zijn er onder deze leerlingen zelfs van 20- tot 30jarigen ouderdom. Uit die tabel kan tevens blijken, hoe veel door het Gouvernement ten behoeve van het onderwijs der inlandsche bevolking wordt bijgedragen.
B u i t e n b e z i t t i n g e n .
Sumatra's Westkust. De berigten omtrent de kweekschool voor inlandsche onderwijzers
24
9 4
vooral te Fori de Koek (Padangsehe bovenlanden) luiden bij voortduring bevredigend, voora 'ook wat aangaat de geschiktheid van den aan 'thoofd geplaatsten Maleijer Het geta jongelingen, dat sedert de oprigting (September 1856) tot bij het eind van 1861 de school bezocht! bedroeg 35. Zij waren van verschillenden stand en van 14- tot fangen keft.d. Er werd onderwijs gegeven in het lezen en schrijven der Maleisehe taal de beginselen der reken- en aardrijkskunde, de eerste beginselen van het landmeten het boekhouden op eenvoudige wijs, het stellen van brieven en rapporten, benevens het opmaken van staten. Alleen die kweekelingen worden bij het verlaten der school als onderwijzers geplaatst, welke daartoe de noodige bekwaamheid en geschiktheid bezitten terwnl de anderen aangesteld worden als inlandsche schrijvers, pakhuismeesters bij de koffijpak2 n , vaccinateurs, mantries bij de koffij-cultuur enz. Ieder kweekehng ontvangt eene toelage van f 10 's maunds. , A^oor het overige bestonden bij het eind van 1861 in het gouvernement van Sumatras Westkust 26 inlandsche scholen, te zamen tellende 809 leerlingen, tegen 25 scholen onder ultimo December 1860 met te zamen 816 leerlingen. Van de 26 scholen telde men er 14 in de residentie Padang, 4 in de residentie Padangsehe bovenlanden en 8 m de residentie Tapanolie. In de beide eerstgemelde residenten waren de leerlingen bijna allen kinderen van inlandsche hooiden en beambten of van gegoede kooplieden; in Tapanolie daarentegen behoorde bijna de helft der leerlingen tot de landbouwende klasse. Het onderwijs omvat het lezen en schrijven der Maleische taal met Arabische en Latijnsche karakters, en de beginselen der rekenkunde; terwijl uitsluitend in Tapanolie onderngt werd gegeven in het lezen en schrijven der Battasche taal. Op enkele scholen ontvingen de leerlingen daarenboven onderwijs in de beginselen der aardrijkskunde. Over het geheel widen goede^ uitkomsten verkregen. Ook de onderwijzers gaven op eene enkele uitzondering na, stof tot tevredenheid, zoowel wat geschiktheid als gedrag betreft De leerlingen, die de school verlaten hadden , werden voor een groot gedeelte in •slands dienst en bij particulieren in betrekking genomen; terwijl een ander gedeelte uit gebrek aan lust en ijver naar huis terugkeerde.
Benhoelen. De nieuw geopende scholen te Manna en Kroë (ziehet vorig verslag bladz 82) telden bij het eind van 't jaar respective!^ 31 en 25 leerlingen. Op de beide andere scholen n dit gewest, die te Tallo en Moko-moko, waren op dat trjdstip aanwezig 38 en 45 leerlingen, tegen 33 en 50 in 't vorig jaar. Over de gemaakte vorderingen» de geschiktheid der onderwijzers viel nog weinig te zeggen. Het onderwijs bepaalt zich tot het lezen en schrijven der Ma'eische taal.
Lampopgsche districten. De in September 1861 geopende school ter hoofdplaats Telokbetong telde in den aanvang ongeveer 60 leerlingen, waaronder velen van reeds mannelijken leeftijd. Deze verlieten echter w«der spoedig de school, zoodat het c « ^ d e r t e e r ü L e n , meerendeels zonen van inlandsche toefden, bij het einde des jaars 35 bedroeg Er werd onderrigt gegeven in het lezen er, schrijven der Maleische en Lampongsche S e n T zoomede in Ie beginselen der rekenkunde. Over degemaakte vorderingen kon, wegens het kort bestaan der school, nog niet genoegzaam geoordeeld worden.
Banka. De school te Muntok telde 53 leerlingen, waaronder 27 Chinesche kinderen. Het onderwijs, bestaande in het lezen en schrijven der Maleische taal, mitsgaders de beginselen der reken- en aardrijkskunde, leverde nog geene gewenschte resultaten. De onderwijzer had veel goeden wil, doch het ontbrak hem aan de noodige geschiktheid.
Celebes Het onderwijs op de twee inlandsche scholen in dit gouvernement (te Macassar en te Maros) gaf, in verband met de geschiktheid der onderwijzers, over het algemeen TevredTgendi "resultaten, Onder de 20 leerlingen bij de school te Macassar telde men 5 kinderen van inlandsche groeten, terwijl ook de leerlingen te Maros mede 20 in getal) merendeels kinderen waren van regenten en onderhoofden. Het onderwijs bestond m het lezen en schrijven van de Maleische en Macassaarsche talen, het vertalen van Macassaarsch in Maleisch, benevens de beginselen der reken- en aardrijkskunde.
95
H. Kunsten en wetenschappen (1).
§ 1. Vermeerdering der kennis van land en volk.
Geographische dienst (2). By het begin des jaars hield de chef dezer dienst, de hoofilingenieur dr. J. A. C. OÜDEMANS, zich onledig met de eindbewerking der waarnemingen, gedaan ter bepaling van de geographische ligging van die plaatsen op Java, waar telegraaphkantoren gevestigd zijn, en met het opmaken van een verslag over deze expeditie , door welke een hechte en zekere grondslag gelegd is voor de géographie van Java. Intusschen had gemelde hoofdingenieur, door het herhaaldelijk onbruikbaar worden van den onderzeeschen telegraaphkabel, nog niet kunnen gevolg geven aan de hem reeds in 1860 gedane opdragt om langs dien weg de lengteverschillen met Batavia te bepalen van Muntok, Palembang en Singapoer. Vermits echter voor het in kaart brengen van Straat Banka, waarvan de opname meer en meer vorderde, behoefte bestond aan de naauwkeurige plaatsbepaling van twee hoofdpunten in die straat, werd, bij een besluit van 20 Maart 1861, magtiging verleend om al dadelijk — zonder het herstel van den onderzeeschen kabel af te wachten — over te gaan tot de bepaling der sterrekundige ligging van Muntok, Palembang, Eiouw en Singapoer, en tevens die kleinere reizen te .ondernemen, welke noodig zouden zijn om, waar zulks mogelijk is, andere bepalingen te doen, waarvan voor de géographie nut is te trekken. Dien ten gevolge werd in den4oop van het jaar door den aan den hoofdingenieur toegevoegden adsistent de naauwkeurige ligging bepaald van Muntok, den Monopijn, Lucipara, Palembang en Singapoer. De», plaatsbepaling van Riouw had nog niet kunnen geschieden. Middelerwijl bewerkte de hoofdingenieur de waarnemingen van de heeren S. H. en Gr, A. DB LANGE, in 1852 en 1853 gedaan ter bepaling van de lengte van Menado, waardoor niet alleen de lengte van Menado, maar ook die van Macassar, Boeton, Ternate en Kema met groote naauwkeurigheid zijn bekend geworden. Met het trianguleren kon, door ontstentenis van een speciaal daarmede te belasten ingenieur, eerst in October een aanvang worden gemaakt ; in weerwil van vele moeije1'y'kheden waren nogtans bij het einde des jaars op een vijftal punten in de afdeeling Salatiga (Samarang) de hoeken gemeten, welke het driehoeksnet in de reeds getrianguleerde residentien moesten verbinden aan dat in de afdeeling Demak en G obogan. Met de magnetische en meteorologische waarnemingen kon nog geen aanvang worden gemaakt, omdat de daarvoor aangewezen ingenieur eerst in den aanvang van 1862 in ïndie aankwam (3).
Statistieke opname op Java. De commissie belast met de statistieke opname van Banjoemas voltooide dien arbeid ten aanzien van de afdeelingen Tjilatjap, Poerwokerto, Poerbolingo en Bandjarnegara, zoodat alleen overbleef de afdeeling Banjoemas (4). Het werk dier commissie leverde belangrijke resultaten op voor de kennis van het cijfer der bevolking, de uitgestrektheid der velden, enz. enz. (5).
Topographische opnamen. Onder verwijzing naar hetgeen omtrent de militaire topogra
fi) Over de opheffing-, bij Indisch Staatsblad 1861, n°. 00, eener het wetenschappelijk verkeer belemmerende bepaling , wordt gehandeld in hoofdstuk M hierachter.
(2) Vergelijk voor eene definitive regeling dezer dienst Indisch Staatsblad 1862, n°. Ha. Een overzigt der geographische verrigtingen gedurende 1862 is uit de Javasche Courant van 17 Januarij en 11 Maart 1863 overgenomen in de Staats-courant van 17 Maart en 29 April 1863.
(3) In afwachting van de daarstelling van een observatorium te Batavia, waartoe in September 1862 de noodige voorstellen zijn gevraagd van den directeur der openbare werken , is in 't laatst van dat jaar voor het doen dezer waarnemingen tijdelijk een gebouw ingehuurd. In het tweede quartaal 1863 is met de meteorologische werkzaamheden een aanvang gemaakt, doch konden deze voor alsnog alleen bestaan in uurwaarnemingen van den barometer.
(4) Ook voor Banjoemas is die arbeid sedert voltooid.
(5) Vergelijk bladz. 9 der Nota, als bijlaag gedrukt bij de Memorie van Beantwoording betreffende*het wets-ontwerp tot definitive vaststelling van hoofdstuk IX der Staatsbegrooting voor 1863 (zitting 1862/63, n°. XCIII), waaruit tevens blijkt dat in de eerste helft van 1863 maatregelen zijn genomen om de hier bedoelde opnamen op uitgebreider schaal te doen voortzetten.
.96
phische opnamen is medegedeeld in hoofdstuk D , afd. I § 8 hiervóór (1), en waarbij onder andere ook melding is gemaakt van den stand der werkzaamheden op Celebes, verdienen hier, als bijdragen tot vermeerdering der kennis van land en volk, in de eerste plaats in aanmerking te komen de uitvoerige rapporten van den adsistent-resident J. A .
B A K K E R S nopens de afdeeling Sandjaï, de eilanden Bonerate en Kalaoe en de Kijken Tanette en Barroe, welke stukken, vergezeld van statistieke bijlagen, alle zijn gepubliceerd in het Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde (2). Door den adsistent-resident van Billiton werden, bij gelegenheid zijner reizen, eenige deelen van dat eiland opgenomen en in kaart gebragt; terwijl ook landmeters_ in dienst der concessionarissen bezig waren met het opmeten van een tweetal mijndistncten. De kennis van Ceram werd wederom verrijkt door opname van den ambtenaar ter beschikking van den gouverneur der Moluksche eilanden C. B . ' H . VON ROSENBUEG.
Atlas van Nederlandsch Indie. Van dezen belangrijken atlas, die, met ondersteuning van het Gouvernement, vervaardigd werd, eerst door wijlen den kapitein-luitenant ter zee
P . baron M E L V I L L VAN CAENBEE en later door den kapitein der genie van het Nederlandscb-Indiscb leger W . F . V E E S T E E G , werden dit j a a r de vier laatste kaarten goedgekeurd. Dit werk te Batavia uitgegeven, en waarmede in 1853 (zie de verslagen over 1852 en 1853, bladzz. 4 en 1) een aanvang werd gemaakt, bestaat uit 60 kaarten, waarvan 25 stuks door den baron M E L V I L L VAN CAKNBEE en 35 door den kapitein V E E S T E E G werden zamengesteld.
§ 2. Taaistudie (3) en oudheidkunde.
Javaansche en andere inlandsche talen. De vervaardiging door de ambtenaren J. A.
W I L K E N S en C. F . W I N T E R Jr. van het groote Javaansch-Nederduitsch woordenboek, waarvan reeds herhaaldelijk is melding gemaakt, vorderde dit jaar tot de letter W a , de negende van het Javaansche alphabet (4). De arbeid van den ambtenaar A. B. COHEN
STÜAET en daaronder ook de voortzetting van een door hem aangevangen NederduitschJavaansch woordenboek bleef, wegens het hem verleend verlof tijdelijk, gestaakt (5). Bij het Indisch besluit van 7 April 1861, n°. 44 [Indisch Staatsblad n°. 21), werden maatregelen genomen tot betere verzekering der Javaansche taaistudie, bestaande m de oprigting van een translateursbureau, ondergeschikt aan den resident van Soerakarta, en zamengesteld uit een translateur, een adjunct-, een adspiranten twee élèvestranslateur. , De ambtenaar H. VON D E W A L L ging steeds voort met de bewerking van een Maleisch woordenboek, dat volgens de daarvan geleverde proeven, meer dan de vroegere, waarborgen zoude aanbieden voor naauwkeurigheid en volledigheid. Hem werd ook opgedragen de zamenstelling van een Maleisch leesboek, bevattende zamenspraken over verschillende onderwerpen. .. De beoelening der Soendasche taal bepaalde zich, voor zoo veel bleek, tot het schrijven van door de Indische Regering uit te geven schoolboeken. Ook inlandsche hoofdenen daaronder voornamelijk de hoofdpanghoeloe van Garoe (Preanger regentschappen) hebben zich op de beoefening der Soendasche taal toegelegd, aangemoedigd door het voorbeeld on den raad van den reeds meermalen te dezer zaak vermelden heer K. F . H O L L E . D e Macassaarscbe en Boeginesche talen vonden steeds een ijverig beoefenaar in dr. B.
F . M A T T H E S , die onderscheidene reizen over Celebes ondernam, zoowel tot het voortzetten zijner linguistische studiën, a k tot het verzamelen en bewerken van handschriften.
Oudheidkunde. Even als vroeger beijverde zich de Indische Begering om, waar de opdelving van oudheden te harer kennisse k w a m , die voorwerpen ter overname, ten geschenke'of ter bewaring aan te bieden aan het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en
1) Over de hydrographische verrigtingen wordt gehandeld in datzelfde hoofdstuk, afdeeling I I . g i*
(2) Deel XI en XLT, vierde serie deel II en III.
(3) Zie ook hoofdstuk E , afdeeling IV, § 2, hiervóór.
(4) Volgens de laatste berigten , loopende tot 1 October 1863, was men gevorderd tot de woorden onder de letters pa, là en tj°.
(5) In 't laatst -van 1862 is de heer COHEN STÜAKT naar Indie teruggekeerd.
97
Wetenschappen, welf a museum daardoor wederom met ettelijke gouden, zilveren en bronzen voorwerpen werd verrijkt (1).
§ 3. Natuurwetenschappen (2).
Botanie, 's Lands plantentuin te Buitenzorg bleef aan de daarmede beoogde wetenschappelijke en praktische doeleinden beantwoorden, en nam steeds in belangrijkheid toe. Dit sieraad van Nederlandsch Indie leverde onderscheidene levende planten en zaden aan soortgelijke inrigtingen in Nederland en in den vreemde, en mögt wederkeerig ettelijke nieuwe gewassen daarvoor terugontvangen. Ook met bijzondere personen hadden vele ruilingen plaats. Met de kostelooze beschikbaarstelling van zaden of planten aan sommige landheeren en anderen werd tevens op ruime schaal voortgegaan. In den loop van het jaar werd aan deze inrigting ook verstrekt een toestel tot het maken van photographische afbeeldingen van planten.
Wetenschappelijke reizen. Dr. H. A. BERNSTEIN, particulier geneesheer te Gadok, die op kosten van het Nederlandsch-Indisch Gouvernement, in het belang van natuurkundige onderzoekingen, in de Molukken reisde, bragt eenige belangrijke, vele nog onbekende voorwerpen bevattende verzamelingen van naturalien bijeen, welke vervolgens naar 's Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden zijn gezonden. Hij bezocht ïernate, Batjan, Halmaheira, Morotai, enz. Op Batjan vond hij onder andere een uitgestrekt bosch van notenmuscaatboomen, waarvan de vruchten bij onderzoek zijn gebleken die van Banda in deugdzaamheid en grootte te overtreffen (3). Aan een Engelschman, den heer A. R. WALLACE, die gedurende eenige jaren in de Molukken had gereisd tot het doen van natuurkundige onderzoekingen, en van wien reeds melding werd gemaakt in het verslag over 1853, bladz. 85, werd voor hetzelfde doel vergunning verleend de resïdentien Banka en Palembang te doorreizen. Eenige personen in dienst van den consul-generaal van Frankrijk in Siam doorzochten oen groot gedeelte van Palembang en Benkoelen tot het maken van natuurkundige verzamelingen. Zij hebben zich vervolgens naar de Molukken begeven.
Meteorologie. De weerkundige waarnemingen, welke op uitnoodiging van den chef deigeneeskundige dienst door de officieren van gezondheid verrigt worden, worden gedurende 1861 voortgezet. De verkregen uitkomsten, ook van de op Desima (Japan) gedane waarnemingen, worden geregeld medegedeeld aan het Koninklijk Meteorologisch Instituut te Utrecht.
§ 4. Wetenschappelijke genootschappen, tijdschriften en nieuwsbladen.
Het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, het oudstu der in Indie gevestigde genootschappen, handhaafde niet alleen zijn verkregen roem, maar nam zelfs in bloei toe. Hei Gouvernement verleende aan hetzelve voortdurend eene krachtige hulp, zoowel door het subsidie van f 8000 (hetwelk ook voor de beide volgende jaren aan het genootschap was verzekerd (4), als door het toezenden van stukken voor 'sgenootschaps werken en van voorwerpen van antiquarischen aard, deels ter overname, deels ten geschenke, deels ter bewaring. Wederkeerig was het genootschap aan de Regering behulpzaam in het beoordeelen van een aantal Javaansche en Maleische schoolboeken, die bij het Gouvernement ingediend waren als prijs-antwoorden op de voor dergelijke werken uitgeloofde belooningen. De voornaamste aanwinst van 'sgenootschaps ethnologisch kabinet was de toevoeging daaraan van de Banjermasinsche rijkssieraden, door het
(1) Ten vervolge op hetgeen in het verslag over 1859, bladz. 80, noot 4, is medegedeeld nopens een« voorgenomen archaeölogische beschrijving van Java en Sumatra, kan dienen, dat de daarvoor bestemde ambtenaar R. H. TH. PRIEDERIOH bij het verstrijken van zijn verlof in den aanvang van 1863 naar Indie is teruggekeerd.
(2) Over de geologische verrigtingen wordt gehandeld in hoofdstuk T$ . afdeeling II, »Mijnbouw."
(3) Sedert heeft de Regering last gegeven eenige pikols dier noten te doen inkoopen, ten einde deze bij wijze van proef hier te lande aan de markt te brengen. Volgens de jongste berigten is onlangs eene kleine hoeveelheid afgegeven aan de factory der Nederlandsche Handelmaatschappij te Batavia . ten einde herwaart* te worden afgescheept.
(4) En sedert ook Voor de jaren 1864 tot en met 1866.
25
i,'S
Gouvernement aan hetzelve ter bewaring gegeven. Ook de bibliotheek en het munt-en penningkabinet namen door aankoop, ruiling en geschenken wederom in omvang en belangrijkheid toe. (1). De werkzaamheden van de Koninklijke Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsen Ihdie waren veelomvattend te noemen , en de belangstelling, welke die vereeniging van verschillende zijden ondervond, maakte dat ook zij zich verder kon ontwikkelen. Hare boekerij en museum, bevonden zich in goeden staat. De vereeniging diende het Gouvernement, dat haar tot ultimo 1863 een jaarlijksch subsidie van f4000 verzekerde, bij verschillende gelegenheden van voorlichting en raad (2). De Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid , die ter verduidelijking van haren werkkring haren naam wijzigde in dien van Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, leverde blijken van vooruitgang op, en hare werkzaamheden ondervonden vooral bij het groote publiek meerdere belangstelling. De in Nederland gehouden landhuïshoudkundige congressen was zij behulpzaam in het verspreiden van programma's, het geven van inlichtingen enz. Door hare tusschenkomst werden ten behoeve van verschillende particulieren onderzoekingen gedaan of proeven genomen. Eene poging, door die vereeniging aangewend om in het bezit te geraken van een gebouw , door middel eener geldleening , mögt niet slagen. Eene veelbelovende afdeeling dezer "maatschappij kwam te Soerabaija tot stand. Behalve de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen te Batavia, Samarang, Soerabaija en Padang (3) telde Nederlandsen Indie eene vereeniging tot bevordering der geneeskundige wetenschappen, en eene afdeeling (voor Oost-Java) van het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs te Delft. Ten aanzien van de in Nederlandsen Indie verschijnende tijdschriften en nieuwsbladen valt ditmaal slechts te verwijzen naar de opgaven daaromtrent gedaan in de beide vorige verslagen. Alleen is nog aangekondigd gevonden de uitgave te Samarang van een halfmaandelijks Maleisch tijdschrift, getiteld: Katja-mata, welk tijdschrift zoude bevatten korte stukjes over verschillende onderwerpen van wetenschap, populair-Christelijk geschreven.
§ 5. Verdere Ujzonderheden.
Londensche tentoonstelling. De Indische Regering benoemde niet alleen eene commissie tot het zamenbrengen van voorwerpen van kunst en nijverheid voor de in 1862 te Londen te houden internationale tentoonstelling, maar liet ook voor die tentoonstelling een model vervaardigen van de stuw te Lengkong (Soerabaija). Bedoelde commissie mögt er in slagen om, in weerwil van de zeer beperkte tijdruimte, eene hoogst belangrijke verzameling van allerlei Nederlandsch-Indische kunst- en natuurvoortbrengselen bijeen te brengen en naar Nederland to verschepen (4). In de hier te lande, bij Koninklijk besluit van 20 Julij 1861, n°. 61, benoemde hoofdcommissie voor de regeling en behartiging der belangen van Nederlandscho nij veren en kunstenaren bij meergemelde tentoonstelling, werden onder andere twee leden opgenomen, om meer in het bijzonder de koloniale belangen voor te staan.
t . Algemeen burgerlijk bestuur.
I. ALGEMEEN BEHEER.
De bepalingen omtrent de verschillende takken van het algemeen burgerlijk bestuur ondergingen geene wijziging.
(1) Zie nopens de bevolen daarstelling, voor 's lands rekening, van een gebouw ten dienste van het genootschap, de 4de noot op bladz. 83 van het vorig verslag.
(2) Zeer onlangs ismagtiging verleend om aan de Natuurkundige Vereeniging voor den tijd van 3 jaren, te beginnen met 1864, nog een jaarlijksch subsidie van f 2000 uit te keeren.
(3) Zie ook hoofdstuk G- ten slotte.
(4) De Oost-Indische koloniën leverden in 't geheel 66 inzenders op; zij verwierven te zamen 6 cerepenningen en 3 eervolle vermeldingen. Van deze 9 eereblijken waren er 2 bestemd voor personen in dienst van het Gouvernement (den inspecteur voor natuurkundige onderzoekingen dr. F . JUNGHUHN , belast met de leiding der kina-cultuur, en den hortulanus bij 'slands plantentuin te Buitenzorg T. E. TEYSMAN) , 1 voor een particulieren landbouw-ondernemer en 6 voor de Indische Eegering of eenige bepaalde gewesten ei; diensttakken.
99
Na«]at bij Indisch Staatsblad 1SG1, n». 2, krachtens VKomngs magtiging, eene regeling had plaats gevonden van het personeel van de algemeenc dienst bij het stoomwezen in Nederlandsen Indie, en het personeel was vastgesteld als te bestaan uit een hoofdingenieur en twee ingenieurs, respectivelijk der eerste en tweede klasse, werd het in verband tot het voorschrift van art. 64 van het regeringsreglement, noodiggeacht, dezen tak van dienst in te deelen bij eene der direction van algemeen bestuur. Daar de studie in de toepassing van het stoomwerktuig°in het algemeen een onderdeel uitmaakt van den werkkring van den burgerlijken ingenieur, werd bij Indisch besluit van 19 Augustus 1861, n°. 21, onder nadere en sedert verleende goedkeuring dos Konings (Indisch Staatsblad 1862, n°. 4), het beheer van het algemeen stoom wezen in Nederlandsen Indie, onder de bevelen en het oppertoezigt van den Gouverneur-Generaal, op°-edra<ren aan den directeur der burgerlijke openbare werken. Voorstellen tot uitvoering van dezen maatregel waren bij het einde van het jaar nog in behandeling (1). Ten aanzien van de in 1860 geautoriseerde reorganisatie van het personeel van het mijnwezen en de plaatsing van dat corps onder hetzelfde beheer (zie het verslag over 1859, bladz. 140, noot 1) waren mede nog overwegingen aanhangig (2).
II. FlKANTIEN.
§ 1. Muntwezen.
Nieuwe muntregeling (3). Blijkens het vorig verslag bleef ter algeheele uitvoering dezer regeling alleen nog over de inwisseling op Java en Madura der recepissen van de serien van f 10 en f 25. Daartoe werd in 1861 overgegaan. Bij ordonnantie van 29 April 1861 (Indisch Staatsblad n°. 30) werden namelijk die recepissen, te rekenen van af 30 Junij, buiten omloop gesteld, na voorafgegane verwisselbaarstelling tot op dat tijdstip, tegen z.lveren munt gulden om gulden, bij 's lands kassen te Batavia, Samarang en Soerabaija, alsmede voor zooveel de aanwezige middelen zulks zouden toelaten bij 's lands kassen op de hoofdplaatsen der overige gewesten van Java en op Madura. Na dien tijd konden de bewuste recepissen nog alleen bij 's lands kas te Batavia worden ingewisseld, doch daarentegen nog tot en met den 31sten Augustus 1861, den wettelijk bepaalden uitersten, termijn voor de buiten-om-loopstelling der recepissen, bij alle landskassen in betalingworden aangenomen. Bij het eind van 't jaar was van het gezamenlijk in omloop gebragte cijfer van f 26 600 000 aan recepissen in het geheel ingewisseld en vernietigd voor een bedrag van f 26 312 111, en bleef dus nog f 287 889 oningewisseld, waarvan een goed deel kon gerekend worden nimmer ter verwisseling te zullen worden aangeboden (4). Uit Nederland" werd gedurende 1861, in het bijzonder bestemd voor de uitvoering der muntwet, in Indie ontvangen f 178 170 koperen pasmunt, gevende met het vroeger tot dat einde ontvangene een totaal bedrag van f 28 322 707, waarvan f 10 518 333"standpenningen , f 9 625 004 zilveren en f 8 179 370 koperen pasmunt, een en ander origerekend het zilver dat reeds vroeger voor een gedeelte der recepissen was gedeponeerd ; zoomede do opbrengst van het in 1861 en vroeger te Soerabaija verkochte doorgekapt of versmolten oude kopergeld. Van de in 't vorig verslag besproken magtiging op het Indisch Bestuur om over de opbrengst van het oude kopergeld hier te lande, voor zooveel zulks tot intrekking van recepissen noodig was, te beschikken door middel van wissels, werd dit jaar deels tegen 100 per cent, deels tegen 99 per cent beschikt over een bedrag van f 1764 792,41, of
(1) De definitive regeling heeft plaats gehad bij Indisch Staatsblad 1863, n°. 183. Zie overigens voor bijzonderheden nopens het stoomwezen de mededeelingen in hoofdstuk N, afdeeling IV hieronder.
(2) Blijkens Indisch Staatsblad 1863, n°. 56, is de regeling sedert tot stand gekomen. Zie voor de toevoeging aan de directie der middelen eu domeinen van de dienst der inspectie over de bebakening, de kustverlichtingen en het loodswezen in Nederlandsen Indie Indisch Staatsblad 4862, n\ 65.'
(3) Vergelijk het afzonderlijk verslag omtrent de uitvoering der muntwet gedurende 1861 (n°. L van de stukken der zitting 1862/63). Zie voor 18G2 n°. LXI van de stukken der zitting 1863/64. Voor de verlenging van den termijn voor het doen van geldelijke verantwoording aan de wetgevende magt van alle ontvangsten en uitgaven betreffende de uitvoering der nieuwe muntregeling, zij verwezen naar Indisch Staatsblad •1862, n°. 106, en iïederlcmdsch Staatsblad 1863, n\ 194.
(4) Volgens de jongste berigten. loopende tot ultimo October 1803, bleef destijds nog een bedrag van. f 258 666 ter inwisseling over.
100
«a aftrek van een wissel, groot f 68,40, die ingevolge latere kennisgeving als vervallen moest worden beschouwd, ten regte f 1 764 724,01. Met inbegrip van hetgeen ten voorschreven einde (à 102 per cent) in I860 was getrokken (f 1644 852,38), was alzoo onder ultimo December 1861 tot het aangegeven doel in 't geheel beschikt over eene som van f 3 409 576,39 Nederlandsen courant (1). De verkoop te Soerabaija bestond dit jaar uit 2 000 000 Amsterdamsche ponden doorgekapte oude duiten, welke zuiver hebben opgebragt f 947 609,19, zijnde gemiddeld ongeveer f 0 47* per pond of ruim f 59,22s per pikol. In 1860 was de netto opbrengst, voor 1900 000 Amst. ponden, f 890 918,31 5, zijnde per pond ruim f 0,46s ent per pikol ruim f 58,61. Versmolten koper werd in 18G1 in Indie niet verkocht, in 1860 slechts eene hoeveelheid van 76 913 Amst. ponden, waarvoor toen netto verkregen was f45 149,48 5, zijnde per pond ruim f 0,585 en per pikol ruim f 73,37 5.
Agio. Gedurende 1861 werden voor de Nederlandsche (gouden) negotiepenningen en voor enkele vreemde muntspecien te Batavia de volgende prijzen betaald:
Mexicaansche dollar Is
Tien-gulden-stukken.
Gouden ducaten, oude
» » nieuwe
Engelsche souvereins
Australische »
January— Maart.
f 2,65 à f 2,70
f 10,25
f 7,10 à f 7,20
6,20 à 6,25
12,90 à 13,00
f 12,75
April—Ju
f 2,65 à f
f 10,25
7,00 à f
6,00 à
12,70 à
12,50 à
»j
2,80
7,20
6,20
12,90
12,75
Julij—Septem b.
f 2,65
10,25
7,00
6,00
f 12,80 à f 13,00
f 12,50
Wisselkoers, enz. Deze was gedurende 1861 als volgt:
Maanden.
January . .
Februarij. .
Maart . . •
April. . . •
Mei
Junij . . • •
Julij . . .
Augustus.
September
October .
November
December
Te Batavia op Amsterdam.
Guldens Ned. courant voor f 100 Ind. courant.
Gouvernem.
102
10172 à 102
lOOVj à lOl'/o
100 à lOOVs
100
99 à 100
99
99
99
99
99
99
Particulier.
1023/4 à 103
102 à 102'/2
lOO1/, à 1017s
100 à lOO'/js
IOOV4 à 1007s
99V4 à 100'/4
997„ à 9972
9972 à 100
99V4 à 100
100 à 101
100 à 101
100 à 100'/.
Te Batavia op Londen.
Een pond sterling voor guldens eu centen, .
11,37'
»
11,69
11,65 à 11,70
11,70 à 11,75
11,80 à 11,95
11,90 à 11,95
11,90 à 11,92s
11,85
11,65 à 11,75
11,60 à 11,70
11,65
Te Batavia op Calcutta.
100 Compagnie's ropijen voor guldens. '
123
123
123
123
122 à 123
123
123
121 à 122
124
122
122
124
Octob. — Decemb.
f 2,65 à f 2,70
f 10,25
7,00
f 6,00 à f 6,10
12,60 à 12,80
12,2
Te Batavia op China.
Een dollar voor guldens en centen.
2,75 à 2,80
2,70 à 2,72
2,70
2,70
2,70 à 2,72
2,72
2,72
2,72
2,68
2,65
2,63
2,68
S à 12,50
Te Batavia »P Singapoer.
Een dollar voor guldens en centen.
2,70 à 2,75
2,76
2,70
2,70
2,68 à 2,72
• 2,70 à 2,71
2,72 à 2,72s
2,72
2,72
2,62 à 2,63
2,62
2,64
(1) Sedert is nog beschikt over eene som van f G35 201,59 , zoodat in 't geheel aan wissels speciaal ten behoeve van het muntwezen getrokken is voor een bedrag van f 4 044 783,98.
(2) De Mexicaansche dollar wordt hij 'slands kassen aangenomen tegen den koers van f 2,55 {Indisch Staatsblad i8&6, n". 39)..
101
Hot bedrag der door Let Gouvernement tot aanvulling der Indische kas afgegeven wissels wordt hieronder in § 3 vernield. De regeling der afgifte alsmede de vervaltijd dier wissels bleven onveranderd, maaide verkrijgbaarstelling, vroeger nagenoeg beperkt tot de drie hoofdplaatsen van Java, werd in de maand April (vergelijk n°. 1035 van het Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch Indie) uitgestrekt tot geheel Nederlandsch Indie. In verband tot de algeheele intrekking der recepissen werd nagenoeg te gelijker tijd ook uitbreiding gegeven aan de gelegenheid tot overmaking van gelden in Nederlandsch Indie zelf en wel door het verkrijgbaarstellen bij en op aile landskassen aldaar van op zigt betaalbare stortingbewijzen voor sommen beneden de f 10. De overmaking van grootere sommen kon, even als vroeger, bij de verschillende kassen geschieden door middel van wissels, betaalbaar 14 dagen na zigt, op de 3 hoofdplaatsen van Java, en voor zooveel de betaalmiddelen dit toelieten, ook op de overige kassen (1). De voorschreven meerdere gelegenheid tot overmaking van gelden werd al dadelijk ruim benuttigd. Terwijl toch in 1860 door middel van 's lands kassen was overgemaakt een totaal van lU/ 2 millioen gulden, was die som in 1861 gestegen tot 14l/2 millioen.
§ 2. Javasche Bank.
Gedurende het 34ste boekjaar, loopende van 1 April 1861 tot 31 Maart 1862, waren de baten en lasten der Bank als volgt :
B a t e n .
Renten op eseonto's
» » beleeningen
» » buitengewone beleeningen
» » voorschot op specie
» » hypotheken en gouvernements-obligatien
Provisien op deposito's, inkasseringen, enz. . .
Pakhuishuur
Winst op vreemde mnnten
L a s t e n.
Uitgaven en afschrijvingen 132 307 91
Alzoo zuivere winst. . . f 754,254,23
De commissie tot opname der balans besloot hierbij nog te voegen de ten vorigen jare afgezonderde » winst tot dekking van eventuele verliezen", na aftrek v&n het ten laste van dat hoofd afgeschrevene, nog bedragende f 7627,31 , en het gezamenlijke bedrag, ad f761881,54,
te verdeelen als volgt :
uitkeering van 19 pet. of f95 per aandeel over 8000 aandeelen . . . f 760000,00
te brengen op winst- en verliesrekening van het volgende boekjaar. . 188154
f 761,881,54
Inde vijf voorafgegane jaren is de zuivere winst achtereenvolgens geweest f442187,97,
(1) Deze voorwaardelijke overmaking naar andere dan de 3 hoofdplaatsen (waartoe steeds vooraf aanzoek moet worden gedaan), vond tot hiertoe plaats door middel van stortingbewijzen betaalbaar op zigt. Vergelijk n'. 1036 en 4H6 van het Bijblad op het Indisch Staatsblad.
f 704 692,40
85 265,60
2 640,00
808,34
58 734,63
21461,14
7 260,00
5 700,03
26
102
f445 868,16, f407 468,69, f557 038,92 en f541692,64, waarren respectively aan dividend werd uitgekeerd; in 1856/57 W*/m pet., in 1857/58 1486/10O pet., m 1858/59 1358/100 pet., in 1859/fi0 236l/100 pet. en in 1860/61 13 pet.
Bij het eind van het boekjaar 186l/62 was de staat Bank als volgt :
Debet.
Gebouwen en mobilair f 196 800,00
Specie in de kassen . 10 080 347,77
Beleeningen en voorschotten op specie. . < 980 205,25
Credit.
Kapitaal (1). . "• . * 4 000 000,00
Winst en verlies . . 740188,90
Bankbil j etten in omloop 15 847 340,00
Acceptatien in portefeuille 8 480 313,53
Onafgehaalde dividenden '
Diverse crediteuren .
9 099,30
384 971,98
Diverse debiteuren. 1243 933,63
f 20 981 600,18 f 20 981600,18
Eene aanvulling van art. 60 van het octrooi en reglement der Bank (Indisch Staatsblad 1859, n°. 98), ter voorziening in de wijze van onderteekening der stukken ingeval van afwezigheid of verhindering van den president of den secretaris, had plaats bij ordonnantie van 13 Augustus 1861 (Indisch Staatsblad n°. 69).
§ 3. Staat der lassen in Indie.
Buiten de depots voor de recepissen en de fondsen tot herstel Van het muntwezen, waso^het eind v a n elk quartaal van 1861 in 's lands kassen, of onder weg tusschen de verschillende kassen , de volgende geldswaarde :
TS H
Kassen.
Op Java en Madura
« ) » de buitenbezittingen
Zilveren
munt.
/Op Java en Madura .
§ ) » de buitenbezittingen
•-3 ( <= I CO f
f 6 633 759
3 951833
f 10 585 592
Bank
papier.
f 691 880
f 691880
f 5 973 536
4 298 299
flO 271 835
. /Op Java en Madura . •Si g' \ » de buitenbezittingen en ' ©
,a ;Op Java en Madura s l . • . g } » de buitenbezittingen CD P r\ CO
f 9 078 010
3 761166
f13 439 176
f 1693 115
Recepissen. Koperen
munt.
f 1206 437
f 1 206 437
f 1441902
f 1693 115
f 1820 375
f 1 820 375
f12 769 930
5 029 595
f17 799 525
f 1 441 902
f 1 891 289
403 147
f 2 294 436
f 2 001091
440 164
Totaal.
f10 423 365
4 354 980
f14 778 345
f 11109 644
4 738 463
f 2 441 255
f 1 444 511
f 1 444 511
f 2 474 285
f 2 474 285
340
f 1 989 208
406 UÈ
f 2 395 321
340
f 3 032 204
419 892
f15 848107
f 14 932 104
4 167 279
f 19 099 383
f 3 452 096
f18 276 759
5 449 487
f23 726 246
• (1, !n de. loop van ISO, is . a ^ v e r W ? W ta^te BjJ van f ^ ^ T e Z f 6 000 000. In verband daarmede « ^ W»btaJ£« £ ^ J ™ £ ^ £ 3/l0 door specie geverleende goedkeuring des Komngs, • » * > * • " * f7o°000 000 to yerhoogen tot f 12 000 000. In September dekte emissie van papier, gedurende een jaar , van f 10 000 000 te vernoo^tn _ „verio-ens nopens Tm is de GouverUur-Glraai gemagtigd tot bestendiging dezer verhoogde _ f c J J » £ = Jg ^ L uitgifte meer bijzonder van klein papier § 25 der Memorie van Beantwood>ng betreflen^ tot definitive vaststelling van hoofdstuk IX der Staatsbegroofng voor 1863 (zittmg 1862/63 .
103
Blijkens het vorig verslag was op 31 Deoember 1860 aanwezig :
Op Java en Madura . . . .
» de buitenbezittingen . . •
Totaal . . .
Op 31 December 1861 was aan
/ meer . . . . Alzoo op J 31 Dee. 1861 j . , [ minder . . .
Zilveren
munt.
f 5 387 114
4 395 631
f 9 782 745
17 799 525
f 8 016 780
Bank
papier.
f 1033 035
100
f 1 033 135
2 474 285
f 1 441150
Recepissen.
f 1921035
»
f 1921035
340
f 1 920 695
Koperen
munt.
f 1736 412
426 980
f 2 163 392
3 452 096
f 1 288 704
»
Totaal.
f 10 077 596
4 822 711
f 14 900 307
23 726 246
f 8 825 939
»
De Indische kas werd ten laste der koloniale fondsen hier te lande gedurende 1861 aangevuld als volgt : door wissels van den Gouverneur-Generaal op den Minister van Kolonien (daaronder niet begrepen de wissels tot aanvulling der fondsen tot herstel van het muntwezen, bedoeld in § 1 dezer afdeeling) tot een bedrag van:
f 940 671,07 à 102 percent f 922226,535
615 611,33 •» 101V2 » » 606 513,625
1052 217,26 » 101 » » 1041799,265
348 933,93 » 1007„ » » 347 197,94
1497 861,34 » 100 » » 1497 861,34
309 770,94 » 99 ,, ,, 312 899,94
Te zamen f 4 765 065,87, waarvoor verkregen werd f 4 728 498,64*
door uit Nederland gezonden zilveren specie :
op de dienst van 1860 f 3 560 000
» » » » 1861 . • . . . 19 030 000
» » » » 1862 . . : 102 000 22 692 000,00
f 27 420 498,645
In 't vorig jaar werd aan wissels getrokken voor een bedrag van f 894 019,30, waarvoor verkregen werd f 890 431,56 5, terwijl van uit Nederland (aan zilveren specie) werd ontvangen f 17 665 000.
§ 4. Begrooting.
Even als vroeger in den regel plaats vond, was ook bij de indiening van het vorig verslag (over 1860) nog piet uit Indie ontvangen de aantooning der finantiele uitkomsten van datzelfde jaar, en bepaalde men zich uit dien hoofde, in navolging van vroeger, tot overlegging der ramingen over het daarop volgende jaar (1861) (1).
(1) De ramingen over 1860 zijn reeds bij het verslag over 1859 medogedeeld.
104
In weerwil van het voortdurend streven der Indische Eegering naar bespoedigde afsluiting der Indische begrootingen, zijn ook thans de eindcijfers van 1861 nog niet bekend. De Indische Eegering, op deze omstandigheid de aandacht vestigende, betoogde dat ook voor den vervolge hierin weinig verbetering te wachten "was, en gaf mitsdien, ter voorkoming van verwarring, die alligt het gevolg zoude zijn eener latere afzonderlijke mededeeling, in overweging om een vasten regel aan te nemen, volgens welken bij de onderwerpelijke verslagen voortaan zouden worden gevoegd de ramingen van ontvangsten en uitgaven der Indische administratie, zoowel in Nederland als in Indie, over hetzelfde jaar waarover het verslag loopt, en de aantooningen van werkelijke ontvangsten en uitgaven, over het voorafgegane jaar. Met zoodanige regeling werd door het opperbestuur genoegen genomen, en dien ten "evolge worden thans de ontvangsten en uitgaven der Indische administratie over 1860, zoo in Nederland als in Indie, hierachter medegedeeld in bijlagen litt. L en M; terwijl voor de ramingen over 1861 verwezen wordt naar bijlage lit. K van het vorig verslag (1). Een overzigt van de geldelijke uitkomsten der buitenbezittingen, ten vervolge op het laatstelijk medegedeelde over 1854—1857, is nog niet ontvangen,
§ 5. Bronnen van inkomsten.
Omtrent enkele van deze kunnen de volgende voorloopige opgaven worden medegedeeld : de daaromtrent gegeven cijfers zullen echter later welligt blijken nog eenige wijziging te hebben ondergaan.
a. Verpachte belastingen en monopolien.
De bepalingen voor de verpachte middelen op Java en Madura, zoo als die bestonden voor 1860, zijn voor 1861 in werking gebleven krachtens de ordonnantien van » 12 October 1860 {Indisch Staatsblad n°. 95 en 96). Voor de buitenbezittingen bleven van toepassing de voorwaarden, vastgesteld bij Indisch Staatsblad 1857, ö°. 105, en sedert aangevuld bij Indisch Staatsblad 1858, n°. 127, en 1860, n°. 122. Met betrekking tot de verpachting van »'s lands middelen in de residentie Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo kan nog vermeld worden het Indisch besluit van 17 Augustus 1861, n°. 16, volgens hetwelk onder die verpachting, ten gevolge van het uitblijven van gegadigden, voortaan niet meer begrepen zal worden het regt tot exploitatie der diamantmijnen, gelegen op de landen, uitgemaakt hebbende het ontbonden Eijk van Banjermasin , en welke, bij het overgaan dier landen onder 's Gouvernements beheer, domein van den Staat zijn geworden. Die mijnen zullen alsnu ter ontginning voor het algemeen worden opengesteld, tegen betaling van zoodanige geldelijke retributie 's maand s door iederen gegadigde, als de resident voor iedere mijn in het bijzonder zal vermeenen te moeten vaststellen. Verder werd bij dat besluit bepaald, dat uit de opbrengst der retribution zou worden bekostigd het noodige personeel ter handhaving zoowel van rust en orde in de mijnen, als van's Gouvernements belangen bij de ontginning. Overigens zij ten aanzien der verpachte middelen, in navolging van vorige verslagen, het volgende aangeteekend :
De opiimpacht heeft in 1861 opgebragt :
op Java en Madura:
aan pachtschat f 6 975 780,00
» opium, tiban (2) 41598 katties à f 100 de kattie 4 159 800,00
n idem, siram (2) 60 587l/2 katties, waarvan 50 840>/, katties tegen den handelsprijs van f 20 en 9747 katties (zie Indisch Staatsblad 1861, n». 62 en 82) tegen dien van f 28,50 de kattie • 1294 599,50
f 12 430179,50
Transporteren f 12 430 179,50
(1) Zie voor meer uitvoerige mededeelingen aangaande clezo ramingen n°. XIII van de gedrukte stukken der zitting 1862/63 , en voor zooveel de ramingen van 1862 betreft, de stukken n°. CVII van dezelfde zitting.
(2) Tiban is de voor elk pachtperceel bepaalde minste hoeveelheid ; siram hetgeen den pacht« daarboven op zijn verzoek wordt verstrekt.
105
S Per transport f 12 430179,50
het geraamd kostende van den opium aan het Gouvernement was gedurende 1861: 85 505 '/, katties à f 20 en 16 680 katties à f28,50 de kattie. 2 185 490,00
zoodat de inkomsten der opiumpacht op Java en Madura kunnen worden gerekend te hebben bedragen .' f 10 244 689,50
op de buitenbezittingen 935 256,00
f 11179 945,50(1)
In 1860 bedroeg de opbrengst op Java en Madura:
aan pachtschat f 5 100 888,00
» opium, tiban 41598 katties à f 100 de kattie. 4159 800,00
» opium, siram 64 022 (2) katties à f 20 de kattie. 1 280 440,00(2)
f 10 541128,00
het geraamd kostende van den opium aan het Gouvernement was gedurende 1860 f 20 de kattie, dus voor 105 620 katties 2 112 400,00
zoodat de inkomsten der opiumpacht op Java en Madura in dat jaar bedroegen . . f 8 428 728,00
op de buitenbezittingen was de opbrengst in 1860. 772 882,00(2) 9 201 610,00
Verschil ten voordeele van 1861. . . f 1 978 335,50
De oorzaak van de meerdere opbrengst der pacht moet gezocht worden in de concurrentie, welke zich vooral onder de Armeniers en enkele Europeanen opdeed, en welke hoofdzakelijk was uitgelokt door de groote voordeelen, welke men veronderstelde, dat de pachters in 1860 hadden genoten. Intusschen werd het aantal amfioenkitten of verkoopplaatsen op Java en Madura bij voortduring verminderd, zoodat hetzelve thans nog bedroeg 1812 tegen 1858 in 1860, 2322 in 1855 en 2664 in 1851. Belangrijker echter waren de maatregelen vervat in de ordonnantien van 12 October 1861 (Indisch Staatsblad n». 97 en 98), en die het gevolg waren vaneen weinige maanden te voren aan het Indisch Bestuur kenbaar gemaakt verlangen desKonings, dat vóór de eerstvolgende verpachting eene nieuwe regeling der opiumpacht op Java en Madura zou worden vastgesteld, met het doel om verdere toeneming van het verbruik te verhinderen en de reeds bestaande uitbreiding van dit kwaad te beperken. Ofschoon deze aangelegenheid bereids het onderwerp eener afzonderlijke mededeeling heeft uitgemaakt (3), schijnt eene beknopte mededeeling van de strekking der nieuwe regeling te dezer plaatse niet overbodig. Bij de eerstbedoelde ordonnantie, is het verbod op den invoer en het bezit van opium, vroeger alleen geldende in de Preanger regentschappen (Indisch Staatsblad 1824, n°. 44, en 1827, n°. 46), en in een gedeelte van Cheribon (Indisch Staatsblad 1858, n°. 131), met ingang van 1 Januarij 1862 ook van toepassing verklaard op een groot gedeelte van Bantam, op de zoogenaamde bergdistricten van Tagal, op drie districten van het regentschap Tjilatjap (Banjoemas) en op de geheele adsistent-residentie Banjoewangie.
(1) Voor 1882 beliep de pachtschat op Java en Madura f 9 029 772 , en op de buitenbezittingen f 920 854. Voor 1863 waren deze cijfers f 10 G72 440 en f 943 354.
(2) Het verschil tusschen dit en het cijfer van 't vorig verslag is het gevolg van later ingekomen opgaven.
(3) Zie n°. XIV van de gedrukte stukken der zitting 18G2/G3 , en n°. LIX van die der zitting "1863/64.
27
106
Bij de tweede ordonnantie werd in de pachtvoorwaarden eene belangrijke wijziging; gebragt. Ten gevolge daarvan zullen de pachters op Java en Madura (1) even als vroeger zich uitsluitend van opium uit 's Gouvernements voorraad voorzien, maar terwijl zij tot dusverre waren gehouden eene voor elk perceel vastgestelde hoeveelheid opium (libau genaamd) tegen den zeer hoogen prijs van f 100 de kattie(lV4 Amst. pond) aan te nemen, en daarenboven nog eene zekere hoeveelheid (siram genaamd) tegen veel lageren prijs — sedert 1855 (2) zelfs zooveel zij aantoonden te behoeven tegen handelsprijs — konden verkrijgen, werd thans, met opheffing van het onderscheid tusschen tiban- en siram verstrekking, voor elk gewest een maximum hoeveelheid opium vastgesteld, boven welke niets aan de pachters wordt verstrekt. Het totaal dezer voor de betrokken gewesten vastgestelde hoeveelheden bedraagt voor het jaar 1862 87528 katties, dat is 14 657'/2 katties minder dan, blijkens het hiervorenstaande, gedurende 1861 aan tiban en siram te zamen verstrekt werd. Ten einde te voorkomen, althans geene aanleiding te geven, dat deze aanzienlijke mindere hoeveelheid worde aangevuld door smokkelhandel, werd de prijs, dien de pachters voor elk« kattie aan het Gouvernement moesten betalen , vastgesteld op f 20, zijnde gemiddeld wat de opium bij inkoop aan de Eegering kost (3). , Eene aanwijzing van verbodskringen voor eene der buitenbezittingen geschiedde bij de ordonnantien van 4 en 10 October 1861 (Indisch Staatsblad n°. 91 en 94) ; daarbij werd namelijk voor de landschappen Ranau en Redjang (residentie Palembang), op verzoek der inlandsche hoofden, de invoer en het bezit van opium, na 31 December 1861 , op straffe van boete en verbeurdverklaring verboden (4). De opbrengst der overige verpachte middelen was als volgt:
op Java en Madura f 2 541 702
D de buitenbezittingen . 588 530
Te zamen. . . f 3 130 242 (5)
In 1860 was de opbrengst :
op Java en Madura . . . f 2 339 772 (6)
tl de buitenbezittingen 558 821 , 3 898 593
Dus meer in 1861. . . f 231649
(1) Op de buitenbezittingen voorzien de pachters zich zelven van de benoodigde hoeveelheid opium. Alleen maken de Lampongsche districten één pachtpereeel uit met Batavia ; terwijl te Menado, Ternate en in de residentie Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo de opium, op aanvrage der pachters, door het Gouvernement wordt verstrekt tegen marktprijs.
(2) Zie het verslag over 1854 , bladz. 8i'.
(3) In verband met de in 1862 op den Gouverneur-Generaal verstrekte magtiging . om eerst na zekeren proeftijd in het nieuwlings aangenomen stelsel nadere wijzigingen te brengen, zijn voor de verpachting van 1863 (Indisch StaatsUad 1862 , n°. 123 , 124 en 125), behoudens enkele bijzonderheden, dezelfde voorwaarden vastgesteld als voor 1862. Het totaal der in 1863 te verstrekken maxima werd bepaald op 76 560 katties. Bij n". 122 van het aangehaalde StaatsUad is intussehen het verbod van invoer en bezit van opium , te rekenen van af 1863 , nog uitgestrekt tot eenige gedeelten van Buitenzorg, Krawang, Banjoemas, Djokdjokarta en Batjitan. Behoudens eenige nadere bepalingen tot strengere bestraffing van smokkelhandel, zijn ook de pachtvoorwaarden voor 1864 onveranderd gebleven, zijnde echter het totaal der in dat jaar te verstrekken maximum-hoeveelheden opium tot op 70 548 katties verminderd, en de verbodskringen nog uitgestrekt tot dat gedeelte van Krawang, waarop het verbod nog niet was toegepast, en tot eenige gedeelten van de residentien Tagal, Banjoemas, Probolingo, Madura, Bagelen en Soerabaija. Vergelijk Indisch StaatsUad 1863, ti°. 127. 128 en 129.
(4) Gelijke maatregel werd bij Indisch Staatsblad 1862, n°. 114, 137 en 15G , met ingang van 1 Januari] 1863, verordend voor de mede tot de residentie Palembang behoorerde afdeelingen Ampat-lawang, Moesi-oeloe , Kawas en Kikim: en bij Indisch StaatsUad 1862, n°. 110, ook voor eenige afdeelingen van Benkoelen.
(5) Voor 1862 was de opbrengst op Java en Madura f 2 460 360 én op de buitenbezittingen f 006 734 (de opgaaf van 't vorig verslag, ten bedrage van f 605 466 , blijkt nader niet volledig te zijn geweest). Voor 1863 waren die cijfers f 2 566 776 en f 636 031.
(6) De opgaaf in 't vorig verslag blijkt thans niet volledig te zijn geweest.
107
b. On verpachte belastingen.
1°. Belastingen in arbeid opgebragt.
Hieromtrent wordt verwezen naar hetgeen, onder de hoofden » Cultuurstelsel" an »Persoonlijke diensten", wordt medegedeeld in hoofdstuk C, afdeelïng IV, hiervóór.
2°. Belastingen in geld opgebragt (1).
Als de voornaamste omtrent dit onderwerp genomen beschikkingen kunnen naar tijdsorde worden vermeld:
de ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van 15 Maart 1861 (Indisch Staatsblad n°, 9), waarbij, ter voorkoming dat 's lands belangen geschaad worden door gemis aan wettige strafbepalingen tegen frauduleusen in- en uitvoer van goederen op de Nederlandsch-Indische bezittingen buiten Java , geone vrijhavens zijnde, ten vervolge op Indisch Staatsblad 1822, n°. 30a (art. 8), alsnog voor die bezittingen uitdrukkelijk van toepassing verklaard worden eenige meerdere bepalingen van het reglement op het heffen der inkomende en uitgaande regten op Java en Madura, voorkomende in het Indisch Staatsblad van 1818 , n°. 58 ; de ordonnantie van 1 April 1861 (Indisch Staatsblad n°. 19), waarbg , onder nadere en sedert verleende bekrachtiging door de wet (Indisch Staatsblad 1861, n». 106), met het oog op de in 1861 te verwachte schaarschte van rijst op Java en Madura, voor dat jaar de invoer aldaar van padie en rijst, onverschillig van welke plaats en onder welke vlag aangevoerd , van regten wordt vrijgesteld (2) ; het Indisch besluit van 11 Junij 1861, n°. 20, waarbij, als belemmerend voor het verkeer en als zomler beduidenden omslag moeijelijk zijnde te controleren, op 'sKoning8 magtiging wordt opgeheven de krachtens vroegere overeenkomsten met den toenmaligen Sultan van Banjermasin in de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo, bij wyze van passengeld, geheven wordende belasting voor naar de Doeson bestemde vaartuigen; de ordonnantie van 12 Junij 1861 (Indisch Staatsblad n°. 45), waarbij, in verband met het voornemen om de belasting der verponding op Java en Madura, opgenomen in het Indisch Staatsblad 1823, n°. 5 (waaraan tot dusver enkel waren onderworpen de door particulieren in eigendom bezeten vaste en onroerende goederen), ook uit te strekken tot de onroerende goederen, die bezeten worden krachtens regt van opstal, regt van erfpacht of regt van vruchtgebruik (3), de noodige voorschriften zijn verordend om het reeds gevestigde gebruik van gouvernementsgronden op Java en Madura voor particuliere nederzettingen als anderzins, door een wettigen titel, waar die niet bestaat, te bestendigen , voor zoover het bepaalde van art. 62 van het regeringsreglement zich daartegen niet verzet. Dienvolgens zullen de bewuste gronden, voor zoover derzelver gebruik niet is uit kracht van verkregen regt van opstal, erfpacht of vruchtgebruik, door het Gouvernement worden teruggenomen , en zal de bruiker dezelve moeten verlaten uiterlijk vóór den laatsten Maart 1862 (4), ten ware hij vóór dien tijd daarvan hebbe erlangd den eigendom, of wel daarop hebbe verkregen regt van opstal, gevestigd bij geregtelijke acte, overeenkomstig de deswege bestaande verordeningen, dan wel zich ter erlanging van een of ander mögt hebben gewend tot den Gouverneur-Generaal.
de ordonnantie van 4 Julij 1861 (Indisch Staatsblad n°. 55), houdende ma^tigin" op
(1) Bij deze rubriek zij ook de aandacht gevestigd op de mededeelingen betrekkelijk de heffing Tan een »equivalent van de bevolking van Batavia en Buitenzorg voor hare ontheffing van het onderhoud der groots wegen (hoofdstuk C, afdeeling IV, § 2); de invoering eener directe belasting op Amboina (hoofdstuk N , afdeeling I, § 2 , de 2de noot, sub 13°.); de afschaffing der vischpacht (hoofdstuk N , afdeeling III), en den verleenden vrijdom van regten bij invoer in Hederlandsch Indie van grondstoffen voor de nijverheid (hoofdstuk N, afdeeling IV).
(2) Nadat bij ordonnantie van 20 Augustus 1862 (Indisch Staatsblad n°. 91), op nieuw, tot herroeping toe, tijdelijke vrijdom was verleend, zijn bij de wet van 1 Mei 1863, n°. 42 [Indisch Staatsblad 1863, n°. 89), de invoerregten op dat voedingsmiddel ook op de buitenbezittingen voor goed afgeschaft geworden
(3) Blijkens Indisch Staatsblad 1863 , n°. 14 , zal aan dit voornemen , met 1 Januarij 1864 worden gevolg gegeven. Zie verder nopens de verpondingbelasting hoofdstuk N, afdeeling I, § 1 , en aldaar de noot aan het slot der rubriek » Landbouw op landen aan particulieren in eigendom afgestaan. "
(4) Bij Indisch Staatsblad 1862. n°. 72. is de termijn verlengd tot den laatsten December 1862.
108
äe residenten van Soerakarta, Djokdjokarta, Bagelen, ßanjoemas en Kadoe, OB de belasting bedoeld bij Indisch Staatsblad 1861, n«. 63, en de boete wegens niettüdi-e voldoening dier belasting verbeurd, over het jaar 1861 met in te vorderen over de paarden en rijtuigen, die blijken bij den jongsten watersnood m die gewesten te «go
Ä S van 12 Julij 1861 (Indisch Staatsblad n°. 61) waarbg ter bevordering van eenvormigheid in de heffing van overvaartgelden, ook voor de met verpachte overvaarten op Java en Madura, met uitzondering van .die in de residentie Batavia waaroTtrent afzonderlijk is voorzien, van toepassing werd verklaard het tarief bedoeld by T a r î t 1 en 7 van de voorwaarden voor de pacht der overvaarten en tolbruggen, opgenomenin het Indisch Staatsblad van 1849, n». 52, sub lit. E De bestemming dier E bleef overigens, even als de regeling van de bediening en het onderhoud der bel u s t e overvaarten, geheel overgelaten aan de hoofden van gewestelijk bestuur. het besluit van 8 Augustus 1861, n«. 51, waarbij voor zooveel n oodig wordt verklaard dat, ingaande met het jaar 1863, alle te Macassar en in de Noorderdistricten van het gouvernement van Celebes en onderhoorigheden gelegen perceelen mindere waarde heblende dan f 400, zijn vrijgesteld van de bij Indisch Staatsblad 1858, n°. 23, voor die gedeelten van Celebes in den vereischten vorm toepasselijk verklaarde belasting der verponding; strekkende dit besluit om een einde te maken aan de op dit punt reeds vroeger bestaande afwijking der verpondings-ordonnantie (Indisch Staatsblad 182;,, n<>. 35, en
1837 n° 49)
en eindelijk de ordonnantie van 24 November 1861 (Indisch Staatsblad n°. 114), houdende aanvulling van het hiervóór aangehaalde reglement op het heffen van ^ o ^ e en uitgaande regten op Java en Madura (Indisch Staatsblad 1818 n . 58), en zulks ter opheffing van onzekerheid nopens de bevoegdheid al dan met om by verzuim van aangifte blhalve beboeting van den nalatige, ook de goederen verbeurd te verklaren. De opbrengst der landelijke inkomsten op Java en Madura in 1861, en het meerder of minder;bedrag dan in 1860, blijkt uit den volgenden staat:
Bedrag in
1861.
Ongebouwde eigendommen (landrente) (1). .
&] Gebouwde id. (belasting 'm / op het bedrijf . . .
Tuinen en nipa-bosschen
Vischvijvers.
(2) f 10196 265,185
562 932,00
25031,55
212 896,74
1860.
Meer. Minder.
In 1861.
Totaal van den aanslag. .
Hiervan is ontvangen . .
Zoodat ongeïnd is gebleven
(3) f 9 998 733,07
544 278,35
25 257,43
200 681,90
f 10 997 125,475 f 10 768 950,75
f 197 532,115
18 653,65
12 214,84
225,88
10 958 416,965
'38 708,51
10 731021,27
37 929,48
Alzo o meer in 1861 f 228174,725
(1) Zie ook hoofdstuk C, afdeeling IV, § 3, en hoofdstuk N, afdeeling I, g l , sub i\: »Landbouw op gronden gebleven ter beschikking van de inlandsche bevolking.
(2) Hieronder aan fictive landrente f 32 802,98.
(3) Hieronder aan fictive landrente f 32 753,09.
<
109
Na aftrok der fictive landrente, bleef dus in beide jaren slechts achterstallig eene som van f5000 à f6000, welk bedrag niet kon geïnd worden ten gevolge van heimelijke verwijdering, overlijden en onvermogen van belastingschuldigen, alsmede doordien eenige dessahoofden een gedeelte der reeds geïnde gelden tot eigen gebruik hadden aangewend. Op die buitenbezittingen, waar mede landrente of vertiening geheven wordt, was de aanslag als volgt:
Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden (met uitzondering van Tello, een der Noorderdistricten, Sandjai, Saleijer en Bima) (2) . . .
Palembang (behalve ter hoofdplaats) . .
Zuiden Ooster-afdeeling van Borneo, alleen ter hoofdplaats eD omstreken. (3). . . . :
Aanslag in
1861.
(D f 124 860,00
286 010,50
Niet opgegev.
»
1860.
(1) f 136 615,00
280 193,75
2139,87
f 418 948,75
Meer. Minder.
in 1861.
»
5 916,75
«
»
f 12 750,00
»
»
»
Op 31 Dec.
1861
achterstallig.
Niet opgegev.
id.
id.
»
Zoo als reeds in vorige verslagen is aangeteekend, worden in sommige van de genoemde huitenbezittingen en elders buiten Java, in stede van landrente, de volgende belastingen geheven : in het gouvernement van Celebes en onderhoorigheden, in sommige landen van.de Noorderdistricten en in Tello, onder den naam van tesang, een derde van het padie, gewas in natura, welke heffing in 1860 21 622 en in 18(51 21 596 bossen (van 10 katties) beliep; voorts wordt in de Zuiderdistricten, boven en bahalve de vertiening, eene gelijke belasting geheven op het suikerriet en het zout, en in de afdeeling Macassar op het laatste artikel, terwijl het onder Macasser bohoorende landschap Malolo 'sjaars als belasting 1200 bamboezen opbrengt ter waarde van ongeveer f 60. De vertiening van het suiker
(1) Daaronder begrepen het i/io collecteloon voor da hoofden.
(2) In de Noorderdistricten en Tello bestaat, 'zoo als lager wordt gezegd, gedeeltelijk de tesangheffing ; terwijl, met ingang van 1 Januarij 1883, in Sandjaï vertieningen. en met ingang van 1 Januari]' 1864, op Saleijer, Bonerate en Kalaoe eene hoofdelijke belasting is ingevoeld. Tot de invoering eener dergelijke be. lasting op de eilanden der afdeeling Macassar is zeer onlangs magtiging verleend. De voorstellen nopens de invoering eener belasting in de bergregentschappen der Noorderdistricten (Maros), waarvan sprake was in de noot op bladz. 145 van 't vorig verslag, hebben sedert hun beslag gekregen. Dien ten gevolge zal in gemelde regentschappen. te beginnen met 1864 , eene directe belasting worden geheven , waarvan de maatstaf zal worden berekend naar de hoeveelheid koffij , welke ieder huisgezin met zeer geringe inspanning kan voortbrengen.
(3) Blijkens de 1ste noot op bladz. 0G van het vorig verslag, wordt ook in het vroegere Sultansgebied (onder den naam van ., dzakat") vertiening opgebragt, en komt deze belasting sedert de inlijving dier landen mede ten voordeele van het Gouvernement. Eveneens' is dit het geval met de »petratie" (de heffing van een gantang rijst per huisgezin), en met nog een aantal kleine belastingen , bekend onder den naam van » boengataoen en babakoelan", enz. E r zijn echter een aantal plaatsen waar deze onderscheidene heffingen als vaste apanages door de vroegere sultans aan priesters en familieleden zijn afgestaan, en zijn deze lieden , voor zoover zij geen deel aan den opstand genomen hebben , door het Gouvernement in hunne vroegere roordeelen gelaten. Van geen dezer belastingen is de opbrengst vermeld gevonden.
28
no
riet bragt in 1860 op f817:;, en dit jaar f' 3965: die van hot mut, waarvan voor 1861 ^een opgaaf is ontvangen, in 't vorig jaar f 578. = ter hoofdplaats Palembang, eenebelasting voor het onderhoud van wegen en bruggen, tot een vast jaarlijksch bedrag van f 6570, berekend naar het benoodige aantal koelies. De verschillende kampongs worden in deze heffing aangeslagen in evenredigheid tot het aantal koelies, dat elk derzelve anders werkelijk zou moete leveren (1). In 1860 werd genoemde som opgebragt door 6620 huisgezinnen. in de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo, buiten de hoofdplaats en hare omstreken, hoofdgeld, waarvan het bedrag mede niet is opgegeven; in de Minahasa (Menado), eene hoofdelijke belasting, hassil, ook wel contingent genaamd, waarvan de aanslag beliep f 100 350, tegen f84 960 in 1860. De opbrengst, die in dat jaar, na aftrek van het als oninbaar afgeschrevene, beliep f82 007,50, ol na attrek van het •/, wegens percenten aan de hoofden, f68 339,58 , kon voor 1861 nog met worden opgegeven. . in de Gorontalosche landschappen, eene gelijke heffing, waarvan de aanslag m l W ) beliep f44 345 en de opbrengst f 13 OU, welke cijfers in 1861 waren f 55 870 en f 18 725,2/!. In het te kort komende over beide jaren werd berust. in de aangrenzende en op de noordkust van Celebes gelegen Rijkjes Bolang-mongondo, Bolang-oekie, Bintaoena, Bolang-itang en Kaijdipang, eono vaste jaarlijksche B c h a t t l"S tot een gezamenlijk bedrag van f 5365, waaronder Bolang-mongondo alleen voor f 4000 Van dit totaal was over 1860 afgedragen f 3465, en over 1861 nog slechts f 1115. Voor het landschap Bwool, hetwelk zich sedert 1860 tot eene schatting van f 400 had verbonden, is de opbrengst niet vermeld gevonden. in een drietal Rijkjes op de Sangir-eilanden, eene jaarlijksche schatting van te zamen f 1080, waarvan voor 1860 was afbetaald f 500 en voor 1861 f o06. e. On verpachte monopolien.
Zout. Uit hoofde van de ongunstige uitkomsten van den zout-aanmaak, zoowel in dit als in de vorige jaren , waren ook nu bijzondere maatregelen van voorziening noodig. Dien ten gevolde werd de prijs voor het door de zoutmakende bevolking te leveren zout (tot dusver minstens f 3,75 en hoogstens f 5,50 per koijan) voor de verschillende plaatsen verhoogd tot f 10 per koijan; terwijl tevens de aanleg werd bevolen van nieuwe of het in gebruik nemen van vroeger verlaten zoutpannen , en wel te JTraté (Bantam), te Pakkies (Krawang), te Kandanghauer (Cheribon), teParadessie (Rembang), te Sidaijoe (Soerabaija) en te Sampang (Madioen); op alle welke plaatsen in 1862 met den aanmaak zou moeten worden aangevangen. De bestaande zoutpannen, voor zooveel die te Tanara betreft, ondergingen eene aanmerkelijke uitbreiding. Tevens werd, met het oog op den beperkten voorraad zout in de hoofddepots aanwezig, ter voorkoming van ongelegenheid bepaald, dat in den loop van 1862, door tusschenkomst van de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij, eene hoeveelheid zout van 25 000 koijans uit Siam zou worden ontbonden (2), en werd den directeur der middelen en domeinen het instellen van een
_ ( i ) Daar dit aandeel nog steeds gegrond «as op het bevolkingscijfer van 1823, van welk jaar dez<, b e lasting dagteekent. en deze verdeeling nit. den aard der zaak thans ongelijkmatig drukte is onlangs bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 10 Januarij 18Ö3 , n°. 24«, de som voor eiken gehuwden ingezetene, voor zoover hij niet valt in de termen van vrijstelling, to rekenen van den lsten dier maand, bepaald op . f 3 'sjaars; zullende het voordeelig excédent dezer belasting jaarlijks ten bate van den lande komen. Vergelijk ook het aangeteekende onder »Palembang" in hoofdstuk C , afdeeling I V . § 2 hiervóór.
m In het laatst van 1862 is, in verband met den duren prijs en, de minder goede hoedanigheid van het ontvangen Siamesche zout, afgezien van da ontbieding der tweede helft Van deze 25 000 koijans. De Indische Regering heeft zich overigens niet ongenegen verklaard tot de overname tegen bühjke prijzen van door particulieren aangebragt Perzisch zout, dat van al de monstersnit den vreemde nog het beste werd bevonden^ en waarvan de vracht vermoedelijk zeer weinig zou bedragen, vermits de Permche schepen, die naar Java komen om suiker te laden , thans meestal in ballast- derwaarts vertrekken. Het van hier uitgezonden geraffineerde Liverpool-zout (zie de 1ste noot op bladz 97 van het vorig verslag . is bij den inlander niet gewild bevonden. Het restant daarvan nog in 'slands pakhuizen aanwezig zal alsnu op de voor 'slands kas meest voordeelige wijze publiek worden verkocht. __ ( W ( A 3 h « r Het hier te lande ingekomen verzoek om uitsluitende concessie voor eene verbeterde wijze van s ° f ^ « op Java, waarvan mede in het vorig verslag werd melding gemaakt (b adz. 98, noot 1), is door het I n t o * Bestuur niet voor inwilliging vatbaar bevonden. Intusschen is zeer onlangs den ^ v ™ ™ ^ ^ ^ * in overweging gegeven om , met behoud van het monopolie zoo van deb,et als van aanmaak , het stekel van zoutwinning in dier voege te wijzigen, dat de aanmaak geschiede door particulieren op contract me het Gouvernement, onder verpligting om geen zout te debiteren dan aan het Gouvernement, dochmei v j aim om het door hen bereide zout tegen een matig regt uit te voeren voor zoover hunne proauctie ue utLoette der Regering mögt te boven gaan.
naauwkeurig onderzoek opgedragen in aoe ver ruig op meerdere plaatsen van Java en Madura met goed gevolg geschikte zoutpannea zouden kunnen worden aangelegd« De uitslag hiervan opende voor alsnog alleen het uitzigt op de daarstelling van zoodanige pannen te Japara. Er bestond echter alle hoop, dat in den loop van het jaar 1862, ook zonder verdere buitengewone middelen, een genoegzame voorraad zou worden aangewonnen (1). Zoo als boven is gezegd, waren intüssehen de resultaten van 1861 zeer ongunstig, daar de aanmaak, tengevolge van ongunstig weer, slechts opleverde 6719i9/30 koijans, waarvan te Tanara (Bantam) 2441fy30, te G-rissee (Soerabaija) 314728/30, te Sumnnap (Madura) 17245/30 en te Boender (mede op Madura) 16032/30 koijans. De aanmaak was dus nog aanzienlijk minder dan de ongunstigste oogsten sedert 1851, zijnde de vier geringste in de jaren 1852—1860 respectivelijk geweest: in 1858 15 8865/6, in 1856 17268, in 1859 18 29728/30 en in 1852 18 716235/30 koijans. De aanmaak van 1860 beliep 27 6512%, koijans. Het debiet daarentegen was gedurende 1861 (op Java én Madura) weder aanmerkelijk toegenomen. Het beliep bijna 2157 koijans meer dan in 't vorig jaar, gevende eene meerdere ontvangst van f 425 549,97. Slechts in twee gewesten bleef het debiet beneden het cijfer van 1860, en wel in Banjoemas en Patjitan, voor te zamen ruim 16323/30 koijans. In 1860, toen de vermeerdering ruim 717 koijans bedroeg, weid in zeven residenten eene. vermindering waargenomen, en wel in Batavia, Cheribon, Pekalongan, Samarang, Japara, Rembang en Bezoekie, tot een gezamenlijk bedrag van ruim 1567/30 koijans. Zoutdebiet op Java en Madura in de jaren 1857 tot en met 1861 :
•
Jaren.
1858
1859 .
1860
1861 (2)
Hoeveelheid.
*
Koijans.
21 423
22 823
23 540
23 945
26 102
Pikols.
330/32
4^32
919/32
321/32
318/32
Opbrengst.
f 4 132 187,005
4 364 444,79
4 534 862,725
4 630 745,845
5 056 295,815
De uitvoer naar de bnitenbezittingen overtrof mede het cijfer der laatste jaren, en beliep 6217H/30 koijans, waarvan 600226/30 koijans voor gouvernements-en het overige voor particuliere rekening. In 1860 waren deze cijfers 570621/30 en 542021/30. De voorraad zout op Java en Madura, in de jaren 1857—1860 achtereenvolgens bedragen hebbende 110 95022/30, 92 7637/30, 76 8257/30 en 73 69719/30 koijans, beliep bij het eind van 1861 niet meer dan 44 3238/30 koijans, waarvan 32 0339/20 in de hoolddepôts en het overige in de verkooppakhuizen. Eenige bij wijze van proef opgeiïgte' verkooppakhuizen werden , ofschoon er minder dan het bij Indisch Staatsblad 1851, n°. 2, bepaalde minimum van 48 koijans gedurende het laatst verloopen jaar werd gedebiteerd, ten gerieve der bevolking voorloopig in stand gehouden. In de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo werd het aantal verkoopplaatsen uitgebreid door de oprigting van pakhuizen te Tauahlaut en ïabanio. Nopens het al dan niet gelukken der in 1859 •beproefde zoutwinning in het district Likoepang (Menado) langs de kust van Straat Bangka, kon wegens de aanhoudende regens, die aldaar ook in 1861 heersenten, nng geen bepaald oordeel worden uitgebragt.
(1) Deze hoop heeft zich volkomen verwezenlijkt; zijnde in 1802 geproduceerd liet aanzienlijk cijfer van 84 238 koijans en 2 '/s pikols.
(2) De cijfers hieromtrent in 't vorig- verslag medegedeeld waren nog slechts voorloopige opgaven. In 1802 bedroeg het debiet 20 221 koijans en 183«/,2 pikols. waarvan de opbrengst was f 5 057 049,685.
112
d. Land- en mijnbouw.
Over deze onderwerpen wordt gehandeld in hoofdstuk N van dit verslag.
e. Handel op Japan.
Even als in 1860 bepaalde de handel op Japan zich ook in dit jaar tot de afdoening zooveel mogelijk vau de nog loopende transactien. Aan het verlangen der Regering, dat ïn betaling der Japansche schuld niets anders in ontvangst zou worden genomen dan koper, goud en steenkolen (1), had door den sedert afgetreden Nederlandschen commissaris in Japan, bij zijne onderhandelingen te Jeddo, slechts gedeeltelijk voldaan kunnen worden. Volgens de door hem met de Japansche regering getroffen schikking zoude namelijk de restantschuld (welke werd opgegeven als te bedragen 405 350 thails of f648 560, voor 3/10 dadelijk worden afgedaan in staaf koper en voor de overige 7/10 gedeelten in kamfer, witte was en andere artikelen, alles tegen de prijzen waarvoor die artikelen vroeger, dat is vóór dat de marktprijzen zoo aanzienlijk waren gestegen, van de Japansche regering meermalen waren ingekocht. Ofschoon dus niet ten volle aan de gestelde voorwaarden voldaan was, vermeende de Indische Regering evenwel in de getroffen schikking te kunnen berusten. De Nederlandsche consul-generaal in Japan werd niettemin aangeschreven om bij de Japansehe regering te blijven aandringen op de ontvangst van staaf koper, en om, voor zoover hieraan geen gevolg mögt kunnen worden gegeven, met den agent der Nederlandsche Handelmaatschappij in Japan te rade te gaan nopens het doen van andere inkoopen , indien daarin voor het Nederlandsch-Indisch Gouvernement voordeel kon gelegen zijn. Voorts werd met de factorij der gemelde maatschappij te Batavia eene schikking aangegaan, volgens welke a i d e door het Japansche gouvernement reeds afgeleverde of nog af te leveren goederen door de factorij en haren agent in ontvang zouden worden genomen, ten einde dezelve, tegen eene commissie, op zoodanige plaatsen en tijden in veiling te brengen als, in verband met den stand der markt, voor het Gouvernement voordeelig kon worden geacht. Van deze regeling werden, met het oog op de uitgebreide handelsrelatien der factorij , betere resultaten verwacht, dan die welke de aanvankelijk beproefde te-gelde-making te Batavia had opgeleverd. Met betrekking tot de Japansche of andere munt, in mindering van den achterstand bij 's lands kas te Desima ontvangen of nog te ontvangen, werd overeengekomen, dat het doen van inkoopen voor die gelden of het op eene andere wijze overmaken er van, almede geheel en uitsluitend aan meergemelden agent zou worden overgelaten.
Een en ander had ten gevolge, dat tegen het einde van 1861 berigt werd ontvangen, dat de restantschuld tot op f 120 704 was verminderd, welke som volgens eene nader getroffen schikking almede in staafkoper en was zoude worden afbetaald (2).
III. LANDSGEBOUWBN EN WATERSTAAT.
In de bepalingen omtrent het beheer en toezigt bij den waterstaat en 's lands 'gebouwen {Indisch Staatsblad 1829, n°. 21) kwam dit jaar geen verandering. In verband met de groote toename van werkzaamheden bij het departement der burgerlijke openbare werken, onderging het personeel, voorloopig en in afwachting eener definitive organisatie, eene vermeerdering van twee technische en twee administrative ambtenaren, speciaal om werkzaam te zijn ter directie (3). Intusschen werden al meer en meer moeijelijkhcden ondervonden in het verkrijgen van ingenieurs voor de Indische dienst, afkomstig van de Koninklijke Akademie te Delft. Ter aanvulling van de vaca
(1) Zie het Indisch besluit van 4 Januarij I860, n\ 1 , gedrukt als bijlage n°. 13 bij de Memorie van Beantwoording betreffende het eerste wets-ontwerp tot vaststelling van hoofdstuk-XI der Staatsbegrooting voor 1801 (n°. II van de stukken der zitting 1800/01).
(2) In den aanvang van 1802 zijn dan ook werkelijk door de keizerlijke geldkamer afgeleverd de goederen welke de Eeo-ering van het Japansche gouvernement nog' te vorderen had. Ten overvloede zij herinnerd het reeds hiervóór (hoofdstuk C-, afdeeling I I , § 2} medegedeelde Koninklijk besluit van 23 Juhj 1862 , n°. 64 , krachtens hetwelk de leiding der betrekkingen met de Rijken van China en Japan is overgegaan op het Departement van Buitenlandsche Zaken.
(3) Over de toevoeging aan deze directie van het algemeen beheer oyer hot mijn- en stoomwezen wordt gehandeld in de Iste afdeeling van dit hoofdstuk.
113
turon in Let corps werden dien tea gevolge eonige opzigters van den waterstaat hier te lande, na afgelegd examen, uitgezonden als adspirant-ïngenienrs (1). In de openvallende betrekkingen van • opzigters en élèves kon bij voortduring worden voorzien, zoowel door de aanstelling van geschikte in Indie reeds aanwezige personen on de bevordering van élèves, die met goed gevolg het opzigters-examen hadden afgelegd, als door de aanstelling van jongelieden, die getoond hadden aanleg te bezitten om met vrucht bij de openbare werken werkzaam te zijn. In den loop van het jaar kwamen 11 der van hier uitgezonden ambachtslieden in Indie aan, die achtereenvolgens bij de verschillende in uitvoering zijnde werken werden geplaatst. Met betrekking tot de voorbereidende opnamen in het belar.g der daarsteling van sommige belangrijke waterwerken, waarvan sprake was op bladz. 98 van het vorig verslag, zij verwezen naar de rubriek ': » Werken in het belang van den landbouw ", voorkomende in den aanhef van hoofdstuk N hierachter. Ofschoon het aanbesteden van alle lands werken, zoowel van het onderhoud als der eerste daarstelling, in beginsel steeds regel bleef, en de uitvoering in daghuur uitzondering (2), moesten evenwel de meeste werken, wegens gemis van bouwaannemers die aan de vereischten konden voldoen (8), in daghuur worden uitgevoerd. Slechts een zestal belangrijke werken te Batavia en te Soerabaija werden met gunstig gevolg uitbesteed. Terwijl daarvoor in 't geheel was toegestaan f 235 193, waarvan f 31029 als geldwaardig bedrag van materialen uit 's lands voorraad, beliepen de aannemingssommen te zamen f 234 417,15, waaronder aan zoodanige materialen f 40 192,15. De voornaamste der in 1861 voltooide, voortgezette of ondernomen (en nog niet voltooide) werken zijn vermeld op de onder lit. N hier bijgevoegde lijst. De voor openbare werken, die van militairen aard daaronder niet begrepen, beschikbaar gestelde sommen bedroegen dit jaar in 't geheel f 5 345 105,345, tegen f 4 574 644,575 in 1860 en f 4 127 006,79 in 1859. De verdeeling daarvan was als volgt :
Voor civile gebouwen
,, waterstaats werken in het algemeen belang.
» brandspuiten, zaagmolens en steenbakkerijen , enz
» bakens , verkenningsteekens enz
» bouw-, en waterstaatswerken met de cultures in verband staande
u gebouwen in het belang van:
de pepercultuur
Transporteren
Gereed geld.
f 1824 283,55
1 584 049,82
7 951,615
147,363 92
297,401,70
8 642,46
f 3 869 693,06*
Geld waardig bedrag van materialen uit 's lands voorraad
f 275 506,84
241 627,96
5 303,77
30 667,00
11 286,85
34,00
f 564 436,42
Te zaman.
f 2 099 790,39
1 825 677,78
13 255,385
178 030,92
308 688,55
8 676,46
f 4 434 119,486
(1) Sedert heeft, in verband met de nadere uitbreiding der organisatie, waarvan sprake was in de 2de noot op bladz. 98 van het vorig verslag, meerdere uitzending van zoodanige ingenieurs plaats gevonden. De formatie, zoo als zij ter aangehaalde plaatse ' werd medegedeeld , heeft in het laatst van 1862 nog eene vermeerdering ondergaan door de aanstelling, onder nadere en sedert verleende goedkeuring des Konings , van een administratief ambtenaar met den titel van chef van het tweede (administratief) bureau.
(2) Vergelijk n°. 995 en 996 van het BijUad op het Staatsblad van Nederlandsch Indie.
(3) Zie art. U van het modelbestek en voorwaarden in het aangehaalde Bijblad opgenomen onde n°. 684.
29
114
Per transport
den aankap van hout
de koffij-cultuur . . • • •
» specerij-cultuur
» suikercultuur
» indigo-cultuur
» thee-cultuur
» kaneelcultuur
Voor gebouwen tot opberging van zout . . . .
» gebouwen en werken in het belang der gouvernements-steenkolen-ontginning op Borneo.
» gebouwen en werken behoorende tot :
het marine-etablissement te Soerabaija . .
„ « op Onrust . . .
de fabriek voor de marine en het stoomwezen te Soerabaija
» diverse :
indemniteiten voor huishuur, en huur van bureau-localen f 86 660,00
inkoop van materialen enz. . 81 594,73=
Totaal.
Van die sommen waren bestemd :
Gereed geld.
Geldwaardig bedrag van materialen uit 's lands voorraad.
f 3 869 693,06'
275,00
175 467,26
4 911,00
100,00
30 203,16
4 256,00
2 873,00
141 658,52=
3 629,00
191 000,00
108 640,00
1731,00
a. voor gewoon onderhoud
b. voor zware herstellingen en vernieuwingen bij den aanvang van het jaar of in 1860 geautoriseerd , en voortzetting van in vroegere jaren geautoriseerde werken •
c. voor in den loop van het jaar toegestane zware herstellingen en vernieuwingen, nieuwe werken en voortzetting van onder handen werken . .
d. voor diverse als boven . . . . . . . .
Totaal
168 254,73=
f 4 702 691,74s
Gereed geld.
f 716 863,96 5
2 052 362,10
1765210,945
168 254,735
564 436,42
25,00
11 444,51=
691,00
25,00
435,00
100,00
225,00
19 025,66=
160,00
24 000,00
21 580,00
276,00
642 413,60
Te zamen.
f 4 434119,48=
300,00
186 911,775
5 602,00
125,00
30 638,16
4 356,00
3 098,00
160 684,19
3 789,00
215 000,00
130 220,00
2 007,00
168 254,735
f 5 345 105,34s
Materialen als voren.
f 4 702 691,745
53 451,00
348 110,78
240 851,82
Te zamen.
f 642 413,60
f 770 314,965
2 400472,88
2006 062,765
168254,73 5
f 5 345105,345
115
Over de verschillende waterstaats-afdeelingen waren deze sommen verdeeld als volgt :
lste waterstaats-afdeeling . . ,
2de id. . . .
3de id. . . .
4de id. . . .
5de id. . . .
6de id. . . .
7de ' i d . . . .
8ste id. . . .
in het algemeen
Totaal
Gereed geld.
f 1641814,08
489 958,345
613 052,49
915 902,15
341 103,685
164 113,60
130 076,32
238 416,34
168 254,735
f 4 702 691,745
Materialen
als voren.
f 234 235,08
37 568,115
97 263,04
129 264,09
27103,705
38 036,275
7 216,00
71727,295
»
f 642 413,60
Te zamen.
f 1876 049,16
527 526,46
710 315,53
1 045 166,24
368 207,39
202 149,87 5
137 292,32
310143,635
168 254,735
f 5 345 105,345
Ondanks deze ruimere beschikbaarstelling van fondsen, waren dezelve echter nog ontoereikend te noemen, vooral in verband met den allengs als billijk aangenomen regel om vroeger niet betaalden arbeid en gedwongen leveringen meer en meer te doen vervangen door beloonden arbeid en betaalde vrijwillige leveringen (1). In het vorig verslag (bladz. 102) werd reeds melding gemaakt van de moeijelijkheid, welke meermalen ondervonden werd in het verkrijgen van deugdzaam timmerhout. Dikwijls moest men hout gebruiken van minder goede hoedanigheid ; in den regel werkte men met houtwerken, die pas waren aangekapt en waarin zich dien ten gevolge al zeer spoedig gebreken openbaarden. Op grond daarvan werd aan de chefs der verschillende waterstaatsafdeelingen te kennen gegeven, dat bij bruggen de voorkeur wordt gegeven aan steen of ijzer-constructie. Voor het slaan van bruggen over bergstroomen werd inzonderheid aanbevolen het gebruik van ijzeren schroefpalen met ijzeren liggers van groote spanningen, en houten dek met ijzeren leuningen. Ten aanzien van de breedte der bruggen, zoo in groote als binnenwegen, werd een algemeen voorschrift gegeven, hetwelk is opgenomen onder n°. 1053 van het Bijblad op het Indisch Staatsblad.
Zoowel uit hoofde van de vertraging, welke niet zelden is verbonden aan den aanvoer der uit Nederland aangevraagde materialen, als wegens de noemenswaardige vrachten en de belangrijke verhoogjng die het kostende daarvan in India moet ondergaan voor de overbrenging naar de plaats van bestemming, werd de aandacht der betrokken autoriteiten dit jaar bepaaldelijk gevestigd op de wenschelijkheid om zich bij de daarstelling van gouvernementswerken zooveel mogelijk te bedienen van hetgeen de kolonie zelve aan bouwmaterialen kan opleveren. Het brandspuitwezen in Nederlansch Indie werd door uitbreiding, verbetering of aanvulling van het materieel, geleidelijk op beteren voet gebragt. Als organieke beschikkingen met het beheer der directie over de burgerlijke openbare werken in verband staande, verdienen ten slotte nog te worden vermeld:
(1) Zie hieromtrent nader hoofdstuk C, afdeeling IV . § 2 hiervóór.
116
de ordonnantie van den Gouverneur-Generaal, van 6 Februari) 1861 {ladisch Staatsblad n». 3), waarbij de instructie voor de landmeters te Batavia, Samarang en Soerabaija, met de daarin gebragte wijzigingen (Indisch Staatsblad 1837, n°. 3, en 1842, n°. 17), ook van toepassing wordt verklaard op den landmeter te Amboina; het besluit van den Gouverneur-Generaal, van 11 Januarij 1861, n°. 30 (Indisch Staatsblad n°. 59), waarbij, in overeenstemmig met eene beschikking des Ministers van Binnenlandsche Zaken van 19 Maart 1861, houdende nadere verduidelijking der voorschriften nopens de verkrijging van het diploma van afgelegd voldoend examen in de landmeetkunde bij de Koninklijke Akademie te Delft, bepaald wordt, dat ambtenaren der 1ste en 2de klasse, als zoodanig na laatstgemelden datum benoemd, voor zoover zij niet met gunstig gevolg hebben afgelegd het landraeters-examen in Nederlandsch Indie (Indisch Staatsblad 1857, n°. 18), slechts dan bevoegd zijn tot de uitoefening van het bedrijf van landmeter aldaar, indien zij kunnen overleggen eene acte van bekwaamheid als landmeter, afgegeven door de speciale commissie aan de DelftscheAkademie, bedoeld bij Nederlandsch Staatsblad 1857, n°. 16. Benige acten toch, afgegeven door de provinciale eommissien zoo als vroeger voor de verkrijging van het Delftsche diploma mede als geldig werden beschouwd, waren gebleken geen voldoenden waarborg voor praktische bekwaamheid op te leveren. het besluit van 12 October 1861, n». 10 (Indisch Staatsblad n°. 96), houdende onder andere vaststelling van een reglement op het beheer en toezigt van de waterwerken bij Glapan (Samarang), bestaande uit eenen vasten stuwdam in de rivier Toentang en de daarmede in verband staande twee penantsluizen, mitsgaders uit twee bij den stuwdam in oostelijke en westelijke rigting aanvang nemende kanalen. Het gewoon onderhoud van en de verdere werkzaamheden aan deze kunst- en sluiswerken* geschieden, krachtens bedoeld reglement, voor zooveel den arbeid betreft, in heeredienst, wanneer deze niet voor de bevolking tot geldelijke uitgaven behoeft aanleiding te geven; voor het meerder benoodigde wordt van wege de Regering uit 's lands kas tegemoetkoming verleend. Buitengewone heistellingen worden uitgevoerd met inachtneming der voor burgerlijke bouwwerken in het algemeen gegeven voorschriften (1).
IV. VERVOERWEZEN (2) EN TELEGRAPHIE.
§ 1. Binnenlannsch vervoer,
a. Wegen, rivieren enz.
Algemeene beschikkingen ten aanzien van dit onderwerp werden dit jaar niet genomen. Alleen is, m#t betrekking tot het onderhoud van eenige wegen en waterleidingen in de gewesten Batavia, Buitenzorg en Samarang, een drietal verordeningen vastgesteld geworden (Indisch Staatsblad 1861, n°. 83, 89 en 96), waarvan bereids is melding gemaakt aan het slot der voorgaande afdeeling van dit hoofdstuk. Het reeds vroeger vermelde denkbeeld om — in verband met het in 185/ (3) aangenomen beginsel tot afschaffing van den aanleg en het onderhoud der naast de groote wegen bestaande zoogenaamde karrewegen — het reglement op het gebruik van de wegen der°lste klasse in de residentie Batavia en de afdeeling Buitenzorg voor voertuigen en draagvee (Indisch Staatsblad 1858, n°. 107), bij wijze van politiekeur, ook van toepassin" te verklaren op alle groote wegen van Java, met uitzondering van die in de Vorstenlanden, bleef in 1861 nog buiten uitvoering. De vele bezwaren, door verschillende
(1) Voor de in 1861 {Indisch Staatsblad n°. 83 en 89), genomen beschikkingen ten aanzien van den postweg van Batavia naar Bantam, en van de waterleidingen in Buitenzorg en Batavia, zij verwezen naar de mededeelingen in hoofdstuk C, afdeeling IV, § 2 hiervóór.
(2) Voor dit onderwerp zij ook de aandacht gevestigd op het aan de Staten-Generaal medegedeelde geschiedkundig overzigt van het transportwezen op Java, gevoegd geweest als bijlage I bij de Memorie van Beantwoording betreffende het wets-ontwerp nopens de spoorweg-concessie Samarang-Vorstcnlanden (zitting 1862/63, n°. XOII).
(3) Zie het verslag over dat jaar, bladz. 35.
117
residenten daartegen iogebragt, maakten eene nadere raadpleging van den nieuw opgetreden directeur der burgerlijke openbare werken noodzakelijk (1). De voornaamste werken, aan wegen, bruggen en vaarwaters, die dit jaar plaats had
den, zijn vermeld in de bij het vorige hoofdstuk behoorende bijlage lit. N. Overigens zijn in dit opzigt neg vele verbeteringen aan de hand gegeven door de dit jaar in functie getreden commissie voor de vervoermiddelen, waarover nader hieronder.
b. Vervoer van goederen en personen (2).
De bij Koninklijk besluit van 11 Junij 1860, n°. 43, benoemde adviseur voor technische zaken bij het Departement van Kolonien T. J. STIELTJES, aan wien bij datzelfde besluit was opgedragen eene zending naar Nederlandsch Indie » tot het doen van een onderzoek omtrent de bestaande middelen van vervoer op Java, en het voorstellen van al hetgeen tot verbetering daarvan nnodig is, in verband met ingeleverde ontwerpen en voorstellen tot den aanleg en de exploitatie van spoorwegen op dat eiland", kwam op den 7den Februari) 1861 met den hem toegevoegden hoofdingenieur voor spoorwegen en industrie in Nederlandsch Indie J. D I X O N , benevens een der overige aan zijne zending verbonden ingenieurs, te Batavia aan. Weldra "stelde hij zich ter beschikking van den Gouverneur-Generaal. Vóór het aanvaarden zijner werkzaamheden gaf voornoemde adviseur, onder aanwijzing van de verschillende terreinen die vooreerst zouden moeten worden onderzocht, als zijne meening te kennen, dat er voor zijne zending, met het oog zoowel op den hem aanbevolen spoed als op de uitgestrektheid van het eiland Java, alleen sprake kon zijn van een zoogenaamd avant-projet van een net van spoorwegen over het geheele eiland, in verband met reeds bestaande of te verbeteren waterwegen en met de belangen der verdediging. Het kwam echter (1er Regering voor, dat de verwezenlijking van dit denkbeeld een aantal jaren zou doen verloren gaan, eer men in het bezit van eenige lijn zou.komen. De adviseur werd mitsdien aangeschreven om een begin te maken met de opname tot verbinding door een spoorweg van Samarang met de Vorstenlanden, en om dat onderzoek zoo in te°rig!en, dat op grond daarvan al terstond eindvoorstellen zouden kunnen worden ingediend en mitsdien daartoe niet de afloop der gelïeele verdere opname zou behoore'n te worden afgewacht. Ook werd de adviseur gewezen op de wenschelijkbeid om , onverwijld na het volbrengen van voorzegde opname, een onderzoek te doen plaats hebben omtrent eene verbinding van Batavia met de Preanger regentschappen. Tevens werden bij die gelegenheid, na ingewonnen advies van het militair en het marine-departement en van den directeur der burgerlijke openbare werken, dien deiproducten en civile magazijnen en dien der cultures, den adviseur eenige nadere voorschriften gegeven ter aanvulling van de bij bovenvermeld Koninklijk besluit aangewezen hoofdpunten (3).
(t) Ia den aanvang- van i 863 is in dezen eene beslissing genomen, en wel in dier voege , dat de hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madura , met uitzondering van die in de Vorstenlanden . zijn aangeschreven om ten spoedigste, in overleg met den directeur der burgerlijke openbare werken, voor die wegen, welke door genoegzame hardheid voor het gemeenschappelijk vervoer vanpersonen en goederen g-schikt zijn . of welke met de beschikbare middelen zonder bovenmatig bezwaar voor de bevolking daartoe geschikt kunnen gemaakt worden, plaatselijke keuren uit te vaardigen in den geest van Misch Staatshlad 1858, n°. -107, met aanbeveling om daarin tevens de noodige voorzorgen op te nemen tegen beschadiging der wegen doorliet vervoer van zware houtwerken, vooral waar dit vervoer geschiedt op toestellen met scherpe of te kleine wielen. Daar waar de wegen nog niet voor het transport van goederen gesebikt waren en zonder bovenmatig bezwaar voor de bevolking ook niet in onbetaalde heeredienst in dien staat te brengen waren , werd het aan de gewestelijke bestureu vrijgelaten de noodige voorstellen tot verbetering te doen. Van het maken van verordeningen op het gebruik der wegen in de Vorstenlanden werd voorloopig afgezien.
(-2) Zie nopens de heffing van overvaartgelden de ordonnantie, voorkomende in Indisch Staatsblad ISC,!, n°. Ct en nader vermeld in de 11de afdeeling van dit hoofdstuk.
(3) Deze, muiten zijn in hun geheel aan de Staten-Gteneraal medegedeeld bij de Memorie van Beantwoording betreffende het wets-ontwerp tot definitive vaststelling Van hoofdstuk XI der Staatsbegrootmg voor 1861 (zitting 1860/61, n°. LXXV). Als hoofddoel is den heer STIELTJES daarbij voorgehouden de verbetering van den afvoer van producten en goederen naar de havens van afscheep, zoo te lande als langs de waterwegen • komende versneld vervoer van personen daarbij alleen in aanmerking daar , waar de behoefte daartoe werkelijk bestaat. Verder was bij deze'punten den adviseur onder andere voorgeschreven zijne werkzaamheden aan te vangen met een onderzoek voor de lijn Samarang-Vorstenlanden , waarvan reeds hierboven sprake was.
30
IIS
De aanwezige bescheiden van de in de opgegeven rigtingen door de beeren UHLENBBCK en MAAKSCHALK reeds gedane opnamen van de spoorwegvakken Samarang-Oenarang en Batavia-Buitenzorg werden den adviseur ten gebruike afgestaan. Kort daarop werd, in verband met de zich voorgedaan hebbende vraag (1), of de beslissing omtrent alle bijzondere aanvragen om concessie tot na het uitbrengen van het eindverslag des heeren STIELTJES zoude moeten wachten, aan de Indische Regering de meenin^ te kennen gegeven, dat de instruction, vóór diens zending vastgesteld, genoegzame vrijheid lieten om van zijne diensten ook partij te trekken voor de afzonderlijke behandeling van zoodanige onderdeelen van de zaak der verbetering van de vervoermiddelen op Java, als daarvoor in aanmerking konden komen, zonder gevaar van inbreuk te zullen maken op de hoofdquaestien ; en dat dus niets behoefde te beletten dat meergemelde adviseur reeds in den loop zijner zending, hetzij naar aanleiding van de uitkometen van eigen beschouwingen, hetzij naar aanleiding van de aanzijn oordeel onderworpene of nader te onderwerpen plannen en aanvragen om concessie van anderen, zijn oordeel deed kennen over de wijze waarop de aanleg van partiele spoorweglijnen casu quo tot stand te brengen zoude zijn. Eene nadere aanschrijving met betrekking tot de instruction van den, heer STIELTJES hield in de Koninklijke magtiging om, behoudens inachtneming van het hoofddoel zijner zending, dien adviseur met opzigt tot den weg, die tot bereiking van dat hoofddoel zou moeten worden ingeslagen, zoodanige voorschriften te geven, als geschikt zouden voorkomen om, in verband met het Koninklijk besluit van 31 October 1852,lit. H 22 [Indisch Staatsblad 1853, n°. 4), betreffende het verleènen van spoorwegconcessien in Nederlandsch Indie, van zijne zending het meest praktische nut te trekken. Eene in Augustus 1861 aan den Gouverneur-Generaal gerigte aanvrage van W. POOLMAN c.s. te Gouda, om concessie tot aanleg en exploitatie van een stoomspoorweg van Samarang naar Soerakarta en Djokdjokarta, in het belang van welke verbinding zich bereids te Soerakarta eene vereeniging tot het doen van opnamen had gevormd, werd gesteld in handen van den adviseur STIELTJES, met last om daaromtrent rapport uit te brengen. . Vorens deze aanvrage zou de spoorweg loopen ten oosten van de bergen, die zich van Samarang tot aan de Vorstenlanden uitstrekken, en wel over Goeboek, langs Poerwodadie door de Soekawatische landen, naar Soerakarta en van daar naar Djokdjokarta (2). Een door L. VAN WOTJDKICHEM VAN VLIET aan het opperbestuur gedaan (doch aan den Gouverneur-Generaal ter beschikking toegezonden) verzoek, dat met hem in onderhandeling mögt worden getreden omtrent de hoofdvoorwaarden waarop hem zoude kunnen worden verleend voorloopige concessie tot den aanleg en de exploitatie van een zamenhangend net van stoom- en andere spoorwegen op Java, werd gewezen van de hand, hoofdzakelijk op grond dat de besluiten betreffende zijne verwijdering uit Nederlandsch Indie nog van kracht waren (3).
(1) Zie g 10 van het Voorloopig Verslag betreflende liet in de voorgaande noot genoemde wets-ontwerp.
(2) Na persoonlijke bezigtiging van het terrein is door den Gouverneur-Generaal, bij besluit van 28 Augustus 1862 n° 1 onder nadere goedkeuring des Konings en bekrachtiging door de wet waar dle vereischt werd de' gevraagde concessie verleend , met dien verstande dat bij art. 1 der voorwaarden m de algemeene omschrijving der rigting niet genoemd wierd PoerWodadie, en zulks in verband met de mogelijkheid eener kortere meer westelijke lijn, en wel door het dal der Talawa. Terwijl dan ook de aanwijzing der rigting m bijzonderheden aan de latere beslissing des Gouverneurs-Generaal werd overgelaten, werd opzigtens de rigting nog alleen gestipuleerd, dat de spoorweg zou worden in verbinding gebragt te Samarang met de havenwerken en te Soerakarta met de Solo-rivier. Nadat de voorwaarden zoo als zij door den Gouverneur-Generaal waren gearresteerd, behoudens enkele wijzigingen, meerendeels van finantielen aard, bij 'sKonings besluit van 10 Maart 1863, n°. 1 , waren goedf-keurd is bij Koninklijk besluit van 16 Junij daaraanvolgende, n°. 38, in overleg met concessionarissen, eene gewijzigde rigting aangenomen , ten gevolge waarvan door meerdere kromming van den aan te leggen snoorweo- de bergstreken zooveel mogelijk zullen worden genaderd, om daardoor aan de bezwaren uit het o'ogpunt~der defensie en den afvoer der producten uit de hooge landen te gemoet te komen. De nieuwe rigting, zoo als zij daarop bij de wet van 6 Julij 1863, n". 36 [Indisch Staatsblad n°. 116), is vastgesteld loopt va-. Samarang, over Tempoeren, door de Soekawatische landen, naar Soerakarta en van daar naar Djokdjokarta, met een zijtak van Tempoer«!, over Toentang, tot Willem I Vergelijk overigens de uitvoerige bescheiden ter zake aan de Staten-Generaal medegedeeld, en gedrukt onder n . XOIi van üe zitting -1862/63 . en onder n°. LXXII van de zitting 1863/61.
(3) Dit beletsel is sedert opgeheven. In den loop van 1862 heeft namelijk de Indische Regering zich met goedkeuring van het opperbestuur onder zekere voorwaarden bereid verklaard, den adressant weder ter hi woning in Nederlandsch Indie toe te laten. Daarop heeft de heer VAK VLIET voornoemd, m t laatst van
119
Met betrekking lot de verrigtingen der commissie voor de vervoermiddelen zij, onder verwijzing naar de Javasche couranten van 21 September 1861 en 24 Mei 1862 {Staatscourant van 29 November 1861 en 15 Junij 1862) het volgende aangestipt (1). Nadat men zich, in afwachting van de komst van meerder personeel, aanvankelijk had bezig gehouden met het verzamelen van vroegere gegevens, waarbij echler b!eek dat op e'éne uitzondering na, geen enkele kaart op voldoende schaal bestond van het terrein tusschen Samarang, Kadoe, Solo en Djokdjo, en dat alle3 dus eerst mo st worden opgemeten, werd in het laatst van Mei het toen uit Europa aangekomen personeel op het * terrein gestationeerd, en van uit Oenarang (1ste seciie) en Salatiga (2de sectie) een aanvang gemaakt met de noodige opmetingen en waterpassingen in de bergrigting. Na de toevoeging van nieuw personeel in Augustus werd eene 8de sectie gevormd, ter standplaats Kapoeng, bezuiden Goeboek, tot opmeting eener oostelijke lijn, langs Goeboek naar Solo.
Iotusschen werden door den adviseur, die zijn bureau naar Salatiga had overgebragt, en gedeeltelijk ook door den hem toegevoegden hoofdingenieur, tot voorloopig onderzoek van het terrein reizen gedaan in Samarang, Japara, Kadoe, Djokdjokarta, Soerakarta, Pasoeroean, Buitenzorg en Bantam. De heer DIXON bleef vervolgens te Samarang voor het opmaken der statistiek, zoo van den op- en afvoer van goederen, het handelsgebied en de bevolking, als van de materialen tot den bouw der werken op het terrein voorhanden.
In de maand October werd bij de commissie w^g gedetacheerd , speciaal voor de opmetingen in westelijk Java, de majoor der infanterie, adjudant van den GouverneurGeneraal, E. F. DE SEYFF, gewezen chef der topographische opnamen op Java, die zijn bureau te Tjiandjoer vestigde.
Bij het eind van 1861 bestond de commissie voor de vervoermiddelen, behalve uut de heeren STIELTJES, DIXON en DE S'ÏYFF, uit 3 ingenieurs, 5 ad^pirant-Ingenieurs (waarvan echtereen tweetal eerst in 1862 kon worrlen werkzaam gesteld), 3 opzigters, 1 photographist, eenige militaire opmeters, benevens een aantal teekenaars en schrijvers (2). Ten slotte volgen hier eenige becijferingen, door de commissie ontleend aan eenen aan haar verstrekten staat der nog loopende transportcontracten op Java en Madura. Eene voorloopige. zeer benaderende berekening heeft namelijk doen zien, dat de tegenwoordige kosten van vervoer -(de 2 palen stellende op 3 Nederlandsche mijlen of
dat jaar, gezamenlijk met de heeren mr. J. E. BANCK C. S. , ziek ter zake op nieuw tot het opperbestuur gewend, doch zijn de adressanten ook toen overgewezen tot de bepalingen van Indisch Staatsblad 1853, u". 4. In den loop van 1863 hebben daarop de heeren BANCK C. S. aan de Indische Regering concessie gevraagd voor eenige door hen omschreven stamlijnen in, West- en Oost-Java, dan we! (hetzij met of zonder voorkeur voor de overige lijnen) alleen voor het eerst uit te voeren gedeelte van hun plan : de lijn Batavia-BuitenzorgBandong. Bij besluit van den Gouverneur-Generaal van den Oden Jar.uarij 1804 is echter aan de adressanten te kennen gega\eii, dat de Begering het met wenscheüjk en voor alsnog niet noodzakelijk acht om aan nieuwe concession voor het aanleggen van spoorwegen te verbinden de door hen gestelde voorwaarde vau een rentewaarborg , zoodat hunne verzoeke;:, zoo als zij waren liggende , voor inwilliging niet vatbaar zijn bevonden. Eene gelijke beslissing werd, ouder diezelfde dagteekening, genomen ten aanzien van een in Augustus 1803 door den heer O. C. VAN HALL, te Soerabaija, ingediend verzoek om concessie voor eenen spoorweg tusschen Soerabaija , Pasoeroean on Malang, zoomede ten aanzien van de door den heer L. A. SAPOKTAS , te Cheribon , in Junij 1863 gevraagde concessie voor spoorwegen in West-Java, speciaal voor eene lijn van Batavia naar Buitenzorg, zich verder uitspreidende in de Preanger regentschappen.
(1) Zie overigens het sedert ontvangen uitvoerig verslag der commissie voor de vervoermiddelen, dd. 6 JSTOvember 1862. gedrukt onder n°. II, 135(7- van de stukkeu der zitting 1803/04, zoomede het nader verslag dd. 15 April 1803, voorkomende onder n". 135«.
(2) Nadat bij Indisch besluit van 14 February 1863, n°. 2, wegens gebleken wanverhouding tusschen de heeren STIELTJES en DIXON deze laatste van verdere diensten bij de commissie was ontheven en gesteld ter beschikking van den directeur der burgerlijke en openbare werken, is weinige maanden later', bij 's Konings besluit van 20 Junij 1803, n°. 62, de heer STIELTJES van zijne zending ontheven. Bij besluit van den G-ouverneur-G-eneraal van 6 Augustus 1803, n°. 1, werd hiervan aan den adviseur mededeeling gedaan en da verdere leiding der commissie opgedragen aan den luitenant-kolonel DE SEYFE. In beschikking op de reeds in April 1863 door den heer STIELTJES gedane voorstellen, om de commissie voor de vervoermiddelen in 't laatst van 1863 ontbonden te verklaren, doch de metingen en vvatèrpassiugen in de Preanger en MiddenJava te doen loortzetten door een gedeelte van het bij de commissie werkzame personeel (hetwelk destijds uit 44 personen bestond), was intusschen eenige dagen te voren (bij besluit van 2 Augustus 1803, n°. 4) dien adviseur onder andere te kennen gegeven, dat, de Gouverneur-Generaal hem, luidens art. 3 van 's "Konings besluit van 11 Junij I860, n°- 43, eerst kon vergunnen naar Nederland terug te keeren, wanneer door hem het eindrapport van de hem opgedragen zending zou zijn uitgebragt, welk rapport mitsdien zoo spoedig doenlijk van hem werd te gernoet gezien; onder opmerking tevens, dat na de indiening van dat eindrapport geen verdere opnamen meer konden plaats hebben, welke met de hem opgedragen zending in 'betrekking stonden.
120
kilometers, en 'de ton van 1000 Nederlandsche ponden op 16 pikols) bedragen : de ton , peras en per mijl, 48 cents, en te water (langs groote rivieren) per mijl 9 à 16 cents; deze laatste kosten 30 per cent à 50 per cent te verhoogen bij berekening van den afstand in regte lijn (1). Vergelijkt men deze kosten met die in Nederland , waar voor het vervoer wordt gerekend , per ton «n per mijl : op binnenzeeën en groote rivieren, 1 à 2 cents ; op groote binnenkanalen l.V, à, 4 cents ; op zeer kleine rivieren naar mate van den waterstand, 2 à 8 cents; op spoorwegen, 4 à 6 cents; op straat- en grindwegen, 14 à 20 cents; en met die in Engelsen Indie, waar het vervoer slechts kost, mede per ton en per mijl: per rivierboot 51/2- per stoomboot 8, en per as 121/2 cent, — dan blijkt welke aanzienlijke sommen op Java door verbetering der afvoermiddelen zouden kunnen worden bespaard. Met opziet tot de wijze, waarop in 1861 in het transport van goederen en personen werd voorzien , is het volgende vermeld gevonden : Even als ten vorigen jare werd magtiging verleend tot het aangaan van eene overeenkomst met zekeren particulieren landeigenaar voor het stationeren , gedurende 1861, van zestien spannen karbouwen, benoortigd voor het onderhouden van de postcommunicatie tusschen de hoofdplaats Buitenzorg en den Megamendong (grens der Preanger regentschappen). Deze maatregel, voornamelijk te doel hebbende om de betrokken inlandsche bevolking te ontlasten van de verpligting tot levering van buffels ten behoeve der gouvernements-posterijen (2) op eenige poststations in de afdeeling Buitenzorg, had bij voortduring goed gewerkt. In het vervoer tusschen Soerabaija, Pasoeroean en Probolingo, en Pasoeroean en Malang, door middel van een postrid- en postwagendienst, werd, ingevolge de nog loopende contracten , naar behooren voorzien. Het vervoer van gouvernementsproducten en goederen geschiedde op de gebruikelijke wijze, hetzij door uitbesteding, hetzij door verlenging der afloopende contracten, waar zulks in het belang van 's lands kas wenschelijk voorkwam. De gesloten contracten werkten goed. Waar de aannemers nalatig bleven in de vervulling hunner verpligtingen, zoo als dit jaar met het transport van zout naar Tjilatjap het geval was, werden te hunnen koste maatregelen van voorziening genomen. 1 Het contract voor het transport van producten van Bandjar (Preanger regentschappen) naar Tjilatjap, en van zout van Tjilatjap naar Bandjar, dat met ultimo Junij 1864 zoude ten einde loopen , werd tegen denzelfden prijs en op dezelfde voorwaarde als de nu bestaande voor 5 j aren. verlengd. Voor een gelijken duur, doch tegen gedeeltelijke vermindering van het transportloon , werd ook verlengd het bij het eind van 1861 afloopende contract voor den overvoer van producten en zout in de residentie Bantam. In de maand November werd echter door de Regering als beginsel aangenomen om "•een der bestaande transportcontracten onder 's hands meer te verlengen, zoodat daartoe strekkende verzoeken, kort vdór en na dien tijd ingekomen, zonder uitzondering van de hand werden gewezen en het noodige verrigt voor eene tijdig te houden openbare uitbesteding der afloopende overeenkomsten. De in 1861 gehouden uitbestedingen, loopende over tijdvakken van drie en vijf jaren, leverden voor het meerendeel gunstige uitkomsten op. Eenige trajecten, waarlangs het transport tot dusver had plaats gehad door de bevolking of andere plaatselijke middelen, werden in den loop van het jaar overgegeven aan de publieke mededinging. Zij betroffen onder andere het vervoer van producten uit de binnenlandsche koffijpakhuizen te Patjitan en Pangool naar de afscheepplaatsen te Koetjoeren Djokotro, en van zout van Djokotro naar Assem, het vervoer van hout uit de stapelplaats te Boenga naar Podjok bij Grissee naar Soerabaija, naar de reeden van beide laatstgenoemde plaatsen en naar de schepen op het vaarwater in de nabijheid der Solo-rivier liggende ; het vervoer van hout van Kedirie en Soerabaija, en eindelijk het transport van zout uit de hoofddepôts te Sumanap en Boender naar de ter reede liggende schepen.
(1) Eene meer gespecificeerde opgaaf der kosten van vervoer op Java is medegedeeld bij de reeds hiervóór aangehaalde Memorie van Beantwoording betreffende het wets-ontwerp nopens de spoorwegconcessie Samarang-Yorstenlanden.
(2) Zie ook het medegedeelde ten aanzien der paardenposterij onder a hierachtor.
121
c. Posterijen.
Aan de sedert lau" voorbereide reorganisatie van het postwezen in Nederlandsen Indie werd in 1861 door de Indische Kegering de laatste hand gelegd. De daartoe betrekkelijke voorstellen, welke tevens eene gedeeltelijke intrekking der regentspaardenposterijen beoogde (zie het verslag over 1859 , bladz. 20, noot 2), werden in 't laatst van het jaar hier te lande ontvangen (1). Het aantal der bij de verschillende postkantoren gedurende 1861 ontvangen en verzonden brieven wordt opgegeven als gezamenlijk te hebben bedragen 2 157 700 stuks, voor de juistheid van welk cijfer echter niet geheel kon worden ingestaan. Voor 1860, toen de opgaven van sommige buitenbezittingen ontbraken, werd, blijkens het vorige verslag, slechts een aantal van 1 557 470 brieven vermeld. Over het buitenlansch brievenvervoer (per landmail over zee) wordt gehandeld in § 3 dezer afdecling.
d. Télégraphie.
De telegraaph-correspondentie op Java was ook in 1861 toenemend. Het volgend staatje van het aantal der sedert de openstelling der dienst overgebragte berigten geeft daarvan een nader overzigt:
B E K I G T E N .
Gouvernements-. . .
Totalen . .
1857.
(Mei-December)
Aantal.
5448
356
5804
Opbrengst.
f 31069.50
f 31069:50
1858.
Aantal.
11963
854
12817
Opbrengst.
f 61494,50
7 778,00
f 69272,50
1859.
Aantal.
31031
3171
34202
Opbrengst.
f 109 729,50
31177,50
f140 907,00
1860.
Aantal.
43861
4568
48429 (2)
Opbrengst.
f 141784
33726
f 175510
1861.
Aantal.
48342
5285
53627
Opbrengst.
f147 287,50
39169,50
f186 407,00
De in 'tvori" jaar tot stand gekomen doch zeer spoedig gestoorde onderzeesche verbinding VHn Batavia met Singapoer bleef ook in 1861 gestremd. Zelfs werden ten gevolge van den bevonden slechten toestand der kabels in de maand November alle verdere pogingen tot herstel opgegeven (3).
§ 2. Vervoer over zee tusschen de verschillende gedeelten van Indie.
In het vervoer van personen en goederen langs de noordkust van Java werd even als
(1) Sedert is bij 's Konings besluit van 22 Junij 1862, n°. 81 [Indisch Staatsblad n". 105 a), eennieuw reglement op de brievenposterij in Nederlandsen Indie vastgesteld ] doch is de Gouverneur-Generaal uitgenoodigd de zaak der paardenposterij afzonderlijk te behandelen, zoodra de hervorming der brievenpost haar beslag' zou hebben erlangd. Het bedoelde reglement is, behoudens de artikelen over postzegels en postwissels, met 1 Januarij 1863 in werking getreden (Indisch Staatsblad 1862, n°. 133). Algemeone bepalingen tot verdere uitvoering van het reglement, ook voor zooveel de postzegels en postwissels betreft, zijn vastgesteld hi] Indisch Staatsblad 1864, n°. 5, om in werking te treden met 1 April 1864.
(2) Hieronder ook het verkeer der onderzeesche lijnen Batavia-Muntok, Muntok-Palembang en PalembangSingapoer, gedurende den korten tijd dat die lijnen gewerkt hebben.
(3) In September 1862 zijn dan ook de telegraaphkantoren te Palembang, Muntok en Singapoer ingetrokken, met bepaling dat zooveel mogelijk maatregelen zullen worden genomen om de kabels, daar waar zij aan het strand of onder den grond liggen, tegen beschadiging te beveiligen. "Wat betreft de ontvangen aanbiedingen tot het daarstellen, voor particuliere rekening, van een«,, nieuwe onderzeesche verbinding, daaromtrent kanvoor alsnog geon nadere beslissing' worden medegedeeld, dan die vermeld op bladz. 103 van het vorig vers'ag (noot 4).
31
122
in 1860 bijna uitsluitend voorzien door middel van stoomschepen, behoorende tot de op Java gevestigde stoomboot-ondernemingen, welke echter hare booten, met uitzondering van den stoomer Oenarang, hadden verhuurd aan de te Batavia gevestigde firma W. COKES DE VKIES, door welke firma dat vervoer, alsmede het transport tusschen Java en de buitenbezittingen, grootendeels werd bewerkstelligd (1). Het met die firma onlangs gesloten contract voor het onderhouden gedurende de jaren 1861 tot en met 1865 van eene geregelde pakketvaart in den Indischen Archipel had voorloopig goed gewerkt (2). Ten meerderen waarborg voor de veiligheid aan boord harer schepen, werden onder andere de voor de keuring der bodems bepaalde termijnen verkort. De toestand der schepen werd bij de in 1861 gehouden inspectien voldoende bevonden. Voor eene organieke beschikking betreffende den overvoer van gouvernements-passagiers aan boord° van particuliere stoombooten in den Indischen Archipel zij verwezen naar Indisch Staatsblad 1861, n°. 10, aangevuld bij n°. 86 van hetzelfde Staatsblad, houdende aanwijzing der klassen, waarin de verschillende kategorien van gouvernementspassagiers zullen worden overgevoerd (3). Het transport van gouvernementsspecerijen uit de Molukko's, zoomede van sapanhout van Bima, Sumbawa en Kamboe naar Java, werd dit jaar op tweeërlei wijze uitbesteed, namelijk voor één en voor vijf jaren. Voor beide termijnen werd gevorderd f 40 perkoijan, zijnde f 14 minder dan in 1860, en tegen dien prijs is dan ook voor vijf jaren gecontracteerd, ingaande met 1 Julij 1861.
§ 8. Vervoer tusschen Nederlandsch Indie en het moederland.
Buiten het tweetal beschikkingen [Indisch Staatsblad 1861, n°. 64 en 108), nader te vermelden in hoofdstuk M hieronder, en speciaal betreffende den overvoer van personen voor 's lands rekening, komt te dezer plaatse alleen in aanmerking eene verhooging van port voor het brievenvervoer over en weder tusschen Nederland en Nederlandsch Indie bij verzending per landpost over Engeland (Indisch Staatsblad 1861, n°. 107) ; terwijl ten aanzien van het brieven verkeer langs den zeeweg de bepaling te vermelden valt, dat voortaan, ter voorkoming van vertraging in de afgifte der aangebragte pakketten, bij verzending zoo hier te lande als in Indie, van de betrokken gezagvoerders bewijzen van ontvangst zullen worden gevorderd, waarvan steeds ée'n exemplaar per landpost zal moeten worden overgezonden. Volgens de deswege ontvangen opgaven zijn gedurende 1861 langs den overlandweg uit Nederlandsch Indie verzonden 136 071 brieven, tegen 116 281 stuks in 1860; het getal der langs dien weg uit Europa ontvangen brieven bedroeg, 117 920, togen 105 333 in't vorige jaar (4).
V. VOORZIENING IX DE MATEIUELE BEHOEFTEN VAN HET BEHEEK.
' S I . Door uitzending uit Nederland.
Op het voorbeeld der laatste verslagen wordt hitr aangeteekend, dut de kosten voor uitzending naar Indie van scheeps- en oorlogsbehoeften en goederen van onderscheiden aard voor de administratie aldaar, voor de dienst van 1861 zijn berekend op f 4 951 322,25, waarvan bij het eind van dat jaar reeds betaald was f 3 129814,615 en gereserveerd voor
(1) In den loop van 1862 is de Oenarang in eigendom overgegaan op de firma CORKS DE VRIES.
(-2) De uitoefening der pakketvaart gedurende de jaren 1866—1875 is, na gehouden uitbesteding, bij besluit van 4 Augustus 1863, n°. 1, door den Gouverneur-Generaal (in één perceel) gegund aan den minsten inschrijver den heer TI. O. ROBINSON , te Londen, en zulks op de voorwaarden, vermeld in de Staatscourant van 18 Februari] 1863, en tegen een jaarlijksch subsidie van f293 827.32 of f 206 172,68 minder dan het subsidie aan den tegenwoordigen ondernemer toegekend.
(3) Zie voor eene aan de gezaghebbers der gouvernementsvaartuigen opgelegde verpligting nopens de voeding dor kajuitspassagiers Indisch Staatsblad 1861, n". 67, nader vermeld in hoofdstuk M hierachter.
(i) De thans medegedeelde cijfers over 1860 zijn aanzienlijk hooger dan die vermeld in 't vorig verslag. De oorzaak hiervan is, ook in Indie. niet voldoende te verklaren; de nu opgegeven cijfers worden evenwel gezegd de juiste te zijn.
128
vermoedelijk n. g (e doene betalingen f 1 821 507,60\ Voor de uitzendingen op de diensten van 1859 en 1860 was resoectivelijk als noodig geraamd f5 925307,97 en f 6 120163,595 (1).
§ 2. Boor middel van de particuliere nijverheid in Indie.
Even als vroeger werd in de behoefte aan die goederen, welke in den regel niet uit Nederland worden geëiscbt (waartoe dit jaar ook gebragt werden verduurzaamde levensmiddelen, tot dusver steeds van hier uitgezonden), en welke niet in 's lands pakhuizen in voorraad waren, voorzien hetzij door inkoop door tusschenkomst van een vertrouwd commissiekuis, hetzij door uitbesteding, dan wel door aanmaak bij particulieren of bij 's lands industriële etablissementen. De onlangs bevolen maatregel om de uitbesteding van leverantien op tweeërlei, wijze te houden, namelijk voor één en voor drie jaren, gaf vrij goede resultaten. Op de meeste plaatsen werden de leverantien voor een tijdvak van drie jaren tegen mindere prijzen aangenomen dan voor één jaar. In Midden-Ja va echter was dit niet het geval, hetgeen werd toegeschreven aan het stijgen van den prijs dor levensmiddelen ten gevolge van den watersnood. Overeenkomstig de daartoe in 1859 en later aan hot Indisch Bestuur verleende magtiging, werden de proeven tot meerdere uitbreiding van het stelsel van plaatselijke aanschaffing ook in 18G1 voortgezet, en wel, door de uitbesteding op eenigzins ruimere schaal, van provisien (gezouten vleesch, gerookt spek, boter, meel, azijn en jenever), van materialen enz. voor het burgerlijk bouw-departement (natuurlijke en kunststeenen , ijzer in soorten, spijkers, hang- en sluitwerk, verwwaren, glasruiten, gereedschappen, werktuigen enz.) ; en van papier en verdere benoodigdheden voor de Lands-drukkerij en papier voor het klein zegel. De provisien waren bestemd voor de dienst van 1862 (2) ; het overige voor die van 1863. De uitslag evenwel beantwoordde niet aan de verwachting. Even als in 1860 moesten ook thans hoogere sommen worden besteed dan bij aanscSiaffing hier te lande (3), en voor de benoodigdheden van het bouw-departement was het verschil zoo aanmerkelijk , dat later (in 186°2) alsnog besloten werd tot ontbieding uit Nederland (4). Do langste aannemingsommen beliepen: voor de provisi n f 247 787,50, voor de materialen enz. f 311 619,27 en voor het papier enz. circa f 10 000. Berekend naar de in I860 bedongen pi ijzen (toen aan provisien en materialen rospec irelijk werd Aangeschaft V0..1- etne som van f187 750 en f 147 974,50), zou voor de thans ingekocht« hoeveelheden moeten zijn betaald geworden f 2;jl 256,25 en f329 896. Zoowol op grond van de aanvankelijk verkregen uitkomsten , als uit hoofde van het gebleken voornemen der Indische Regering om in den aanvang van 1863 ook oene plaatselijke uitbesteding te beproeven van officiers- en militaire goederen, kwam het opperbestuur in het laatst van 1861 Dader op de zaak terug. De daartoe betrekkelijke aanschrijving kwam in hoofdzaak neder op het verzoek om, in afwachting eener afdoende regeling dezer H an gelegenheid , de uitzending der behoeften, waarvan de plaatselijke aanschaffing niet bij name was vrijgelaten, op de gebruikelijke wijze uit Nederland aan te vragen, en in geen geval te doen plaats hebben de voorgenomen uitbesteding van militaire goederen. De artikelen, tot welker plaatselijken inkoop, mits tegen aannemelijke prijzen , successivelijk magtiging was verleend, waren provisien, verwwaren, oliën, spijkers, huidkoper, muntzmetaal, Engelsch en Zweedsoh ijzer, staal, lood, blik, lood-en zinkwit en glasruiten {'>).
(1) Het werkelijk bedrag der gedane betalingen kan nog alleen voor de jaren 1859 en 1860 worden opgegeven en beliep respectivelijk f 5 920 790,885 en f 6 014 498.005.
(2) De in 1860 uitbestede provisien waren voor de dienst van 1861, en dus niet, zoo als in 't vorig verslag vermeld staat, voor de dienst van 1802. » (3) Alle onkosten, en ook de derving van de niet op de gouvernements-invoeren geheven wordende regten , in aanmerking genomen.
(4) Zie ook met betrekking tot de aanschaffing van bouwmaterialen het aangeteekende in de lilde afdeeling van dit hoofdstuk.
(5) Bij eene aanschrijving van (September 1863 is de Gouverneur-Generaal uitgenoodigd de zaak der aanschaffing van goederen van Europeschen oorsprong in dien zin to regelen, dat ontbieding uit Nederland regel zij. en plaatselijke aanschaffing uitzondering, alleen dan toe te passen, wanneer op aannemelijke gronden de kans van welslagen bestaat.
124
De levering van rijst voor Banka werd ditmaal op tweederlei wijze uitbesteed namelijk voor één en voor vijfjaren. Het resultaat was vrij gunstig. Voor de vijfjarige leverantie werd namelijk voor beide perceelen gevorderd f 6,94 per pikol;terwyl de minste inschrijving voor één jaar, even als in I860, beliep f 6,995 VOor West-Banka. De uitkomst voor vijfjaren, voor welk tijdvak dan ook is gecontracteerd, wordt gezegd een voordeelig verschil te hebben opgeleverd van f 25 892,25. Eene belangrijke verandering in de voorwaarden was de bepaling, dat de keuring der rijst niet meer zoo a s vreeger, op Banka, maar oP Java, ter plaatse van afscheep, wordt bewerkstelligd (1). Ook de levering van rijst op Amboina, Banda en Ternate werd, na gehouden uitbesteding, voor een gelijk tijdvak van vijfjaren afgestaan, en wel tegen f 8 den pikol of f 0,10 meer dan gedurende 1860/61 werd betaald. De uitkomst leverde dien ten gevolge een nadeelig verschil op van f 14 706 'sjaars. In het belang der verkrijging van goede voedingsmiddelen by het leger en de marine werd bepaald, dat in de Preanger regentschappen, behalve de gewone peulvruchten genaamd katjang-tjindeh, ook nog zullen worden geteeld rosé-boontjes en groene erwten, beide van Kaapschen oorsprong, waarvan jaarlijks ten behoeve van het militair departement zullen worden aangekocht 11 500 pikols en ten behoeve van het marme-departement voor 1862 voorloopïg 200 pikols. Voor de boontjes zou aanvankelijk worden te goed gedaan aan de bevolking f 0,75 en aan de hoofden f 0,081/3 per gantang (1/10 pi k ol — 121/2 Amst. ponden) en voor de erwten respectivelijk f 1,10 en t 0,11 [l).
§ 3. Gouvemements-inrigtingen in Indie.
Mededelingen aangaande de constructie-elablissementen voor het leger en de marine worden als naar gewoonte aangetroffen in hoofdstuk D van dit verslag. Ter aanvulling van het aano-eteekende in hoofdstuk N met betrekking tot de gouvernementsbosschen en steenkolenmijnen (afdeeling I § 1 b en afdeeling II) valt nog het volgende te vermelden. In de behoefte aan houtwerken voor 's lands dienst weid voor zooveel mogelijk voorzien uit de op de houtstapelplaatsen aanwezige voorraden, welke echter, vooral wat houtwerken y«n groote afmetingen betrof, niet altijd genoegzaam waren om- aan de steeds toenemende aanvragen te voldoen. Evenwel werd reeds een gunstig gevolg ondervonden van den in 't vorig jaar aangenomen regel om het door de boschbeambten goedgekeurde hout bij aanbreng op de stapelplaatsen, niet meer door eene speciale commissie te doen herkeuren. Het bleek ook nu, dat vele houtwerken, die vroeger bij zoodanige herkeuring in den regel werden afgewezen, werkelijk met goed gevolg voor 's lands werken te
benuttigen waren. , Voor de door de Vorsten van Ternate en Tidore geleverd wordende houtwerken werd een tarief van prijzen vastgesteld; terwijl van eene te Samarang gevestigde handelsfirma, bij wijze van proef, werd overgenomen eene zekere hoeveelheid houtwerken afkomstig van de Keij-eilanden. . . T-, In de behoefte aan steenkolen kon/ten gevolge van den runnen aanvoer uit Europa, »zien worden door aanvoer uit de hoofddepóts, terwijl ook inkoopen werden gedaan VOO V i van sommige inlandsche hoofden op de buiten bezittingen. Meermalen werden m den, loop van het jaar particuliere ladingen, aan de Regering te koop aangeboden, doch hiervan werd, uit hooide van den overvloedigen voorraad, slechts zelden gebruik gemaakt.
(1) De aannemer is sedert gefailleerd. Dientengevolge is, als voorloop.ge maatregel, de inkoop van rijst en olie voor Banka opgedragen aan een vertrouwd commissiehms. Ir verband met het\oornemen der Indische Kegering om die artikelen voortaan naar mate der behoefte zelf a i r te schaffen en alleen het transport naar Banka aan particulieren op te dragen is onlangs bepaald Z. het, in gereedheid brengen voor de verzending en den afscheep der jaarlijks op dat edand benoodigde hoeveelheden rijst en olie, zoomede de in-ontvangst-name van het van daar aangebragte tin, een en ander „.tolkende het zoonaamde Banka-aontract, zal zijn opgedragen aan den eersten algemeenen pakhmsmeester te Batavia. (SI T)e uitsla- van een in 't laatst van 1862 ingesteld onderzoek naar de mogelijkheid en wonschelijkheid omi?e eeH d t : r Llvruehten voortaan te doef plaats hebben zonder gouvernements tusse enkomsen zonder betaling van eultuurproeenten aan de hoofden. heeft tot de bevmdmg gefed dat m d e £ ™ 8 « regentschappen van deze uitmuntende voedingsmiddelen geen ander debiet b e M r t d » ^ ten behc«vete mditairen; uat het gebruik der bewuste peulvruchten elders op Java almede zeer beperkt « , en dat het dus, T aanmoediging van de teelt en van het algemeen gebruik wenscheHjk moest geacht worden, voorloopïg Jene verandering te brengen noch in de toegekende belooning, noch in de wijze van aanplant. Met deze conclusie heeft het Indisch Bestuur zich vercenigd.
125
De in 1860 plaats gehad hebbende regeling van het aantal steenkolen-depots onderging dit jaar eene uitbreiding door de bevolen oprigting van nog een tweetal, respeetivelijk te Palembang en Moearah-kompeh. Ten slotte verdient met betrekking tot de Landsdrukkerij volledigheidshalve nog gewezen te worden op de wijziging en aanvulling welke het onlangs vastgestelde reglement voor die inrigting onderging bij Indisch Staatsblad 1861, n°. 16 a en 43.
M. Personele verordeningen omtrent landsdienaren in jVederlandsch Indie.
Als zoodanig kunnen, naar tijdorde, vermeld worden de navolgende beschikkingen:
het besluit van den Gouverneur-Generaal, van 16 February 1861, n". 8, houdende bepaling, dat wanneer hoofdofficieren of officieren belast worden met de waarneming der betrekkingen van gouverneur, resident of adsistent-resident, zij in hunne briefwisseling dezelfde titels mogen voeren als bij effective vervulling dier betrekkingen, zonder dat uit die titulatuur overigens eenige aanspraken zullen worden geboren. De aanleiding tot dit besluit was gelegen in het geopperd bezwaar, dat de vervulling eener betrekking bij waarneming {wakil) in het oog van den inlander in minder aanzien staat dan de effective vervulling. het Koninklijk besluit van 18 Februarij 1861, n°. 97 [Indisch Staatsblad n°. 34), houdende aanwijzing van de gevallen, waarin het radicaal van Nederlandsch-Indisch ambtenaar wordt verloren, en wel:
a. voor personen, door den Koning voor de dienst in Nederlandsch Indie benoemd, wanneer zij zich binnen den tijd van zes maanden na hunne aankomst in Indie niet hebben gesteld ter beschikking van den Gouverneur-Generaal, om daar te lande te worden in dienst gesteld ; en
*. door ontslag uit 's lands dienst ; een en ander met magtiging op den Gouverneur-Generaal om personen, die eenmaal 's lands dienst hebben verlaten , wanneer hunne wederplaatsing in 's lands belang wenschelijk wordt geacht, weder te beschouwen als bezittende het vroeger door hen verworven radicaal van Indisch ambtenaar.
het besluit van den Gouverneur-Generaal van 23 Februarij 1861, n°. 3 [Indisch Staatsblad n°. 5), waarbij , na verkregen Koninklijke magtiging, in bevestigenden zin beslist wordt de vraag, of de betalingen voor het verrigten van schrijfwerk buiten de uren, welke de schrijver ambtshalve verpligt is aan de dienst van den lande te wijden — welke betalingen tot dusverre steeds waren geschied zonder heffing van contributien ten behoeve van de burgerlijke pensioenen en het weduwen- en weezenfonds van burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch Indie, — ook voor het vervolg in verband met de terzake bestaande bepalingen [Indisch Staatsblad 1837, n°. 50, art. 20 § a, en 1854, n°. 93, art. 10, § A 1°.), van zoodanige heffing moeten worden vrijgesteld; de besluiten van den Gouverneur-Generaal van 23 Maart 1861, n°. 3 , en 2 Augustus 18G1. n°. 18 [Indisch Staatsblad n°. 15 en 66), bij het eerste waarvan, ter voorziening in het gemis aan voorschriften omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan officieren der zee- en landmagt met de waarneming van burgerlijke functien belast, bepaald wordt, dat deze zullen worden verleend op den voet van het reglement op de binnenlandsche verloven voor civile ambtenaren en officieren van het sedentair zeewezen in Nederlandsch Indie [Indisch Staatsblad 1853 , n». 47). Aangezien echter door dezen maatregel de bedoelde officieren , voor zouveel zij* tot de landmagt behooren, bij hunr.e ranggenooten van het leger zouden worden achtergesteld, werd bij het in de tweede plaats aangehaalde besluit de boven vermelde algemeene voorziening alleen van toepassing verklaard voor hen , die bij de waarneming van burgerlijke betrekkingen niet tevens met militair gezag zijn bekleed, en met stilstand hunner inkomsten als officier enkel genieten de voorde burgerlijke betrekking toegestane bezoldiging, terwijl, ingeval zij tevens belast zijn met militair gezag en dus als zoodanig ook alle indemniteiten genieten aan hunnen rang verbonden, op hen voor zooveel het genot van huishuur betreft worden toegepast de bepalingen op de binnenlandsche verloven van officieren [Indisch Staatsblad 1853, n°. 11).
61
126
het besluit van den Gouverneur-Generaal van 6 Junij 1861, n°. 19 (Indtsch Staatsblad n°. 44), houdende, als vervolg op Indisch Staatsblad 1859, n». 102, waarbij eene instructie is vastgesteld voor de hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madura, eene algemeene voorziening van dien aard voor de gezagvoerende ambtenaren op de. buitenbezittingen. Bij het tegenwoordig besluit werd namelijk bepaald dat voor zooveel zulks niet door de met sommige vorsten of volken aangegane overeenkomsten en de daarbij verzekerde regten wordt onmogelijk gemaakt, door de gezaghebbers en residenten op de buitenbezittingen buiten Java en Madura en door allen die onder hunne bevelen met de uitoefening van burgerlijk gezag belast zijn, behoort te ™ ^ / * j £ voW de instructie voor de hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madura, alles onverminderd de voorschriften, die, met het oog oP den bijzonderen toestand van eemg gewest, zijn noodig geacht of nader zullen worden vastgesteld. het besluit van den Gouverneur-Generaal van 5 Julij 1861, n°. 26 (InM Staatsblad n» 56), waarbij, krachtens magtiging van het opperbestuur, verklaard wordt, dat onder de emolumenten, die ingevolge art. 4 van Indisch Staatsblad 1853, n». 47, bij birmenlandsch verlof van den titularis onder de met de waarneming van eemg ambt belaste ambtenaren worden verdeeld, niet begrepen zijn de voordeelen, welke onder den naam van cultuurprocenten of pikolgelden genoten worden, noch ook die welke geacht worden te zijn toegekend om het vast tractement geheel of gedeeltelijk te vervangen; het besluit van den Gouverneur-Generaal van 18 Julij 1861, n°. 38 (Incksch Staatsblad n°. 63), waarbij, met terugzigt op § 6 van Indisch Staatsblad 1827 n». 109 verklaard wordt, dat controleurs bij de landelijke inkomsten en cultures op Java en Madura, die zich, hetzij ten behoeve van het beheer eener andere afdeeling of om andere redenen m d Ï Ï t bui en hunne afdeeling moeten begeven, regt op reis- en verblijfkosten hebben. Deze verklaring werd noodig geoordeeld omdat de indemnUeit voor reiskosten welke krachtens de aangehaalde paragraaph begrepen is onderde voor het ambt van controleur vastgestelde bezoldiging, moest geacht worden enkel betrekking te hebben op reizen binnen den kring hunner afdeeling. het besluit van den Gouverneur-Generaal van 29 Julij 1861, n°. 31 (Indisch Staatsblad n° 64), houdende regeling der vergoeding voor verpKgte buitengewone uitgaven ten gevold van schipbreuk of van bekomen averij, van 's lands wege uit te keeren aan burgerlijke of militaire landsdienaren, en aan hunne echtgenooten weduwen of kinderen, k overtogt van en naar de koloniën voor rekening van den lande genieten; het besluit van den Gouverneur-Generaal van 3 Augustus 1861, n°. 18 [Indisch Staatsblad n°. 67), waarbij aan de gezaghebbers der gouvernements-vaartuigen (kruisbooten , daarvan uitgezonderd) de verpligting wordt opgelegd om te zorgen voor de voeding der kajuits-passagiers, onder aanwijzing van den voet waarop de voeding zal plaats hebben, en van de vergoeding die daarvoor aan de gezaghebbers zal worden voldaan. De noodzakelijkheid tot zoodanige voorziening had zich reeds meermalen doen gevoelen daar het niet alleen moeijelijk is dat iedere passagier zijn eigen proviand voor eenen zekeren tijd medebrengt, maar ook omdat het volstrekt onmogelijk is dat de passagiers aan boord
hun eisen menage houden. , .„„ het besluit van den waarnemende« Gouverneur-Generaal van 13 September 1861, n». 18 (Indisch Staatsblwd n°. 81), waarbij ingevolge 's Konings magt.ging en als een vervolg op de bepalingen nopens het verkenen, van pensioenen aan de predikanten lij de Protestantsche gemeenten in Nederlandsch Indie (Indisch Staatsblad 1860, n°. 80)^, zoomede aan de Roomsch-katholijke geestelijken aldaar (Indisch Staatsblad 1856, n°. 21), behoudens eene enkele-wijziging, voor hunne pensioensberekening nog van toepassing worden verklaard de artt. 6 en 7 van het reglement op het verleenen van pensioenen aan burgelijke ambtenaren in Nederlandsch ïndie (Indisch Staatsblad 1637, n°. 50) betreffende het berekenen al dan niet van overschietende gedeelten voor een vol jaar; het besluit van den waarnemenden Gouverneur-Generaal van 2 October 1861, n . 1/ (Indisch Staatsblad n". 90), waarbij, ter opheffing van de daaruit voor het wetenschapneliik verkeer voortvloeiende belemmeringen, op 's Konings magtiging wordtingetrokken het bepaalde bij Indisch Staatsblad 1859, n°. 30, volgens hetwelk ambtenaren en officieren in 's Rijks overzeesche bezittingen, die verlangen mogten geschenken aan vreemde vorsten of in het buitenland gevestigde genootschappen en instellingen aan te bieden, tot dusverre verpli-t waren daartoe vooraf, door tusschenkomst in Nederlandsch Indie van den Gouverneur-Generaal, en in Nederland van den Minister van Kolonien, de toestemming te vragen van de vorsten of inrigtingen, voor welke de geschenken bestemd waren. Vergelijk het verslag over 1859, bladzz. 101 en 102.
127
het besluit van den Gouverneur-Generaal van 28 October 1861, n°. 21, waarbij op 's Konings magtiging eenige bepalingen zijn vastgesteld tot regeling' der inkomsten voor de waarneming van betrekkingen, welke volgens bestaande bepalingen door officieren van verschillenden rang kunnen worden vervuld; het besluit van den Gouverneur-Generaal van 4 November 1861, n°. 2 [Indisch Staatsblad n°. 108), waarbij, ter voorziening in het gemis aan bepalingen op het verleenen van overtogt naar Nederland voor rekening van den lande aan gewezen militairen, die in de koloniën met paspoort van de dienst zijn afgegaan en zich eerst 'fiter daarom aanmelden, op 's Konings magtiging als beginsel is aangenomen, dat eens vrij transport naar Nederland wordt toegestaan aan alle in Nederlandsch Indie gepasporteerde militairen beneden den rang van officier, die buiten die bezittingen voor de militaire dienst aangenomen en voor rekening van den lande derwaarts vertrokken zijn, onverschillig of zij zich, na het verlaten van de dienst, aldaar kort of lang en in of buiten 's lands dienst blijven ophouden; en dat zoodanig transport ook in voorkomende gevallen wordt verleend aan in Nederlandsch Indie aangenomen militairen die aldaar niet te huis behooren, wanneer ook deze na het verlaten van de militaire dienst niet terstond uit de kolonie wenschen te vertrekken (1);
het besluit van den Gouverneur Generaal van 10 November 1861, n°. 4 (Indisch Staatsblad 1861, n°. 111), waarbij is aacteekening gehouden van de beslissing van het opperbestuur, dat, even als in Nederlandsch Indie, zoo ook in Nederland zal worden gehandhaafd het beginsel, dat de Indische ambtenaren en officieren , zoolang zij in dienst zijn van den lande, geene geschenken van ingezetenen zullen mogen aannemen ter zake van verrigtingen in hunne ambten of bedieningen ; de circulaire van den eersten gouvernements-secretaris, van 4 December 1861, n°. 2997 (Bijblad op het Indisch Staatsblad n°. 1121), waarbij aan de betrokken autoriteiten Wordt medegedeeld, dat de Indische Kegering, terugkomende van de door haar in den laatsten tijd gegeven uitbreiding aan het stelsel van het verleenen van voorschotten aan ambtenaren, tot beginsel heeft aangenomen zich voor den vervolge stiptelijk te houden aan de ter zake.bestaande bepalingen (Indisch Staatsblad 1835, n°. 5); het besluit van den Gouverneur-Generaal van 12 December 1861, n°. 142, houdende vaststelling van een nieuw tarief betreffende de transportmiddelen te lande ten behoeve van marcherende en op voet van oorlog verpleegd wordende troepen en van alleen reizende onderofficieren en manschappen, mitsgaders van eenige tot dat onderwerp betrekkelijke bepalingen voor officieren, ambtenaren en geëooploijeerden met troepen reizende; het besluit van den Gouverneur-Generaal van 29 December 1861, n°. 1 (Indisch Staatsblad n° 121), waarbij ingevolge 'sKonings magtiging, ten vervolge op de reeds in 1860 toegestane vermindering van contributie aan het weduwen- en weezenfonds voor burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch Indie (Indisch Staatsblad 1854, n°. 93, en 1860 n°. 37), ter voorkoming van noodelooze vermeerdering van het fonds-kapitaal, bepaald wordt, dat de gewone contributie van acht ten honderd, telken jare, op voordragt van het bestuur over het fonds, door den Gouverneur-Generaal voor het volgend jaar, te beginnen met 1862, met zooveel ten honderd wordt verminderd als de overwinst van een voorafgaand jaar bedraagt, zoodat bijv. de overwinst van 1860 in mindering strekt van de contributie over 1862; met dien verstande nogtans, dat mindere bedragen van de overwinst dan een vol precent bij het kapitaal worden gevoegd. Voor 1862 had deze maatregel reeds dadelijk ten gevolge, dat de contributie van acht tot vijf ten honderd werd verminderd (2).
Naar 't voorbeeld van vorige verslagen worden ten slotte nog de volgende opgaven medegedeeld : Het getal burgerlijke ambtenaren' (daaronder niet begrepen de regterlijke en die welke zich voor eenig bepaald vak of beroep aan de Indische dienst verbonden hebben , noch
(1) In het vorig verslag, bladz. 104, is reeds melding gemaakt -van de in 1869 en 1862 genomen maatregelen tot verbetering der wijze van overvoer van en naar Nederlandsch Indie van de officieren der landen zeemagt en de overige gouvernements-passagiers der 2de klasse. Thans kan worden vermeld, dat van af 1 Mei 1864 ook voor de gouvernements-passagiers der 1ste klasse de passagekosten zijn verhoogd, en wel voor de reis van Nederland naar Nederlandsch Indie van f 53C tot f 650, en voor de reis van Nederlandsch Indie naar Nederland van f 564 tot f 1000 per hoofd; wordende voor ieder kind beneden de twaalf jaren de helft dier bedragen te goed gedaan.
(2) Hetzelfde beginsel is voor het militair weduwen- en weezenfonds aangenomen bij Indisch besluit van ! Januari) 1862. n°. 9 {Indisch Staatsblad n°. 14).
128
ook de beambten op een vast tractement van f 120 'g maand» en daarbeneden (1), be
droeg bij bedroeg bij het eind van : l g 6 ( K l g 6 1
a *• 401 402 volgens de opgaven van den directeur van nnantien . . 172 178 » » „ » « der cultures
„ „ „ „ „ producten en civile magazijnen. 166 167
10 I! ))
))
» burgerlijke openbare werken . (2) 8
» middelen en domeinen. . . . 1 0 °
Te zamen (2) 847 858
van die ambten waren toegankelijk: i g g ( ) l g 6 1
J 11 . . . 847 (2) 858 voor ambtenaren der tweede klasse . . 602 (2) 608 „ » » d.erde » • . «
Ai . . 523 (2) 527 „ personen niet in het bezit van het radicaal vj
De opengevallen betrekkingen bedroegen: in , ^ ^ ^ ^
67 109 volgens de opgaven van den directeur van finantien ^
21 25 „ „ „ » der cultures
n » » » "
» 1) I) » » "
» producten en civile magazijnen. 32 125 (3)
» burgerlijke openbare werken. 4
» middelen en domeinen . . . 36 21
o )! » »
Te zamen 160 285
Deze vacatures zijn ontstaan : l g 6 0 l g ß l >
. . . . . . . . 7 9 door overlijden „ eervol ontslag, ontheffing, pensionering, enz
» verlof naar Nederland, wegens ziekte enz
v,* . . . 21 101(4) « het instellen van nieuwe ambten
Te zamen 160 285
m Intusscheii zijn onder de hier volgende opgaven wel begrepen de ingenieurs voor de télégraphie en J L Ä ambtenaren voor het blhwezen, de veeartsen voor 's Gouvernements burgerde dienst, en de landmeters van het verpondingsbureau te Batavia.
(2) In 't vorig verslag werd één te weinig opgegeven.
(3) Deze vermeerdering staat m verband met de toevoeging aan de direetU der producten en civile »nagazijne van het beheer der gouvernements-telegraphen (fiduA Stmtilad i860 , n . M).
(*> Zie de voorgaande aanmerking. Intnsschen is het personeel der télégraphie reeds medegeteld in het hiervóór opgegeven aantal der onder ultimo 1860 aanwezige burgerlijke ambtenaren.
129
In den loop van het jaar werden door den Koning benoemd 9 ambtenaren der eerste en 10 der tweede klasse; terwijl het Indisch Bestuur gemagtigd werd om als bezittende het radicaal der laatstgemelde klasse te beschouwen 16 personen, daartoe door hetzelve voorgedragen. Bovendien had de Gouverneur-Generaal, naar aanleiding van de daartoe voor°elk der jaren 1859 en 1860 verleende magtiging {Indisch Staatsblad 1859, n°. 58), onder nadere en sedert verleende goedkeuring des Koning, datzelfde radicaal, na afgelegd vergelijkend examen, ook toegekend aan 20 ambtenaren der derde klasse, die minstens vijfjaren in 's lands dienst waren werkzaam geweest. Toen voor 1859 van voormelde mao-tio-in* werd gebruik gemaakt, konden slechts 17 ambtenaren in den maatregel begrepen w°orden. Ter aanvulling van dat cijfer werden thans nog een 3tal voorde bedoelde bevordering in aanmerking gebragt, aan wie dan ook, na verkregen magtiging des Konings, almede het radicaal van ambtenaar der tweede klasse is verleend geworden, en die begrepen zijn onder het bovengenoemde 16tal.
K. Nijverheid (1).
I. LANDBOUW, BOSCHWEZEN EN VEETEELT.
§ 1. Java en Madura.
a. Landbouw.
1". Op gronden gebleven ter beschikking van de inlandsche bevolking. Een algemeen overzigt van de landbouwende bevolking en van de uitkomsten van haren ei^en landbouw wordt voor elk gewest van Java, met uitzondering van Batavia, Buitenzo°rg, Soerakarta en Djokdjokarta (2), zoomede voor Madura, voor zooveel betreft de atdeeling Pamakassan, aangetroffen in.de aantooning van de uitkomsten der rijstcultuur over 1861, die onder lit. O bij dit verslag is gevoegd. Blijkens die aantooning was in 1861: zonder Madura : met Madura : het getal dessa's en kampongs met velden voor den landbouw. 32 795 32 954
., -, ,, „ . . . 1338 1356 » » idem zonder velden • • . • • „ „ landbouwende huisgezinnen , . 1 447 382 1459 092
de uitgestrektheid der ontgonnen bouwlanden, die van levend water kunnen worden voorzien, in bouws van 500 vierkante Khijnlandsche roeden 1 237 106 1 240 106
de uitgestrektheid der ontgonnen bouwlanden, die niet van levend water kunnen worden voorzien of van den regen afhankelijk zijn . 1 0 6 8 753 1083 520
tizoo in het geheel ontgonnen 2 305 859 2 323 62G
de uitgestrektheid welke daarvan door de bevolking is beplant :
o. voor het Gouvernement . . . 52 859(3) 53159
zonder Madura : met Madura :
b. voor eigen { met padie. . . .1728 247 1 735 881 1 2 004 439 (5) 2 021906(5) cultuur. .\ „andere gewassen 276 192(4) 286 025(4) f
(1) Zie nopens de oprigting van kamers van koophandel en nijverheid in Nederlandsen Indie de noot in den aanhef der Vde afdeeling van dit hoofdstuk.
(2) Over de residentien Soerakarta en Djokdjokarta wordt afzonderlijk gehandeld sub 5°. van deze paragraaph.
(3) Onder dit cijfer zijn niet hegrepen de koffij-, peper-, thee- en kaneeltuincn, voor zoover zij niet hij: uitzondering zijn aangelegd op bouwgronden reeds vroeger door de bevolking ontgonnen.
(4) Waaronder 35 741 bouws reeds begrepen onder de met padie beplante uitgestrektheid.
(5) Zie de voorgaande noot.
130
zonder Madura : met Madura :
de uitgestrektheid geheel onbeplant gebleven (1) . . . 284 302 284 302
de opbrengst aan padie (rijst in den bolster) der door de bevolking voor eigen cultuur beplante velden, in pikols van 125 Amster damsche ponden 33 627395 33 668 511(2)
de opbrengst gemiddeld per bouw 194i7ioo 1937ioo
de uitgestrektheid nieuw ontgonnen sawa-velden (in bouws , * 13 503 13 oOo als voren) het bedrag van den onzuiveren aanslag der landrente, de fictive (bedragende f 32 802,98) daaronder begrepen (3). f10133 308,18 5 f 10196265,185
Even als in 't vorig jaar breidde zich ook in 1861 in de meeste gewesten van Java de eigen landbouw der bevolking merkbaar uit. De uitgestrektheid ontgonnen bouwland zou namelijk, blijkens de bovenstaande opgaven (die nopens Madura daaronder niet begrepen), in het geheel hebben bedragen 2 305 859 bouws, tegen 2 282 6343/4 (ten regte (4) 2 284 08634) in 1860, terwijl daarvan beplant waren 2 021557 bouws, en wel 52&859 voor het Gouvernement en 1 968 698 (5) voor de bevolking, in 1860 respectively k 62 7951/2 en 1 949 017l/2 of te zamen 2 011813 bouws (6). De met padie beplante uitgestrektheid, die in 1860 beliep 1 700 1071/4 bouws, wordt thans opgegeven te hebben bedragen 1728 247 bouws. . . . . De oogst van dat product was, na dien van 1858, ruimer dan m eenig vorig jaar, hebbende alstoen bedragen , steeds met uitzondering van Madura, 33 770 324, of gemiddeld per bouw 2095/100 pikols, terwijl de opbrengst van dit jaar is geweest 33 627 395, of gemiddeld 19«/ 1 0 0 pikols per bouw, en in 1860 33 084 052, of gemiddeld 1943/jjoO P i k o l s
per bouw. Stond alzoo de gemiddelde opbrengst per bouw nagenoeg gelijk met het vorige jaar, in het geheel werden toch — ten gevolge van den toegenomen aanplant — 543 343 pikols meer verkregen, en deze uitkomst zou nog veel bevredigender zijn geweest, indien niet in een negental gewesten: Bagelen, Japara, Probolingo, Kembang, Krawang, Kedirie, Banjoewangie, de Preanger regentschappen en Patjitan, de oogst, veelal ten gevolge van overstroomingen of ongunstig weer. Voor de drie eerste zelfs zeer verre gebleven was beneden het cijfer van het vorige jaar. Desniettemin toont de bijgevoegde staat aan, dat in weerwil van de zware overstroomingen in het begin dezes jaars, die vooral de residentien Bagelen en Banjoemas teisterden, de mislukte aanplantingen minder aanzienlijk zijn geweest, dan in 1860 (7). Afgescheiden van de buitengewone maatregelen, door het Gouvernement in verband met de waterramp verordend, kwam hetzelve? met opzigt tot de voorziening in de behoeften aan rijst of zaaipadie , ook no«- in TagaJ en Bantam tusschen beide, en wel in laatstgemeld gewest door de toekenning van een in 3 jaren terug te betalen renteloos voorschot van f 9300, en in Tagal door magtiging op den resident om in de ontstane behoefte te voorzien .hetzij door inkoop van°i ijst,° hetzij door verstrekking van geld, tot een bedrag van f 1500.
(1) Als zoodanig worden door de inlandsche hoofden (die de opgaven leveren) mede beschouwd de velden waarvan het gewas door droogte of overstroomingen kort na de uitplanting verloren gaat zonder weder te kunnen worden beplant, en ook somtijds die, waarvan door misgewas geen opbrengst is verkregen.
(2) De oogst van 1862 beliep 32 651269 pikols.
(3) Vergelijk hoofdstuk L . afdeeling I I , § 5* hiervóór.
(4) Zie do noot / in bijlage lit. O.
(5) Hiervan werden, voor zooveel zulks is opgegeven, .nog 35 741 bouws, na eerst met padie te zijn beplant geweest, fetter nog met tweede gewassen bebouwd.
(6) De uit deze opgaaf af te leiden vermindering van den gouvernements-aanplant gedurende 1801 is, blijkens de noot h in bijlage lit. O, slechts schijnbaar.
(7) Het aantal der ten gevolge van den watersnood vernielde velden met padie en tweede gewassen bedroeg , op een gezamenlijken aanplant van respectivelijk 154 298 en 111 2M bouws, voor Bagelen 31 834 en voor Banjoemas 8160 bouws.
131
Volgens de boven aangehaalde aantooning, bijlage lit. O, zouden do sonstigst« oosten verkregen zyn m Banjoewangie, Bezoekie, Pasoeroean, de Preanger regentschappen Kadoe en Tagal, namelijk gemiddeld 38,373/4, 354/5, 31, 282/. en 272/5 pikols per bouw' de minst gunstigste op Madura, in Banjoemas, Kemhang, Krawang, Japara en Pekalongan, waar de gemiddelde opbrengst slechts zou geweest zijn 52/. 83/ c «3/ » 97/10 en 123/g pikols per bouw. * 'h' '*' * '
Intusschen mag aan deze opgaven geen onbepaald vertrouwen worden "eschonken vermits de hoofden bij het schatten der padie-productie veelal indachtig zijn aan het daarmede m verband staande bedrag der verschuldigde landrente. De teelt van tweede gewassen nam schier overal toe. Van bestuurswego wordt zij bij voortduring ijverig aangemoedigd. De oogst was over het algemeen bevredigend (1)." De meeste ontginningen van gronden tot sawa's hebben plaats gevonden in Banjoemas, Soerabaua, Kedirie, Bantam en Rembang, en wel 3403, 1943, 1409, 926 en 757 bouws'
tl T s S e n 1 m a h o 0 e W a n S O ' 5 ? t a a ' P e k a l 0 ° S - » Madieen: respectivelijk slechts 30,' 42 88 en 122 bouws. Op Madura bleef de hoeveelheid bebouwde gronden dezelfde. De onbeplant gebleven uitgestrektheid ontgonnen bouwland was, buiten Cheribonwe k gewest wegens de plaats gehad hebbende opname, zoolang die ook elders op Java met heeft pkats gevonden, h.er buiten vergelijking dient te blijven ; - het grootst in Bagelen, Madioen, Sara arang en Soerabaija, namelijk 32042, 17965, 17113 en 12453 bouws- hot minst m de Preanger regentschappen, Patjitan en op Madura, waar niets, en in Banjoewangie, Kadoe en Probolingo, waar respectivelijk slechts 30, 204 en 537 bouws als onbeplant worden opo-en-even.
De hierboven opgegeven onzuivere aanslag der landrente op Java en Madura (de fictive daaronder begrepen)_ beliep, na aftrek van hetgeen de aanslag in een zevental gewesten Z I " b e d l ' 0 e S d ; n i V v o r iS J « « . « het geheel nog f 197 082,11« meer dan toen. Deze I r — T 6 " , S ° n ' B a n J ° e m a s ' Probolingo, Patjitan, Pasoeroean, Bezoekie en Krawang en wel voor te «men f 250 231,57, waarin alleen door Bagelen gedeeld werd voor een bedrag van f 188 631,67. Voor een deel zal dit nadeelig v L c h i f m o t en toegeschreven worden aan de omstandigheid dat ™n J» A™„ /I «. • U J U B t t'"/ o e
D «uuiöncia, aat van de door de overstroomingen vernielde velden geen landrente is geheven. Een vijfjarig overzigt van de voornaamste uitkomsten van den eigen landbouw der inlandsche bevolking op Java, met uitzondering als voren van de gewesten Batavia Buitenzorg, Soerakarta en Djokdjokarta, wordt aangetroffen in het volgende staatje
Jaren.
1857
1858
1859
1860
1861
Uitgestrektheid der velden, door de bevolking voor eigen cultuur beplant.
Waarvan
met padie.
Bouws van 500 vierk. Rhijnl. roed.
1 839 273
1 882 834
1880 555
1 949 0171/2
2 004 439
1611372
1650 969
1650 605
1 700 1071/,
1 728 247
Opbrengt
dezer velden
in pikols
padie.
31434 214
33 770 324
32 365 595
33 084 052
33 627 395
Gemiddeld van de marktprijzen van den pikol padie in de onderscheidene gewesten.
Van de hoogste marktprijzen.
Van de laagste marktprijzen.
f 2,39
2,67*
2,91
2,98
3.715
f 1,71«
1,62
1,92
1,72
2,29
(i) Over de tweede gewassen tabak en katoen , wordt hieronder afzonderlijk gehandeld, omtrent de laatste cultuur m de vogende paragraaph en wat rlen tnhil- Kot™» • i vi_ . œ , , ^"oulaeiaftWte tabakscultuur. °ft m d e llara8'raflï* betreffende de gouvernements
132
i ™ Tnra. hpstaande riist-pelinrigtingen zijn geeHe
achter, weshalve daarheen wordt verwezen.
i T „ n o )„„ vindt eene geregelde bemesting der velden Bemesting. Alleen in zeer enkele gew te n vind e e l i e ^ ^ k e w i j z e v a ° b e m e s t e n , met dierlijke of plantaardige stoffen plaats ^ ^ t jebru J 3 ^ ^ ^ ^ als dit zoo mag genoemd worden, bestaat m het ™™" padiestroo. Intusschen verbranden van het na den oogst ° P / ^ ^ ° T ^ n 0 o f d e n van gewestelijk bewordt de kunstmatige bemesting der schrale velden door de noota stuur zooveel mogelijk aangemoedigd.
* * . in M U * van ^ ( * ^ T Ä ^ t t s i d l Z bet onderhoud der w = b ; de n o . ' ^ ^ ^ ^ ^ . K ^ waar o y e t o o m ^ ^ ^ ^ ^ e i n d e d e s j a a r g w e d e r * b r u i k b a r e n ^ 0 ^ 2 ^ ^ ! ^ . » ^ « ^ bad plaats in Cheribon, Tagal en Japara. Belangrijker echter waren die in de ondervolgende gewesten.
Samarang. De vroeger meermalen vermelde opdamming der Toentang-rivier heeft in
1861 weder goede diensten bewezen.. , . • v e r s l a „ E O p e n s dein eenige gewesten beOvereenkomstig bet aangeteekende ^ e t j o r i g verslag P « ^ v a n volen opnamen en onderzoekingen is men dit. jaar D g g ffide K e n d i n g . een irrigatiekanaal, dat langs de helling van het £»£ « e n mo(jt_ L a t e r gebergte by Doempil begint, en de I * ^ J ^ ^ S inigattakana.1 reeds in het is bet plan zoodanig gewxjzigd dat men zoude t r ^ h t e n ^ | t o t G 1 H e t Blorasche (Rembang) een begin te doen nemen en voort te zette P kanaal zou niet alleen dienen tot besproeijmg, maar ook voor de vaart 0esc
g e Z r c l e d a — g van dit werk mag men J ^ ^ ^ ^ Ä £ Z2SS » 3?jr*ÏÏ=tt~^ W --n, het b l o d l g d e water later van het kanaal zullen kunnen ontvangen.
~„A„r. ATolünowerd in de rivier Metro een Pasoeroean. In het distriet ^ o , ^ . M a l a g we ^ dam aangelegd, die aan ongeveer 1000 bouns " n c h " » " ° ' . fa t r e g e n t s c t i a p benuttigd werd, het noodige water zal ^ ^ ^ f ^ S ^ kunnen wor! Bangil twee kleine leidingen zijn gegraven, waardoor ongeveer /uu
den besproeid.
^ , , t. » i OIOi ^-r talriike en veelal groote waterleidingen, die door de B^.to». Behalve het herstel der talry k e n « ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ g t a n d Äff?-«• - £ i**aA ~ " i s ,nws
sehen in November andermaal gedeeltelijk bezweken.
K a t o e n c u l t n u r .
„ n «I. « t e r e g . . . w » « â » » k 7 " ' * ' » „ °ôor l.«t meeroadoel mkmklen (S), do voortgezette proeven mot vreemde katoenzaden voor
133
De hieronder volgende staat, toont voornamelijk de uitkomsten aan der inheemsche katoencultuur gedurende de jaren 1860 en 1861 (1).
OEWESTES.
Uitgestrektheid van den aanplant in bouws.
1860. 1861.
Verkregen hoeveelheid katoen in pikols.
1860. 1861.
Verdere bijzonderheden.
Bantam.
Buit enzorg.
IC rawang.
Preanger regentschappen.
540
^heribon.
ïagal.
J'ekalc
barang.
Niet opgegeven.
899
5455
Niet opgegeven.
Niet opgegeven.
715
6 000
»
Niet opgegeven.
6 293
Niet opgegeven.
3000
2523
338
504
807
346
12 707 14267,
Niet opgegeven.
id.
2 984
57 128
Niet opgeAanplantingen van inheemsche katoen worden geven. alleen aangetroffen in het regentschap Tjiringien, doch slechts op kleine schaal. De opvolgelijk ontvangen vreemde katoenzaden, ofschoon met zorg aangeplant, waren niet opgekomen.
Zoo als in 't vorig verslag is gezegd , is het vochtige klimaat in deze residentie voor de katoencultuur ten eenen male ongeschikt.
De aanplantingen (van inheemsche soorten) worden gezegd op aanmoediging van het bestuur op nieuw te zijn toegenomen.
De geringheid van den aanplant moet hoofdzai keiijk worden toegeschreven aan de omstandigheid, dat de plaatsen, alwaar met voordeel katoen kan worden verbouwd, ver van bewoonde streken zijn gelegen, zoodat het product op gioote afstanden te koop moet worden gebragt. De prijzen liepen wegens den ongunstigen oogst van f 20 tot f 25 den pikol.
De uitvoer van katoen, welke zich alleen tot 'plaatsen gelegen op Java heeft bepaald, bedroeg 2666 pikols; terwijl 8869 pikols, meerendeels van plaatsen buiten Java, werden ingevoerd. In't vorig jaar waren deze cijfers 7710 en 15 397.
In den regel oogst men twee of drie maal. De opbrengst verschilt, ook naar mate van de soort van katoen, van 3 tot 8 pikols per bouw. Uitvoer heeft niet plaats; de invoer, meest van Palembang, bedroeg 5744 pikols.
De teelt van (inheemsche) katoen bepaalt zich slechts tot een tweetal districten der afdeelin» Pekalongan; elders in dit gewest is de aankweeking wegens de vele regens, die aldaar gewoonlijk vallen tijdens de katoen te velde staat, al te wisselvallig. Van den opgegeven aanplant mislukten in 1860 72 en in 1861 niet minder dan 260 bouws. De gemiddelde prijzen van het product liepen van f 8 tot f 10 den pikol.
De voor 1861 ontvangen opgavon betreffen enkel de afdeeling Demak en Grobogan, die van 1860 ook nog de afdeeling Samarang. Van elders in dit gewest waren in beide jaren yeene cijfers bekend. De cijfers voor eerstgemelde afdeeling beliepen ten vorigen jare, toen de oogst reeds ongunstig waste
Niet opgegeven.
id.
390
1431
(2) Bij de waardering der in deze aantooning opgegeven cijfers moet in het oog gehouden worden , dat de binnenlandsche handel aan geene contrôle is onderworpen, en men dus genoodzaakt is alleen op de mededeeling van de inlandsehe hoofden af te gaan.
.'•Si
GEWESTEN.
Uitgestrektheid van den aanplant in bouws.
184
Verkregen hoeveelheid katoen in pikols.
Japara.
Rembang.
Soerabaija.
Pasoeroean.
Probolingo.
Bezoekie.
Madioen. 2678
Kedirie. 1010
2056 '/j
679
11 à 12 0001 7440
noemen, 11401 bouws en 51354 pikols. Dit aan- ; merkelijk verschil wordt toegeschreven aan de zeer j ongunstige weersgesteldheid gedurende 1861. In beide jaren was onder den aanplant ook eenig NewOrleans kamoen begrepen. De prijzen waren voor ; den pikol ongezuiverde katoen van f 9,50 tot f 10.
Afgescheiden van den minderen aanplant, een gevolg der reeds vroeg in den oostmoeson ingevallen zware regens, was de opbrengst dit jaar nagenoeg even ongunstig als in 't vorig jaar. De prijzen liepen van f 6 tot f 12 den pikol.
De oogst wordt gezegd beneden het middelmatige te zijn gebleven. De vermindering van aanplant moet hoofdzakelijk worden toegeschreven aan do omstandigheid, dat door het bestuur, als voorzorgmaatregel tegen gebrek aan voedingsmiddelen, waä aangedrongen op het verbouwen van voedselgevende gewassen, als djagong en ketella.
De aanplant — enkel in de afdeelingen Soera' baija, Modjokerto en Grissee — was 9491/2 bouws minder dan in 1860. De opbrengst, ofschoon niet zoo ongunstig als toen, bleef nogtans beneden het middelmatige.
Aanplant van katoen heeft in deze residentie weinig of niet plaats.
Bij uitzondering bedroeg in dit gewest de aanplant meer dan in 't vorig jaar; da oogst echter was even ongunstig.
Onder de opgaven voor 1861 is niet begrepen het regentschap Panaroekan, waaromtrent ditmaal geene cijfers zijn bekend geworden. Alleen wordt molding gemaakt van een aldaar bewerkstelligden aanplant van 37 bouws met New-Orleans katoen, waarvan slechts een product van 58 pond gezuiverde katoefl is verkregen, dat door de bevolking aan de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij is verkocW naar een prijs van f 40 den pikol.
Ten opzigte van de gewesten Banjoewangie. Banjoemas, Bagelen, Kadoe, Patjitan en Madur» zijn geene andere berigten ontvangen, dan dat d« teelt van katoen er bij voortduring hoogst onbe' duidend blijft, vermits de bevolking de voorkeii< geeft aan de teelt van andere tweede gewassen i in Kadoe had dit jaar zelfs geen aanplant va» katoen plaats gehad.
De aanplant was wegens de lang aanhoudend« regens minder dan in 't vorig jaar. Bovendien waä de opbrengst, in verhouding tot den aanplant» mede ongunstiger dan toen. De prijzen liepen valj f 10 tot f 15 den pikol.
7000 Niet opgedreven. Merkbaar trad in deze residentie do tabaks- voo'l de kat.oencultuuï in de plaats.
185
K l a p p e r c u l t u u r .
Was in de vijf voorafgegane jaren (1856 t/m 1860) het aantal klapperboomen op geheel Java (de residentien Batavia, Soerakarta en Djokdjokarta daaronder niet begrepen) achtereenvolgens gestegen van 13 930 323 tot 18 402 721, ook in 1861 nam dat cijfer toe, en beliep bij het eind van dat jaar , volgens de opgave in bijlage lit. P 19 378 219 in welke vermeerdering door alle gewesten werd gedeeld. In sommige residentien, zoo' als Samarang, Rembang en Soeiabaija, bedroeg de vermeerdering zelfs meer dan 100 000 stuks. Van de opgegeven 19 378 219 boomen waren er 7 504 673 vruchtdragende en de overige alle jonge boomen (1). In verband met die uitbreiding is dan ook de handel in olie op Java meer en meer toenemend. Nogtans wordt alleen in Bantam, Patjitan, de Preanger regentschappen, Pekalongan en Bagelen olie voor den uitvoer bereid ; in de overige residentien geschiedt dit alleen voor verbruik. Vooral in de gewesten Bantam en Patjitan legt de bevolking zich meer dan vroeger op de olie-bereiding toe, ten gevolge waarvan de olie aldaar als een groot handelsartikel kan worden beschouwd. Op Madura mag die handel, zoo als meermalen is gezegd, mede belangrijk worden genoemd, vooral met Java's oosthoek, en meer bijzonder met Soerabaija, alwaar men, behalve de klappernoten en klapperolie , groote hoeveelheden katjangolie, djarakolie en katjangkoeken van de hand zet. De opbrengst van eiken boom varieert van 30 tot 60 stuks 'sjaars, naar gelang van de mindere of meerdere zorg aan het schoonhouden van denzelve besteed. Het vervaardigen van olie geschiedt nog steeds op eene gebrekkige wijze door rasping of koking, dan wel door middel van houten persen, waarbij vele oliedeelen verloren gaan. De prijzen van noten en olie loopen zeer uiteen. Zij verschilden voor de noten van f 3,75 tot f 9,00 de 100 stuks en voor de olie van f 23,33 tot f 45,75 den pikol. De oorzaak van den laatsten exceptioneel hoogen prijs is in den bijgevoegden staat lit. P vermeld (2). h
2°. Cultures ingevoerd op hoog gezag of ten gevolge van overeenkomsten door het Gouvernement met particuliere ondernemers aangegaan.
K o f f ij c u l t u u r .
Niettegenstaande de buitengewoon ongunstige weersgesteldheid, voornamelijk tijdens den pluk, waren de uitkomsten dezer cultuur vrij bevredigend, een gevolg van het in de laatste jaren zeer verbeterd toezigt over den aanleg en het onderhoud der aanplantingen, den pluk, enz. De oogst bedroeg, ongerekend de levering uit Soerakarta en Djokdjokarta ' 875 697 pikols, alzoo weinig minder dan die van de jaren 1857 en 1858, toen respectively, mede ongerekend de Vorstenlanden, 882 193 en 897 288 pikols verkregen werden (3). Het verschil met 1860, welk jaar trouwens tot de meest gunstige behoorde, was daarentegen aanzienlijker, zijnde toen, buiten de Vorstenlanden, in het geheel geproduceerd 982 134 pikols, of gemiddeld 1 pikol van de 223 boomen. Dit jaar waren daartoe 254 boomen noodig en in de jaren 1857 en 1858 respectively k 240 en 224.
De oogst van 1859, toen mede over het wear viel te klagen, beliep slechts 724192 pikols of gemiddeld 1 pikol van de 295 boomen. De uitkomsten voor elk gewest afzonderlijk kunnen blijken uit de bijgevoegde aantooningen (bijlagen litt. Q en K), welke onder andere de volgende totalen aanwijzen: het getal huisgezinnen voor geregelde tuinen en boschkoffij afgezonderd bedroeg op geheel Java, met uitzondering van Buitenzorg, Soerakarta en Djokdjokarta, 461358; het getal vruchtdragende boomen, waarvan geoogst is, in dezelfde gewesten 223 301905; de hoeveelheid koffij in het geheel (ook uit Soerakarta en Djokdjokarta) bij de pakhuizen ontvangen, met inbegrip van 459 738 pikols wegens bevonden overwieten 90134 787i3/20 p i k o ! s . s '
voo'
(1) In de afdeelmg Pamakassan op Madura worden bovendien nog gezegd in 1861 aanwezig te zijn geweest 88 406 boomen, waarvan vruchtdragend 44 098. In 't vorig jaar waren deze cijfers 78 499 en 56 404.
(2) Zie ook met betrekking tot den opkoop van widjen en katjang het overzigt der particuliere ondernemingen voor de teelt en het opkoopen van producten (bijlage lit. AA hierachter), aan 't slot.
(S) In 1862 werd slechts eene hoeveelheid van 639 096 pikols verkregen.
186
Tiet getal koflljb -omen, waarvan gemiddeld, buiten de Vorstcnlanden, een pikol koffij
werd verkregen, 254 ; het gezamenlijk bedrag der inkoopsprijzen (1) (daaronder f 48G 882,31» voor de kofflj nit Soerakarta en Djokdjokarta) f 9 385 194,37; de gezamenlijke kosten der koffij uit den oogst van 1861 aan het Gouvernement geleverd f 11 150 861,075; de gemiddelde prijs waarop de pikol koffij aan bet Gouvernement te staan kwam, berekend over de geheele hoeveelheid ontvangen koffij tot aan de afseheepplaatsen, f 12,37. Ofschoon de hoedanigheid van het aan het Gouvernement geleverde product over het algemeen voldoende was, is evenwel de voortdurend vochtige weersgesteldheid m sommige Gewesten en meer bepaaldelijk in Bagelen niet zonder nadeeligen invloed gebleven. Ook vertoonde zich in de afdeeling Ledok (Bagelen), welligt mede ten gevolge der vochtigheid, in de opgeschuurde koffij een kleine zwarte kever, die echter, na eenige weken, zonder belangrijke schade te hebben aangerigt, weder verdween. Zoo als hierboven reeds is aangeteekend, onderging het onderhoud der aanplantingen
n o „ bij voortduring verbetering. Alleen ten aanzien van Bantam en Bezoekie werden daaromtrent bepaalde klagten vernomen, die echter al dadelijk meer naauwlettend toezigt ten gevolge hadden, voornamelijk doordien men er meer op lette dat de bevolking ^durende den arbeid in de tuinen niet met andere werkzaamheden wierd lastig gevallen. Ook in Bagelen iiet het onderhoud te wenschen over; men schreef dit echter toe aan de vele herstellingen en opruimingen, die de bevolking ter zake van den watersnood te verrigten had. Vermits de omstandigheden het in die residentie almede niet hadden toegetaten om de geoogste koffij op de gewone wijze, vóór de inlevering in de pakhuizen , aan eene zorgvuldige sortering te onderwerpen , werd aldaar later nog een afzonderlijk uitzoekloon beschikbaar gesteld van f 0,50 per pikol. Van sommige streken, meer bepaaldelijk van eenige gedeelten van Soerabaija, Pasoeroean en Probolingo , wordt wijders gezegd, dat uit de naburige gewesten, voornamelijk uit Madura, steeds minder hulpplukkers overkwamen, hetgeen te meer in het oog deed springen hoe aldaar het getal koffijboomen in geene verhouding staat tot dat der planters. In het regentschap Malang (Pasoeroean) bedroeg het getal hulpplukkers nog 13 500, en desniettemin moest gedurende den oogst de bevolking van het eene district naar het andere worden gezonden om te plukken. Betrekkelijk Samarang wordt aangeteekend dat de bevolking'met moor ingenomenheid dan vroeger voortging om, waar zulks noodig bleek te zijn, aan de schraalheid der gronden te gemoet te komen door bemesting. De bijplantingen , in de verschillende gewesten gedurende den regentijd van 1861/62 tot stand gebragt,"bedroegen te zamen 18 837137 boomen, waarvan 11772 317 tot aanvulling en inboeting en 7 064 820 tot uitbreiding. Bij voortduring werd bij de bevolking aangedrongen op zorgvuldige bereiding en sortering; maar evenzeer werd voortgegaan om, waar noodig en mogelijk, den arbeid der bevolking te verligten. Zoo werd, ter vergemakkelijking van de levering, voor eenige gewesten weder besloten tot vermeerdering of verplaatsing van inkooppakhuizen, en voor de adsistentresidentie Patjitan , waar de afvoer van het product van de inkoop- naar de strandpakhuizen tot dusverre plaats vond in heeredienst, werd magtiging verleend om, ingaande met 1°. January 1862 , de bevolking van die heeredienst te ontheffen, en voor het vervoer van de koffij met eenèn aannemer te contracteren, in voege als zulks in de overige gewesten geschiedt , met uitzondering van de Preanger regentschappen, waar de planter zelf het product voor een groot gedeelte met eigen transportmiddelen naar de afscheeppakhuizen afvoert. De in laatstgenoemd gewest genomen proef, om in afgeschreven tuinen op nieuw koffij te planten, werd dit jaar in onderscheidene. districten, waar weinig tegalgronden aanwezig zijn, met goed gevolg voortgezet. De op deze wijze in 1859, 1860 en 1861 aangelegde plantsoenen stonden krachtig en beloofden een langen levensduur. Ook is men in eenige districten van Samarang en Pekalongan begonnen met het op nieuw beplanten van reeds vroeger verlaten tuinen, welke proeven almede een gunstig resultaat doen verwachten. De ten vorigen jare in de Preanger regentschappen genomen maatregel ter aanwinning van voor de koffijcultuur zoo gewenschten boschgrond, door het beplanten der afgeschreven
(1) Aan de bevolking werd ook in 1861 weder f 0.50 per pikol meer betaald dan in het vorig jaar; de normale inkoopsprijs voor die hoeveelheid was namelijk, na aftrek van landrente en transportkosten i H {Indisch Staatsblad 1860 , n». 109«), tegen f 10,50 in 1860 en f 10 in 1859. Voor de jaren 18W:, 1863 en 1864 is de prijs bepaald op f 11.50 {Indisch Staatsblad 1861, n°. 122, 1862, n°. 78 , en 1863 , n . 78).
/ 137
tuinen met snel opschietende boomsoorten, werd dit jaar over eene uitgestrektheid van 131 bouws voortgezet (1). Het denkbeeld, om dit middel ook in de overige gewesten toe te passen, maakte bij het eind van 't jaar nog een punt van overweging uit bij de betrokken hoofden van gewestelijk bestuur. Uit Bezoekie wordt intusschen berigt, dat in het regentschap van dien naam de verlaten koffijtuinen met kratok plegen te worden beplant, welke slingerplant, den bodem bedekkende, het opschieten van alanf-alano- niet alleen belet, maar tevens den grond weder vet maakt. De vrucht dezer plant wordt door de bevolking gegeten en de bladeren dienen tot veevoeder. Overeenkomstig het' ten vorigen jare aan de Indische Regering ter overweging aanbevolen denkbeeld om in het belang der koffijcultuur een geschikt ambtenaar naar Ceylon af te vaardigen, teneinde plaatselijk de oorzaken na te gaan van de zoo aanzienlijke koffijproductie aldaar, werd bij Indisch besluit van 19 Augustus 1861, n°. 28, zoodanige zending opgedragen aan den adsistent-resident C. W. P. A. VAN SPALL, die daaraan nog vóór het einde des jaar3 gevolg gaf. Een onderzoek nopens den toestand der kaneelcultuur op gemeld eiland zou mede tot zijne taak behooren (2). Naar aanleiding van eenige aan de Indische Regering gerigte vragen met betrekking tot de vrijwillige koffijaanplantingen, of zij zich namelijk meer algemeen begonnen voor te doen, of zij zich uitbreidden, en in het bijzonder, of de in den laatsten tijd toegekende hoogere betaling aan de bevolking voor de door haar aan het Gouvernement geleverde koffij kon worden geacht invloed op deze aanplantingen te hebben uitgeoefend, werd door den directeur der cultures berigt : n dat in de residentie Tagal en de bergdistricten vrijwillige aanplantingen van koffijboomen op kleine schaal worden aangetroffen, die zich echter niet merkbaar uitbreiden; » dat in de residentie Samarang in vele dessa's koffijboomen worden gevonden, welke men den naam van vrijwillige aanplantingen gegeven hoeft, maar dat daaraan die naam niet kan gegeven worden, aangezien zij niet vrijwillig door de planters, maar op last der dessahoofden zijn daargesteld; » dat de in 1854 en 1855 aangevangen vrijwillige aanplanting in Selokaton (residentie Samarang) eer af- dan toeneemt; » dat in de afdeeling Modjokerto (residentie Soerabaija) zeer verspreide en weinig beduidende vrijwillige koffijaanplantingen voorkomen ; » dat in Probolingo, in de bergdistricten Tenger en Kandangan, onverpligto koffijaanplantingen als volkscultuur worden aangetroffen, die zich in de laatste jaren meer uitbreiden ; » dat in een paar districten van Banjoemas eenige weinig beteekenendo vrijwillig door de bevolking tot stand gebragte koffijaanplantingen worden gevonden , die reeds bestonden vóór de verhooging der betaling ; »dat in de af deelingen Poerworedjo.en Ledok (residentie Bagelen) koffijaanplantingen bestaan, welke onverpligt en als volkscultuur zijn in het leven geroepen ; »dat in Kadoe hier en daar vrijwillige aanplantingen worden gevonden, waaraan slechts weinig uitbreiding wordt gegeven; » dat in Madioen en Kedirie aanplantingen van paggerkoffij bestaan, welke men ze<H dat ontstaan zijn door den meerderen of minderen invloed der inlandsche hoofden ; » dat dergelijke, echter zeer onbeduidende aanplantingen zijn tot stand gebragt in de gebergten van Pangool en Semanten (Patjitan)." Voorts wordt medegedeeld, dat in Banjoemas, Bagelen en Patjitan eenige invloed viel waar te nemen van de verhoogde betaling der koffij op de aanplantingen ; terwijl do directeur der cultures, met betrekking tot de Preanger regentschappen ten deze berigt dat de gunstige werking van de gedurige verhooging der betaling zeer blijkbaar was : » vele planters [aldaar] plukken , droogen en bereiden thans hunne eigene vruchten en dulden niet meer dat anderen dezelve plukken. Zij beginnen van lieverlede de door hen geplante en onderhouden boomen als hun eigendom te beschouwen." Eindelijk vermeldt genoemde hoofdambtenaar, dat in de residentie Pasoorooan ge
(1) Zie nopens het beloonen van dezen aanplant enz. de 3de noot op bladz. 115 van het vorig verslag.
(2) Benige mededeelingen nopens de resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de Javasche Courant van 17 December 1862 [Staats-conrant van 28 Januari) 18G3). De vraag is thans in overweging, in hoeverre de resultaten van nut zouden kannen zijn voor Java. Intusschen is onlangs met het Indisch .Bestuur in overleg getreden nopens het doen instellen op Java zelf van een grondig en opzettelijk algemeen onderzoek der zaak. Vergelijk § i der Memorie van Beantwoording betreffende het wets-ontwerp tot deflnitive vaststelling van hoofdstuk IX der Staatsbegrooting voor 1863 (zittiDg 1802/63 . n". XCIII).
35
138'
durende den planttijd van 1861-1862 geene nieuwe tuinen op hoog gezag zijn aangelegd, noch aanplantingen bevolen. De bevolking legt jaarlijks, zonder aansporing van het bestuur, nieuwe aanplantingen aan, welke na een of twee jaren gretig koopers vinden. »Deze zucht tot uitbreiding," zegt de resident, »kan niet dan op hoog gezag worden tegengegaan."
Het gebruikelijk vijfjarig overzigt van de uitkomsten dezer cultuur volgt hieronder.
Jaren.
1857
1858
1859
1860
1861
Getal
vrucht
dragende
boomen,
van welke
geoogst is.
212 063782
200 726 007
212 669 492
218 678 781
223 301 905
Verkregen hoeveelheid koffij zonder de bij het ledigvallen der pakhuizen bevonden overwigten.
Pikols.
895 062
896 144
735 587
988 636
896 750
Hoeveel
heid koffij
in het
geheel bij de
pakhuizen
ontvangen.
Pikols.
900 937
908 520
746 399
998 643
901 347
Gezamen
lijke
kosten van
de koffij
aan het
Gouverne
ment
geleverd.
f 8 586 017
9 066 892
8 495 515
11 596 077
11150 861
Gemiddelde prijs, waarop de pikol koffij aan het Gouvernement te staan kwam, berekend over degeheele hoeveelheid ontvangen koffij, tot aan de afscheepsplaatsen.
9,53
9,98
11,38
11,61
12,37
Opbrengst
van de
in Nederland
geveilde koffij
per pikol. (1*
Bruto.
f45,81%
37,227,0
45,07%
46,49%
47,75%,
Netto.
f37,95
29,67%
37,41%
38,52%
39,69%
S u i k e r c u l t u u r (2)«
De uitkomsten dezer cultuur waren ook in 1861 zeer bevredigend. De opbrengst toch beliep over den geheelen aanplant van 38 527 bouws, die op Madura ter grootte van 300 bouws daaronder niet begrepen, 1 696 19923/100 pikols of per bouw gemiddeld 442/100 pikols; eene uitkomst, die, wat het totaal cijfer betreft, alleen werd overtroffen m de jaren 1860 en 1858, toen respectivelijk verkregen werd 1 764 5053/100 en 1 703 48354/]00 plkols, doch wat aangaat de opbrengst in verhouding tot den aanplant, alleen minder was dan in 1860, toen namelijk de gemiddelde opbrengst per bouw beliep 4577/100 pikols (3). De mindere opbrengst dan in het vorige jaar, waarin alleen door Japara, Madura en Probolingo niet werd gedeeld, was nagenoeg uitsluitend het gevolg van de menigvuldige reeds in den maaltijd ingevallen regens. De residentie Pasoeroean verkreeg weder de hoogste opbrengst, gemiddeld 5878/100 pikol per bouw, tegen 61B7/i00 pikol in 1860 en 5420/100 pikol in 1859. In de overige, gewesten was de opbrengst per bouw in eene afdalende reeks als volgt : Probolingo 5028/100, Soerabaija 4757/100, Bezoekie 4385/100, Japara 41BB/100, Madioen 4040/100, Cheribon 3640/100, Pekalongan 363l/]00, Kedirie 3459/100 , Rembang 3420/100, Tagal 32H/100, Samarang 3069/100 en Banjoemas 239/100 pikols, al welke cijfers, met uitzondering van die
(1) Blijkens het vorig verslag, Mack. 119, 3de noot, zoude in 1862 eene proef worden genomen met den verkoop van Java-koffij te Batavia. In verband met de uitkomsten der toen gehouden veiling van 50 000 nikols is de Gouverneur-Generaal gemagtigd ook in 1863 eene gelijke hoeveelheid op Java te doen ver-, Lopen. De in 1862 behaalde prijzen waren in de veiling van September f 40,39 en in die van December f 42,56 per pikol.
(2) Vergelijk ook de stukken betrekkelijk het in 1857 afgeloopen onderzoek omtrent de suikercultuur op Java, gedrukt onder II n°. 133c en LIX van de zitting 1862/2863.
(«) De opbrengst van 1862 was ruim 1 684 046 pikols.
139
voor Probolingo, Japara en Madura, lager waren dan in het vorig jasy. Bij de suikeronderneming op Madura, welker eigenaren weder vergunning erlangden om op den bestaanden voet (zie het verslag over 1858, bladz. 112) ook in 1861 voort te werken, was de opbrengst ditmaal het laagst, namelijk 22y2/100 pikols per bouw, tegen 3223/100 pikols in 1860 (1). De overige uitkomsten der suikercultuur, zoowel gezamenlijk als voor elk der genoemde gewesten afzonderlijk, kunnen blijken uit de als naar gewoonte bijgevoegde aantooning (bijlage lit. S), welke onder andere de navolgende totalen aanwijst : getal suiker-inrigtingen 97 ; getal suikerrietplantende huisgezinnen 196 456 ; gezamenlijk bedrag der door hen genoten betaling f 4 304 692,335; gemiddeld per huisgezin f 21,91; gemiddeld per bouw f 110,87; hoeveelheid suiker aan het Gouvernement geleverd 877 313 67/100 pikols; ter beschikking van fabrikanten verbleven 825 76356/100 pikols; kosten der geleverde suiker in het geheel f 8 506 417,995 en gemiddeld per pikol f 9,69. Aan het verslag van den directeur der cultures worden voorts, ten vervolge op vroegere mededeelingen, nog de volgende bijzonderheden ontleend.
Aanplantingen en onderhoud. Zooveel mogelijk worden de aanplantingen op de eigen gronder der dessa's bewerkstelligd. Ofschoon de staat der aanplantingen over het algemeen gunstig was te noemen, kon niettemin, door de slechte weersgesteldheid gedurende den maaltijd , van vele aanplantingen het riet niet in tijds worden vermalen, waardoor ook de teruggave der velden aan de bevolking voor den aanplant van rijst en tweede gewassen werd vertraagd. De bevolking , die tot dusver deswege geenerlei schadeloosstelling ontving, zal echter voortaan • wegens het derven der tijdige beschikking over die velden eene tegemoetkoming erlangen. Het onderhoud der aanplantingen, waarvoor over het algemeen 3 tot 6 man per bouw beschikbaar zijn, bepaalt zich hoofdzakelijk tot het maken der benoodigde wegen en het graven van goten, het besproeïjen van den grond, het maken van voren en goten voor het planten der stekken en het maken van paggers, waar zulks blijkt noodig te zijn. De aangevangen proeven met bemesting der velden worden hier en daar voor rekening der betrokken fabrikanten voortgezet.
Plantloon. Bijna overal werd door de bevolking aan plantloon genoten f 2.915 per pikol suiker bij eene productie tot 30 pikols per bouw; f 2,085 van iederen pikol daarenboven tot 40 pikols per bouw, en f 1,25 van iederen pikol suiker boven de 40 pikols per bouw (2). Alleen bij een tweetal fabrieken (1 in Japara en 1 in Soerabaija) genoot de bevolking slechts plantloon tot een maximum van 30 pikols per bouw. Overeenkomstig het bepaalde bij het Indisch Staatsblad 1851, n°. 53, wordt het plantloon uitbetaald in drie termijnen, als: na afloop der aanplantingen, na de taxatie van het riet en het overige nadat de oogst bekend is.
Vervoer. Ten vervolge op hetgeen met betrekking tot dit onderwerp in het vorig verslag is aangeteekend, verdient hier te worden vermeld de in September 1861 op verzoek der Indische Eegering aan haar verleende magtigïng, om, des noodig oordeelende, de betrokken hoofden van gewestelijk bestuur in te lichten aangaande de opvatting der laatste alinea van § 18 der algemeene grondslagen, ten effecte, dat aan de handhaving van het daarbij gestelde beginsel, dat het transport van riet naar den molen enz. geschiedt zonder eenige tusschenkomst van het bestuur, niet behoeft in den weg te staan de aanmoediging van het transportwezen door den zedelijken invloed van het bestuur. Van deze magtiging werd door de Indische Eegering gebruik gemaakt bij de aanschrijving, opgenomen onder n°. 1107 van het Bijblad op liet Staatsblad van Nederlandich Indie.
Dagloonen. Onder verwijzing naar de te dezer zake gedane mededeelingen in 't vorig verslag, valt ditmaal alleen te vermelden het Indisch besluit van 12 November 1861,
(1) Bedoelde eigenaren hellten zich toen tevens bereid verklaard tot eene contracts-verlenging op de nieuwe voorwaarden voor den tijd van 10 jaren, aanvang nemende met de aanplanting iri 1862.
(2) Bij de regeling^ van Mei I860, maar vooral bij de gewijzigde van Julij 1863. zijn hoogere plantloonen vastgesteld.
140
n". 13 (Bijblad op het Indisch Staatsblad n°. 1109), waarbij, in voldoening aan § Î8 (2de alinea) dor algemeene grondslagen, voor elke residentie (en daarbij voor enkele gewesten tot een hooger bedrag dan tot nog toe werd uitgekeerd) de loonen worden vastgesteld, door de suikerfabrikanten te voldoen aan de hun van gouvernenientswege verstrekt wordende arbeiders. Uit aanmerking van het zeer uiteenloopende dier loonen en voorwaarden, zelfs voor nevens elkander gelegen gewesten, werd de onderwerpelijke regeling slechts als een voorloopige maatregel aangemerkt, en aan den directeur der cultures opgedragen om de werking van een en ander naauwkeurig te doen gadeslaan en hieromtrent ter gelegener tijd berigt te doen. Op nieuw wordt echter verklaard, dat de fabrikanten zich steeds meer en meer beijveren om in de behoefte aan werkvolk geheel door eigen middelen te voorzien. De directeur der cultures deelt wijders mede dat, bij het toenemen van den vrij willigen arbeid op de suikerfabrieken, thans noch koelies noch transportmiddelen meor op zulke aanzienlijke afstanden als vroeger tot het verleenen van hulp wor len opgeroepen.
Bereidingswijze en machinerien. Behalve dat weder bij meerdere fabrieken verbeterde bereidingstoestellen in werking kwamen, werden nog bij een tweetal ondernemingen verbeteringen aangebragt van anderen aard. Zoo werd aan eenen fabrikant in Tagal vergunniüg verleend tot aanwending van een door hem opgerigt vervoerbaar stoornpompwerktuig voor de besproeijing der aanplantingen. Op eene andere fabriek in Soerabaïja werd toegepast een door den administrateur uitgedacht veiligheidstoestel van eenvoudige zamenstelling, bestaande in het plaatsen van eene valdeur achter het waterwiel, door middel waarvan de riet-insteker gelegenheid heeft om bij het geringste ongeluk, door slechts aan een koperdraad te trekken , het waterwiel en cevolgelijk ook de cylinders onmiddellijk en zonder stoornis te doen stoppen. Zoowel op deze uitvinding als op eenige door den Utrechtschen hoogleeraar G. J. MULDER aanbevolen nieuwe chemische bereidingsmiddelen werd van gouvcrnementswege de aandacht geve tigd der verschillende suikerfabrikanten. Voorts werden onderscheidene verzoeken ontvangen ter bekoming van octrooi voor de invoering van de eene of andere verbeterde bereidingswijze, of om vergunning tot het nemen van proeven daarmede; doch geen derzelve is voor inwilliging vatbaar geoordeeld, vermits de adressanten niet hadden voldaan aan de octrooi-bepalingen (Indisch Staatsblad 1844, n°. 28 , en 1851, n°. 8), of wel omdat de opgegeven uitvindingen of verbeteringen, na voorloopig onderzoek, niet als zoodanig konden worden aangemerkt. Ten aanzien van het procédé Montclar kan, ten vervolge op het vermelde in 't vorig verslag, worden aangeteekend, dat de resultaten der daarmede genomen proeven nog uiteenloopende waren.
Keuring. De keuring der voor het Gouvernement bestemde suiker geschiedt bijna overal door de plaatselijke agenten van de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij, ten overstaan van den, betrokken fabrikant of diens lasthebber. De suiker afkomstig van Madioen wordt door eene daartoe van bestuurswege benoemde commissie in 's lands pakhuis te Ngawie gekeurd. Over de keuring zijn dit jaar slechts drie quaestien gerezen, welke echter, na herkeuring der suiker door wederzijds gekozen scheidslieden , zonder verdere moeijelijkheden werden beëindigd.
Contracten. Een achttal contracten, die met den oogst en de afrekening van het jaar 1860 (ultimo Mei 1861) waren ten einde geloopen , werden voor een korten termijn verlengd op de voorwaarden van het modelcontract, gearresteerd bij gouvernementsbesluit van den 16den October 1858, n°. 3, met weglating echter van de daarbij voorkomende toezegging van hulp in het verkrijgen van rietsnijders en fabriekarbeiders. De reden dier weglating is in het vorig verslag bladz. 119 vermeld.
Nieuwe suikerregeling. (Algemeene grondslagen.) (1) Met de ten-uitvoer-legging van
(2) Zie de gedrukte stukken der zitting 1859/00, n°. 1XXXVI, en de n°. 945, 1203 en 1212 van het Bijllad op iet Staatsblad van Nederlandsen lndie. Zie ook het aangeteekende hiervóór onder de rubrieken * Yervoer" en » Dagloonen".
141
deze regeling werd in 1861 ijverig voortgegaan. Nadat bij Indisch besluit van 27 January 1861, n°. 2, het tot die regeling behoorende model-contract bij verlenging met enkele wijzigingen, die echter niet de beginselen betroffen en daarom ook niet aan 'sKonings goedkeuring werden onderworpen, was gearresteerd, en na de ontvangst der van de hoofden van gewestelijk bestuur fabrieksgewijze gevraagde inlichtingen, werd onmiddellijk met de opmaking en verzending ter sluiting van de concepten een aanvang gemaakt, met het gevolg, dat bij het einde des jaars nog slechts weinige contracten bij de directie der cultures in behandeling bleven. Behalve de ondernemingen Tedja op Madura (zie de noot hierboven) en Pangka in Tagal, voor welke het nieuwe contract, aanvano- nemende met de aanplanting van 1861, bereids in 1860 was goedgekeurd, hadden zich, binnen den bij § 23 der nieuwe regeling gestelden termijn (1°. Mei 1861) tot eene (tienjarige) contractsverlenging op de nieuwe voorwaarden nog bereid verklaard de eigenaren van 86 ondernemingen. De 8 ondernemingen-, waarvan de eigenaren alzoo door niet tijdige toetreding het regt op verlenging hunner contracten verbeurden , waren :
Bandjardjawa in
Tjomal »
Pagongan »
Wonopringo »
Waroe »
Krian »
Boedoewan »
Pesantran »
Van de bereids toegetreden contractanten kwamen echter een zevental weldra op die toetreding terug, verklarende de nieuwe voorwaarden onmogelijk in haar geheel ta kunnen aannemen. Het waren de eigenaren der navolgende ondernemingen :
Klaling in Japara, waarvan de overeenkomst eindigt met den oogst van 1861.
Toelies » Rembang »
Waringin-Agong in Rembang «
Kalibagor in Banjoemas »
Kalimatti » Pekalongan »
Seragi » » »
Soerawinangon in Cheribon »
Met het oog op § 32 der algemeene grondslagen maakte het bij de Indische Regel-'ng een punt van overweging uit, in hoe ver voor deze laatste ondernemingen gedurende korteren of längeren tijd eenige meer voordeelige voorwaarden konden worden toegestaan (1). Ten aanzien der eerstbedoelde 8 ondernemingen werd het nemen van bepaalde maatregelen voor 's hands onnoodig geoordeeld, vermits de beide vroegst expirerende van die contracten eerst met den oogst van 1863 eindigden (2), en voor de te volgen handelwijs welligt nog bij tijds een maatstaf zou kunnen worden aangegeven door de destijds voorgenomen regeling der wijze aan uitgifte van cultuurcontracten. In afwachting dezer regeling werd het tevens wenschelijk geoordeeld , nog geene uitvoering te geven aan § tl der algemeene grondslagen, en werd de Gouverneur-Generaal
(1) Blijkens § 5 der Memorie van Beantwoording betreffende het wets-ontw»rf tot definitive vaststelling van hoofdstuk IX der Staatsbegrootmg voor d863, was destijds reeds voor 5 dezer en dernemingen (op min of meer gewijigde voorwaarden) gecontracteerd. Later is dit ook voor Klaling hot geval geweest, zijnde door den eigenaar van Soerawinangon van de verlenging van zijn contract afgezien.
(2) Uit de in de voorgaande noot aangehaalde Memorie van Beantwoording kan blijken , dat ten aanzien van deze twee ondernemingen later het noodige is verordend. Voor het geval het Indisch Bestuur in dezen niet reeds tot handelen is genoopt geworden, zal echter op beide ondernemingen , even als op al de vorige , worden toegepast het Koninklijk besluit van 20 Julij 1863 , lit,- H3. Zie het slot der 2de hierachter volgende noot.
Tagal, waarvan de overeenkomst eindigt met den oogst van 1863
» » » » » » » » » 1863
» » »
Pekalongan, » »
Soerabaija, » »
» » n
Bezoekie, » »
Kedirie, » »
»
»
»
»
»
»
n
»
»
»
»
»
»
!J
»
»
»
»
»
V
»
»
H
M
»
»
»
»
»
»
»
1)
»
»
))
J)
1869
1867
1866
1866
1872
1870
II » »
Il H »
11 II »
)1 1) 1)
1) » »
B 1) 'l
i) ii » » 1861.
n » » » 1861.
n » » D 1861.
» « » » 1862.
» » » » 1863.
» » » » 1872.
36
142
mitsdien uitgenoodigd voor 's hands geene uitbesteding van nieuwe ondernemingen te doen plaats hebben (1). Uit gelijken hoofde werd voorloopig buiten beschikking gelaten een in Maart 1861 aan den Koning ingediend adres van verschillende suikercontractanten en handelsfirma's op Java, strekkende om, met instandhouding van de in de nieuwe suikerregeling nedergelegde beginselen, zoodanige wijzigingen in de contractsvoorwaarden te bekomen, als zouden kunnen leiden om sommige bezwaren, bepaaldelijk die welke voor minder producerende fabrieken hoogst drukkend zijn, uit den weg te ruimen (2), In verband met het bij § 8 der algemeene grondslagen aangenomen beginsel van uitbreiding van aanplant, daar waar zulks in verband met de krachten der bevolking en de beschikbare gronden zonder bezwaar kan geschieden, werd dit jaar bij een zestiental fabrieken de navolgende uitbreiding toegestaan, als :
bij twee fabrieken in Cheribon, gezamenlijk van 710 op 800 bouws;
» drie » » Samarang, » » 1300 » 1600 »
» vier » » Japara, » » 1500 » 1850 »
» twee » » Rembang, » » 300 » 500 »
» eene fabriek » Soerabaija, » 350 » 400 »
» twee fabrieken » Pasoeroean, » » 442 » 510 »
» « » » Probolingo, » » 800 » 1080 »
Sedert de afkondiging der meergenoemde suikerregeling tot bij het eind van 1861 waren zeven verzoeken om nieuwe suikercontracten ontvangen, waarvan 3 voor Pasoeroean, 3 voor Japara, en 1 voor Tagal. Op alle werd echter, in verband met het aangenomen beginsel van uitbesteding, afwijzend beschikt.
Verkoop van suiker. Even als in de drie voorafgegane jaren, deed het Gouvernement dit jaar weder 100 000 pikols suiker te Batavia verkoopen, waarvan in September 40 000 en in December 60 000 pikols. Bij de eerste veiling werd gemiddeld verkregen f 15,381/8 per pikol, en bij de tweede f 16,18 31/g0, beide prijzen berekend naar het standmonster n°. 16. In 't vorig jaar waren deze prijzen f 16,25 en f 16,06; in 1859 f 17,15 en f 15,58 en in 1858 f 17,84.en f 18,23 (3).
Particuliere teelt. Overeenkomstig de bepalingen, opgenomen in het Bijblad op het Indisch Staatsblad, onder n°. 380, werd dit jaar aan veertien ondernemers, in contract met het Gouvernement, vergunning verleend om het door de bevolking voor hen vry
(1) Het tot de nieuwe regeling behoorende model-contract voor eene nieuwe onderneming was, met dezelfde wijzigingen als in 't model-contract bij verlenging, gearresteerd bij Indisch besluit van 30 Maart 1861 , n°. 8 , verg. n°. 945 en 1212 van het Btjilad op het Staatilad van Nederlandsch Indie.
(2) Op grond van de daartoe bestaande noodzakelijkheid is bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 3 Februari) 1862, n". 1 , onder nadere en sedert verleende goedkeuring des Konings, magtiging verleend, om aan de suikerfabrikanten in contract met het Gouvernement, voor zoover zij zich tijdelijk in geldelijke verlegenheid bevinden, echter alleen voor het oogstjaar 1862, een voorschot uit 's lands kas te verleenen van f 70 op eiken voor hen met suikerriet beplanten bouw, welk voorschot vóór het einde van het oogstjaar zal moeten worden terugbetaald in suiker dan wel in geld, in beide gevallen met bijrekening eener rente van 6 ten honderd 'sjaars. Vergelijk § 6 der Memorie van Beantwoording betreffende het eerste wet-ontwerp tot vaststelling van hoofdstuk IX der Staatsbegrooting 1863 (n°. I I , 133 van de gedrukte stukken der zitting 1862/63). In verband met hetgeen bij deze en andere gelegenheden tegen bijzonderheden der nieuwe suikerregeling uit Indie, zoo van regeringswege als van de zijde van vele der betrokken ondernemers was aangevoerd, is die reo-eling bij 's Konings besluit van 20 Julij 1863 lit. H 3 in dier voege gewijzigd, dat aan de meest dringende der geopperde bezwaren, in het belang der Indische bevolking, aan de ondernemers is te gemoet gekomen. Vergelijk n". XVII van de stukken der zitting 1863/64, • zoomede Indisch Staatsblad 1863, n°. 118, l\d en 177.
(3) De uitkomsten der in 1862 op Java gehouden veilingen van respectivelijk 75 000, 50 000 en 75 000 pikols suiker zijn van voldoend gunstigen aard geweest, om voor 1863 op op niouw eene hoeveelheid van 200 000 pikols in Indie te doen verkoopen.
143
willig aangeplante suikerriet op hunne fabrieken te verwerken, na afloop van de vermaling van het riet der gouvernements-aanplanting (1). De particuliere aanplant ten behoeve dezer ondernemers beliep gezamenlijk 1882 3/^ bouws, waarvan 654 I/4 bouws voor twee ondernemers in Madioen, 423 voor drie (2) in Cheribon, 280 voor twee in Rembang, 275 voor vier in Tagal, 128 I/2 v o o r een in Banjoemas en 122 voor twee in Probolingo. Het cijfer der van deze aanplantingen verkregen pikols suiker kan echter niet worden opgegeven. Bovendien telde men in 1861, blijkens het thans ontvangen, meer volledig (3) overzigt der verschillende op Java en Madura aanwezige particuliere ondernemingen voor de teelt en het opkoopen van producten buiten contract met het Gouvernement, als bijlage lit. AA bij dit verslag gevoegd, op geheel Java, met uitzondering van de gewesten Batavia, Buitenzorg, Soerakarta en Djokdjokarta, nog 48 particuliere suiker-ondernemingen, waarvan:
1 in de Preanger regentschappen, waarv. wordt opgegev. eene productie v. 10 pik. ;
13 » Cheribon, voor 12 van welke n n »
3 n Tagal, waarvoor » » ,,
1 » Samarang, » » » »
1 » Japara, » » » »
3 » Soerabaija, » ,, „ „
1 » Pasoeroean (productie niet opgegeven) »
2 » Probolingo, waarvoor n H »
» » Bagelen, » » » ,,
22 » Kadoe, voor 18 van welke » » »
Te zamen 48 ondernemingen, voor 42 van welke wordt opgegeven eene productie van 66 424s7100 pik.
Ofschoon niet uitsluitend de particuliere teelt van suikerriet betreffende, verdienen te dezer plaatse toch te worden vermeld :
a. het Indisch besluit van 30 April 1861, n°. 3, waarbij, op grond van de duidelijke bewoordingen van Indisch Staatsblad 1838, n°. 50, volgens welke » tussehen Javanen en anderen, geene Javanen zijnde, of tussehen Javanen en hunne regenten en hoofden," geene dan geregistreerde (en bij gevolg enkel schriftelijke) overeenkomsten bestaanbaar zijn, afwijzend is beschikt op het adres van een der suikercontractanten in Madioen, onder andere daartoe strekkende, dat voor zooveel noodig verklaard worde, dat het opmaken van schriftelijke overeenkomsten met de inlandsche bevolking voor den aanplant van producten voor de Europesche markt, en derzelver aanbieding ter registratie facultatief wordt gelaten ; met andere woorden dat de bedoelde overeenkomsten ook mondeling kunnen worden aangegaan.
Ten opzigte van de bij voormeld adres betoogde wensehelijkheid eener bepaling, krachtens welke aan de inlandsche bevolking dezelfde vrijheid zou worden gelaten om producten voor de Europesche markt te planten, wanneer zij zonder contract en zonder voorschot werkt, als wanneer zij producten voor eigen gebruik verbouwen wil, zonder dat ter zake eenige onderzoekingen of formaliteiten zouden behoeven plaats te hebben, welke niet voor de teelt van inlandsche gewassen zijn voorgeschreven, werd door den Gouverneur-Generaal geenerlei voorziening noodig geoordeeld, naardien bij geene bepaling aan de inlandsche bevolking de teelt van suikerriet en tabak voor eigen rekening was verboden.
» 24 4 1 0 % ,
.. 8 420 (4)
» 192
» 800
.» 3 786
» 15106
» 900
». 12 800
»
»
n
»
»
»
»
n
(1) Zoowel volgens de regeling van Junij 1860 als volgens de gewijzigde van Julij 1863 is de verwerking «p dezelfde fabriek van ander riet dan van den gouvernementsaanplant voor alsnog verboden.
(2) Bij eene dezer drie ondernemingen is het particulier product afkomstig van het huurland -Blender, en ss zij uit dien hoofde met opgenomen in bijlage lit. AA.
(3) Zie de eerste noot op bladz. 120 van het vorig verslag
(4) Voor een gedeelte is hieronder ook begrepen het product van het in 1861 nog op publieke veiling verkochte riet der fabriek Pangka. *
144
Intusschen werd bij besproken besluit den betrokken resident aanbevolen om bij de toepassing der boven aangehaalde publicatie [Indisch Staatsblad 1838, n°. 50) omtrent de belangen r de regten en verpligtingen van de bevolking in geen verder onderzoek te treden dan daartoe noodig is, en om voorts te vermijden alle niet volstrekt gevorderd wordende formaliteiten.
b het Indisch besluit van 30 April 1861, n». 32 (Bijblad op het Indisch Staatsblad n» 1090) houdende aanbeveling om bij het registreren der onderwerpelijk bedoelde overeenkomsten naauwkeurig na te leven de voorschriften van Indisch Staatsbladl838,n<>50-niet toe te laten de toekenning van percenten door particulieren aan de inlandsche hoofden ter zake van hunne bemoeijing met werkelijk vrijwillige cultuur; en om, bij de beoordeeling van den duur der te sluiten overeenkomsten, binnen de bij gemeld Staatsblad gestelde grenzen, te letten zoowel op de belangen der inlandsche bevolking, als daarop, dat zii zich niet aan hare verpligtingen jegens het Gouvernement onttrekke. _ Naar aanleiding van de in 't vorig verslag (bladz. 22) bedoelde gebeurtenissen m Cheribon (1) werd de nieuw opgetreden resident van genoemd gewest, bij Indisch besluit van 17 Julij 1861, n°. 3, gemagtigd om de overeenkomsten, welke particulieren met de inlandsche bevolking in strijd met bestaande regeringsvoorschriften voor den aanplant van suikerriet hadden aangegaan, voor den tijd van één jaar goed te keuren en te registreren, wanneer het bleek dat die overeenkomsten overigens met vrijen wil der partijen waren aangegaan, en zij niets bevatteden, hetwelk strijdig was met de belangen der bevolking, of aan de van regeringswege ingevoerde cultures schade zoude kunnen toebrengen. Tevens werd de resident aangeschreven te zorgen dat geene nxeuwe overeenkomsten wierden gesloten, de strekking hebbende om de bestaande vrijwillige aanplantingen van suikerriet nog verder uit te breiden (2). In verband met het bij deze gelegenheid aan het opperbestuur gedane voorstel tot regeling der particuliere teelt van producten voor de Europesche markt, is vervolgens bij Indisch besluit van gelijke dagteekemng, n°. 4, in afwachting van de omtrent dit voorstel te nemen beslissing, het beginsel aangenomen, om voor 's hands de oprigting van particuliere suikerfabrieken niet toe te laten waar zulks aan de gouvernements-smkercultuur mögt kunnen schaden. Vermits intusschen de denkbeelden van het opperbestuur op het stuk der gouvernements- en particuliere cultuur juist het onderwerp hadden uitgemaakt eener aanschrijving'aan het Indisch Bestuur van den 6den Julij te voren, werd, in afwachting van antwoord hierop, het ontvangen voorstel voorloopig in advies gehouden, en de GouverneurGeneraal uitgenoodigd om de onderwerpelijke aangelegenheid te doen blijven in den staat, zoo als zij bij de aangehaalde besluiten voorloopig was geregeld (3). Ten slotte volgt hier, in navolging van vroeger, een vijfjarig overzigt van de voornaamste uitkomsten der gouverncments-suikercultuur. •
(!) De hiertoe betrekkelijke stukken zijn aan de Tweede Kamer der Staten-generaal medegedeeld en gedrukt onder n°. CVII van de zitting 1861/62.
(2) Zie nopens de wijziging der publicatie van 25 December 1838 (Indisch Staatsblad n\ 5) Rekkelijk het contracteren met de inlandsche bevolking de ordonnantie van 7 November 1863 (Indisch Staatsblad n . 152).
(3) Naar aanleiding van een hier te lande ontvangen adres van een belanghebbende in eene particuliere suikeronderneming in de residentie Cheribon, is in den aanvang van 1862 de Indische Regering geautüoriseerd om in urgente gevallen, indien het staan of vallen van gevestigde ondernemingen daarvan afhankelijk mögt z i " te!kengs voorden jaar of zooveel langer als het suikerriet te velde moet staan om gesneden, te worden het inhuren van gronden van de bevolking toe te staan Het opperbestuur » onlang op d ze a a gelegenheid in zoover teruggekomen, dat de Indische Regering ,s uitgenoodigd om in afwachting eener wetfehjke regeling der cultuumangelegenheden (waartoe het ontwerp thans mede bij dat bestuur aanhangig is gemaakt), ten aanzien van het vraagstuk of dessagronden door de opgezetenen al dan met mogen verhuurd worden, geenerlei vooruitloopenden maatregel te nemen, maar het status quo ten deze te mijven bewaren.
145
à ft a t-s
1857
1858
1859
1860
1861
â
®
—-I C3
0
96
96
96 H
96C)
96 C)
Uitgestrektheid der velden, van welke gesneden is.
Bouws van 500 vierk. Rhijnl. roeden.
40 645
40 2597;
394ISV4
38 546
38 527
Werkelijk
van de
velden
verkregen
suiker.
1
Pikols.
1 650 806
1 703 483
1 639 263
1 764 505
1 696199
Hoeveel
heid suiker
aan het
Gouverne
ment
geleverd.
Pikols.
927 434
905 163
830 580
888 715 H
877 312
Gezamen
lijke
kosten
van deze
suiker.
f 9 276 049
9 065 130
8 291081
' (3) 8 718 621
8 506 417
Gemiddelde
prijs,
waarop de
pikol suiker
aan het
Gouverne
ment te
staan komt.
f 10,00
10,00
9,98
9,90
9,69
Hoeveel
heid suiker
ter
beschikking
van de
fabrikanten
gelaten.
Pikols.
723 373
798 320
808683
875 789
818 885
Opbrengst van de
in Nederland
geveilde suiker
per pikol.
Bruto.
f29,22%„
21,807,0
20,107,o
20,657,„
20,947/«,
Netto.
f22,907,o
15,927,0
14,337,o
14,867,„
15,007w
I n d i g o c u l t u u r .
In vergelijking met de beide voorgaande jaren waren de uitkomsten van den indigo ditmaal bevredigend te noemen. "Wel was de opbrengst, wegens de bekende overstroomingen (ten gevolge waarvan van de 16 5541/2 bouws indigovelden niet minder dan 3784 bouws totaal mislukten) slechts 441721 Amsterdamsche ponden, of 25 951 ponden minder dan in het vorig jaar, en 133 824 ponden minder dan in 1859, maar de opbrengst in verhouding tot den aanplant, ten bedrage van gemiddeld 3459/joo Amsterdamsche ponden per bouw, overtrof daarentegen het cijfer van beide jaren, en wel dat van 1860 met 632/100 en dat van 1859 met l49/l00 pond per bouw (4). Slechts in twee gewesten was de oogst meer dan in 't vorig jaar, en wel in Madioen en Kadoe te zamen 8326 ponden meer; daarentegen inde drie overige gewesten, Bagelen, Banjoemas en Cheribon, te zamen 34 277 ponden minder, hetgeen voor Bagelen en Banjoemas moet worden toegeschreven aan de overstroomingen en voor Cheribon aan min gunstig weder. In Bagelen werd nogtans van de niet mislukte velden een zoo gunstige oogst verkregen, dat de gemiddelde opbrengst per bouw beliep 38i/2 pond of nagenoeg 13 ponden meer dan in 't vorig jaar. De verdere uitkomsten dezer cultuur kunnen voor elk der genoemde gewesten blijken uit de als naar gewoonte bijgevoegde aantooning lit. T. "Volgens die aantooning beliep het getal indigofabrieken in het geheel 273 ; het getal indigoplantende huisgezinnen 104 250 ; de door de planters genoten betaling in het geheel f 883 442, gemiddeld per huisgezin f 8,47 (of f 0,575 minder dan in het vorig jaar) ; gemiddeld per bouw f 53,36 (5) ; de gezamenlijke kosten van den aan het Gouvernement geleverden indigo f 1 110 172,095; en de gemiddelde prijs per pond f 2,51 tegen f 2,55 in 1860. Het onderhout der aanplantingen en de hoedanigheid van het product lieten over het algemeen weinig te wenschen over. In verband met het ontvangen eindrapport nopens de in Banjoemas genomen proef met
(1) Ongerekend Madura, waaromtrent deze opgaven voor. het eerst zijn ontvangen in het jaar 1859, zie bijlage lit. S.
(2) "Waaronder 67726s/100 pikol niet geleverd, doch in geld vergoed.
(3) Ongerekend de suiker bedoeld in de voorgaande noot.
(4) De opbrengst van 1862 beliep 419 287 ponden.
(5) Zie de aanmerking c in bijlage lit. T.
37
146
de cultuur en bereiding van den indigo op de in Djokdjokarta gevolgde wijze (1), werden de hangende overwegingen nopens eene doeltreffende verbetering, of — zoo daarop geen middel gevonden wierd — nopens eene algeheele intrekking der gouvernementsindigocultuur ook in 1861 nog voortgezet (2). , De onderstaande cijfers geven een overzigt van de uitkomsten dezer cultuur in de laatste vyf jaren.
B
C3 i-s
1857
1858
1859
1860
1861
e CD
(H -a c*
'S
314
300
275
273
273
Uitgestrektheid der indigovelden.
Bouws ran 500 vierk. ßhijnl. roeden.
18 313
17 552
15 749 (3)
16 516 (4)
12 770'/ä! 5)
Verkregen
hoeveelheid
indigo.
Amsterd. ponden.
614 784
773 811
575 515
467 672
441 721
Gezamen
lijke
kosten
van den
indigo.
f 1 205 153
1493 827
1 293 897
1 191 637
1 110 172
!
Gemiddelde prijs waarop een pond indigo aan het Gouvernement te staan koml.
f 1,93
1,92
2,24
2,55
2,51
Opbrengst van den
in Nederland
geveilden indigo
per Amsterd. pond.
Bruto.
f 4,652/10
4,506/10
4,043/10
4,59
4,94G/10
Netto.
f 4,233/10
4,09
3,651/10
4,166/10
4,498/10
T h e e c u l t u u r .
De opbrengst dezer cultuur in de vier gewesten : Krawang, Preanger regentschappen, Cheribon en Bagelen , waar zij nog dit jaar van gouvernementswege of op contract met het Gouvernement geschiedde (6), bedroeg in het geheel slechts 1 956 469 Amster
(1) Zie voor de indigocultuur in de Vorstenlanden de mededeelingen onder 5". hieronder. Aan 'tslot van bijlage lit. A A wordt ook nog melding gemaakt van eene particuliere indigo-onderneming in Pasoeroean.
(2) Deze overwegingen hebben zich opgelost in het Indisch besluit van 16 Junij 1862, n°. 6, waarbij, onder nadere en sedert verleende goedkeuring des Konings, is bepaald dat vooreerst, in afwachting dat eene verwisseling met eene andere cultuur kan plaats hebben , de gouvernements-indigocultuur wordt bestendigd op zoodanige plaatsen, alwaar na een naauwgezet plaatselijk onderzoek zal blijken, dat die op den daarbij tevens vastgestelden verbeterden voet kan behouden worden. Onder die verbeteringen behoort in de eerste plaats de aanneming van het beginsel om voortaan de bereiding geheel te nemen voor rekening van den lande, met behoud nogtans vocrr de bevolking van de haar toegekende betaling van f 2 per Arast. pond. Waar na deze proefneming de indigocultuur voor de bevolking nog te bezwarend mögt bevonden worden, zal zij terstond worden ingetrokken, en de velden ter beschikking van de bevolking worden gesteld. Van den uitslag der bewuste proefneming zal nu ook de intrekking der indigocultuur in Banjoemas en Bagelen afhankelijk zijn. (Vergelijk Indisch Staatsblad 1862, n°. 155 en 1863, n°. 57.) Voor Cheribon is intusschen in April 1862 nog eene gedeeltelijke intrekking dezer cultuur bevolen, met bepaling dat de betrokken dessa's bij de koffijcultuur zullen worden ingedeeld.
(3) Bovendien waren nog beplant maar werden niet gesneden 3 bouws.
(4) Waaronder, in afwijking van vroeger, de bibiettuinen in de residentie Bagelen, waarvan de uitgestrektheid niet is opgegeven.
(5) Aïs voren. Behalve de hier opgegeven uitgestrektheid van 12 77CM/2 bouws, waren nog beplant geweest, doch werden niet gesneden 3781 bouws.
(6) Voor de onderneming in Krawang liep het contract met ultimo 1861 ten einde, en in verband daarmede — tot voordeel van 's lands kas — ook de verpligting voor het Gouvernement om nog afzonderlijk te contracteren voor de eindbewerking van het daar verkregen product. De eigenaren der Krawangsche onderneming toch waren de eenigen , die nog werkten op de primitive voorwaarden, dat is voorloopige bereiding der te leveren thee en overwerking van dat product ter verzending naar Nederland, op kosten van het Gouvernement, bij eene andere inrigting.
147
damsche ponden, of respectivelijk 54 161 en 81 827 ponden minder dan in diezelfde gewesten durende de jaren 1859 en 1860 verkregen werd (1). Nogtans kan de oogst, in verhouding tot het aantal plukbare heesters, wet dien van beide genoemde jaren worden gelijkgesteld, zijnde ook nu even als toen van de 7 heesters gemiddeld een pond thee verkregen (2). Blijkens de aantooning, onder lit. U bij dit verslag gevoegd, beliep voorts het getal fabrieken 18; de uitgestrektheid der theetuinen 2560 V, bouws ; het getal theeheesters 14 415 000 waarvan 14 285 000 plukbare en 130 000 jonge heesters; de verkregen hoeveelheid thee, zoo als boven, is gezegd, 1956 469 Amsterdamsche ponden, waarvan, wegens afkeuring van 9180 pond uit de Preanger regentschappen, aan het Gouvernement geleverd werden 1 947 289 pond ; eindelijk de gezamenlijke kosten der geleverde thee f 1 379 909,455 (3) of gemiddeld per pond f 0,70. Even als vroeger verschilde de opbrengst in Bagelen weder aanzienlijk met die in de drie overige gewesten : terwijl toch in de Preanger regentschappen, Cheribon en Krawang 1 pond thee verkregen werd van gemiddeld 5, 7 en 8 heesters, waren daartoe in Bagelen niet minder dan 23 (in 't vorig jaar zelfs 28) heesters benoodigd. Zulks moet evenwel, zegt de directeur der cultures, niet worden toegeschreven aan mindere geschiktheid der gronden of minder zorgvuldig onderhoud der aanplantingen, maar hoofdzakelijk zoo niet geheel aan de omstandigheid , dat in Bagelen meer op qualiteit , en bij de ondernemingen in contract met het Gouvernement meer op quantiteit wordt gewerkt. De bevestiging daarvan vindt men in de marktprijzen der thee in Nederland, waar het product van Bagelen over het geheel veel hoogere prijzen behaalt dan dat der particuliere ondernemers. Naardien echter sommigen de geringe productie in Bagelen meenden te moeten wijten aan den pluk, welke te veel zou geschieden ten koste der ontwikkeling van den heester, zouden in dat opzigt maatregelen tot verbetering worden beproefd.
Intussehen was Bagelen het eenige gewest waar de thee-opbrengst dit jaar grooter was dan in het vorige. In Krawang werd namelijk 36 756 , in de Preanger regentschappen 43 317 en in Cheribon 854 pond minder verkregen dan in I860; in Bagelen daarentegen was de oogst, in weerwil van vermindering van het aantal plukbare heesters, wegens afschrijving van 3 bouws oude en improductive tuinen, 26 766 ponden meer dan toen. Alleen voor de Preanger regentschappen wordt de oorzaak van dit verschil opgegeven, namelijk het heersenen eener ziekte in de aanplantingen van een tweetal etablissementen, roest genaamd. Nieuwe aanplantingen werden in 1861 niet aangelegd; alleen hebben inboetingen van uitgestorven heesters en tusschenplantingen plaats gehad, waar de heesters te ver uit elkander stonden. De contractanten bemesten hunne aanplantïngen met dierlijke en plantaardige stoffen , waaronder nu en dan wel eens guano wordt vermengd. Overigens worden £e aanplantingen allerwege zorgvuldig onderhouden en geregeld gesnoeid. In verband met de in 't vorig verslag medegedeelde Koninklijke beslissing, om de theecultuur, na verstrijking achtereenvolgens der nog Ioopende contacten, aan de vrije industrie over te laten met inachtneming der bepalingen op de uitgifte in huur van woeste gronden (Indisch Staatsblad 1856, n». 64), dient ook melding te worden gemaakt van eene aanschrijving van Npvember 1861, waarbij den Gouverneur Generaal te kennen werd gegeven, dat ingeval nog geen bepaalde voorkeur aan de thee-contractanten was toegezegd, er tot geene verhuringen moest worden overgegaan dan na verstrekte gelegenheid tot mededinging, waartoe de verpligting, blijkens het slot van art. 6 van even bedoeld Staatsblad, ook ook op verlenging van huur toepasselijk was (4). Particuliere aanplantingen van thee worden alleen aangetroffen in Buitenzorg, en wel
(1) De oogst van 1862 heeft opgeleverd 1 610 714 pond.
(3) Bij de vergelijking met 1859 ïs buiten aanmerking gelaten de opbrengst in Buitenzorg ten bedrage van 27 200 Amst. ponden. Het eenige daar bestaande contract was met ultimo Junij van dat jaar ten einde geloopen.
(3) Ongerekend de kosten van overwerking enz. der Krawangsche thee te Tjogrek (Buitenzorg) , waarvan echter het bedrag ditmaal niet is opgegeven.
(4) Zie voorts omtrent deze aangelegenheid § 7 der Memorie van Beantwoording betreffende het wetsontwerp tot definitive vaststelling van hoofdstuk IX der Staatsbegrooting voor 1863.
148
bii een drietal ondernemingen op particuliere landen, welker gezamenlijke produotie dit jaar bedroeg 111720 Amsterdamsche ponden of 33548 pond meer dan in 1860 (1). De uitkomsten der gouvernements-theecultuur in de laatste vijfjaren waren als volgt:
a
f»
1857
1858
1859
1860
1861
o to
(O 1
r—i «a 03 'O
19
18
19
18
18
Uitge
strektheid
der
theetuinen.
Bouws van 500 vierk. Rhijnl. roeden.
2672
2582
2613V,
25637,
2560V,
Hoeveelheid
thee
in Amst. ponden.
Verkregen.
1 735 630
2 060 104
| 2 065 496
2 010 630
1 956 469
Geleverd.
1 734 985
2 060 104
2 022 257
1 968 187
1 947 289
(3)
Gezamen
lijke
( kosten
der
geleverde
thee. (2)
f 1349 073
1 555 451
1 427 826
1411601
1 379 909
Gemiddelde prijs waarop een pond thee aan het Gouvernement te staan komt.
f 0,78
0,75
0,70
0,71%
0,70
Opbrengst der in Nederland geveilde thee per Amst. pond.
Bruto.
f 0,77»/,.
0,737,0
0,967w
0,977,0
0,97
Netto.
f 0,51%
0,497,o
0,707,0
0,727,0
0,717,0
K a n e e l c u l t u u r .
Reeds ten vorigen jare bragt de kaneeloogst, ten bedrage van 218372 Amst. ponden, minder op dan in 1857, 1858 en 1859, toen achtereenvolgens verkregen werd 250 760, 286182 en 226469 pond. Ook in 1861 nam de productie merkbaar af m weerwileener vermeerdering van schilbare boomen; zij bragt in het geheel niet meer op dan 192 8307, pond, waarvan 182 216 pond pijpkaneel en 10 6147, pond verkoopbare afval (4). De verhouding van de pijpkaneel tot het gezamenlijk product, in de beide vorige jaren bedragende 96 per cent, beliep alzoo ditmaal niet meer dan 947, per cent. In twee gewesten werd meer verkregen'dan in 1860, en wel in Madioen en Kedirie, doch in beide slechts 9047» pond meer dan toen; daarentegen in de vier overige voor de kaneelcultuur meer belangrijke gewesten, Krawang, Banjoemas, Bagelen en Bantam , in het geheel 26 446 ponden minder, welke ongunstige uitkomst alleen aan het weer wordt toegeschreven. . . .. Met uitzondering van de residentie Bagelen, alwaar de tuinen eemgen tijd veel overlast hadden van een insect, dat voornamelijk de jonge loten aantast, stonden de aanplantingen over het algemeen zeer gunstig. Voor elk der genoemde gewesten kunnen de verdere uitkomsten blijken uit den bijgevoegden staat lit. V , welke onder andere de volgende totalen aanwijst: getal kaneel-inrigtingen 44; getal huisgezinnen voor de kaneelcultuur afgezonderd, behalve in Bagelen en Kedirie, waar vrijwillig ingehuurde arbeiders (boedjangs) gebezigd worden, 14 476; gezamenlijk bedrag der door de kaneelplanters genoten betaling f 51071,295, waarvan in de beide evengenoemde gewesten alleen f 2 6 966,49; gezamenlijke kosten van de kaneel over 1861 f 114 028,775, zijnde genuddeld per pond f 0,59. i
(-1) In het vorig verslag is voor twee dezer ondernemingen de oogst ten onregte opgegeven als te bedragen 19 772 pond: het juiste cijfer was 18 172. Het gezamenlijk product van Buitenzorg beliep alzoo m 1860 78 172pond.
(2) Ongerekend de hiervóór bedoelde kosten van overwerking enz. der Buitenzorgsche en Krawangsehe thee.
(3) Zie noot/ in de bijlage dezer cultuur. Het verschil tusschen oogst en levering in de vorige jaren kan mede uit de bijlagen van de betrokken verslagen blijken.
W De oogst van 1862 was op nieuw minder en beliep, met inbegrip van den verkoopbaren afval, 136 820 pond.
149
De uitgestrektheid der kaneeltuinen beliep dit jaar nog 18001/2 bouws of 1 meer dan in 't vorig jaar. Voor den volgenden oogst was intusschen in April 1861 eene gedeeltelijke intrekking dezer cultuur bevolen, en wel, om de in 't vorig verslag vermelde reden, in de afdeelingen Poerworedjo (residentie Bagelen) en Kedirie (residentie van dien naam). In weerwil van de nadeelige geldelijke uitkomsten, die deze cultuur bij voortduring aan het Gouvernement opleverde, achtte men hare intrekking elders, in het belang der bevolking, onraadzaam. Ten einde echter de uitgaven voor het Gouvernement allengs te verminderen werd bepaald, dat de vacatures onder het speciaal daarbij in dienst gestelde personeel voor den vervolge niet meer zullen worden vervuld dan voor zoover zulks strikt noodig is voor het houden van toezigt op de bereiding; terwijl dat over de tuinen van lieverlede aan de controleurs bij de landelijke inkomsten en cultures zal worden opgedragen. Na de kennisname van deze beslissing heeft het opperbestuur, in verband met hetgeen nu wijlen de hoogleeraar W. H. DE VRIESE ter zake had medegedeeld, de aandacht der Indische Regering gevestigd op den beweerden achteruitgang der kaneelcultuur op Ceylon, met uitnoodiging om onder andere tot een punt van overweging te maken de vraag, of het al dan niet wenschelijk zou zijn de kaneelaanplantingen, waarvan zich toch nimmer voor het Gouvernement gunstige resultaten lieten voorzien, over te geven aan den particulieren ondernemingsgeest. Alvorens hieromtrent eene beslissing te nemen, werd op grond van de uiteenloopende beschouwingen , waartoe de beweerde ongunstige staat van zaken op Ceylon aanleiding gaf, - een plaatselijk onderzoek noodig geoordeeld, waartoe zou benuttigd worden de in het belang der koffijcultuur voorgenomen zending van den ambtenaar VAX SPALL. (1)
Kaneelolie-stokerijen worden alleen aangetroffen in Krawang en Bagelen. Die in eerstgemeld gewest leverde van 4224 Amsterd. ponden afval 151/2 Amsterd. pond olie, en die in Bagelen 24l/2 pond van 6784 ponden afval; eene uitkomst gunstiger dan in 't vorig jaar, toen van eene grootere hoeveelheid afval respectivelijk slechts verkregen werd 76/JQ en 1652/JQQ ponden olie.
Ten aanzien van de particuliere teelt van kaneel wordt alleen vermeld, dat die in Buitenzorg slechts 215 Amsterd. ponden opleverde, tegen 5130 ponden in 1860.
Een vijfjarig overzigt van de uitkomsten der gouvernementskaneelcultuur volgt hieronder.
1857
1858
1859
1860
1861
à
a
"S o 1 co a S M
"3 <o
46
43
44
43
44
Uitgestrektheid der kaneeltuinen.
Bouws van 500 vierk. Rhijnl. roeden.
1787
1821
1761
17997,
1800 v3
Verkregen
hoeveelheid
kaneel
buiten den
afval.
Amsterd. ponden.
240 379
273 298%
217 569
209 379
182 216
Verkoop
bare
afval.
Amsterd. ponden.
10 381
12 884
8 900
8 993
10 614V2
Gezamen
lijke
kosten
van
de kaneel.
f135 416,73s
144 982,35
127 942,46
118 766,69s
114 028,77s
Gemiddelde prijs waarop een pond kaneel aan het Gouvernement te staan komt, de verkoopbare afval medegerekend.
f 0,53s
0,50
0,56
0,54s
0,59
Opbrengst van de
in Nederland
geveilde kaneel
per Amsterd. pond.
Bruto.
f 0,657,„
0,607,0
0,533 ;10
0,577,0
0,537,0
Netto.
f 0,527,o
0,««/10
0,417,0
0,447,o
0,40710
(i) Deze zending is in den loop van 1862 volbragt. en in verband met het deswege ontvangen verslag, is de zaak der intrekking thans in overweging bij de betrokken hoofden van gewestelijk bestuur.
38
150
N o p a l c u l t u u r en c o c h e n i l l e t e e l t .
Ten gevolge van de veelvuldige stortregens, die het behoorlijk bevolken der nopalplanten verhinderden, alsmede wegens den ouderdom van het meerendeel der plantsoenen, was de cochenille-opbrengst dit jaar uiterst gering. Blijkens de onder lit. W bijgevoegde aantooning leverde zij in het geheel niet meer op dan 4500 Amst. ponden, of nog 2380 ponden minder dan in het reeds zeer ongunstige jaar 1859 (1). "Voor Cheribon stond de opbrengst in beide jaren gelijk, namelijk 500 pond ; voor Banjoewangie daarentegen beliep zij destijds 6380 en thans 4000 pond. De uitkomsten van het vorig jaar (1860) waren minder ongunstig, zijnde toen in Cheribon verkregen 3500 en in Banjoewangie 7596 Amst. ponden. Gelijk reeds meermalen is gezegd, werkt de ondernemer in Cheribon, die geheel vrije beschikking over het product heeft, met vrijwillige koelies buiten tusschenkomst van het bestuur; in Banjoewangie worden de werkzaamheden verrigt door de veroordeelden bij het landbouw-etablissement te Soekaradja, en slechts zelden wordt aldaar de hulp der bevolking ingeroepen. Ook in 1861 werd hiertoe niet overgegaan, niettegenstaande de aanleg der nieuwe tuinen ter vervanging van de oude, uit hoofde van de groote oneffenheid van het terrein, met bijzondere moeite gepaard ging. De bevolking is alleen belast met het vervoer van het product van de hoofdplaats naar het zeestrand, en wel tegen betaling van 21/2 cent per kist. In Cheribon werd wegens het ongunstig klimaat aan geene verbeteringen meer gedacht , en was het den ondernemer daarom vergund geworden de cochenilleteelt door die van vanille te doen vervangen. Terwijl toch in den regel, wanneer de nopals in goeden staat verkeeren en op jeugdigen leeftijd zijn, 3 of 4 planten toereikend zijn ter verkrijging van een pond cochenille, waren daartoe in Cheribon niet minder dan 700 planten benoodigd ; in Banjoewangie daarentegen slechts 49.
De nopal-aanplantingen op sommige particuliere landerijen in Buitenzorg, waarvan in 't vorig jaar nog 23643/4 en ditmaal slechts 219 Amst. ponden cochenille verkregen was, werden, als een te gering voordeel afwerpende, opgeruimd. De in Japara bestaande en na de verstrijking van het contract met het Gouvernement in 1857 voor eigen rekening voortgezette cochenille-onderneming verkreeg in 1861 22 566 Amsterd. ponden. Vergelijk het slot van Bijl. lit. A A. De uitkomsten der gouvernementscultuur in de laatste vijf jaren, ook daar waar zij op contract werkt, blijken uit het navolgend overzigt.
à to u 03 >-»
1857
1858
1859
1860
1861
a M n Jp 'u a •r* i <B • i-t sa <x> - a o o
1 — < a -** a
3
2
2
2
2
Uitgestrektheid der nopalaanplantingen.
Bouws van 500 vierk. Rhijnl. roeden.
224
124
1261/2
1261/2
1721/2
Verkregen hoeveelheid cochenille.
Amst. ponden.
72 346
12 321
6 880
11096
4 500
Hoeveelheid cochenille aan het Gouvernement geleverd.
Amst. ponden.
(2) 28 536
11521
6 380
7 596
4 000
Gezamenlijke kosten der cochenille aan het Gouvernement geleverd.
(2)
f30 229,38
29 980,105
23113,67
36 286,435 43 695,31
Gemiddelde prijs waarop een pond cochenille aan het Gouvernement te staan komt.
f 1,06
2,60
3,62
4,78
10,925
Opbrengst van de in Nederland geveilde cochenille per Amst. pond.
Bruto.
f 2,216/i0
1,597/1*0
l,74fi/10
1,599/10
1,62V10
Netto.
f l,968/'io
l*372/io
1,521/JO
1,385/10
1,406/10
(1) De hoeveelheid in 1802 verkregen was in 't geheel 30G4 ponden. 12) Ongerekend 500 pond door den contractant uit Japara aan het Gouvernement geleverd, Waarvan de kosten niet zijn opgegeven.
151
T a b a k s c u l t u u r .
In de vier gewesten Samarang, Japara, Rembang en Soerabaija werd dit jaar nog ten behoeve van 11 ondernemingen op hoog gezag tabak geplant. Van eene in Rembang en van die in Pasoeroean waren de contracten afgeloopen. De oogst beliep in het geheel slechts 860440/100 pikols, of per bouw gemiddeld 57i/m pikols (1); in 't vorig jaar bestond die uit 17 03099/100 of 968/100 pikols per bouw, ofschoon ook toen de oogst reeds de onrustigste was der laatste vijfjaren, zijnde in 1855-1859 achtereenvolgens verkregen eene gemiddelde opbrengst van 1059/100, UW/m, 1336/100, 1233/100 en 1225/100
pikols per bouw. Het verschil in de opbrengst van de jaren 1860 en 1861 moet voor een gedeelte worden toegeschreven aan de ongunstige weersgesteldheid, gedeeltelijk mede aan de omstandigheid , dat in laatstgemeld jaar 2603/4 bouws minder werden aangeplant. Dè bijgevoegde staat (bijl. lit. X) wijst als hoogste opbrengst per bouw niet meer dan 793/100 pikols aan, en wel in Soerabaija; daarentegen was de hoogste productie in 1860 1240/100 pikols per bouw, namelijk in Japara. Voorts bedroeg, volgens dezelfde aantooning : het getal tabakplantende huisgezinnen (ongerekend in Samarang waar de aanplant op dagloon geschiedt) 12,504; de uitgestrektheid der velden met tabak beplant geweest 1580 bouws, waarvan slechts 1498 1/4 bouws zijn geoogst; de door de tabaksplanters genoten betaling f 139,365.375, waaronder aan dagloonen in Samarang f 2 7 462,645 (2), gemiddeld per huisgezin, buiten die dagloonen, f8.95; gemiddeld in het geheel voor één bouw f88.205, en na aftrek der velden in dagloon beplant f 81,09 ; de hoeveelheid tabak uit den oogst van 1861 aan het Gouvernement geleverd (door den contractant in Samarang, den eenige die niet de vrije beschikking over zijn product heeft) 37634/100 P i k o l s : de gezamenlijke kosten hiervan f 23 643,09 en per pikol i 62,82. De boven opgegeven beplante uitgestrektheid was 1580 bouws was 270 bouws minder dan hii de verschillende contracten was bepaald , en zulks doordien , inverband met de krachten der bevolkin- voor vier ondernemers, in Rembang, in stede van 750 bouws volgens contract, slechts 555, en voor de onderneming in Soerabaija van de bepaalde 200, slechts 125 bouws beplant werden. De aanplant geschiedt allerwege zoo digt mogelijk bij de schuren en de betrokken dessa's, weshalve dan ook voor het transport der bladeren van de velden naar de schuren in den regel niets wordt betaald. Bij verderen afstand dan 1 I/2 P a a l wordt echter voor eiken paal 2 I/2 cent per vracht van 50 katties voldaan. " Het vervoer van het bereide en afgepakte product naar de afscheepplaatsen heeft plaats door de ondernemers buiten tusschenkomst van het bestuur. Voor de werkzaamheden in de schuren — zoo als reeds in 't vorig verslag is gezegd, meestal taak werk — konden bij voortduring "genoegzame vrijwilligers worden gevonden. De verdiensten bedragen alsdan tusschen 10 à 40 cents daags. In dagloon werkende, is de betaling voor een man 15 à 20, ook wel eens 25 cents per dag. In 't vorig verslag is reeds melding gemaakt van de door het opperbestuur — m afwijking der Indische voorstellen — in 1860 genomen beslissing om de gouvernementstabakscultuur na afloop der contracten niet te bestendigen. Op deze beslissing werd dit jaar door de Indische Regering teruggekomen, met het voorstel om de bewuste contracten op voor de bevolking meer voordeelige voorwaarden voor den tijd van tien jaren te verlengen, onder bepaling echter, dat de gedwongen aanplant ieder jaar met een tiende zou worden verminderd, »e Indische Regering oordeelde eene bestendiging op dien voet niet slechts in het belang der bevolking en van den lande, maar ook in dat van de particuliere ondernemers, die ter erlanging der fijne, op de Europesche markt meest gezochte soorten van Java-tabak, naar hare meenmg, van de gouvernementscultuur nog veel konden leeren. Het opperbestuur kon zich echter ook met deze voorstellen niet vereenigen, en vol
(!) jj e opbrengst van 1862 beliep 14 98i'VI00 pikols.
(2) Het verlies, dat het Gouvernement, in het belang der bevolking (zie het vorig verslag bladz. 127).
>p deze wijze van aanplant leed, bedroeg dit jaar f 14 060,565.
152
hardde derhalve bij de ten vorigen jare genomen beslissing, onder uitnoodigingtevens aan den Gouverneur-Generaal om alsnog den uitslag zijner overwegingen mede te deelen nopens eenige bereids in 1860 aan de Indische Regering gedane opmerkingen ten aanzien van hetgeen, in verband met den afloop der contracten, van bestuurswege zoude behooren te worden verrigt (1). Deze nadere aanschrijving had ten gevolge, dat in Indie afwijzend is beschikt op de verzoeken van een achttal Rembangsche contractanten, de strekking hebbende om nieuwe overeenkomsten met hen aan te gaan (2).
Particuliere teelt (3). De zaak der zoogenaamde tabakslicentien in de residentie Rembang (zie het vorig verslag, bladzz. 127 en 128) gaf, met uitzondering eener beschikking ten aanzien van de residenten daarin betrokken geweest (4), overigens geene aanleiding meer tot bijzondere maatregelen. Behoudens vrijwaring der bevolking voor schade of onregt, bleef deze aangelegenheid in statu quo. Intusschen werden nopens de opvatting van het door de Indische Regering, bij besluit van 8 Maart 1860, n°. 14, aangenomen beginsel van onzijdigheid in de zaak van den vrijen arbeid, dit jaar een tweetal aanschrijvingen uitgevaardigd [Bijblad op het Indisch Staatsblad n°. 1009 en 1097), waaromtrent het voldoende zal zijn te verwijzen naar de noot op bladz. 128 van het vorig verslag. In weerwil van een en ander onderging het getal etablissementen voor den opkoop en de bereiding van door de bevolking geteelden tabak voor de Europesche markt dit jaar weder eene aanzienlijke vermeerdering. De volgende staat, waarin tevens ter vergelijking voor zooveel doenlijk de cijfers van het vorige jaar zijn opgenomen, geeft daarvan een nader overzigt. Voor meerdere bijzonderheden zij verwezen naar bijlage lit. AA.
(1) Blijkens het hierop in den loop van 1862 ontvangen antwoord werden voor 'shanda geene bijzondere maatregelen noodig geoordeeld. Ten aanzien van het denkbeeld om uit de particuliere tabakscultuur meerdere voordeelen voor het Gouvernement te verkrijgen, werd ingestemd met de door het opperbestuur geuite meening, dat zulks voor alsnog op geene andere wijze te verwezenlijken zou zijn dan door eene verhooging van het uitgaand regt.
(2) Eenige hier te lande uit Indie ontvangen verzoeken van gelijke strekking zijn in den aanvang van 1803 mede van de hand gewezen.
(3) Vergelijk ook het hiervóór aangeteekende (onder dezelfde rubriek) in de paragraaph » Suikercultuur."
(4) De uitslag van het ten deze in Indie ingesteld nader onderzoek is onlangs aan de Staten-G-eneraal medegedeeld (n°. XCI van de stukken der zitting 1863/64).
153
GEWESTEN. Jaren.
Aantal
onder
nemingen.
Verkregen
producten in
Amsterd, ponden.
AANMERKINGEN.
Cheribon
Samarang.
Japara. . .
Rembang. .
Soerabaija .
Madüra . .
Pasoeroean .
Probolingo .
Bezoekie . •
Kadoe. . .
Madioen . •
Kedirie • •
Te zamen.
1861
1860
1861
1860
1861
1860
1861
1860
1861
1860
1861
1860
1861
1860
1861
1860
1861
1860
1861
1860
1861
1860
1861
1860
1861
1860
Niet opgegeven
10(1)
5
1 (2)
»
18(3)
19(4)
11(6)
3(7)
1
geen
13
9
9
4
15
10
2
2
5
5
12
6
98
63
Niet opgegeven,
als voren.
164 200
174 000
9875
»
1160 722
1680 190 (5)
401 650
293 500
6000
4 049 750
Niet opgegeven.
502355
Niet opgegeven.
998 479
Niet opgegeven.
60 000
Niet opgegeven.
262 192
Niet opgegeven.
3 637 704
3 038375
(1) Eene dezer ondernemingen was nog niet in werking. De eigenaar van eene der overige werkt tevens op contract met het Gouvernement. Het product zijner particuliere onderneming beliep 30 000 Amsterdamsche ponden tegen 20 000 in 1860.
(2) De ondernemer werkt tevens op contract met het Gouvernement. In 1860 had hij geene particuliere aanplantingen gehad.
(3) Vijf dezer ondernemingen behooren aan contractanten met het Gouvernement. Hunne particuliere aanplantingen leverden te zamen 513 582 Amsterdamsche ponden
(4) 9 ondernemingen als voren, voor 6 van welke een product wordt opgegeven van 806 000 Amsterdamsche ponden.
(5) Productie van 16 ondernemingen. 3 overige is geen opgaaf ontvangen. Van de
11252 927 (8) voor 95 ondernemingen.
5 186 065 (9) voor 30 ondernemingen.
(6) Een der ondernemers werkt op contract met het Gouvernement ; van de overige 10 ondernemingen waren er tien nog niet in werking.
(7) Van deze 3 ondernemingen behoort er eene aan den gouvernementscontractant; de productie daarvan is niet afzonderlijk opgegeven.
(8) Van de 11 gouvernementscontractanten worden er 8 opgegeven als tevens particuliere aanplantingen hebbende of bet product daarvan opkoopende (in 1860 11 van de 13). Uit dien hoofde deelen deze 8 ondernemers in het hier opgegeven totaal voor 569,507 Amsterdamsche ponden.
(9) Hieronder aan particulier product der gouvernementscontractanten 826 000 Amsterdamsche ponden, en wel voor slechts 7 hunner, zijnde van de 4 overigen geen opgaaf ontvangen.
39
154
Ten aanzien van de teelt van tabak voor de inlandsche markt, welke in vele gewesten van Java van oudsher bestaat, kunnen geene andere bijzonderheden worden vermeld dan reeds voorkomen in het vorig verslag.
Ten vervolge op vroegere mededeelingen, volgt hieronder een vijfjarig overzigt van de uitkomsten der gouvernements-tabakscultuur (1).
à © . u CS 1-5
1857
1858
1859
1860
1861
Getal
tabaks
onder
nemingen.
13
13
IS
13
11
Uitgestrektheid der tabaksvelden in bouws van 500 vierk. Rhijnl. roeden.
Beplant
geweest.
J 771
1771
1771
1771
1580
Waarvan
geoogst werd.
16401/4
17693/4
17701/4
1759
14981/4
Opbrengst.
Pikols.
21915
31819
21682
17 030
8 604
Hoeveelheid tabak, bereid voor de Europesche markt.
Pikols.
21815
21739
21627
17 030
8 604
Genoten betaling door de tabakplantende huisgezinnen, daaronder ook begrepen de dagloon en in Samarang.
f 177 598,615
196 553,92
166 725,07
160 652,455
139 365,375
Pepercultuur.
De uitkomsten dezer cultuur waren weder hoogst onbeduidend. In Bantam en Patjitan, de eenige gewesten waar sedert 1859 na de opheffing der verpligte levering in Kedirie nog peper aan het Gouvernement geleverd wordt, beliep de opbrengst niet meer dan 39490/100 pikols; een cijfer dat in de vijf voorafgegane jaren (1856 tot en met 1860) achtereenvolgens had bedragen 2629, 97, 2344, 366 en 925 pikols, alles nagenoeg uitsluitend uit Patjitan [2). De hoogste opbrengst, daaronder die voor Bantam begrepen, bedroeg niet meer dan 44 pikols, en wel in 1856 ; de jaren 1857 en 1859 gaven zelfs in het geheel geen product, en dit jaar werd er niet meer verkregen dan 544/i00 pikols. De Bantamsche bevolking, voor wie niet de teelt maar alleen de levering verpligtend is, wordt dan ook gezegd, uit hoofde van den geringen prijs welke voor het product wordt te goed gedaan (f5 per pikol), geen de minste zorg aan hare peperranken te besteden. Ook in Patjitan, waar de cultuur nog voor de bevolking verpligtend was, liet het onderhoud veel te wenschen over, en gaf zij de voorkeur aan de meer voordeel gevende koffijcultuur. Sedert 1853 waren dan ook in dat gewest de voor de pepercultuur afgezonderde huisgezinnen tevens bij de koffijcultuur ingedeeld (3). In beide gewesten geniet de bevolking voor het vervoer der peper een afzonderlijk transportloon ; in Patjitan, waar dat loon 4 cents per paal beliep voor iederen pikol, zal echter het vervoer, aanvangende met 1862, door een aannemer plaats vinden. Nopens de residentie Banjoemas is vermeld gevonden, dat aldaar bij voortduring veel
(1) De reden voor het ontbreken in dit overzigt van enkele kolommen, die wel voorkomen in soortgelijke aantooningen bij andere cultures, is hierin gelegen, dat slechts door één van de tl ondernemers, levering, van het product aan het Gouvernement plaats heeft.
(2) In 1862 werd in 't geheel niet meer dan 359/ioo pikols geleverd.
(3) Ten vervolge op het aangeteekende in 't vorig verslag {bladz. 130, noot 1) nopens de afschaffing der verpligte teelt van peper kan thans vermeld worden, dat onlaDgs ook van de verpligte levering is afgezien : eene beslissing die alleen voor Patjitan behoefde te gelden omdat de productie in Bantam reeds geheel had opgehouden.
155
waris werd gemaakt van de teelt van staartpeper. In verband met de zeer hooge prijzen die de Chinezen voor dit artikel betalen, breidde de teelt in de afdeelingenPoerbolingo' Bandjarnegara en Poerwokerto zich al meer en meer uit. ' Onder verwijzing voor zooveel het jaar 1861 betreft naar bijlage lit. I J , volgt hieronder het gewone vijfjarig overzigt van de uitkomsten der gouvernements-pepercultuur.
Ê
1-5
1857
1858
1859
1860
1861
Aanwezig
getal
peperranken.
Vruchtdragende.
263 177
262 747
118 521
49 002
22 478
Jonge.
427 660
465 786
364 500
64 293
76 044
Geleverde
hoeveelheid
peper.
Pikols.
99
2424
366
925
394
Gezamen
lijke kosten
der aan
het Gouver
nement
geleverde
peper.
f 595,765
13 505,39
3109,515
5 137,90
2 360,685
Gemiddelde prijs waarop de pikol peper aan het Gouvernement te staan komt.
f 5,99
5,56
5,75
5,55
5,97
Opbrengst van
de in Nederland
geveilde peper
per pikol.
Bruto.
f 29,14%
28,92 Vw
25,55 V10
25,52%,
24,H V«,
Netto.
f 21,24'Ao
21.197,0 iw/„
17,867,,
IMS6/1,,
Kinacultuur.
De uitbreiding dezer cultuur was dit jaar weder vry aanmerkelijk. Blijkens de uitvoerige a.intooning van de onderscheidene soorten van kinaboomen, planten en zaden, op elk der negen (1) kweekplaatsen aanwezig bij het eind van de jaren 1860 en 1861 (zie bijl. lit. Z), steeg het aantal in den vollen grond geplante boomen van 58 548 tot 135 580 stuks, en het cijfer der jonge planten van 355 901 tot 541911 stuks welke vermeerdering nagenoeg uitsluitend betrof de zoogenaamde Pahudiana-soort (vroeger lucumaefoha). De uitbreiding zou nog veel aanzienlijker zijn geweest, ware niet de kiemkracht der bedoelde lucumaefolia-zaden bij voortdurend afnemende. Terwijl toch gelijk reeds gedeeltelijk in 't vorig verslag werd gezegd, aanvankelijk slechts 10, vervolgens 20 en later zelfs 60 per cent door niet-ontkieming of spoedige afsterving na de ontkieming verloren gingen, bedroeg dat verlies thans niet minder dan 75 per cent. Daarentegen waren de zaden van een tweetal te Tjiniroean (op den Malawar) aanwezige luciimaefolia-boomen bijna alle kiemkrachtig geweest; doch deze boomen hadden tot dusver nog slechts een gering getal vruchten opgeleverd.
De voorhanden lancif'olia- en succirubra-boomen en planten (in 't geheel 146 stuks), alle nog te jong om vruchten te kunnen afwerpen, waren opgekweekt uit stekken van een drietal moederplanten, vóór 4 jaren te Tjiniroean aangetroffen. Onder de boven bedoelde 135 580 in den vollen grond geplante boomen telde men van de lucumaefolia-soort niet minder dan 130 633 stuks ; de overige 4947 stuks bestonden uit 4810 calisaya, 48 lanceolata, 67 lancifolia (oranje-gele kina) en 22 suceirubra (roode kina). t Van deze vier laatste soorten leverde alleen de calisaya een eenigzins noemenswaardig verschil op met het vorige jaar, zijnde die soort met 3004 stuks vermeerderd door zaden van een drietal boomen op Tjibodas, een van welke echter dit jaar, als aangetast door woekerzwammen, gestorven was, hetgeen ook plaats had met andere boomen aldaar (1 calisaya en 1 lucumaefolia). Het ontstaan dier woekerzwammen wordt door den inspecteur, met de leiding dezer cultuur belast, toegeschreven aan de doode in den grond verbleven wortels van vroeger weggekapte woudboomen.
(1) In 't vorig veralag is hiervoor ten onregte opgegeven: acht.
156
De 541911 planten in de kweekhuizen en op de beddingen bestonden uit 538 850 lucumaefolia, 2994 calisaya, 10 lanceolata, 30 lancifolia en 27 succirubra. De drie laatstgenoemde soorten toonden geen noemenswaardige vermeerdering aan met het vorige jaar, doch het aantal calisaya-planten was met 3152 stuks verminderd, grootendeels ten gevolge van het wegspoelen van kweekbeddingen door aanhoudende regens. Bij het eind van het jaar beliep alzoo het geheel aanwezig getal kinaboomen en planten 677 491 en daaronder 7804 stuks calisaya, welke cijfers in 't vorig jaar respectivelijk waren 414 449 en 7952: alles ongerekend de stekken in de kweekhuizen (in de jaren 1860 en 1861 respectivelijk 1082 en 3730, nagenoeg uitsluitend calisaya), en de nog niet ontkiemde zaden op de beddingen (in beide jaren respectivelijk 543 660 en 479 750 stuks, alle met uitzondering voor 1860 van 264 stuks calisaya, van de lucumaefolia-soort). Wat aangaat den toestand der kinacultuur in het algemeen, deze wordt, vooral met het oog op den groei en de ontwikkeling der in den vollen grond uit Javazaden opgekweekte boomen, die bij eene hoogte van 21/2 of 3 voet, zelfs van de grootste vochtigheid geenerlei nadeelige uitwerking meer te vreezen hadden, door den inspecteur JTJNGHUHN by uitstek gunstig genoemd. Bij een besluit van den Gouverneur-Generaal van 12 November 1861 werd dan ook magtiging verleend tot den aanleg van nog 2 nieuwe kinaetablissementen, het eene nabij het meer Telaga patengan, in het Tjandjoersche district Djampang wetan in de residentie Preanger regentschappen, en het andere te Ledokombo \ op het Tengger-gebergte, in de residentie Probolingo. Met den aanleg van eerstgenoemd etablissement was nog vóór het einde des jaars een begin gemaakt. De laatstelijk genomen proeven met de dadelijke uitzaaijing in den vollen grond, waartoe op verschillende tijdstippen 10 000, 20 000 en 25 000 stuks zaden werden gebezigd, waren tot nog toe nergens geslaagd ; niettegenstaande de naauwkeurigste nasporingen, had men nog geen enkel plantje kunnen ontdekken. Twee volmaakt gezonde exemplaren der in der tijd van Tjibodas overgeplante boomen, en wel twee bijna 8jarige Pahudiana (de een 16 voet zonder top, de ander 231/2 voet hoog), werden in den loop van het jaar met hunne wortels uit den grond gehaald, ten einde, voor zooveel aangaat het alkaloïd-gehalte van hunnen bast en hunne overige deelen, in Indie en hier te lande scheikundig te worden onderzocht. De stam van den in Indie onderzochten boom was minder slank, maar korter en dikker dan bij het naar Nederland gezonden exemplaar; terwijl zijne wortelen bijzonder sterk en die van het laatstgenoemde'exemplaar daarentegen zwak ontwikkeld waren. De uitkomst van dit in Indie voor de eerste maal met een gezonden kinaboom gehouden onderzoek wordt gezegd gunstiger te zijn geweest dan die van eenige vorige analyse, en had de verwachting van den inspecteur JTJNGHTJHS verre overtroffen. In weerwil dat beide Pahudiana-boomen zich onder ongunstige uiterlijke omstandigheden hadden ontwikkeld en zelfs nog aan het opgroeijen waren, bevatte het door den inspecteur dr. J. E. DE VKIJ onderzochte exemplaar toch reeds naar beider oordeel eene aanmerkelijke hoeveelheid alkaloïden, en wel 1,274 per cent in den stombast, waarvan 0,467 waarschijnlijk chinine, en 0,807 cinchonine, en 2,818 percent in den wortelbast, waarvan 1,849 chinine en 0,969 cinchonine (1). Wel was in een drietal op Tjibodas aangekweekte 6- of 7jarige calisaya-boomen eene
(1) Ofschoon in den hier te lande onderzochten Pahudiana-boom een zelfs nog gunstiger chinine-gehalte was aangetroffen, werd hij-door de betrokken deskundigen (de Utrechtsche hoogleeraren T. A. W. MIGUEL en G. J. MULDEB) niettemin tot de mindere kinasoorten gerekend, zoowel uit hoofde zijnel f'antkundige kenmerken, als op grond van de te geringe hoeveelheid chinine in den stambast, om in het vervolg dit alkaloid in genoegzame mate uit den bast der takken te kunnen verkrijgen. "Uit dien hoofde werd door hen de uitbreiding der Pahudiana-aanplantingen ontraden. Eene daartoe strekkende aanschrijving aan het Indisch Bestuur, van April 1862, en een nader onderzoek met tOO stuks 3jarige Pahudiana-boomen hebben (gelijk reeds is gangeteekend in de 2de noot op bladz. 131 van het vorig verslag) geleid tot het besluit van den GouverneurGeneraal van 11 September 1862. n°. 6, waarbij de inspecteur belast met de leiding der kinacultuur is aangeschreven, de aankweeking van de cinchona Pahudiana te staken, en zijne kennis, zorgen en ijver alleen te wijden aan de betere cinchona-soorten. Intusschen zullen, volgens eene aanschrijving van den GouverneurGeneraal van Februarij 1863, de bestaande Pahndiana-aanplantingen, zonder te groote onkosten, moeten worden in stand gehouden, tot dat zij eenmaal hun vollen wasdom (gemeenlijk op 15- of 20jarigen ouderdom) zullen bereikt hebben, ten einde alsdan tot meer afdoende proeven te kunnen overgaan. Vergelijk overigen» de note omtrent da kinacultuur, gedrukt onder n°. CXXIII van de stukken der zitting 1862/63.
157
grootere hoeveelheid alkaloïden (1) aangetroffen, doch deze uitkomst wordt gezegd slechts als eene uitzondering*te mogen worden aangemerkt, vermits deze boomen, minder bestand tegen den on vruchtbaren tjadas-bodem, aldaar werkelijk reeds het toppunt van hunne ontwikkeling, de rijpte van hun leven schenen te hebben bereikt, hetgeen reeds daaruit was op te maken, dat zij, als dwergboomen laag en kreupelachtig, niet meer in de hoogte wilde groeijen en dat alle die eens gebloeid en vruchten hadden gedragen, zonder eene uiterlijk zigtbare oorzaak, als het ware alleen door uitputting of gebrek aan levenskracht, verdroogd en gestorven waren. Ten slotte verdient nog vermelding, dat in den loop van 1861, op daartoe ontvangen aanzoek, ten behoeve van het Britsch-Indisch gouvernement aan een door hetzelve naar Java afgevaardigden gelastigde eene zekere hoeveelheid kinazaden en planten zijn afgestaan, bestaande uit 300 Pahudiana-, 106 calisaya- en 6 stuks lancifolia-planten, benevens 500 000 stuks Pahutliana-zaden, welke bezending nog vóór het einde des jaars in den besten welstand hare bestemming had bereikt (2).
3°- Landbouw op woeste gronden door het Gouvernement verhuurd. ( Blijkens de hieronder volgende aantooning telde men op Java bij het eind van 1861 in 't geheel 44 ondernemingen voor den inhuur van woeste gronden, te zamen volgens de contracten een aanplant hebbende van 33 364 bouws, of 864 bouws meer dan onder ultimo 1860 (3), deels ten gevolge van uitbreiding van aanplant bij eene onderneming in Krawang, waarvan het contract voor 20 jaren verlengd werd, deels door de uitgifte van 2 nieuwe contracten , bereids in het vorig verslag vermeld (respectivelijk van 40- en 20jarigen duur), het eene in Krawang, voor eene uitgestrektheid van 215 bouws, uitsluitend voor de teelt van klappers, het andere in Samarang, voor 492 bouws. Nagenoeg al deze ondernemingen werken thans op den voet der bepalingen van het Koninklijk besluit van 8 Julij 1856 (Indisch Staatsblad n°. 64); terwijl nog slechts 9 overeenkomsten loopen vóór dien tijd aangegaan. Bij deze laatste is de hunrschat, op éóne uitzondering na, in product bedongen, en wel bij 5 ondernemingen 1 pikol suiker per bouw, en bij de 3 andere l/io v a n ' l e t product. Bij de overige verlengde contracten wordt de huurschat in geld gekweten, ten bedrage van f 6 per bouw 's jaars, De werkinf der verschillende ondernemingen wordt door den directeur der cultures over het geheel bevredigend genoemd. Ten einde de gebruikelijke publieke aankondigingen van ingekomen verzoeken of van 's Gouvernements voornemen tot uitgifte van gronden meer in overeenstemming te brengen met den zin van de ter zake bestaande bepalingen, werd de Gouverneur-Generaal dit jaar uitgenoodigd, voortaan in de bedoelde aankondigingen achterwege te laten de aanduiding van den persoon aun wien het Gouvernement do gronden wenscht uit to geven, en daarentegen daarin op te nemen, om het even of de verhuring al dan niet door middel van uitbesteding geschiedt, eene uitnoodiging tot mededinging, altijd behoudens verkregen regten of aanspraken in geval van aanvraag om verlenging van eene reeds bestaande overeenkomst. Het voorschrift toch van publieke aankondiging (art. 4 § e van Indisch Staatsblad 1856, n°. 64) beoogde geenszins om enkel aan belanghebbenden gelegenheid te geven bezwaren in te brengen, maar om ook, wanneer geene uitbesteding plaats
(t) Van de 7 onderzochte calisaya-exemplaren waren namelijk bij bedoeld drietal de Tolgende uitkomsten verkregen :
Percenten alkoloïden in den stambast; en daarvan aan: chinine; aan Chinidine, en aan cinchonine;
I. 5.000 » » >> 3.148 « 0.38,7 » >• 1.450
II. 3.443 « » » 0.444 » 2.834 « « 0.165
III. 2.941 » » " 1.685 » 0.868 « » 0.388
Bij n°.'I en I I I was de woytelbast niet onderzocht, hetzij wegens de geringe hoeveelheid, of omdat de wortel in den grond was gebleven. In den ivortelb&st van n". I I werd bevonden aanwezig te zijn: 2,877 per cent alkaloïden, waarvan aan chinine 5.304, aan Chinidine 2.446 en aan cinchonine 0.127 per cent.
(2) In den loop van 1862 is ook ten behoeve der Fransche regering eene zekere hoeveelheid kinazaden en planten verstrekt.
(3) liet aantal ondernemingen heliepop dat tijdstip 42, zijnde in het vorig verslag eene onderneming te weinig opgegeven.
40
158
heeft, mededinging uit te lokken, als het.gereedste middel om den Gouverneur-Generaal bekend te doen worden met den huurprijs die in billijkheid kan worden geëiacht. Naar aanleiding hiervan werd voorloopig bij Indisch besluit van 18 September 1861, n°. 15, in afwachting van nadere bepalingen nopens do toepassing van het beginsel van mededinging, eene concept-aankondiging vastgesteld, met bepaling (mede op verlangen van het opperbestuur) dat de aanplakbiljetten ter hoofdplaats van het betrokken gewest voortaan ook in de inlandsche taal zullen gesteld worden, opdat tevens de inlander gelegenheid hebbe zijne eventuele bezwaren tegen de uitgifte in te brengen (1). Op nieuw werden weder onderscheidene verzoeken om uitgifte van gronden ontvangen, en wel 11 voor gronden op Java en 3 voor gronden in de Lampongsche districten, in de Noorderdistricten van Celebes en op Ceram gelegen. Op 7 dezer aanvragen was bij het eind van 1861 nog niet beschikt, doch de overige waren alle afgewezen, hoofdzakelijk omdat de inwilliging zou zijn geweest in strijd met de voorschriften of beginselen van meergenoemd Koninklijk besluit van 3 Julij 1861, n°. 93 (2). Ten slotte verdient hier nog te worden vermeld, dat in Maart dezes jaars de Indische Regering geraadpleegd is geworden omtrent de vraag, of en in hoe ver de ondervinding welligt reeds de noodzakelijkheid mögt hebben doen kennen eener herziening van het aangehaald Koninklijk besluit (3). De in den aanhef dezer paragraaph bedoelde aantooning volgt hierachter:
{1) De bedoelde nadere bepalingen nopens de toepassing van het beginsel van mededinging zijn sedert vastgesteld bij Indisch Staatsblad 1862, n°. 56.
(2) Zie voor een overzigt der vroeger ingekomen verzoeken de bijlage E en F der Memorie van Beantwoording betreffende het wets-ontwerp tot nadere regeling van het koloniaal batig slot over 1859. (N°. XLIV van de gedrukte stukken der zitting 1861/62.)
(3) De adviesen ter zake zijn nog niet ontvangen. Intusschen zijn onlangs andere maatregelen omtrent dit onderwerp beraamd en daarop wordt thans de Indische Kegering gehoord.
pez
159
Gewesten.
c <s te • 'ä m a •n a o
a 03
Bepaalde uitgestrektheid der perceelen.
Bouws van 500 vierk. Rhijnland. roeden.
Getal
bouws
onder uit.
Maart 1861
beplant.
Getal
vaste werk
lieden,
die de
huurders
over 1861
in dienst
hebben
gehad.
Bedrag dooide huurders aan het Gouvernement betaald voor de gebezigde werklieden à f 21/2 per man.
Bedrag van den huurschat
aan het
Gouvernement opgebragt.
In geld. In product.
Hoeveelheid
van het
uit den oogst
van 1861
ter beschikking
van de
. ondernemers
verbleven
product.
R rawang. .
^heribon . .
Pekalongan.
am arang .
Wara . . .
b Fasoeroean.
.i, ezokie . . .
aojoewaneie
3; ^njoemas . .
3498% 0
700
9 000
/ 2 7 ' 13 7 9 8 %
20-")
3 8411/.,
100
2 121
1 100
44 33364 6% M
a 830
700
3516
niet opgeg.
id,
1001
44
niet opgeg.
80
b 1814
niet opgeg.
id.
g 358
niet'opgeg
id.
id.
id.
met opgeg.
id.
id.
g f 895
niet opgeg.
id.
id.
id.
id.
c f 4 020,00
5 900,00
h 64 410,84
1 230,00
m 12 312,00
gaat eerst met 1864 in,
id.
240,00
d 630 pikols suiker.
700 » >»
i 83 ls7/joo pik.koffij.
q f 88112,84 1330 pik. suik 831S7/100 » kofiij
e 17 854 pik. suiker
9 64583/100.. »
10000 » » i 2159 » koffij
k 43 592 » »
l 139%,0 -, » ' 2 100 stuks klapp.
7 799:2/100 pik. suiker 11816 » tabak 9 013<%0 » padie 351278 st. djagong
n niet opgegeven
o idem
p 23 pik. staartpep.
«45 299 5/100pik.suik. 45 890<%„ » koffij 1 816 pik. tabak 9 01365/100 pik. padie 23 pik. staartpeper 351 278 st. djagonçr 2 100 st. klappers"
AANMEUKIN-OE*. a. Van 2 ondernemingen is Jit niet opgegeven, b. Als voren van eene onderneming, c. Bij 2 ondernemingen wordt de huurschat in geld opgebragt ; van eene derzelver gaat eehter die huurschat eerstin met 1868. d. Bij 3 ondernemingen , zijnde van 1 geen opgave ontvangen, e. Bij 3 ondernemingen ; van de overige is geen opgaaf ontvangen, ƒ• In 't vorig verslag werd hiervoor ten onregte opgegeven 25 ; het juiste cijfer toch beliep 26. g. Bij 2 ondernemingen; van de overige is dit niet opgegeven, h. Bij'22 ondernemingen; bovendien zijn hier no» 2 ondernemingen bij welke mede de huurschat in geld is bedongen. Deze gaat echter eerst later in (respectiveîijk in de jaren 1865 en 18G6). i. Bij 2 ondernemingen. Bij ééne der Samarangsche ondernemingen , waarvoor het contract reeds in 1846 is aangegaan , zijn de gronden niet ontgonnen geworden , weshalve daarvan geen huurschat wordt opgebragt. Dezelve zou anders moeten bedragen tyI0 van het product, k. Bij 23 ondernemingen , zijnde van ée'ne ondernoming, waarvoor het contract eerst dit jaar een aanvang genomen had, nog geen product verkregen. Van.de 3 overige perceelen waséén in 't geheel niet ontgonnen, werden op het tweede klapperbuomen en cacao geteeld en trof men op het andere eene verscheidenheid van cultures in het klein aan. I. Bij deze onderneming worden bovendien nog geringe hoeveelheden producten voor de inlandsche markt verbouwd. M. Bij 2 ondernemingen; bij de 2 andere gaat deze huurschat eerst met het volgende jaar in. n. De 44 bouws bij deze onderneming reeds in gebruik zijn beplant met cacao, tabak, djagong en katoembar (komijnzaad.) o. Op dit huurperceel worden nog slechts 2000 klapperboomen en eenige honderden cacno-plantjes aangetroffen. Men begint er zich thans meer toe te leggen op den aanplant van tabak. p. Bovendien wordt hier nog vanille geteeld , doch in geen noemenswaardige hoeveelheid, q. Bij 28 ondernemingen. Voor de 7 andere ondernemingen , bij welke de huurschat mede in geld moet worden gekweten , is deze nog niet ingegaan, r. Bij 7 ondernemingen; van de beide andei< ondernemingen, waarbij de huurschat in product" is bedongen, is van de eene geen opgaaf ontvangen, en wordt door de andere geen huurschat opgebragt. *. Bij 35 ondernemingen; van de 9 overige is öf geen opgaaf ontvangen, öf nog geen product verkregen.
ft
160
4°. Landbouw op landen, aan particulieren in eigendom afgestaan. De volgende aantooningen omtrent de particuliere landerijen zijn ontleend aan opgaven van de hoofden van gewestelijk bestuur.
Gewesten,
Bantam
Batavia
Buitenzorg . . .
Krawang . . . .
Cheribon . . . .
Tagal a
Samarang. . . .
Japara
Soerabaija. . . .
Pasoeroean . . .
Uitgestrektheid
der
landen in bouws
van 500 vierk.
Rijnl. roeden.
b 72 000
394 963H/20
500 990
c 350 640
259 777
3 673263/500
20 8213/]0
1 668487/500
7 362t226/l500
651300/500
16l2 548n5l/1500
Bevolking.
34 476
410 460
34^488
122 852
76 154
4 539
24 049
16 492
34 640
2 643
1 075 793
Aangeslagen
waarde voor de
verponding.
f 1150 000
12 891 301
11841500
2 350 000
2 070 565
150 000
d 1856 000
100 500
1 878 900
150 000
f 34 438 766
Jaarlijksche
betaling (aan
verpondings
belasting).
f 8 625,00
96 684,75
88 428,65
17 250,00
15 529,48
1 125,00
13 920,50
•753,75
14 091,75
1 125,00
f 257 533,88
a. De vermindering in de opgaaf dezer residentie, bij vergelijking met het vorig jaar, is toe te schrijven aan de overname voor rekening van hot Gouvernement van het .hall' aandeel in het particulier land Ketangoengan, waarvan reeds melding werd gemaakt in hoofdstuk C, afd. III hiervóór.
b. Het verschil met het vorig verslag, toen 100 720 bouws werden opgegeven, is het gevolg eener door de eigenaren ingestelde naauwkeurige opname hunner landen.
c. Eene nader ontvangen opgaaf van de uitgestrektheid der landen Pamano fcin en Tjiassem heeft doen zien, dat het in 't vorig verslag vermelde cijfer 36 800 bouws te hoog was.
d. De opgaaf van f 1 955 000 in 't vorig verslag was het gevolg eener misstelling in de Indische bouwstoffen, doordien voor een der landen de verpondingswaarde gesteld werd voor f 110 000, in stede van f 11000.
\
161
Hiervan bezitten:
Chinezen
Inlandsche en vreemde, niet Chinesche Oosterlingen .
Uitgestrektheid in bouws van 500 vierk. Ehijnl. roeden.
e 1187091»/«
ƒ 389326^/50S
36130<™/1500
1612548»% 0 0
Bevolking.
621 959
g 358 349
g 95 485
1 075 793
Aangeslagen
waarde voor de
verponding.
f 19 543 586
12 420 890
2 474 290
f 34 438 766
Jaarlijksche
betaling
f 146 015,03
-93 156,675
18 362,175
f 257 533,88
e. Op de vermindering van dit cijfer, in vergelijking bij dat van het vorige jaar, hebben ook invloed gehad do verbeteringen bedoeld sub c en d. Overigens is het verschil toe te schrijven aan de omstandigheid, dat twee perceelen in Batavia, tot eone uitgestrektheid van te zamen 37 512 bouws, in den loop van 1861 uit handen van Europeanen zijn overgegaan op Chinezen.
ƒ. Zie het slot der voorgaande aanteekening.
g. De cijfers hiervoor in 't vorig verslag opgegeven waren onjuist.
De reeds bij eene vorige gelegenheid (2) besproken vraag, of, mot het oog op het betrekkelijk gering bedrag der van de particuliere landen geheven wordende jaarlijksche betaling, de verpondingsbelasting niet zonder onbülijkheid boven het in 1830 vastgestelde cijfer van 3/4 pet. der waarde zou kunnen worden verhoogd, maakte bij het eind van het jaar nog een punt van overweging uit bij het Indisch Bestuur (3).
(1) Onder de cijfers van het Europeesch landbezit zijn ook begrepen die van het domein Bloeboer. Onder verwijzing naar vroegere mededeeiingen ter zake (zie regeringsverslag over 1857, b!adz. 133, noot 1) verdient hier niet onvermeld te blijven, dat eene nadere regeling der aangelegenheden van dit domein heeft plaats gehad bij Koninklijk besluit van 29 Juaij 1863, n°. 45. Dien ton gevolge zullen de gronden van het land Bloeboer, voor zoover zij niet de eigendom zijn van bijzondere personen of' instellingen, weder ter beschikking van den lande komen, met uitzondering van eenige daarbij omschreven aanhoorigheden van het gouvernemontshuis te Buitenzorg, v/elke , even als die van het gouvernementshuis te Tjipannas, bij voortduring blijven ten gebruike van den Gouverneur-Generaal. De alzoo ten voordeele van den lande beschikbare gronden zullen, aanvankelijk althans, in vollen eigendom aan bet Gouvernement verblijven; zijnde echter, voor het geval eener geheele of gedeeltelijke verpachting, uitdrukkelijk bepaald de niet-toepasselijkheid op deze gronden van het regt bij het reglement omtrent de particuliere landerijen gelegen ten westen der rivier Tjimanok [Indisch Staatsblad 1836, n°. 19) aan den landeigenaar toegekend tot het vorderen van heeredienst van de opgezetenen. Tot vergoeding van het uit deze regeling voort te vloeijen gemis van inkomsten voor den Gouverneur-Generaal, welk gemis, blijkens nadere berekeningen, op ongeveer f 10 000 moet worden gesteld, is de jaarwedde van dien landvoogd met een gelijk bedrag verhoogd; terwijl aan den regent van Buitenzorg, als te gomoetkoming, mede eene hoogere bezoldiging is toegelegd.
(2) Zie de Kota van Inlichtingen op het rapport der Commissie uit de Tweede Kamer betrekkelijk het regeringsverslag over 1858 (n\ LXXVI van de gedrukte stukken der zitting 1861/62, bladz. 6).
(3) De uitslag dezer overwegingen heeft geleid tot het Indisch besluit van 19 Julij 1862, n°. 7, waarbij van het denkbeeld eener verhooging is afgezien, doch daarentegen de magtiging des Konings is gevraagd om, met wijziging in zooverre der verpondings-ordonnantie' van 28 Januarij 1823 [Indisch Staatsbladn°. 5), als maatstaf van waardering van die vaste goederen, waarvan de werkelijke actuele waarde niet bekend is of niet kan worden nagegaan, voortaan, in stede van het tienvoudig, te nemen het vijf tienvoudig bedrag der jaarlijksche inkomsten of van den jaarlijkschen huurprijs dier goederen, behoudens bevoegdheid tot vermindering indien de aldus te verkrijgen som meer mögt bedragen dan de bekende verkoopwaarde van het betrokken perceel, dan wel van een zooveel mogelijk gelijk perceel. Wegens eenige tegen dat voorstel gerezen bedenkingen werd het nog niet aan 's Konings goedkeuring onderworpen, maar gaf het opperbestuur in den aanvang'van 1863 aan de Indische Begering in overweging, zich niet tot eene enkele wijziging te bepalen, maar liever de bedoelde verpondings-ordonnantie volgens eenige daarbij aangegeven wenken in hare hoofdbeginselen te herzien. Zie ook met betrekking tot de verpondingsbelasting Indisch Staatsblad 1861, n". 45, nader vermeld in hoofdstuk L , afdeeling II, § 5 b.
41
162
5°. Landbouw op verhuurde landen in Soerakarta en Djokdjokarta.
In navolging van vroeger, volgt hieronder een beknopt o verzigt van de uitkomsten van dezen landbouw over 1861. Bij de gebleken weinige gezindheid van vele landhuurders tot het verschaffen van een juist overzigt van den stand hunner ondernemingen, kan echter aan de hieronder volgende cijfers, als meerendeels op hunne opgaven gegrond, geen volledig vertrouwen worden geschonken.
Gewesten.
Soerakarta . . .
Djokdjokarta. .
Aantal ondernemingen.
a. 122
ĥ 51
Uitgestrektheid der perceelen in bouws van 500 vierk. Ehijnl. roeden.
b. 275 0781575„o
g. 56 000
Opbrengst.
Koffij.
Pikols.
c. 57 803
h. 182
Suiker.
Pikols.
d. 89 402
t. 11932
Indigo.
Ponden.
e. 54 718
L 380 339
AANMERKINGEN, a. Van deze 122 ondernemingen schijnt bij 61 alleen de koffijcultuur, bij 25 alleen de suikerteelt, bij 10 enkel die van indigo en bij 4 enkel die van tabak te worden gedreven ; althans blijkt niet van het bestaan van andere cultures aldaar. Van de overige 22 ondernemingen worden er 17 voor verschillende cultures gebezigd (en daaronder op de meeste ook koffij), 1 tevens voor cacao, 1 tevens voor peper, van een 2tal is omtrent den aard der aanplantingen geen opgaaf gedaan, en voor 1 onderneming wordt enkel een vanille-aanplant vermeld. De 7 ondernemingen op welke tabaksaanplantingen worden aangetroffen (te zamen tot eene uitgestrektheid van 373 bouws) worden gezegd te hebben opgeleverd 174 838 ponden. Voor de cacao wordt eene opbrengst van 1500 ponden, en voor de peper eene van 584 pikols vermeld. De vanille-aanplant had nog niets geproduceerd.
b. Van 3 ondernemingen is de uitgestrektheid niet opgegeven.
c. Bij 77 ondernemingen, waarvan echter bij een 14tal nog geen product verkregen was of de oogst niet is opgegeven. Het aantal koffijboomen wordt gezegd in 't geheel te bedragen 39 411 044, waarvan 25 653 014 vruchtdragende en 13 758 030 jonge boomen. Van een 4tal ondernemingen waren de aanplantingen nog niet bekend.
d. Bij 36 ondernemingen, waaronder echter een Stal waarvan het product niet is opgegeven. De uitgestrektheid der suikerriet-aanplantingen wordt voor 34 ondernemingen opgegeven tot een bedrag van 3943 bouws. e. Bij 17 ondernemingen, waarvan bij 7 als voren. De indigo-aanplantingen worden gezegd voor 16 ondernemingen te hebben bedragen 1877V2 bouws.
ƒ. In 't vorig verslag werd ten onregte ééne onderneming meer opgegeven. De hu'urschat voor deze 51 ondernemingen wordt gezegd in 't geheel te hebben bedragen f 392 641,72, benevens 442973 pikols rijst, 1460 pikols gras, 480 bottels olie en 360 klappers.
g. Voor zooveel betreft 47 ondernemingen. Van de 4 overige was de uitgestrektheid nog niet bekend.
h. Bij 2 ondernemingen. Van de 4 overige ondernemingen, waar almede koffij-aanplantingen worden aangetroffen, is de productie niet opgegeven.
t". Bij 7 ondernemingen; van ééne was bovendien de oogst niet bekend.
I. Indigo-cultuur bestaat in Djokdjokarta bij 47 ondernemingen en daarvan zijn er 13, bij welke ook andere producten worden verbouwd, als suikerriet, tabak, koffij, klappers, peper, staartpeper en vanille. Deze 47 ondernemingen tellen te zamen 59 indigo-fabrieken. De 4 overige ondernemingen worden .gebezigd voor de teelt van koffij, tabak, rijst en klappers. De tabaks-oogst wordt gezegd bij 5 ondernemingen te hebben bedragen 6752/3 pikols, waarvan voor één derzelve niet minder dan 5283/3 pikols. Van een 2tal ondernemingen is de tabaksproductie niet opgegeven.
168
Stoornis of belemmering in den landverhuur werd dit jaar niet ondervonden. Met opzigt tot de toepassing der verschillende huurovereenkomsten behoefde slechts in één geval de tusschenkomst der Eegering te worden ingeroepen. De resident van Soerakarta wenschte namelijk beslist te zien de bij hem gerezen vraag, in hoe ver de voor zijn gewest reeds bekrachtigde huurovereenkomsten de mogelijkheid daarstelden dan wel uitsloten om, op grond der daarbij door den huurder op zich genomen verpligting »van te zullen leveren zoodanig aantal menschen der bevolking, als tot de verpligte diensten . in het belang der politie of voor het onderhoud van den openbaren weg mogten benoodigd zijn", te vorderen: »negorijdiensten en leveringen ten algemeenen nutte, volgens de instellingen en gewoonten des Rijks rustende op de bevolking en hoofden, die op de gehuurde gronden gevestigd zijn." Ter opheffing van dien twijfel werd door de Regering o. a. te kennen gegeven, dat het Gouvernement onder de diensten in het belang der n politie" verstaat alles, wat in den ruimsten zin kan geacht worden tot de politie te behooren, namelijk alle diensten die de ingezetenen eener dessa, volgens voorouderlijke instellingen, in het belang der dessa of der negorij verpligt zijn te verrigten, zoodat aan politiediensten en negorijdiensten gelijke beteekenis moet worden gehecht, en dat, voor zooveel het Gouvernement belang mögt hebben bij de verpligte leveringen, daarvan alleen wordt afgezien wat betreft de levering van materialen. Ten vervolge op de in 't vorig verslag (bijlagen litt. IJ en Z) gedane meer uitvoerige mededeelingen betrekkelijk den landverhuur enz. in de bovengenoemde residentien kunnen voorts nog de volgende bijzonderheden worden vermeld, en wel voor:
S o e r a k a r t a (1).
Met betrekking tot de verpligte diensten wier praestatie uit het genot van bouwgronden of woonerven voortvloeit: dat de opgezetenen der huurlanden, boven de vroeger'vermelde persoonlijke diensten, ook de woningen der landhuurders en van hunne geëmploijeerden bewaken en huishoudelijke werkzaamheden voor hen verrigten moeten. De oproeping daartoe geschiedt in verhouding tot de sterkte der bevolking, gemiddeld eens om de 10 of 15 dagen; de bekels (pachters en tevens politiehoofden) deelen hierin evenzeer als de landbouwers en verdere mindere opgezetenen (2).
Ten aanzien van de wijze van exploitatie der gronden voor de productie van stapelartilcelen voor de Europesche markt : dat er landhuurders zijn die:
1°. in stede van eene uitgestrektheid gronds tot het beplanten met padie ^e geven onder beding van eene gelijke uitgestrektheid met suikerriet te beplanten, ten eigen behoeve suikerriet in paroan (dat is om de helft van het gewas) door de opgezetenen hunner landen doen telen, van welke zij alsdan bij rijping van hetzelve het hun aankomende halve deel in den aanplant, tegen eene betaling in geld, overnemen;
2°. na aftrek van de velden die zij voor hunnen suikerriet-aanplant behoeven, al de overige ter bebouwing met padie in paroan uitgegeven en alsdan met de hun door allo opgezetenen verschuldigde padjaJc-diensten, aangevuld voor zooveel noodig door gehuurde arbeid , bedoelden aanplant daarstellen en onderhouden ;
3°. velden ter bebouwing met suikerriet uitgeven tegen eene aan de uitkomst geëvenredigde betaling. Op het buurland, waar dit stelsel meer bijzonder wordt toegepast, heeft men ten vorigen jare tegenover 265 bouws aanplant met padjak-volk en huurlingen, 85 bouws suikerriet op even bedoelden voet gecultiveerd; met dat gevolg dat terwijl van den eigen aanplant niet meer dan 15 potten suiker (van 1 pikol den pot) per bouw verkregen werd, die, aangelegd en verzorgd onder de voorwaarde » loon naar werken", tot 57 zoodanige potten per bouw afgeworpen heeft. In verband met de allezins billijke be
(1) Zie, voor zooveel het boscliwezen 'betreft, het aangeteekende ia de volgende paragraaph.
(2) Het beschikbaar getal werkbare mannen wordt gezegd bij 120 van de 122 ondernemingen te bedragen 41960 gezeten landbouwers en .1706 mengiendonga (d z. de zoodanige, die geen bouwgronden, maar slechts woonerven of huizen in huur hebben.)
164
faun"-, die bij deze wijze van exploitatie, aan plantloon wordt te goed gedaan (f 2 per pot), mag "dan ook, naar de meening van den resident, de hoop worden gekoesterd dat zij onder de bevolking toenemenden bijval zal vinden en dat ook andere landhuurders de voordeelen daarvan zullen inzien.
Wat betreft den veestapel: dat do sterkte daarvan wordt gezegd bij het eind van 1861 te zijn geweest als volgt :
Van de Van de
landhuurders. bevolking.
Buffels 894' 44169
Runderen . 1333 39 646
Paarden 348 4 715
Schapen 338 8 948
Geiten 67 7 532
Van een tweetal ondernemingen w'aren ten deze geen opgaven ontvangen.
D j o k d j o k a r t a (1).
Indigocultuur. Bij het verslag over 1860 (zie bladz. 170 der bijlagen) is reeds aangetcekend, dat uit hoofde van op een groot gedeelte der huurlanden waargenomen verminderde productie, ten gevolge van beweerde verbastering der indigo-plant, vele ondernemors zijn te rade geworden de indigocultuur te verlaten en tot de suikerteelt over te gaan. Andoren daarentegen, die gezegd verschijnsel op hunne landen niet hebben bespeurd , en wier fabricaat minstens op de vroegere hoogte is gebleven, hebben de indigocultuur in stand gehouden en zijn daarbij , ten gevolge van den reeds lang aanhoudenden bijzonder hoogen marktprijs van den indigo, ten bedrage van f 5 gulden per pond, wel gevaren. Voor zoover de productie van de onderscheidene ondernemingen is bekend gemaakt en de gedane opgaven als juist mogen worden aangemerkt, zoude in het afgeloopen jaar 380 339 pond indigo verkregen zijn, dus 126 469 pond meer dan in 1860, toon slechts 253 870 pond zijn aangemaakt. De berigten omtrent de hoedanigheid van den in 1861 afgeleverden indigo zijn voortdurend naar wensch geweest.
Rijstcultuur. -In 't vorig verslag is reeds melding gemaakt van de moeiten en geldelijke opofferingen, die de landhuurders zich getroosten om ook de rijsteolt op hunne landen zooveel mogelijk te bevorderen. Ook in 1861 zijn daarvan wederom bevredigende blijken geleverd, en do in het tweede quartaal aanhoudend gevallen zware regens zijn vooral aan de padieteelt bevorderlijk geweest, dewijl de bevolking dien zoo ongewonen toevoer van water heeft kunnen benuttigen tot een tweeden aanplant van padie op gronden, waar dit in den regel zelden in dat jaargetijde geschiedt. De in de maand February 1861 ook hier gewoed hebbende zware overstroomingen hebben aan het te veld staande padiegewas op de huurlanden gelukkig geene aanmerkelijke schade toegebragt. Na het einde dier felle regens is in het 3de quartaal ook de teelt van tweede gewassen, in overeenstemmin"- met daartee aan den rijksbestierder en het hoofd van het Pakoe- Alam sehe gebied gedane ernstige aanbeveling van bestuurswege, op de huurlanden aanmerkelijk uitgebreid.
Suikercultuur. Niettegenstaande de groote moeijelijkheden waarmede het verkrijgen van houtwerken in den laatsten tijd, ten gevolge van nieuwe regelingen omtrent den aankap, gepaard gaat, waren toch in 1861 nog een drietal nieuwe suikerfabrieken in rking gekomen, alle, even als de in 't vorig jaar opgerigte fabriek, door water gedrewer 'o o ven wordende. Bij deze laatste beliep de productie dit jaar 4000 pikols; terwijl bij twee der nieuw daargestelde aanvankelijk verkregen werd 3900 pikols. Bij een viertal andere huurlanden werd overigens nog geproduceerd eene hoeveelheid van 4032 pikols.
11) Zie voor zooveel liet Wchwezen betreft het aangetcckönde in de volgende paragraaph.
165
Bovendien waren bij het eind van het jaar nog 7 fabrieken in aanbouw, waarvan zes met waterraderen en eene welke door een windmolen benevens een stoomwerktuig zal worden gedreven. Eenige dier fabrieken zouden in 1862 in werking komen. De "rond inde drie voor den landverhuur aan Europeanen opengestelde regentschappen, Sleeman, Kalassan en Bantool, is bijzonder geschikt bevonden voor de suikerrietteelt, en de bevolking is met deze cultuur veel meer ingenomen dan met die van indigo, welke laatste meer werk on zorg vereischt. Wanneer al deze fabrieken weldra te gelijk in werking komen, zullen zich gewis groote bezwaren voordoen in het transport van het te verkrijgen product. In afwachting van de spoedige verwezenlijking der ontworpen spoorwegplannen van Samarang naar de Vorstenlanden (1), zien de ondernemers intusschen ook naar andere middelen van verbetering uit. Zoo werd, in overeenstemming met de landhuurders van Soerakarta en Djokdjokarta, door den heer COKES DE VRIES onderzoek gedaan naar de mogelijkheid tot opruiming van rotsgevaarten en andere beletselen in de Solosche rivier, ten einde die voor ijzeren laadbooten met stoomslepers bevaarbaar te maken, en in verband daarmede is tevens, gelijk reeds in 't vorig verslag werd vermeld, eene opname gedaan voor de bevaarbaarmaking, van af de dessa Baijat in het regentschap Klatten, van eene langs het zuidergebergte loopende en in de Solorivier zich uitstortende kalie Denking, door het gelukken van welk plan aan de Djokdjosche ondernemers gelegenheid zoude worden geopend, hunne producten van daar tot Soerabaija te water te doen afvoeren, hetgeen bij het kostbare van den afvoer van zulk zwaar product als suiker, van Djokdjo tot Samarang 75 palen over land, voor belanghebbenden reeds eene groote aanwinst zoude zijn.
Klapperteelt. Bij het vorig verslag is medegedeeld, dat eenige landhuurders ook werk maken van de klapperteelt en daaronder een op groote schaal. De aanplant ten behoeve van dezen zou weldra het zesde jaar intreden en kon dus binnen twee jaren reeds vruchten beginnen af te werpen. Het aanzienlijk op eens te verkrijgen product zijner tuinen, die, als grootendeels van één en hetzelfde aanplantjaar, ook gelijktijdig vruchtdragend zullen worden, hoopte de ondernemer te verwerken met uit Engeland verwacht wordende machinerien. Het liet zich, naar de resident meende, met grond verwachten, dat deze grootsche onderneming, eenmaal in volle bedrijvigheid, aan een groot aantal nijvere lieden voldoende middelen van bestaan zou geven. Ook bij nog andere ondernemingen waren sedert — doch op mindere schaal — geregelde klapper-aanplantingen aangelegd geworden.
Katoenteelt. In 1859, 1860 en 1861 zijn op verschillende huurlanden, met van bestuurswege aan de daartoe aanzoek gedaan hebbende landhuurders uitgedeelde goede uitheemsche katoenzaden, proeven genomen, die echter nergens goed geslaagd zijn. Uit dien hoofde bestond dan ook weinig opgewektheid meer tot het voortzetten dier proeven (2).
Tabak. Deze cultuur heeft sedert 1861 eene belangrijke uitbreiding erlangd, vooral in het zuidelijk regentschap Bantool, alwaar door den Sultan vele vroeger nog onverhuurde gronden aan Europeanen in huur zijn afgestaan. De gesteldheid dier gronden eigent zich uitmuntend voor de tabakscultuur. Aan verschillende ondernemers werden van bestuurswege weder vrij belangrijke hoeveelheden zaden uit de afdeeling Bodjonegoro (Kembang) verstrekt, zoowel voor kooltabak als voor gewonen Javaschen tabak, welke overal bijzonder goed zijn opgekomen, Het is te voorzien, zegt de resident, dat die cultuur, waarmede de bevolking, als op eigen gronden ook zelf gaarne tabak plantende, zeer ingenomen is, alhier binnen weinig tijd eene hoogo vlugt zal nemen, naardien de reeds verkregen resultaten, wat de hoedanigheid van den Djokdjoschen tabak en de daarvoor behaalde prijzen betreft, bijzonder bevredigend zijn geweest. De productie heeft gedurende 1861 675 pikols bedragen.
Kof fijt vanille en cacao. De redenen van het reeds sedert jaren nagenoeg geheel
(1) Zie hieromtrent hoofdstuk L , afd. IV, % 1 b, hiervóór.
(2) De opbrengst van de eigen katoenteelt der bevolking was niet bekend. Voor Soerakarta werd hiervoor opgegeven 1500 pikols.
42
166
verlaten der koffijcultuur op de Djokdjosche huurlanden zijn reeds bij bet vorig verslag aangegeven; doch werd daarbij tevens aangeteekend, dat hier en daar weder eenige opgewektheid voor die cultuur begon te ontstaan. Nadere opgaven hieromtrent zijn niet ontvangen. Intusschen wordt de oogst opgegeven als te hebben bedragen 182 pikols, tegen 40 pikols in 1860. Met do cultuur van vanille en cacao hebben enkele ondernemers vrij belangrijke proeven genomen, en dit met gunstige uitkomsten, daar de kunstmatige wijze van bevruchting der vanilleplant hier bekeud is, en wat den cacao betreft, men het vroeger hier aangenomen gebruik van aanplant door middel van afzetsels (tjangkok) als onvoordeelig geheel heeft laten varen, en aan aanplant met den pit, op aanraden van wijlen den hoogleeraar DE VBIESE, met goed gevolg de voorkeur heeft gegeven. Juiste resultaten omtrent het verkregen product en de te Samarang behaalde prijzen waren niet bekend. Aanplantingen van eenigen omvang worden slechts bij een drietal ondernemingen aangetroffen. Beide producten kunnen evenwel nog alleen als bij-cultures worden aangemerkt.
b. Boschwezen.
Het gebruikelijk overzigt van de uitgestrektheid der bosschen en van den aankap en de aanplanting van djattiehout in de onderscheidene gewesten van Java, met uitzondering van de Vorstenlanden (1), zoomede op Madura, wordt ditmaal aangetroffen in bijlage lit. B B. Daaruit blijkt, dat in het geheel op magtiging van het bestuur werden gekapt en geleverd: in 1860 135 380 stuks djattiebalken en dolken, en in 1861 269 879 stuks, van welk laatste getal alleen voor Rembang en Samarang meer dan 200 000; terwijl de bijplantingen van jonge (djattie-) boomen in het geheel zouden bestaan hebben uit 1575 734 stuks, waarvan ruim de helft in de residentien Pekalongan, Cheribon, Japara en Tagal. Overtrof alzoo de aankap het cijfer van het vorig jaar, de aanplant daarentegen bedroeg, niettegenstaande eene vrij aanmerkelijke vermeerdering voor enkele gewesten, in het geheel 129 160 boomen minder dan in 1860, voornamelijk ten gevolge van de bekende overstroomingen, waardoor, wegens de vele andere werkzaamheden, in Bagelen in het geheel geene djattie-bijplantingen konden worden bewerkstelligd, en in Banjoemas bijna 100 000 boomen minder werden aangeplant. Eene geregelde exploitatie der djattiebosschen heeft tot dusverre nog alleen plaats in Rembang, Samarang, Kedirie, Madioen en Soerabaija, en wel in Rembang en Madioen alleen van gouvernementswege, in Soerabaija tevens door een particulieren ondernemer op contract met het Gouvernement, en in Samarang en Kedirie enkel op laatstgemelden voet. Ook werd in dit jaar, zoo als reeds in 't vorig verslag werd aangeteekend (2), voor het eerst eene overeenkomst gesloten met een der landhuurders in Soerakarta voor de exploitatie der op zijne gronden gelegen (gouvernements-) djattiebosschen, met welke exploitatie nog in de maand Julij een aanvang werd gemaakt. Bovendien had ook weder in Rembang en Samarang, door middel van vrijwillig werkvolk, een uitsleep plaats van in de bosschen verspreid liggende en op stam dood gekapte houtwerken. De uitkomsten van een en ander waren als volgt:
(1) Zie echter het verder volgende in deze paragraaph.
(2) Zie de noot op bladz. 177 der bijlagen van dat verslag.
167
GEWESTEN.
Jembang .
toadioen. .
Soerabaija.
'amaranç.
soerabaija.
edirie
'"erakarta
In iseo.
Aantal
verkregen
houtwerken.
Waarde
volgens tarief.
Kosten van aankap of uitsleep , daaronder ook begrepen de tractementen van het personeel.
In 1861.
Aantal
verkregen
houtwerken.
Aankap van gouvernementswege.
Waarde
volgens tarief.
Kosten van aankap of uitsleep, zoomede inkoopskosten van den contractant in Soerakarta, een en ander met inbegrip der tractementen van het personeel.
23 411
6 221
3 000
f 323 251,93
niet opgegeven.
id.
f 103181,13
niet opgegeven.
id.
22 488
6 720
niet opgegeven.
f 324 236,39
61429,045
niet opgegeven.
Aankap door particuliere ondernemers op contract met het Gouvernement
. . _ . i . . _ . _ . . . . . .
f 99 321,55
38 380,59
niet opgegeven.
23 454 waarvan aan het. Gouvernement I geleverd 4619.
6999 waarvan als voren 859.
20 455 (van 1855—1860) waarvan als voren 3300.
5652 waarvan als voren 1736.
163 513,415 waarvan f 34 545,95 voor de aan het Gouvernement geleverde houtwerken.
f 38 092,54 waarvan f7619,775 als voren.
Niet opgegeven.
Niet opgegeven.
28 709 waarvan aan het Gouvernement geleverd 5745.
17 761 waarvan als voren 2491.
32 564 waarvan als voren 9941.
10 569 waarvan als voren 3848.
6000 (allo aan het Gouvernement geleverd.)
208 296,40 waarvan f 41 441,35 (1) voor de aan het Gouvernement geleverde houtwerken.
f 74 555,475 waarvan f 14 911,515(1) als voren.
Niet opgegeven.
f 150 442,49 waarvan f 50 147,645 (2), voor de aan het Gouvernement geleverde houtwerken.
f 20 820,65 Hiervan werd voor eene tariefswaarde van f 19 385,05 in publieke veilig gebragt, waarvan de opbrengst beliep f 32 739,75.
14 683,12
Uitsleep ten behoeve van het Gouvernement, door middel van vrijwillig werkvolk.
^mbang . . . .
b a r a n g . . . .
195 376
64128
f 101694,40
Niet opgegeven.
f 48 549,99
Niet opgegeven.
279 605
25 175
f 122 314,76
- 126 852,045
f 43 393,385
42 283,05.5
Hieronder niet begrepen de tractementen van het personeel.
(3) Na aftrek der kosten van personeel enz. op de stapelplaatsen.
(3) Na aftrek als voren bedraagt dit cijfer slechts f 37 464,345.
168
Een vergelijkende opgaaf van de voornaamste voorwerpen waarop de aankap en levering van djattiehout uit de gouvernementsbosschen door de bovenbedoelde vier contractanten in Samarang, Soerabaija en Kedirie wordt bewerkstelligd, is reeds bij eene vorige gelegenheid medegedeeld (1). Ter aanvulling van die opgaaf, voor zooveel de onderneming in Soerakarta betreft, diene het volgende: In verband met den eigenaardigen vorm van bestuur in de residen tien Soerakarta en Djokdjokarta, waar de politie is in handen der vorsten en slechts op de hoofdplaatsen Europesche ambtenaren worden aangetroffen, werd in vroegere tijden wemig of met gelet op de djattiebosschen in die Rijken, ofschoon bij de contracten, met die vorsten aangedaan, de eigendom van die bosschen aan het Gouvernement was verzekerd. Hieraan was het dan ook te wijten, dat in Soerakarta djattiebosschen, op de landen van den Sultan gelegen, met die landen in huur werden afgestaan aan Europesche landhuurders (2), die van de djattiebosschen koffijtuinen enz. maakten, en dâàr, waar dit nog niet is geschied, heeft men het plan daartoe gehad en bij den huur der gronden dikwijls bepaald er op gerekend. Te Gedong-Kopie, eene kleine dessa nabij Soerakarta, hadden zich inlanders gevestigd, die hun onderhoud vonden in den verkoop der heimelijk aangekapte houtwerken, en van dââr werd in de particuliere behoefte aan hout voorzien. Aan dezen toestand, die behalve met detractaten, ook in strijd was met de op het stuk der djattiebosschen bestaande bepalingen (Indisch Staatsblad 1829, n°. 125), is in den laatsten tijd een einde gemaakt, doch nu ondervond men al spoedig gebrek aan djattiehout, zoowel ter hoofdplaats als op de particuliere landbouwondernemïngen. Nadat in 1860 aanvankelijk in de behoefte was voorzien door middel van licentien tot aankap, tegen kostelooze levering aan den lande Van l/5 der gekapte houtwerken, werd in 1861, in verband met het voornemen van vele landhuurders om de cultuur var. indigo met die'van suiker te verwisselen, voor den aanbouw van fabrieken en pakhuizen de aankap van een zoo groot aantal houtwerken aangevraagd, dat het bestuur, uit vrees voor vernieling der bosschen, de vergunning daartoe niet konde verleenen. Er moest evenwel voor zooveel mogelijk in de dringende behoefte aan hout worden voorzien. Bij Indisch besluit van 4 JunijlSGl, n°. 2, werd mitsdien, na een ingesteld plaatselijk onderzoek, de resident van Soerakarta gemagtigd om aanvankelijk met een der landhuurders, met wien daartoe reeds onderhandelingen waren aangeknoopt, voorde exploitatie der op zijne landen gelegen djattiebosschen het contract aan te gaan waarvan hiervóór sprake was, en waarvan de voornaamste voorwaarden hierop nederkomen : De houtwerken moeten alle, behalve die welke beneden eene bepaalde afmeting blijven, tegen vaste prijzen (schoon bekapt) aan het Gouvernement geleverd worden, hetzij ter hoofdplaats Soerakarta, hetzij op zoodanige andere plaats als daartoe zal worden aangewezen , mits die plaats voor het vervoer der houtwerken te water bereikbaar zij en op geen grooteren afstand gelegen dan 3 palen van de hoofdplaatst. De houtwerken, ter beschikking van den ondernemer verblijvende (dat zijn de zoodanige die, bij eene lengte van 2 Nederlandsche el en daarbeneden, niet dikker zijn dan 6 Nederlandsche duim), mogen niet anders vervreemd worden dan op de plaats of plaatsen , door den resident daartoe aan te wijzen. De exploitatie, welke onder het toezigt van 's lands boschbeambten zal plaats hebben, moet, even als het vervoer, geheel uit eigen middelon geschieden. Het opslepen en opstapelen ter plaatse van den aanvoer geschieden daarentegen ten koste en risico van het Gouvernement. De ondernemer is gehouden om maandelijks 1000 goede en gave balken aan te voeren of zooveel meer of minder als door den resident zal worden toegestaan. Voorschotten worden aan den ondernemer niet verleend; doch de betaling der geleverde houtwerken geschiedt, althans voor 4/5 gedeelten, dadelijk na de keuring en bepaling deiafmetingen. Afgekeurde houtwerken worden in het openbaar verkocht, en de zuivere
(1) Zie bijlage Q der Memorie van Beantwoording betreffende het eerste wets-ontwerp tot vaststelling van hoofdstuk IX der Staatsbegrooting 1863 (n°. I I , 133*, van de gedrukte stukken der zitting 1862/63.)
(2) In Djokdjokarta, waar de djattiebosschen wegens de mindere uitgestrektheid en de mindere zwaarte van het hout trouwens van minder beteekenis zijn, is dit het geval niet, maar staan de landen, op welke zich deze bosschen bevinden, onder regtstreeksch beheer van den Bultan. Daarbij komt dat m vroegeren tijd met den Sultan eene overeenkomst is aangegaan, volgens welke deze de voor het Gouvernement benoodigde houtwerken moet leveren tegen een zeer goedkoopen prijs, terwijl hem daarentegen het regt werd toegekend om houtwerken voor eigen gebruik kosteloos te doen kappen.
169
opbrengst daarvan genoten voor de helft door het Gouvernement en voor de wederhelft door den ondernemer. De aanleg van nieuwe djattie-aanplantingen, waartoe de gronden der uitgekàpte bosschen beschikbaar moeten blijven, geschiedt voor rekening van het Gouvernement. Het daartoe benoodigde werkvolk zal door den ondernemer worden geleverd tegen betaling van 20 cents daags per man. De overeenkomst duurt (behoudens bevoegdheid van het Gouvernement om dezelve, uit hoofde van dringende omstandigheden van staatkundigen aard, tegen behoorlijke schadeloosstelling, te doen vervallen) zoo lang de ondernemer de gronden, waarop's lands djàttiebosschen gelegen zijn, in huurbezit volgens de voor dien huur bestaande of voor zijne verlenging c. q. nader te sluiten contracten. Naar de beginselen van gemelde overeenkomst zal voorts, krachtens het aangehaald besluit van 4 Junij 1861, met meerdere huurders ter onderwerpelijke zake worden gecontracteerd, met dien verstande, dat de voor de houtwerken te bedingen vaste prijzen zullen worden geregeld voor iedere onderneming in het bijzonder, in verband met hare locale gesteldheid. Van het aldus te verkrijgen hout zal het Gouvernement van tijd tot tijd publieke veilingen doen houden, waardoor de belanghebbenden op regelmatige wijs in hunne behoeften aan timmerhout zullen kunnen voorzien. Geene houtwerken zullen echter mogen worden verkocht beneden den gouvernementstariefsprijs, verhoogd met 25 per cent. Voor zoover de bewuste boaschen hier of daar door hunne ligging onvatbaar zijn om op deze wijze te worden geëxploiteerd, en gronden innemen, welke met meer voordeel tot andere einden kunnen worden aangewend, zullen met de betrokken landhuurders schikkingen worden getroffen omtrent het afstaan aan hen van het regt tot exploitatie. Bijaldien die landhuurders tot het aangaan van zulke schikkingen ongenegen worden bevonden, zal dat regt tot exploitatie in het openbaar worden verkocht, en bij mislukking ook van dien maatregel, zullen 's lands regten op de bewuste bosschen niettemin nadrukkelijk worden gehandhaafd. Ten vervolge op hetgeen in 't vorig verslag werd medegedeeld nopens de benoeming eener commissie voor het ontwerpen van een nieuw volledig reglement voor het beheer en de exploitatie der houtbossclien en al wat daarop betrekking heeft, en de tijdelijke in-dienst-stelling eener andere voor de algemeene opname der djàttiebosschen (op Java) kan worden vermeld, dat de eerstbedoelde commissie dit jaar hare werkzaamheden volbragt (1) en dat het voor de opmeting en kaartering in dienst gestelde personeel zich onledig hield met de opname der bosschen in Rembang, met welke residentie een aanvang was gemaakt omdat deze met het oog op hare djàttiebosschen als de belangrijkste was aan te merken.
De* dringende en steeds toenemende behoefte aan goed timmerhout ten behoeve van 's lands dienst gaf aanleiding, dat de houtveilingen te Piosso (Soorabaija), welke aldaar in de laatste jaren geregeld van gou vernemen tswege plaats hadden, in den loop van 1861 werden gestaakt. In 't vorig jaar was dit ook het geval geweest met de gouvernementsveilingen in Rembang, doch op dien maatregel werd dit jaar gedeeltelijk teruggekomen, op grond van de groote moeijelijkheden die zulks aan de aldaar gevestigde tabakscontractanten veroorzaakte.
c, Veeteelt.
Een overzigt van de getalsterkte van den veestapel op Java en Madura, mot uitzon
(1) De door haar aangeboden reglementen zijn tot dusverre nog- in behandeling bij het Indisch Eestuur. In afwachting van hunne vaststelling zijn intusschen gestaakt de nadere overwegingen in 1860 bij het Indisch Bestuur aanhangig gemaakt ter zake van de toen voorgestelde reorganisatie van het personeel. Van de drie kweekelingen, die zich onder ultimo 1801, voor 'slands rekening, aan de polytechnische school te Carlsruhe (Baden) nader voor hunne bestemming tot ambtemaar bij het boschwezen in Nederlandsch Indie bekwaamden, erlangden twee in het laatst van 1862 en een in den aa,nvang van 1804 hunne definitive benoeming. De twee aan de Landhuishoudkundige School te Groningen onder ultimo 1861 ter opleiding zijnde kweekelingen, aan wie toezegging op eene gelijke bestemming was gedaan, zijn respectivelijk in 1862 enl863 naar Carlsruhe vertrokken. In verband met het voornemen om vooreerst nog jaarlijksch twee praktisch gevormde ambtenaren voor de onderwerpelijke dienst naar Indie uit te zenden, zijn zeer onlangs maatregelen genomen om nog een tweetal gewezen Groningsche kweekelingen, die respectivelijk sedert 1 October 1862 en 1 October 1863 vooreigen rekening te Carsruhe aanwezig waren, mede voor de Indische dienst te benuttigen. Dientengevolge bestaat er voor de jaren 1864 en 1865 reeds gelegenheid om aan de voorgenomen uitzending gevolg te geven.
U
1 7 0
dering van de residentien Batavia, Soerakarta en Djokdjokarta, wordt als naar gewoonte (ditmaal onder lit. C C) aangetroffen in de bijlagen hierachter. Volgens die aantooning zou de veestapel bij het eind van 1861 hebben bestaan uit 1990 295 buffels, 825 279 runderen en 470 434 paarden, of respectively 79 310, 67 000 en 26 084 stuks meer dan onder ult°. 1860, in welke vermeerdering door Madura gedeeld werd voor niet minder dan 28 608, 45103 en 10 514 stuks, doordien de opgaaf ditmaal niet enkel Pamakassan, maar tevens de beide andere afdeelmgen omvat. Overigens was de vermeerdering, voor zooveel althans de buffels en runderen betreft, over 't geheel minder aanzienlijk dan in 't vorig jaar, hetgeen voornamelijk was oe te schriiven aan ongunstig weer en de daaruit ontstane meerdere sterfte. Uit Bagelen wordt bovendien gemeld, dat de veestapel veel geleden had door den plaats gehad hebbende watersnood, waarbij een groot aantal vee, vooral buffels, het leven verloor; terwijl het geredde vee, bij gebrek aan voedsel, door de eigenaren werd geslagt, ter voorkoming dat hetzelve van honger bezweek. In eenige gedeelten van Samarang en Kembang veroorzaakte het miltvuur eeno aanzienlijke sterfte onder de buffels : terwijl zich in een paar regentschappen van Cheribon eene ziekte onder hen openbaarde, door den inlander parah genaamd, welke de daarmede aangetaste dieren meestal binnen weinige uren deed bezwijken. Deze epizoötie was echter gelukkig spoedig geweken. Ook in Bantam en Madioen deden zich epidemische ziekten onder het vee voor. In-en uitvoer van vee geschiedt hoofdzakelijk tusschen de verschillende residentien
°nu7tvëegr naar plaatsen buiten Java heeft niet of slechts op zeer kleine schaal plaats; terwijl de invoer van elders behalve in de noordelijke residentien werwaarts veel trek- en slagtossen van Madura en Bali worden aangevoerd - voornamelijk uit paarden W a a l en wel van Bima, Sumbawa, Macassar, Timor enz., van waar jaarlijks eemge scheepsladingen te Batavia, Samarang, Soerabaija, Pasoeroean en Bezoekie worden aan
eebra«t en aldaar publiek verkocht. Volgens het handelsverslag zou de invoer_ ditjaar hebben bestaan uit 7101 stuks, ter gezamenlijke waarde van f 574 156, nagenoeg uitsluitend uit den Oosterschen archipel en Nieuw-Holland. , ' . • • • Hoewel de veestapel in aantal vooruitgaat, valt het niet te ontkennen dat hij in «men minder bloeijenden toestand verkeert dan wenschelijk ware. De oorzaak van dien weinigen vooruitgang is vooral toe te schrijven aan de geringe zorg van den inlander voor zijn vee Over het algemeen worden de trek- en draagbeesten te zwaar belast, en wordt het vee op te jeugdigen leeftijd voor den arbeid gebezigd. _ Fen groote hinderpaal, waartegen de pogingen tot uitbreiding en verbetering van den veestapel dikwerf afstuiten, is de schaarschheid van voeding, die zich telken j are en voornamelijk in den oostmoesson voordoet. Zoodra de sawa's worden beploegd, neemt deze schTarschte een aanvang, daar in vele streken alle gronden door rystcultuur worden int Z n X d«. alleen" de sloten en dijkjes die de sawavelden omringen tot grazing foor het vee overblijven, aangezien door de bevolking geene weiden worden aangehouden De bedoelde kleine strookjes grond zijn daartoe echter niet voldoende te min der daar fuist n die streken, alwaar de meeste cultuur bestaat, ook de veesterkte het aanzienlijkst is. J Ï e vele sterften, die in dien tijd bij het vee voorkomen, moeten voor een groot gedeelte aan dat gebrek van voeder toegeschreven worden, daar alsdan het ploegvee, door hel bewerken der sawa's afgemat, nu het de grootste behoefte aan voedsel heeft om de verloren krachten te herstellen, daaraan gebrek lijdt. „ De nadeelen, die door opgenoemd gebrek worden te weeg gcbragt zijn veelvuldig; behalve dat, zoo als reeds is aangemerkt, daardoor de aanleg voor ziekten toeneemt, S e n t hetzelve eenen zeer nadeeligen invloed op het gehalte van het vee uit, daar eene krachtige schoone ligchaamsontwikkeling bij voedergebrek met denkbaar is. De IndiscL Eegering heeft dan ook, ter verbeteringen uitbreiding vanden veestapel, Wi een besluit van 11 November 1861, de hoofden van gewestelijk bestuur aangeschreven, „TdoorRaadgeving en voorlichting aan de inlandsehe hoofden en bevolking - ook van Z Ï i e der h l toegevoegde ambtenaren bij het binnenlandsch b e s t u u r - t e trachtende v rmeerderingen verleterfng van den veestapel op Java en speciaal van het paardenras r ^ d e r l jk te zijn (1). Voorts is ter aanmoediging van de teelt van paarden en runA=rts;wÄrÄt-ÄÄ » A Î A Ï :
ao Menado
171
deren en den aankoop van dekhengsten bij evengeineld besluit de magtiging des Koning» gevraagd om over een crediet van f 1 5 000 's jaar te beschikken (1). Tot verbetering van het paardenras zijn de veeartsen voor 's Gouvernements burgerlijke dienst tevens aangeschreven, om eene bevattelijke handleiding te ontwerpen va'n hetgeen door de bevolking dient te worden in acht genomen tot verbetering het paardenras ten einde in het Maleisch, Soendasch, Javaansch en Madureesch vertaald, onder de inlandsche bevolking te worden verspreid. Met de ten vorigen jare bevolen proef, om in het belang van den veestapel eenige inlanders in de veeartsenijkunst te bekwamen, werd in Julij 1861 door den daartoe aangewezen gouvernements-veearts te Soerabaija een aanvang gemaakt. Het onderwijs, dat in het algemeen zoo praktisch mogelijk is ingerigt, begon aanvankelijk slechts met e'en kweekeling, doch hun getal klom successïvelijk tot het vastgestelde cijfer van vijf. Een tweetal hunner maakten vooral met vrucht van het onderwijs gebruik. Ten einde de leerlingen, ook buiten de gewone veeziekten, zoo goed mogelijk met de jaarlijks heerschende epizoötien bekend te maken, werd het nuttig geacht, hen door de toekenning van reiskosten ook in gelegenheid te stellen om beurtelings den gouvernementsveearts by het behandelen van dergelijke ziekten in de binnenlanden te vergezellen (2).
§ 2. Buitenbezittingen.
1°. Gouvernement van Sumatra's Westkust.
Hijst. Er werden in 1861 weieenige meerdere velden in bewerking gebragt, doch ontginningen op groote schaal hebben ook in dit jaar niet plaats gehad. Tweede gewassen, die slechts bij uitzondering, na afloop van den oogst, op de rijstvelden worden geteeld, vindt men gewoonlijk op afzonderlijk daarvoor bestemde gronden. Bemesting is, wegens de groote vruchtbaarheid van den grond, in den regel onnoodig. Noctans wordt hier en daar soms dierlijke mest aangewend. Verschillende nieuwe waterleidingen werden in dit jaar weder aangelegd, als in de zuidelijke afdeeling van Padang, in de Padangsche bovenlanden en in de residentie Tapanolie. Misgewassen had men in 1861 niet te betreuren ; de weersgesteldheid was over het algemeen niet ongunstig, alleen in de Padangsche bovenlanden was de felle hitte nadeelig voor het gewas en is in de afdeeling Priaman eenige schade veroorzaakt door hevige regens. De in dit jaar voortgezette proef met Carolinazaad is geheel mislukt. De oogst werd volgens opgave van de inlandsche hoofden berekend op 2 810 321 pikols rijst of nagenoeg dezelfde hoeveelheid als in het vorige jaar. De prijzen waren gemiddeld per pikol te Padang f 4 , te Priaman f 3 , te Aijer Bangies f 5, in de Padangsche bovenlanden f4,50, te Tapanolie f 5 à f 7 ; makende weder geen aanmerkelijk verschil met die van het vorige jaar. Deze zijn echter de prijzen op de hoofdplaatsen. In de binnenlanden kostte de pikol rijst slechts f 1,60 à f 3. De uitvoer over zee naar havens buiten dit gouvernement beliep 83015 pikols, zijnde 21435 pikols meer dan in 1860. Eene vrij aanzienlijke hoeveelheid (naar raming bij de 8 à 10 000 pikols) werd bovendien uit de Padangsche bovenlanden, uit Eau en uit Mandheling naar de oostelijke landschappen gevoerd.
Klapperteelt. Ten aanzien van deze cultuur leverde ook het jaar 1861 geene meldenswaardige bijzonderheden op. Daar geene geregelde aanplantingen geschieden, is het niet doenlijk het getal boomen, dat intusschen zeer aaanzienlijk moet zijn, op te geven. Uitbreiding van aanplantingen zijn waargenomen in Sibogha en Baros, waar men reeds in eigen behoefte begon te voorzien, en in Groot Mandheling, van waar reeds uitvoer plaats had, terwijl nog niet lang geleden in de behoefte aldaar door invoer werd voorzien. De prijzen der noten liepen, als in het vorige jaar, van f 3 tot f 5 per 100 stuks; die der olie waren 35 à 80 cents de kan, naar gelang van den plaatselijken voorraad van noten. %
(1) In Maart 1863 is die magtiging, voorloopig voor de jaren 1864 en 1865, verleend..
!2) In den aanvang van 1862 werd hiertoe magtiging verleend.
172
Kof jij. Het is steeds te bejammeren, dat de in de Padangsche bovenlanden zoo gunstig voor deze cultuur voorhanden gronden niet worden benuttigd wegens den grooten afstand van de kampongs. Men vindt aldaar toch boschgronden geheel voor de koifijteelt geschikt, waar de teelaarde soms tot eene diepte van verscheidene voeten voorkomt. Volgens ontvangen opgaven waren onder ultimo December 1861 aanwezig 73 468 466 vruchtdragende en 26 606 334 jonge boomen, zijnde gezamenlijk ongeveer 2 000 000 boomen meer dan op ultimo 1860; doch deze cijfers kunnen geen onbepaald vertrouwen verdienen, aangezien de aanplantingen, met uitzondering van de afdeelingen Mandheling en Ankola (waar de wijze van aanleg der kampongs zich tegen het telen van paggeren kampongkoffij verzet) in den laatsten tijd bijna nergens meer in geregelde tuinen geschieden (vergelijk het verslag over 1856, bladz. 119), De aanplantingen zijn dan ook geheel aan de keuze der planters overgelaten ; het bestuur houdt echter zooveel mogelijk toezigt op het onderhoud en spoort, waar noodig, tot uitbreiding aan (1). De weersgesteldheid was in 1861 voorde koffijcultuur zeer ongunstig. De oogst was dan ook minder voordeelig, bedragende 123 772 pikols, of 33 799 minder dan in het vorige jaar (2). Daar waar de inkoop van koffij van eenige beteekenis is, wordt het den planters, bij voortduring, door de oprigting van inkoopspakhuizen gemakkelijk gemaakt. In 1861 zijn weder op een viertal plaatsen zoodanige pakhuizen tot stand gekomen. Ter hoofdplaats werden van gouvernementswege weder vier veilingen gehouden; de drie eerste, elk groot 40 000 en de vierde groot 30 000 pikols, waarvoor achtereenvolgens een middenprijs verkregen werd van f 35,62, f 32,92, f32,52 en f37,57 den pikol, of over 't geheel iets minder dan in 't vorig jaar, zijnde toen de algemeene middenprijs van 151000 pikols geweest f 34,55, terwijl deze thans beliep ruim f 34,465. In 1859 was dit cijfer van de 120 000 pikols f 32,42 (3) Volgens de verkoopvoorwaarden moet de koffij binnen twee maanden na den dag van verkoop aan 's lands pakhuizen te Padang in ontvang worden genomen, bij gebreke waarvan pakhuishuur wordt gevorderd, terwijl, wanneer de afhaal niet plaats heeft binnen de drie maanden, de koffij voor rekening van den kooper op nieuw wordt verkocht. Met het oog op de wenschelijkheid voor het Gouvernement om over de voorhanden pakhuisruimte steeds zooveel mogelijk te kunnen beschikken, werd deze laatste bepaling bij een besluit van 4 April nog in dier voege aangevuld, dat voortaan bij niet tijdigen afhaal binnen drie maanden, nog eene boete zoude worden verbeurd van tien ten honderd van het bedrag der koopsom.
Kassia. Opzigtelijk deze cultuur valt over 1861 alleen te vermelden, dat de uitvoer, ten beloope van 9490 pikols, merkelijk grooter was dan in 1860, toen hij 3073 pikols bedroeg.
Notenmuscaat. Door de lage prijzen wordt deze tak van cultuur meer en meer gedrukt; de bevolking verliest dan ook haren vroegeren lust daarvoor. De uitvoer bedroeg in 1861 119 pikols noten en 176 pikols foelie, tegen 457 pikols noten en 147V2 pikols foelie in 1860.
Gambier. Van dezen tak van cultuur valt voor 1861 niets bijzonders te vermelden. De uitvoer naar buiten Sumatra's Westkust bedroeg in 1861 347 pikols, tegen 583 pikols in 1860. De prijs was in dat jaar f 20 à f 21 en thans f 20 à f 25 den pikol.
Suiker. Ook van de suikercultuur in dit gewest valt, lettende op het vorige verslag, niets van belang te vermelden. De ter Sumatra's "Westkust voortgebragte suiker is ongeschikt voor den uitvoer. Zij dient slechts tot verbruik voor den »inboorling. In de Padangsche bovenlanden is de bereiding eene niet onbelangrijke bron van welvaart. Na aftrek van de behoefte tot eigen verbruik, werden van daar in 1861 6014 pikols naar de benedenlanden uitgevoerd. In 1860 8015 pikols. De gemiddelde prijs was f 9,85 den pikol, tegen f 5 à f 6 in 1860.
(1) Zie ook Indisch Staatshlad 1864, n°. 8.
(2) De oogst van 1862 stond nagenoeg- gelijk «et dien van I860, en beliep 157 339 pi
(3) In 1862 Yan de 144 000 pikols f 40,34,
173
Katoen. De herhaaldelijk genomen proeven om goede Amerikaansche katoensoorten aan te planten zijn geheel mislukt. Voor binnenlandsch verbruik wordt deze grondstof niet noodig geacht, door den toevoer van Europesche katoenen goederen tot geringe prijzen.
Tabah. Ook met opzigt tot dezen, enkel in de Padangsche bovenlanden gedreven tak van; cultuur is in 1860 niets meldenswaardigs voorgevallen. De afvoer naar de benedenlanden bedroeg in 1861 2303 pikols, tegen ruim 8000 pikols in 1860.
Peper. Deze cultuur verkeert bij voortduring in eenen kwijnenden toestand. De schier alleen nog te Baros bestaande tuinen leverden in 1861 dan ook slechts 900 pikols. In 1860 bedroeg de oogst nog 1500 pikols.
Bosschen. De uitgestrektheid is, onmogelijk op te geven. Zij zijn menigvuldig en bevatten eene overvloedige bron van rijkdom voor de bevolking, hoezeer daaruit betrekkelijk weinig" wordt geput.
Als een vervolg op vroegere mededeelingen wordt aangeteekend, dat in 1861 werden uitgevoerd: 9% pikols kamfer, ter waarde van f36 540, en 3401 pikols gomelastiek en getah pertja, ter waarde van f 156 841, welke cijfers in 1860, respectivelijk voor 6 en 8316 pikols, bedroegen f40 000 en f 500 000. Als voorname oorzaak van dit ongunstig verschil wordt vermeld de zeer hoog opgevoerde prijzen in 1860. Toen deze daalden, verflaauwde ook de lust tot inzameling. Ook van benzoin en rotting heeft een aanzienlijke uitvoer plaats. In 1861 bedroeg die respectivelijk 6433 en 12 679 pikols, ter waarde van f219 533 en f40 040. Voor 1860 is alleen de hoeveelheid uitgevoerde bezoin opgegeven , bedragende deze 6346 pikols ; de waarde daarvan is echter niet gemeld. De aankappingen voor de stapelplaats te Padang, in het vorig verslag vermeld, hebben geen resultaat opgeleverd. Ofschoon wel eenig hout ter verzending naar de hoofdplaats gereed lag, ontbraken evenwel de middelen tot vervoer. Eene te Padang gehouden uitbesteding deswege liep vruchteloos af. Geheel gemis aan sleepwegen en de hooge loonen der arbeiders zijn voor alsnog beletselen tegen eenen aankap op groote schaal.
Veeteelt. Eenige honderden buffels en runderen worden uit de oostelijke onafhankelijke landschappen naar de Padangsche bovenlanden, naar Mandheling en Ankola gevoerd. Veeziekten zijn in 1861 niet waargenomen; alleen had na de aard- en zeebevingen aldaar in Februari) en Maart eene buitengewone sterfte plaats onder de varkens op de Batoe-eilanden. De veestapel ter Westkust van Sumatra werd gezegd in 1861 te bedragen 13983 paarden (15 454 in 1860), 176 504 buffels (177 251 in 1860) en 108 220 runderen (107 457 in 1860). Ofschoon reeds eenige veulens verkregen zijn van merrien, gedekt door de van gouvernementswege verstrekte Macassaarssche hengsten, werkte de maatregel evenwel nog te kort om te kunnen bepalen , of hij op de verbetering van het ras beduidenden invloed zal uitoefenen.
Landbezit. Ter aanvulling van het deswege aangeteekende op bladz. 138 van het vorig verslag volgt hier eene korte beschrijving van de begrippen der bevolking nopens het landbezit en de hadat bij overgang van dat regt. n De eigendom van den grond berust volgen het volksbegrip bij het Opperwezen. De eerste ontginner van den grond wordt er wettig bezitter van. Zijne erfgenamen of regt verkrijgen den volgens hem in dat regt op. Alle gronden, ook de woeste, behooren (met slechts zeer weinige uitzonderingen) tot het gebied van bepaalde negorijen of kampongs. Woeste of verlaten gronden worden genoemd soekoe-gronden. De leden eener soekoe ontginnen , na eenvoudige kennisgave aan het hoofd, zooveel van die gronden als zij verlangen in gebruik te nemen. Wanneer er meer gronden voorhanden zijn dan de leden der soekoe gebruiken kunnen, kan het soekoe-hoofd, met voorkennis en toestemming van de familiehoofden, ook aan andere personen woeste gronden afstaan (gewoonlijk tegen eene kleine tegemoetkoming in geld).
44.
174
Degene, die zoodanige gronden ontgint, erlangt daardoor het wettig bezitregt op den ontgonnen grond, en zijne erfgenamen volgen hem in dat regt op. Bij erfenis gaan de bezittingen over van den oom op de zustors-kinderen, met uitzondering van de Battalanden, alwaar de meer natuurlijke opvolging van den vader op de kinderen bestaat. Bezittingen door erfenis bekomen mag de bezitter niet ontvreemden, zij moeten m de familie blijven en gaan over op de zusters-kinderen. (1) Bezittingen niet door erfenis, maar door eigen vlijt bekomen , mogen vervreemd worden of bij testamentaire dispositie naar goedvinden vermaakt; zoodra deze bezittingen evenwel eens door erfenis op een ander lid der familie zijn overgegaan, worden dezelve beschouwd als familiegoed en vallen in de termen van de vorige alinea."
2°. Benkoelen.
Hijst, Door het aanleggen van sawa's is deze cultuur steeds vooruitgaande. De oogst bedroeg in 1861 302 28 i pikols of 48 374 pikols meer dan in 1860. De gemiddelde prijs was ter hoofdplaats Benkoelen f4,25, elders van f3,30 tot f 6 den pikol. Door de toenemonde productie was de behoefte aan rijst van elders steeds minder. Gedurende 1861 werden dan ook slechts ingevoerd 15 994 pikols, of 3228 pikols minder dan in 1860.
Peper. Deze cultuur, welke even als de koffijcultuur voor de bevolking verpligtend is, ging in 1861 vooruit. In dat jaar werden geoogst 3716 pikols, tegen 2487 in 1860. Gedurende 1861 zijn te Benkoelen van gouvernementswege in het openbaar verkocht 249 pikols witte en 3699 pikols zwarte peper, welke gezamenlijk hebben opgebragt f60 686,69. In 1860 waren geveild 415 pikols witte en 2055 pikols zwarte peper, waarvan de opbrengst was f 50 958,25.
Koffij. Deze cultuur wordt steeds gedreven en onderhouden in de bergdistricten van
de afdeeling Krop. Vooruitgang heeft in 1861 niet plaats gehad. Het getal vruchtdragende boomen is echter oenigzins toegenomen, namelijk van 131986 in 1860 tot 137731 in 1861. Het getal jonge boomen daarentegen was met ruim 30 000 verminderd. Er waren ruim 81 pikols koffij geoogst, welke op vendutie f 27,53 den pikol rendeerden.
Specerijen. Door het uitsterven der aanplantingen is de cultuur van notenmuscaat bijna geheel te niet gegaan, terwijl ten gevolge van de lage prijzen geene pogingen worden aangewend om haar op te beuren. De prys, die tot f 20 den pikol is gedaald, is onvoldoende om de moeite van inzameling en transport te vergoeden. Ook de nageltuinen zijn schier alle uitgestorven. Gedurende 1861 zijn uitgevoerd 165 pikols noten en 81/2 pikol nagelen, welke cijfers in 1860 nog respectivelijk waren 225 en 321/2. De uitvoer van foelie, toen ruim 32 pikols, is ditmaal niet opgegeven.
Katoen. De vreemde katoenzaden, ook hier tot het nemen van proeven verstrekt, zijn niet opgekomen, of hebben bij de uitplanting van het daarvan nog gewonnen zaad de vruchtbaarheid verloren.
Klapperteelt. De bevolking wordt bij elke gelegenheid aangespoord tot het doen van aanplantingen, ten einde zelve in hare behoefte te kunnen voorzien.
Tabah. Alleen in de afdeeling Kroë is deze cultuur van eenige beteekenis. Van daar werden in 1861 ongeveer 200 pikols tabak uitgevoerd, welke te Palembang met f 80 à f 125 den pikol betaald werden. Het product wordt van zeer goede hoedanigheid geacht.
3°. Lampongsche districten.
Rijst. De consumtie is in dit gewest nog- steeds grooter dan de productie. Alle gc
(J) Hiervan is wel eens afgeweken met voorkennis en toestemming van al de familieleden.
175
paste middelen werden aangewend om de bevolking tot het planten van rijst, vooral tot liet aanleggen van sawa's aan te sporen. Het hoofdbedrijf der bevolking, de inzameling van boschproducten, staat vooral aan de uitbreiding der rijstcultuur in den weg. De rijstbouw van den Lamponger geschiedt gemeenlijk op ladangs. Daar waar sawa's zijn aangelegd, ondervindt de bevolking er echter de voordeelen van. In 1861 was de oogst algemeen ongunstig. Er had dan ook een ruimer aanvoer, vooral uit de residentie Bantam, op Java plaats, namelijk 21 756 pikols, zijnde 8279 pikols meer dan in 1860. Op de hoofdplaatsen waren de prijzen f 6 tot f 8 den pikol, in de binnenlanden liepen zij soms tot f 12. Waterleidingen en dammen worden steeds uitgebreid en behoorlijk onderhouden.
Peper. De peperaanplantingen onder ultimo 1861 beliepen in het geheel 2 237 964 ranken, zijnde nagenoeg het dubbele van het vorige jaar. Daaronder waren echter 1 839 194 jonge of nog niet vruchtdragende. De oogst leverde in 1861 6O68V2 pikols, of 1669l/2 pikols meer dan in het vorige jaar. Geene dan zwarte peper kwam ter markt. Volgens den Lamponger levert het wit maken der peper te veel moeite op, welke niet wordt vergoed door meerdere opbrengst.
Koffij. Het getal boomen bedroeg bij het einde van het oogstjaar (ultimo Maart 1862) 3 601758 jonge en 403 939 vruchtdragende, te zamen 4 008 697, zijnde belangrijk meer dan een jaar te voren, toen de aanplant bestond uit 3 133 314 (1) boomen, waarvan 2 766 511 jonge en 366 803 vruchtdragende boomen. De oogst zou naar gissing hebben bedragen 2728l/2 pikols, tegen 955 pikols in 't vorig jaar, zijnde het vroeger hiervoor opgegeven cijfer van 585 pikols sedert gebleken onjuist te zijn. De prijzen waren ter hoofdplaats f 25 à f27, en in de binnenlanden f20 à f24 den pikol. In 1861 werden naar Java en Singapoer uitgevoerd 1775 pikols, tegen 3497 in het vorig jaar. Onder dit laatste cijfer was echter ook koffij van vroegere oogsten begrepen. De weinige zorg welke de bevolking betoont bij pluk en bereiding is oorzaak dat de Lampongsche koffij op verre na niet zoo gewild is als die van Java, Menado of Padang.
Klapperteelt. Door aansporing van het bestuur ondervindt deze reeds belangrijke cultuur steeds uitbreiding. Onder ultimo 1861 bedroeg het getal aanwezige boomen 149 011 of 13 741 meer dan in 1860. De uitvoer van klappers bedroeg 166100 stuks, zijnde 29 700 stuks minder dan in 1860. De prijs op de hoofdplaatsen varieerde van f4 tot f 6 de 100 noten. In de binnenlanden werd voor die hoeveelheid f 9 betaald. De bereide olie is geen artikel van uitvoer. Ruim 221 pikols olie werden in 1861 van Java ingevoerd.
Katoen. In weerwil van de gunstige gesteldheid des bodems voor deze cultuur, zijn de met Fernambuc- en andere vreemde zaden genomen proeven meestal mislukt. Men schreef dit toe aan de hoedanigheid der zaden. De zaden van den Lampongschen katoenheester kwamen behoorlijk op en leverden eenen overvloedigen oogst, waarvan echter het juiste cijfer niet kan worden opgegeven, daar de meeste katoen tot eigen gebruik benut wordt. De uitvoer gedurende 1861 bedroeg 2262 pikols of 562 pikols meer dan in 1860. De prijzen verschilden van f 31/2 tot f 10 den pikol.
Andere tweede gewassen. Ten gevolge eener aanschrijving aan de besturende ambtenaren om vooral de teelt van tweede gewassen aan te moedigen, was dit jaar meer aangeplant dan vroeger. Ofschoon de Lamponger veel werk maakt van den tabak, is de productie nog te gering voor uitvoer, terwijl ook de bereiding over 't algemeen nog te wenschen overlaat. Enkele plaatsen maken hierop echter eene uitzondering.
Gomelastiek en andere boschproducten. De uitvoeren bedroegen in 1861: gomelastiek 8 503 pikols, tot den prijs van f 40 à f 60 per pikol; dammer 10 475 >, » „ „ ,, 10 à 13 » » bindrotting 12 933 bossen » » » » 15 cents per bos; handrotting 406 010 stuks (waarvan de waarde niet is opgegeven); was 10'/4 pikols » » » f 80 à f 100 per pikol.
(1) De cijfers voorkomende op bladz. 142 van het vorig verslag geven te zamen een hooger totaal, doch daarbij behoorden nog in mindering te zijn gebragt de in den loop van 1860/61 afgeschreven aanplantingen.
176
In 1860 waren uitgevoerd aan: gomelastiek 11689'/s pikols, dammer 117407ä pikols, bindrotting 6887 bossen, handrotting 1031724 stuks en aan was 12V8 pikols. De prijzen van dat jaar zijn niet vermeld gevonden.
Bosschen. Hieromtrent valt over 1861 niets bijzonders te vermelden. Het grootste gedeelte dezer residentie is boschachtig. Men treft er vele uitmuntende houtsoorten aan. Er is echter alleen gelegenheid tot af- of uitvoer langs de stranden.
Veeteelt. Men treft in de Lampongs alleen den buffel aan. Het roekeloos slagten dezer dieren werd door gepaste middelen tegengegaan en eene zorgvuldige behandeling aanbevolen. Daaraan wordt het toegeschreven dat het getal buffels, dat onder ultimo 1860 6809 bedroeg, in 1861 met 727 is toegenomen, en zulks niettegenstaande er dit jaar het miltvuur geheerseht had. Paarden en runderen worden van Java ingevoerd.
4°. Palembang.
Bijst. Meerendeels wordt de rijstcultuur slechts gedreven op de ladangs langs de rivier. In de afdeelingen Tebing-tingie, Ogan, Kommering en Enim worden echter binnen's lands eenige sawa's aangetroffen. Van wege het bestuur wordt deze cultuur steeds aangemoedigd en worden inlichtingen verstrekt ook ter bevordering, bij mislukking, van den aanplant van tweede gewassen. Gereedschappen werden kosteloos door het bestuur verstrekt, terwijl kottinggangers werden aangewezen tot het aanleggen van sawa's en het geven van onderrigt in de bewerking van rijstvelden. Vergaderingen zijn met de kampongshoofden uit de nabijheid der hoofdplaats gehouden tot aansporing en onderrigting, met het gevolg dat proeven op tamelijk ruime schaal zijn genomen en men in den onmiddellijken omtrek van Palembang vrij uitgebreide rijstvelden aanschouwt. Volgens opgaven uit de binnenlanden zouden in 1861 verkregen zijn 433 263 pikols rijst en 1 222 244 pikols padie. Over 1860 waren deze cijfers 292 805 en 695173. Ter hoofdplaats-waren uit de binnenlanden aangebragt 78 813 pikols rijst en 76 746 pikols padie, tegen 76 127 en 49 028 pikols in 1860. Het bedrag van den in- en uitvoer is over dit jaar niet opgegeven. De prijs was ter hoofdplaats en in de binnenlanden vrij matig en liep van f 4 tot f 6 den pikol.
Katoen, (1) enz. De katoenoogst was in 1861 niet gunstig. Volgens opgaven uit de binnenlanden zou zij 19 900 of 5366 pikols minder hebben opgeleverd dan in 1860. »De in de laatste jaren," dus wordt gerapporteerd, w met uitheemsche katoenzaden genomen proeven zijn totaal mislukt, hetgeen hoofdzakelijk wordt toegeschreven aan den tegenzin der inlanders om afstand te doen van die soorten, welke reeds van ouder tot ouder door hen geplant zijn; ook schijnt het klimaat en de grond zich minder voor de uitheemsche katoen te eigenen." • De prijzen varieerden in de binnenlanden van f 5,50 tot f 8,50 en op de hoofdplaats van f 7,50 tot f' 11,50 den pikol, De uitvoer naar Java, China enz. is over dit jaar niet opgegeven. De teelt van andere tweede gewassen, als widjen, katjang, djagong en andere aardvruchten, is bij de bevolking steeds zeer gewild en levert haar rijkelijk voordeelen op.
Klapperteelt, enz. Ter hoofdplaats Palembang en hare omstreken worden geene vruchtdragende klapperboomen aangetroffen. Zij zijn aldaar niet in het leven te houden, doordien eene soort van kever tot op het hart van den boom doordringt. In het belang der bevolking in de binnenlanden, alwaar mede niet door eigen gewin in de behoefte wordt voorzien, is den ambtenaren opgedragen om daar, waar mogelijk en uitvoerbaar, ieder huisgezin in de nabijheid der doessons, een lOtal klappers te doen
(1) Ten aanzien van de cijfers der katoen-oog-sten van 1855 en 1856, omtrent welker juistheid twijfel bestond, en waaromtrent blijkens de noten, voorkomende op bladzz. 127 en 142 der verslagen van 1859 en 1860 , inlichtingen zijn gevraagd, ïs door het Indisch Bestuur te kennen gegeven, dat de aldaar bedoelde verschillen waarschijnlijk aan schrijffouten moeten worden toegeschreven ; dat opheldering thans niet meer mogelijk is, maar dat cijfers als 13 000 voor 1855 en 12 000 voor 1850. meer nabij de waarheid zullen zijn dan 130 000 en 120 000.
177
aanplanten. Op die wijze zijn in 1861 in twee afdeelifigen plus minus 10 000 boomen aangeplant. De oliepalm van de Kust van Guinea schijnt kans te hebben tot slagen. Daar zij evenwel eerst op 5- à 6jarigen ouderdom vruchten draagt, kan deswege nog niets met zekerheid worden gezegd. Op verzoek van eenige hoofden waren jonge planten in verschillende doesons geplant.
Tabah. Deze cultuur wordt hoofdzakelijk in de Eanaudistricten (afdeeling Kommeringoeloe) uitgeoefend. De tabak is van superieure hoedanigheid. In 1861 werden van daar ruim 210 pikols tabak te Moeara-doea aangebragt en gemiddeld tegen f 100 den pikol verkocht. Ook in Makakau wordt redelijk goede tabak geteeld. In de overige afdeelingen is dit product van slechte qualiteit en dient alleen tot eigen gebruik. Ter hoofdplaats werden in 1861 551 pikols uit de binnenlanden aangebragt.
Kofftj. De in de afdeeling Ampat-Iawang aanwezige uitgebreide aanplantingen werden verwaarloosd. Bij voortduring bezigen de ambtenaren hunnen invloed, ten einde door overreding den aanplant te bevorderen. In de afdeeling Tebing-tingie was daarmede reed3 eene groote schrede gedaan.
Peper. Deze cultuur, die vroeger onder de Palembangsche vorsten zeer aanzienlijk was, is op de meeste plaatsen in dit gewest te niet gegaan. De grond in de afdeeling Kommering-oeloe heeft eene bijzondere geschiktheid voor de teelt van dit product. Aldaar wordt hetzelve nog op geringe schaal gekweekt. Pogingen tot uitbreiding stuitten af op den weerzin der bevolking.
Boschproducten. Gedurende 1861 werden ter hoofdplaats Palembang aangebragt 244 pikols was, 799 pikols witte dammer, 2333 pikols zwarte dito, 1112 pikols gomelastiek, 85 pikols getahpertja en 16 860 bossen rotting. Ten opzigte der gomelastiek wordt gezegd, dat de boomen steeds in aantal verminderen, aangezien zij door te dikwijls kappen uitsterven. Met betrekking tot den aankap van houtwerken werden dit jaar nieuwe bevelen uitgevaardigd, voornamelijk ten doel hebbende het misbruik tegen te gaan, dat meer hout gekapt wierd dan noodig en volgens de uitgereikte consenten geoorloofd was.
Veeteelt. Deze is in dit gewest weinig ontwikkeld. Tot aanmoediging en opbeuring zijn bevelen gegeven. De bevolking draagt zeer weinig zorg voor het vee. Het loopt in het wild rond, waardoor het veeltijds eene prooi wordt van tijgers en op sommige plaatsen tot den wilden staat overgaat. Volgens verkregen opgaven waren ultimo 1861 aanwezig 9898 karbouwen, 12 704 geiten en schapen, 175 koeijen en 35 paarden.
5°. Banka.
Bijst. De rijstteelt is in dit gewest nog de voornaamste tak van landbouw welke door den inlander wordt uitgeoefend. Hoewel er genoeg gelegenheden tot het aanleggen van waterleidingen bestaan, wordt echter uitsluitend op drooge velden geteeld. Afkeer van den inlander om op andere wijze te werken dan zijne voorouders, en tegenzin in meerderen arbeid moeten als de voorname oorzaken hiervan worden aangemerkt. Ten einde de al meer en meer gebleken verbastering der zaadpadie tegen te gaan, zouden in 1862 maatregelen ter verbetering worden genomen. De oogst werd berekend op 47 800 pikols. Ofschoon niet onder de onvoordeelige te rangschikken, was hij naauwelijks half toereikend voor de werkelijke behoefte.
Klapperteelt. Met meer klem dan vroeger werd de hand gehouden aan voorschriften nopens den aanplant van klapperboomen. Volgens opgaaf zouden bij het eind van 1861 in 't geheel aanwezig zijn geweest 64 931 stuks, waarvan 23 285 vruchtdragende. De prijzen der olie liepen van f 0,81 à f 1 de Bataviaansche kan, die der noten van f 5 à f 8 de 100 stuks.
Honig en was. Na de rijstteelt en de voordeelen die de klapperteelt afwerpt, verdient de inzameling van honig en was het eerst te worden geneemd onder de bronnen van bestaan der inheemsche bevolking. De opbrengst beliep evenwel over 1861 slechts 148s°/100 pikols honig en 5090/10oPikols was, te zamen vertegenwoordigende eene waarde van f9324,305.
45
178
.-'
Katoen, enz. Ofschoon de bij herhaling genomen proeven met den aanplant van fijnere katoensoorten steeds mislukt waren, zijn evenwel op nieuw proeven met Fernambuc-zmlen in het werk gesteld, waarvan de uitslag nog niet kan worden opgegeven. Aardvruchten en andere tweede gewassen worden, met enkele uitzonderingen, bijna niet aangeplant In verband met de onvoldoende rijstteelt zijn echter dit jaar bepaalde bevelen
gege°ventot het aanplanten allerwege van dj agon g, waartoe van gouvernementswege bibiet werd verstrekt.
Gambier. Gevolg gevende aan den raad des bestuurs, is de bevolking begonnen zich toe te leggen op de teelt van dit vroeger op Banka schier geheel onbekend product, .net het gevolg dat reeds genoeg verkregen wordt voor eigen gebruik, terwijl men hoopt dat dit product hier weldra een artikel van uitvoer zal kunnen worden.
Cacao De proefaanplant van cacao, in het vorig verslag vermeld (bladz. 143), heeft geen gunstigen uitslag opgeleverd. De hoop op goed gevolg is door den ondernemer, den toemongong hoofd-djaksa, echter nog niet opgegeven.
6°. Billiton.
Omtrent dit eiland, alwaar de «/^cultuur op drooge velden steeds den eenigen tak van landbouw uitmaakt, valt alleen te vermelden, dat de oogst naar gissing zou hebben bedragen 57 000 pikols, en dat herhaaldelijk genomen proeven met New-Orleans-^oenzaad, ongunstig zijn afgeloopen.
7°. Riouw en onderhoorigheden.
De gambler- en ^"»'plantages, in I860 ten getale van 931, werden in 1861 uitgebreid tot .964, als: op het eiland Bintang 450, op Battam348, opRempang 77,opGallang 48, op Gin 16, op Klong 18 en op Sengarang 7, welke volgens de weinig vertrouwbare opgaven der hoofden te zamen afwierpen 102 921 pikols gambier en 30 739 pikols peper. In°1860 waren deze getallen 102 149 en 23 800. De uitvoer bedroeg, volgens gedane aangifte aan het havenkantoor te Riouw, m in 1860 96 7639'/I00 pikols gambier en 25 8082/10o P i k o l s peper, en dit jaar respectively 105 785% 0 én 32 82867J00 pikols, waarvan verreweg het grootste deel voor Java bestemd was. Duizenden pikols van deze producten worden bovendien regtstreeks uit de districten naar Singapoer gezonden. Naar de meening van den resident kan men dan ook gerustelijk aannemen, dat de werkelijke productie steeds hooger is dan de opgaven luiden. De gemiddelde marktprijzen waren gedurende 1861 :
gambier 1ste soort, per pikol f 9,90
2de » » » • 8 ' 8 0
peper (witte) » » 2 9> 8 0
» (zwarte) » > • 18,30
Op andere cultures dan de vorengenoemde legt de bevolking van den Riouw-archipel zich niet toe; de Sultan van Lingga echter schijnt de voordeelen van den landbouw in té zien en heeft de hulp van den resident ingeroepen ter verkrijging van eenen Javaan, om aan de bevolking van zijn eiland onderrigt te geven. In het SiakscheRijk wordt de landbouw byna niet uitgeoefend. Ten einde de bevolking met de voordeelen daarvan bekend te maken, zijn aan eenige hoofden zaden van New-Orleans-katoen, maïs en tabak uitgedeeld.
8°. Wester-afdeeling van Borneo.
Ten aanzien van dit gewest valt thans te dezer plaatse niets bijzonders te vermelden, komende de ontvangen berigten geheel neder op hetgeen in het vorige verslag is vermeld ten aanzien der weinige ontwikkeling van den landbouw , in welk opzigt alleen de klapperteelt eene gunstige uitzondering maakt.
\ 9°. Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo.
De gronden in dit gewest, en vooral in hot vroegere sultansgebiod, worden gezegd voo,r den landbouw bijzonder geschikt zijn. Over 1861 was in den vroeger aangewezen
179
stand van zaken (zie het verslag over 1859, bladz. 130) noggeene verandering gekomen. Niet onbelangrijke koffij-aanplantingen hadden wederom plaats gehad in de afdeeling Tanah-laut, ofschoon aldaar veel moeijelijkheden worden ondervonden in het planten van dadap tot het aanbrengen van de vereischte schaduw. Door aanhoudende regens was de rijstoogst geheel mislukt, zoodat door aanvoer van elders in de behoefte heeft moeten worden voorzien, waartoe in gewone tijden de oogst ruim voldoende is. De rijstprijzen waren dezelfde als in het vorige jaar. De proeven met zaad-indigo, in het vorig verslag vermeld, hebben niet aan de verwachting voldaan.
10°. Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden.
Eijst. Ook in 1861 hebben geene nieuwe ontginningen plaats gehad. Vooral in de Noorderdistricten zijn de gronden voor deze cultuur bijzonder geschikt. Van daar heeft dan ook uitvoer naar de andere afdeelingen plaats. De oogst was niet ongunstig; alleen in de afdeeling Bonthain werd een groot deel van den oogst vernield door insecten. Gedurende het jaar 1861 werden te Macassar ingevoerd 95 000 pikols rijst; doch daartegen uitgevoerd- 53 000 pikols. De prijs was van f 4 tot f 8 den pikol, gelijk in 1860.
Koffij. De koffijcultuur is in dit gewest niet bloeijende. Over het algemeen en met uitzondering van enkele streken, in het vorige verslag vermeld, is de grond van Celebes weinig geschikt voor deze cultuur op groote schaal. Wel treft men schier allerwege, gelijk op de meeste eilanden in den Indischen Archipel, den koffij heester aan, doch slechts in bosschen langs paggers en in zeer verwilderde groepen, schier nimmer in eenen eenigzins geregelden tuin. Raadgevende pogingen tot verbetering meer bijzonder in de bergregentschappen der Noorderdistricten (Maros) en in do hoogere streken van Bonthain (vergelijk het vorig verslag, bladz. 145) bleven niet achterwege (1). Op Saleijer is vanwege het bestuur een proeftuin aangelegd, die ruim 20 000 boompjes telde en zich gunstig liet aanzien. De hoegrootheid der productie in dit gouvernement kan niet met de minste zekerheid worden opgegeven. Volgens zeer globale ramingen wordt dezelve geschat als volgt : Bonthain 5000 pikols, Sindjaij 5000, Maros 500, Boni 2000, Goa 10 000, Sidenringen Centraal-Celebes 10 000 en Mandhar 500 pikols. De uitvoer te Macassar, in de drie vorige jaren achtereenvolgens 18 000, 42 000 en 35 000 pikols, beliep dit jaar slechts 21 000. Uit deze cijfers kan echter geen gevolgtrekking ten aanzien der productie gemaakt worden, omdat nu eens meer dan eens minder langs anderen weg van uit de koffij voortbrengende landen wordt uitgevoerd. De gemiddelde'marktprijs was zoo te Bonthain als te Macassar f30 à f35 den pikol, gelijk aan dien van 1860.
Suiker. Deze cultuur is boven alle andere .takken van landbouw in dit gewest voordeelig voor de bevolking,- en wordt zooveel mogelijk door het bestuur aangemoedigd. Aanplantingen op eenigzins uitgebreide schaal worden nog alleen aangetroffen in de Zuiderdistricten en in de afdeeling Macassar. De productie aldaar kon gesteld worden op 6000 pikols suiker, waarvan 3000 pikols in den handel werden gebragt. Verder valt te dezer zake, na de in de beide vorige verslagen medegedeelde bijzonderheden, niets te vermelden.
Klappertèelt. Ten gevolge van de aanmoediging des bestuurs, is deze teelt ook elders dan op Saleijer toegenomen. In het geheel zou het aantal boomen gestegen zijn van (1) 409 000 tot 439 000, waarvan voor Saleijer alleen respectivelijk 290 000 en 300 000 stuks. Van daar, zoomede van Mandhar en Bali, wordt dan ook in de behoefte aan olie en noten der andere afdeelingen voorzien. Voor Saleijer wordt de invoer opgegeven als te hebben bedragen 1 643 700 stuks noten en 4340 pikols olie, welke cijfers in het vorig jaar waren 1 357 600 en 3472.
(1) Voor de invoering eener op den aanplant van koffij gegronde belasting in evengemelde bcrgregentschappen wordt verwezen naar hoofdstuk L, afd. I I , § 5, en aldaar een der laatste noten onder het hoofd: » b. Onverpachte belastingen."
(2) In 't vorig verslag werd dit cij&r ten onregte voorgesteld als uitsluitend Saleijer betreffende.
180
Katoen. Het blijkt niet dat de reeds meermalen mislukte proeven met vreemde zaden zijn herhaald. De op Saleijer (alwaar terrein en klimaat blijkbaar gunstiger zijn dan elders in dit gouvernement) aangelegde proefaanplant stond gunstig en het gewonnen product was van goede hoedanigheid, maar de wijze van bereiding liet veel te wenschen over. Pogingen tot verbetering bleven van de zijde des bestuurs niet achterwege.
Veeteelt. Volgens de ontvangen opgaven zou de veestapel in 1861 eenigzins zijn toegenomen, ofschoon dezelfde omstandigheden vermeld worden omtrent den toestand der paarden als in 1861, epidemische ziekten uitgezonderd. Er zouden aanwezig zijn geweest:
Onder ultimo 1861.
Paarden 9 071
Buffels 35118
Runderen 376
Schapen 2 519
Geiten 8 082
Onder ultimo 1860
t
8744
32736
197
2585
8 010
Het in 1861 uitgevoerd getal paarden is niet opgegeven. De prijzen waren steeds stijgende.
11°. Menoda (1).
Het ontbreekt hier niet aan geschikte gronden voor de teelt van padie, zoowel op natte als drooge velden. Bijna de geheele oppervlakte van de Minahassa zou aan deze cultuur kunnen worden dienstbaar gemaakt. Men vindt er echter nog betrekkelijk weinige sawa's, waarvan de bevolking een afkeer heeft. In Gorontalo vindt men de beste gelegenheid voor de natte rijstcultuur, zoo door de gesteldheid van den grond en het klimaat, als door ruime bevolking. Evenwel wordt van deze voordeelen weinig partij getrokken. De aanplantingen waren in 1861 ten deele te laat gedaan en dit, gevoegd bij eene ongunstige weersgesteldheid, was nadeelig voor den oogst. Volgens verkregen opgaven had in_de Minahassa (van Gorotalo waren de opgaven niet ontvangen) de oogst van 1861 bedragen 444 559 pikols padie of 222 279 pikols rijst, lijnde ruim 100 000 pikols rijst minder dan in 1860. Men vreest echter dat op de ontvangen opgaven niet veel vertrouwen mag worden gesteld. Misgewas wordt gezegd in bijna alle districten te hebben plaats gehad. Uitvoer van rijst geschiedde dan ook niet. De prijs varieerde ter hoofdplaats Menado van f 6 tot f 10. Op de Sangir- en Talaut-eilanden heerschte gebrek aan grondvoedsel. Vooral op de Talaut-eilanden was de bevolking door de vele poklijders en de ongunstige weersgesteldheid, die bijna het geheele jaar aanhield, niet in de gelegenheid geweest het land te bebouwen. De oogst van de weinige padie en maïs, die men nog geplant had, was bovendien geheel mislukt.
Miloe [maïs). Van dit volksvoedingsmiddel worden gezegd dit jaar in de Minahassa verkregen te zijn ongeveer 162 000 000 vruchten, dat is nog iets minder dan in het reeds ongunstige jaar 1860. In Gorontalo zouden volgens ontvangen berigten de aanplantingen ten gevolge van vele regens mislukt zijn.
Klapperteelt. Op het einde van 1860 waren in de Minahassa aanwezig 554 323 boomen. In 1861 zjjn bijgeplant 16 766 boomen. Na aftrek van de uitgestorven boomen waren aan het eide van dat jaar aanwezig 452 935, waarvan 184 953 vruchtdragende. Deze aanzienlijke vermindering wordt hieraan toegeschreven, dat een groot gedeelte der afgeschreven boomen, hoewel niet meer aanwezig, nog als aanplant te boek stond. De prijs der noten was gemiddeld f 2,50 de .100 stuks; die der olie f 15 den pikol. Het cijfer der boomen .in Gorontalo is ditmaal niet opgegeven, doch wordt gezegd groot en de prijzen der vruchten laag te zijn geweest.
(1) Waar het tegendeel niet is gezegd, betreffen de volgende mededeelingen uitsluitend de Minahassa.
ISI
Sago. Er waren in 1861 bijgeplant 23 306 boomen, zoodat bij bet einde van bet jaar aanwezig waren 324 246 boomen, waarvan 200 323 jonge.
Koffij. In liet algemeen begon men wegens de wcgkapping der bosschen voor den aanleg van padie- en maïstuinen in den omtrek der negorijen schaarschte te bespeuren aan geschikte gronden voor deze cultuur. Onder ultimo 1861 beliep de aanplant in geregelde tuinen 3 624 477 boomen, zijnde 359 182 meer dan het vorige jaar. De verspreide aanplantingen beliepen onder ultimo 1861 2 252 324 boomen, of 253 983 meer dan bij het einde van 1860. Het cijfer der koffijplantende huisgezinnen, in 1860 ten bedrage van 14 220, beliep dit jaar 19 812, en was zoo aanmerkelijk toogenomen, doordien onderscheidene negorijen der afdeelingen Kema, Menado en Tondano, die vroeger waren vrijgesteld van den verpligten aanplant, daarbij zonder bezwaar konden worden ingedeeld. De oogst bedroeg 15 24083/100 pikols, of 22983/100 p;k0ls meer dan in 1860 (1). Overigens kan met betrekking tot het transportwezen worden verwezen naar het vorig verslag (bladz. 147). De pakhuizen verkeerden in goeden staat. Ten opzigte van de Mokka-kofflj is slechts vermeld, dat in leven waren 84 planten, waarvan eenige reeds vruchten gaven, die als zaad zouden worden gebezigd. Van Gorontalo en de overige tot deze residentie behoorende landschappen zijn geene bijzonderheden vermeld gevonden.
Cacao. In den kwijnenden toestand, waarin de cacao in deze residentie verkeert, is geene verandering gekomen. Alle pogingen om de ziekte te keer te gaan waren vruchteloos. Intusschen waren de prijzen buitensporig hoog gestegen en liepen van f 80 tot f 129 don pikol. Het product van 1861 is geschat op 2500 pikols, waaronder 462 pikols van de Minahassa. Het aantal boomen aldaar zou bij het einde van 't jaar hebben bedragen 1080 684, waarvan vermoedelijk 700 000 vruchtdragende. Men berekent dat één pikól cacao verkregen wordt van 7515 boomen, welke dooiden grooten afstand, waarop zij van elkaader worden geplant (ongeveer 15 vierkante voeten), eene oppervlakte bestaan van 41/2 bouws. Naar dien maatstaf rendeerde de cultuur dit jaar in de Minahassa niet meer dan hoogstens f 25 per bouw.
Eoffo. Deze cultuur, welke der bevolking tot grooten last is, eene groote uitgestrektheid gronds vordert en, bij voortdurend gebrek van bereidingswerktuigen, weinig opbrengt , schijnt weldra geheel te zullen verdwijnen. Het aantal planten of stoelen was dan ook verminderd van 218 627 tot 180 023, waarvan respectivelijk 54 000 en 37 074 in verspreide aanplantingen werden aangetroffen. De hoogere prijzen voor koffo-hennep, uitgeloofd door de in 't vorig verslag bedoelde firma, hadden geen resultaat. Tegen 25 pikols in 1860 werd dit jaar slechts 1 pikol bereid. Op de Sangir-eilanden heeft eenige uitvoer van koffo-vezels plaats. De aanvoeren te Menado worden door handelaren van Manilla opgekocht.
JSfotenmuscaat. In het jaar 1861 werden in de Minahassa 1436 boomen bijgeplant en 7000 afgeschreven. Dien ten gevolge waren bij het eind van 't jaar aanwezig in geregelde tuinen 24 968 en verspreid 9309 boomen. Van enkele boomen is geoogst en werden ruim 2700 vruchten verkregen. Men berekent 20 000 vruchten door elkander op een pikol, welke slechts waardig is f 40 à f 60, zoodat de oogst van 1861 weinig beteekent. Vele boomen stierven op 3- à öjarigen leeftijd ten gevolge van den aanplant op ongeschikte gronden, terwijl zij ook te lijden hadden van zekeren worm.
Katoen. De inheemsche soorten geven nog de beste resultaten, terwijl de Amerikaansche alras verbasterden. In November 1861 zijn op nieuw Georgia-zaden ter uitplanting uitgedeeld.
Bosschen. De gegeven bevelen, in het verslag van 1858 (bladz. 121) vermeld, om geene boomen te vellen of te verbranden dan na verkregen vergunning van het bestuur
f3) De oog-st van 18G2 was slechts 75846s/ioo pikols.
46
182
en daarbij dein de grootste zorg in acht te nemen, zijn gebleken weinig te baten. Het wordt ondoenlijk geacht om genoegzaam toezigt over den aankap te houderIn de afdeelingen Menado en Tondano, alwaar, althans in de laatste afdeeling, de voorraad deugdzaam hout schaarsch wordt, zijn eenige djattie- en ijzerhout-aanplantingen
aangelegd. Er zouden onder ultimo 1861 aanwezig zijn geweest 1599 djattieboomen, 159 minder dan het vorige jaar, en 47 900 ijzerhoutboomen, zijnde hetzelfde getal ais op ultimo December 1860.
Veeteelt. Het getal paarden in de Minahassa onder ultimo 1861 als aanwezig opgegeven bedroeg 2464, zijnde 270 meer dan de opgaaf van het vorige jaar. Br bestaat echter grond voor het vermoeden dat het cijfer van 1860 minder juist is, en dat in stede van vermeerdering vermindering heeft plaats gehad, niettegenstaande grooten aanvoer van Gorontalo. Buffels zouden er 40 (in 1860 41 stuks) bevonden zijn. Het aantal varkens verminderde van 62 940 tot 56 245 ; dat der runderen zou daarentegen gestegen zijn van 6399 tot 7081. Geiten en schapen worden gezamenlijk opgegeven tot oen getal van 512, tegen 510 in 1860. In de afdeeling Gorontalo bestond de veestapel onder ultimo 1860 uit 4929 paarden, 113 runderen, 569 schapen, 4987 geiten en 5282 buffels. Over 1861 zijn geeno opgaven ontvangen ; alleen is medegedeeld dat in den loop van dat jaar de sterfte onder de buffels zeer groot was.
12°. Ternate.
Rijst enz. De oogst van dit product, hetwelk in dit gewest alleen op drooge gronden wordt geteeld, is in cijfers niet opgegeven, doch wordt gezegd in 1861 minder gunstig te zijn geweest dan in 1860, hetgeen wordt toegeschreven aan hevige regens. De prijs der rijst bedroeg te Ternate f' 10 à f 11 den pikol ; op Almaheira werd van f 3 tot f 5 den pikol bedongen; 2573 pikols, ter waarde van f 19 278, werden van dat graan ingevoerd.
Sago en djagong (maïs) zijn hier echter de hoofdvoedingsmiddelen van den geringen man.
Tabah Dit product wordt voor het grootste gedeelte op het eiland Makian geteeld, doch de aanplantingen zijn in 1861 door de aldaar plaats gehad hebbende vulkanische uitbarsting geheel verwoest. Terwijl vroeger de uitvoer van dit eiland geschat werd op minstens 700 pikols, werden dit jaar (tot den prijs van f 20 à f 25) slechts 35 pikols uitgevoerd.
Koffij. Het aanwezige getal koffijboomen onder ultimo 1861 is niet opgegeven, omdat de cijfers welke geleverd waren geen vertrouwen verdienden. Behalve een paar tuinen te Ternate, treft men nergens geregelde aanplantingen aan, wordende de koffij in de paggers en in de kampongs geteeld. Gedurende 1861 zijn twee koffijtuinen door particuliere ondernemers in het gebergte aangelegd , waaraan veel zorg werd besteed en welke vrij goede resultaten beloofden. De opbrengst is steeds ontoereikend voor de plaatselijke behoefte.
Notenmuscaat en kruidnagelen. Volgens verkregen opgaven, welke echter geen onbepaald vertrouwen verdienen, zou het aantal notenmuscaatboomen in dezo residentie, dat volgens het vorig verslag 25155 stuks beliep, tot 16 000 stuks verminderd zijn. Op de eilanden Almaheira en Batjan worden de vruchten niet geplukt, eensdeels uit traagheid, ten andere omdat er geeno voordeelen mede te behalen zijn (1). Van Ternate werden in 1861 95 pikols noten ingevoerd. Het getal nagelboomen is tot bijna hetzelfde cijfer opgegeven als in het vorige jaar (circa 7500 stuks).
Katoen. Nadat eene in 1860 met New-Orleans-katoenzaad genomen proef mislukt was , is in 1861 eenig Georgia-zaad , mede behoorende tot New-Orleans-soort, aan de Sultans van Ternate en Tidore, aan het bestuur op Batjan, zoomede aan eenige belang
(U Zie echter het aangeteekende nopens de Batjansche noten in hoofdstuk K, aan 't slot van g 3.
183
stellende ingezetenen van Ternate verstrekt, terwijl ook het hoofd van gewestelijk bestuur een stukje grond op hot residentie-erf heeft doen beplanten. De uitkomsten zullen eerst in het volgend jaar bekend zijn (1).
Veeteelt. Hieromtrent valt over 1861 niets te vermelden dan dat, met uitzondering der paaiden, welker getal van 16 tot 11 is verminderd, de hoeveelheid runderen, kalveren, schapen enz. eenigzins is vooruitgegaan.
13°. Amboina.
Kruidnagelen. In 1861 was de oogst vrij gunstig en leverde , met die van de afdeelingen Hila en Saparoea, 417 323 Amsterdamsehe ponden, zijnde 159 206 ponden meer dan in 1860 (2). De bevolking geniet, na aftrek van 1 cent ten behoeve der zoogenaamde nagelschrijvers, zuiver 24 cents per Amsterdamsch pond, en had dus over 't gezamenlijk product genoten f 100 157,52. Uitbreiding is aan dezo weinig voordeel opleverende cultuur in 1861 wederom niet gegeven (3). Het getal vruchtdragende boomen, in 1S60 133 568, was onder ultimo December 1861 131619. Dat der jonge was verminderd van 311439 tot 309 634.
Notenmuscaat. Uit hoofde van den te vroegen pluk (zie het vorig verslag bladz. 150} is het product in den laatsten tijd in hoedanigheid verminderd. De Ambonsche noot is dan ook, hoewel vroeger nog boven de Bandascho geschat, sinds lang in den handel minder gewild. In de afdeeling Amboina waren onder ultimo December 1861 aanwezig 27 917 notenboomen, waarvan 6896 vruchtdragende. In het vorig jaar was het totaal cijfer 27 182. De gronden der tifdcelingen Saparoea en Hila eigenen zich minder voor deze cultuur. Er zouden zijn uitgevoerd 174C5/IOo pikols noten en 14 pikols foelie, ter waarde van f 5754 en f 565. De werkelijke uitvoer wordt echter voor veel grooter gehouden. De productie van 1861 is niet opgegeven , evenmin de prijzen. In 1860 zouden verkregen zijn 39597100 pikols noten, die gemiddeld f 30, en 272i/100 pikols foelie, die gemiddeld f 50 den pikol behaalden.
Cacao. Deze cultuur onderging bij voortduring uitbreiding en beloofde veel goeds voor de toekomst. De uitvoer, die in 1857 en 1858 nog slechts beliep 10 en 25 pikols, ter waarde van respectivelijk f 500 en f 2000, bedroeg in 1861 reeds 7467100 pikols, ter waarde van f 5978. Het aantal boomen in de negorijtuinen steeg van 146 798 tot 158153, waarvan ruim de helft in de afdeeling Amboina; dat der particuliere aanplantingen klom van 140 000 op 209 770. Hiervan waren bij het eind van 't jaar vruchtdragend, in de negorijtuinen 40424 en in de particuliere tuinen 14 500 boomen. Togen 13 ondernemers (met 40 000 boomen) in 1860, waren thans 16 ondernemers (met een aanplant van ruim 75 000 stuks) in het genot van rentelooze voorschotten. Oyer het in 1858 voor dit doel toegestane crediet van f 100 000 was was dan ook onder ultimo December 1861 beschikt tot een bedrag van f 94000, waarvan verbruikt of genoten f 33 700. De aanplantingen dezer ondernemers, die nagenoeg allen in de afdeeling Amboina gevestigd zijn, werden bij een bezoek van den adsistent-resident dier afdeeling in den besten staat bevonden. Van pogingen om op Cerams zuidkust door de bevolking der Uliasser-eilanden cacaotuinen te doen aanleggen , had men moeten terugkomen wegens ontstane verwikkelingen. Men vindt daar echter een particulieren aanplant uit eigen middelen te Awaija in de Elpapoetie-baai,
(1) Volgens nadere berigten zijn de zaden nergens opgekomen.
(2) In 1862 beliep de oogst het zeer geringe cijfer van 85 124 Amsterdamsche ponden.
(3) Ten gevolge op hetgeen laatstelijk werd aangeteekend in het regeringsverslag over 1858, bladz 123, noot 1. volgens aanhangige overwegingen tot wijziging van het stelsel van verpligte teelt in levering van kruidnagelen, kan dienen, dat onlangs door het opperbestuur magtiging is verleend, om deze verpligting met 1 Januarij 1804 te doen ophouden, tegen invoering eener belasting van f'1 per huisgezin, welke belasting jaarlijks met een gelijk bedrag is te verhoogen. tot dat zij over 18C8 zal gebragt zijn op f 5 per huisgezin. Uiterlijk tot uitimo December 1868 zullen de nagelen nog van hen die ze komen aanbieden , tegen den ouden prijs van 24 cents worden ingekocht.
184
bestaande reeds uit 30 000 boomen, waarvan een lOOOtal vruchten begonnen Ie dragen. Voorts had men op de noordkust te Assaboedïe en verder oostwaarts van Wahaai twee particuliere ondernemingen met rentelooze voorschotten, omtrent wier aanplant even wei do opgaven ontbreken.
Sago. Geram wordt beschouwd als de voorraadschuur van sago voor de residentie
Amboina. De verwikkelingen, welke in de laatste jaren op de zuidkust van dit eiland plaats ' vinden, hebben medegewerkt, dat op Amboina belangrijke uitbreiding aan deze cultuur is gegeven. Onder ultimo 1861 waren aldaar 1437 866 sagoboomen, waaronder 5771 klopbare. In 1861 waren deze getallen 959 767 en 3903. In de afdeeling Hila was de aanplant nagenoeg op de hoogte gebleven van die van 1860; dezelve bestond uit ongeveer 50 000 boomen, waaronder 1173 klopbare. In de afdeeling Saparoea beteekent de aanplant zeer weinig uit gebrek aan geschikte gronden. De gouvernements-sagobosschen van Nanat en Loeboe, op Ceram onder Hila, zijn in 1861 niet verpacht, maar per boom verkocht, waarvan f 199 680 is verkregen. Ook op het eiland Boeroe zijn uitgestrekte sagobosschen, waarvan de productie zelfs bij benadering niet kan worden opgegeven. Zeer veel Werd ook van daar naar Amboina uitgevoerd. Klappers. Het getal vruchtdragende klapperboomen, bij het einde van 1860 249 499 bedragende, was onder ultimo 1861 639 meer. Het aantal jonge boomen was daarentegen van 281959 tot op 253 030 stuks verminderd, hetgeen word toegeschreven aan slechte planting en verzorging.
Tabak. Van dit product valt over 1861 slechts te melden, dat de Ceramsche tabak steeds voor eene goede, zelfs aan Manilla-tabak gelijk geachte soort wordt gehouden.
Bosschen. De pogingen tot daarstelling eener onderneming van houtveiling op OostCeram, waarvan sprake was op bladz. 151 van het vorig verslag, schijnen buiten gevolg te zijn gebleven. De in 1860 op het eiland Boeroe gekapte djattieboomen werden in 1861 naar Amboina vervoerd en voldeden goed. Het toezïgt over de djattiebosschen op dit eiland is door gemis aan personeel zeer gebrekkig.
14°. Banka.
Notenmuscaat. Het getal perken was bij het eind van 1861 nog 34, waarvan 25 op Groot Banda, 3 op Banda-Neira, en 6 op Aij. De oogst van noten en foelie bedroeg respectivelijk 912 543 en 234 458 ponden, of, met uitzondering van het bij uitstek gunstige jaar 1860, toen deze getallen waren 1072 765 en 275 586, weder meer dan in eenig vorig jaar (1). De gezamenlijke perkeniers hebben een batig saldo genoten van f 183 118,495 of f 30 351,59 minder dan over 1860. Voor één perk is eene winst opgegeven van boven de f 12 000. De uitkomsten der overige waren afdalende als volgt: 3 perken hadden eene winst tusschen f 9000 en f 12 000, 7 tusschen f 6000 en f 9000, 15 tusschen f 3000 en f 6000 en 8 tusschen f 1000 en f 3000 (2).
(1) In 1862 zijn verkregen 957 033 Amsterdamsche ponden noten.
(2) In den loop van 1803 zijn van het Indisch Bestuur voorstellen ontvangen tot hervorming der specerijteelt op Banda. Naar aanleiding daarvan is de Gouverneur-Generaal in Februarij 1864 door den Koning gemag'tigd : 1°. om de perkeniers, voor zooveel zij toetreden tot do voorwaarden om af te zien van alle regten op hulp of bemoeijenis van het Gouvernement, en om van het Gouvernement over te nemen alle verpligtingen door hetzelve aangegaan ter zake van overeenkomsten met arbeiders, te ontheffen van de verpligting:
a. om in hunne perken specerijen te telen en het product te leveren aan het Gouvernement;
i. om terug te betalen de geldelijke voorschotten , door hen vroeger uit 's lands kas genoten ;
2°. om aan de toetredende perkeniers. die verlangen in het genot te blijven van gronden welke mogten blijken geen deel der specerij-perken uit te maken. deze niet-perkhoorige gronden tegen lager prijs te verhuren ;
3". om onder nadere goedkeuring des Konings, de gronden der toegetreden perkeniers aan eene grondbelasting te onderwerpen.
•
185
Het getal boomen, in 't vorig verslag opgegeven als te bedragen 349 268 (volgens nadere telling ten regte 342 107), beliep bij het eind van 1861 349 592 stuks, waarvan 264 421: vruchtdragende. Het arbeidend personeel in de perken bedroeg op ultimo 1860 1542, en op ultimo 1861 1513 hoofden. Deze vermindering van 29 hoofden is, behalve door den geringen aanvoer van vrije arbeiders van Java en Madura, ook nog te weeg gebragt door aanzienlijke sterfte onder de dwangarbeiders te Neira. Het gemeld personeel was echter op verre na niet voldoende om alle werkzaamheden bij de specerij-cultuur te verrigten, te minder non- omdat zich onder het opgegeven cijfer nog een aantal van 191 hoofden bevond, dat ongeschikt werd geacht om na expiratie van straftijd, in zooverre zij bannelingen waren, als vrije arbeiders te worden aangenomen, en voor zooveel zij huurlingen waren, te worden gereé'ngageerd. De aanwerving van vrije arbeiders op Java en Madura en op de Zuidwester-eilanden, had tot dusver weinig resultaat opgeleverd. Pogingen, daartoe op Timor, in de Zuiden Ooster-afdeeling van Borneo en op Ceram aangewend, bleven vruchteloos. De behoofte aan arbeiders in de perken, vooral in den pluktijd, was echter dringend. De gewezen perkhoorigen bleven ongezind tot den arbeid. In 't geheel hebben slechts 207 buitengewone arbeiders aan den notenpluk willen deel nemen, zijnde 45 minder dan in I860, en zulks niettegenstaande bij hernieuwing openbaar is gemaakt dat zij geene ver- , bindtenis van vijfjaren behoeven aan te gaan, maar dat hun arbeid per maand met f 4 en 40 pond rijst zou worden vergolden.
Klapperteelt. Bij het einde van 1861 waren op de Banda-eilanden aanwezig 27 258 klapperboomen, waarvan 12 183 vruchtdragende. In 't vorig jaar waren deze gotallen 25 644 en 12 199. %
Do invoer van klappernoton in 1860, bedragende 116 510 stuks, was in 1861 gestegen tot 121 840. Ondanks dien grooteren aanvoer waren de prijzen hoog en liepen van 5 tot 12 cents. In de behoefte aan olie is weder grootendeels voorzien door aanvoer van Java en de Sangir-eilanden. De prijzen bedroegen f 22 tot f 40 den pikol.
Cacao. In den laatsten tijd is voor deze cultuur meer neiging bespeurd. Een tweetal pcrkonieris had dit jaar een aanvang gemaakt met op eenige hun toebehoorende gronden eene cacao-plantage op tamelijk uitgebreide schaal aan te leggen, welke aanvankelijk goede resultaten beloofde. Op ultimo December bedroeg het aantal der ingeboete boompjes 2700 stuks; terwijl bovendien nog 2200 cacaopitten in kweckbeddingen waren geplant om na i»enoeffzame ontwikkeling insgelijks te worden ingeboet. Op het eiland Aij had een dier perkeniers, almede op particuliere gronden, nog eene aanplantïng van 27 vruchtdragende en 1015 niet vruchtdragende boomen.
Rijst en aardvruchten worden op Banda niet of weinig geteeld on van elders aangevoerd.
Bosschen. Behalve op het gedeelte van Ceram, 't welk onder Banda behoort, vindt men op deze eilandengroep geene bosschen van eenig belang. Alleen het eiland Rozengain maakt hierop eene uitzondering. Aldaar vindt men, gelijk in vorige verslagen is vermeld, niet onbelangrijke djattie-aanplantingen, bestaande deze bij het eind van 1861 uit 35 697 boomen, of 2363 meer dan het jaar te voren. De arbeid bij de uitkapping en inboeting geschiedt door bannelingen uit het kwartier van Neira.
Veeteelt. Deze wees ook in 1861 verbetering aan. Bij het einde van dat jaar waren aanwezig 31 paarden, 361 runderen, 231 geiten, 278 schapen en 204 varkens, welke cijfers, met uitzondering van die der geiten, die van het vorige jaar overtreffen.
15°. Timor.
De voornaamste producten zijn djagong en botok (eene soort van gierst). Deze maken hier het hoofdvoedingsmiddel uit; rijst is een artikel van weelde. .
De borigten omtrent den oogst op Timor waren minder gunstig dan in 1860. Van de overige eilanden waren hieromtrent geene bijzonderheden bekend. Van het tot stand brengen van een stuwdam in de rivier Oesauw heeft men moeten afzien. Men was bezig een inlandschen dam aan te leggen , hoedanige vroeger bestond,
17
1S6
maar weggeslagen is. Sedert dien tijd was de padie-productie der afdeeling Babauw gedaald van 10 000 tot 2000 pikols. Voor de katoen-cultuur wordt deze residentie uitnemend geschikt geacht, omdat het gewoonlijk gedurende het grootste gedeelte des jaars niet regent. Vreemde katoenzaden, en ook M'anilla-ta&afcszaden, zijn verdeeld geworden, maar men heeft zelfs de zekerheid niet dat zij geplant zijn. De voornaamste artikelen van uitvoer van Timor en Soemba zijn sandelhout en was; de hoeveelheid daarvan in 1861 uitgevoerd wordt (vermoedelijk alleen voor Koepang) opgegeven als respectively te zijn geweest 121967i„o ™ 859«/10o P i k o l s ' ' t eg e n 142237Aoo en° 569I6/i 0 i n 1 8 6 ° D e c iJ f e r s dienaangaande in 't vorig verslag vermeld betroffen voor het 1ste halfjaar tevens den uitvoer van Atapoepoe. Van den waren stand van den veestapel is steeds niets met zekerheid bekend. Timor zelf is rijk aan buffels en paarden, evenzoo Eotti, Savoe en Soemba. Runderen worden weinig of niet aangetroffen. Varkens, geiten en schapen zijn daarentegen overal in menigte. Uitgevoerd werden 546 paarden, tegen 516 stuks in 1860.
II. MIJN-BOUW.
§ 1. Personeel van ambtenaren bij het mijnwezen en inrigtingen er toe betrekkelijk.
Het personeel der ingenieurs bestond bij het einde van het jaar, door de bevordering van den chef dezer dienst tot hoofdingenieur en de aankomst der in 't vorig jaar benoemde twee adspirant-ingenieurs, uit 1 hoofdingenieur, 4 ingenieurs der 2de klasse, 3 ingenieurs der 3de klasse en 2 adspirant-ingenieurs (1>. Speciaal tot het beproeven eener verbeterde wijze van smelting op Banka, was bovendien aanwezig een daartoe in 1859 uitgezonden scheikundige? Verder waren in dienst 1 opzigter, 4 voerlieden en 3 kweekeling-voerlieden, welke laatsten, na hunne eerste opleiding aan het bureau te Buitenzorg te hebben volbragt, thans onder het onmiddellijk toezigt geplaatst waren der buiten Java aanwezige mijningenieurs. De gebouwen voor het algemeen beheer werden, ofschoon nog niet geheel voltooid, gedeeltelijk betrokken. \ De boek- en andere verzamelingen wonnen weder belangrijk in uitgebreidheid en waarde.
§ 2. Banka.
In den loop van 1861 werden uit de tinmijnen op Banka in 's lands pakhuizen afgeleverd 86 50398/100 pikols tin, waaronder echter, naarde Indische verslaggever opmerkt, niet begrepen is eene hoeveelheid van ongeveer 10 000 pikols, welke in Januarij was verkregen en door den toenmaligen resident van Banka verkeerdelijk was opgegeven onder de productie van 1860. De werkelijke levering beliep alzoo 96 50398/100 pikols of, met uitzondering alleen van 1856, toen het cijfer 100 6564ó/100 pikols beliep, meer dan in eenig vorig jaar, en 23 6943/100 pikols meer dan in 1860, in welk jaar, naar thans wordt opgegeven', slechts zouden geleverd zijn 72 80995/100 pikols. Onder 31 December 1861 bedroegen de gezamenlijke schulden der mijnen f 274 386,335 of f 22 368,985 minder dan in 't vorig jaar. Ware in den loop van 1861 geene schuldafschrijving verleend ten bedrage van f92 529,19, de mijnschulden zouden met f 70 160,20^ vermeerderd zijn geworden. Do geheele schuld was verdeeld in f 2980,70 goede, f 183 060,525 onzekere en f 88 345,09 kwade schuld; ten vorigen jare was dit laatste cijfer f 92 529,19. Tegen f 1200 345,93 in 1860, genoten de mijnen dit jaar f 1239 597,34, waarvan aan verstrekkingen f530 387,615, aan voorschotten f 326 729,72 en aan uitkeeringen f 382 480,005 (2). In 't geheel werden 195 mijnen bewerkt, of 1 minder dan in 't vorig jaar, en wel m het district Muntok 6, Djeboes 28, Blinjoe 30, Soengeiliat 43, Merawang 20, Pangkalpinang 24, Soengeislan 13, Koba 9, en Toboali 22. Het aantal (Chinesche) mijnwerkers steeg van 7296 tot 7485. Het aantal werkenden onder hen zou in 1860 hebben bedragen
1) Zie voor de reorganisatie dezer dienst hoofdstuk L, afdeeling I.
(2) Zie voor meerdere mededeelingen nopens den aard der schulden en betalingen § 10 der Memorie van Beantwoording betreffende het wets-ontwerp tot definitive vaststelling van hoofdstuk IX der Staatsbegroting vopr 1863, alwaar tevens een overzigt gegeven wordt van de wijze waarop de tin-exploitatie op Banka plaats heeft.
1S7
6940 (3405 deelhebbers en 3535 koelies) en in 1861 7193, waarvan 3359 deelhebbers en 3834 koelies. De aanvoer van Chinesche nieuwelingen was over het algemeen voldoende voor de behoefte, waardoor het mdgelijk werd het aantal werklieden hier en daar te vermeerderen. De ambtenaar voor mineralogisch-scheidkundige onderzoekingen zette zijne nasporingen voort (1).
§ 3. Billiton.
Volgens opgave van den administrateur der naamlooze vennootschap » Billiton-maatschappij", op welke in 't laatst van 1860 is overgegaan de concessie tot het ontginnen van delfstof bevattende en het in cultuur brengen van onbebouwde gronden op het eiland Billiton, werd in 1861 verkregen het aanzienlijk cijfer van 5274 (of met inbegrip van hetgeen de on versmolten erts van 1860 opleverde, 6509) pikols tin, en bleef nog ter smelting over eene hoeveelheid erts, bevattende naar schatting ongeveer 660 pikols; eene productie, die, vergeleken met de vroegere uitkomsten der concessie, allergunstigst was te noemen, zijnde in de jaren 1853—1860 in 't geheel verkregen 18 84780/100 pikols tin, of gemiddeld per jaar slechts 2355B7/100 pikols. Intusscben had ook het aantal arbeiders eene beduidende vermeerdering ondergaan; het beliep onder ultimo December 1861 1040, waarvan 251 deelhebbers, 725 koelies en 64 kolenbranders, tegen 703 arbeiders in 1860, waaronder 255 deelhebbers, 397 koelies, 49 kolenbranders en 2 mandoors. In bewerking waren 41 mijnen of 5 meer dan in 't vorig jaar. Zij bestonden naar gelang van de diepte der uitgraving (zie het verslag over 1856, bladz. 132, noot) uit 6 kollong-, 1 koeliet-kollongmijn en 34 koeliet-mijnen. , De op de mijnen rustende schuld bedroeg onder ultimo December 1861 f 109 462,38, tegen f 283 026 bij het eind van 1860. Even als in 1852 (zie het verslag over dat jaar, bladz. 111) plaats vond ton aanzien van de westelijke helft van Billiton, werd in Maart 1861 ook de oostelijke helft van dat eiland ten behoeve der concessionarissen beschikbaar gesteld.
§ 4. Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo (2).
De productie van kolen uit de mijn Oranje-Nassau te Pengaron bleef ook gedurende 1861 gering. Behalve dat nog altijd een groot gedeelte van het werkvolk nu en dan moest gebezigd worden voor militaire diensten, waren ook nog vele handen benoodigd tot herstel der gaanderijen en afvoerwegen. Intusschen was de opbrengst in 't geheel 1839 of 1281 ton meer dan in 1860, waarvan in het eerste halfjaar werd uitgegraven 1191 en in het tweede 648 ton. Ofschoon dus de uitkomsten van het laatste halfjaar minder gunstig waren (nog 130 ton minder dan in het tweede halfjaar 1859, toen kortelings geleden de opstand was uitgebroken), lieten zich echter de vooruitzigten voor 1862 gunstiger aanzien (3). Het aantal mindere geëmploijeerden en mijnwerkers bij deze ontginning daalde dit jaar,
(1) Ten aanzien van de door den hier bedoelden ambtenaar gevolgde smeltingswijze van den erts en van de (door de Chinezen) weggeworpen wordende slakken, kon hier te lande, afgaande op de jongste berigten, nog alleen een beslissend oordeel geveld worden voor zooveel de slakken betrof, zijnde uit de 19,7 per cent tin, die in de gebruikte slakken voorhanden was, door eenmalige uitsmelting, volgens de methode van den heer VLAANDEREN, bekomen 14 à 15,7 per cent tin.
(-2) Vergelijk voor meerdere bijzonderheden dan de hieronder volgende het onlangs aan de Staten-Generaal medegedeelde : » Overzigt van do voornaamste proeven omtrent mijn-ontginning sedert een tiental jaren in Nederlandsen Indie genomen , met uitzondering van Banka en Billiton ; van de redenen waarom zij niet zijn doorgezet, en van de mijn-ontginningen van welke men voor de toekomst nog gunstige resultaten verwacht", welk overzigt, kopende tot het laatst van 1862, gedrukt is onder n°. LIV, 24 en 25, van de stukken der zitting 1862/G3. Intusschen zal volgens eene onlangs genomen beslissing aan de kolen-ontginningen in de Muid- en Oosferafdeeling van Borneo van gouvernementswege geene grootere aanmoediging worden gegeven dan noodig is voor de zekerheid, dat, bij onvoorziene staking van den aanvoer van buiten Nederlandsch Indie, uit eigen Indischen boezem de noodige brandstof kan verkregen worden. Deze beslissing was een uitvloeisel van de einds jaren opgedane ervaring, dat het stoken van Borneo-kolen op stoomschepen om verschillende redenen niet is aan te bevelen.
(3) Werkelijk is in 1862 ruim een derde meer verkregen dan in 1861, namelijk 2479 ton. De hoogste tot dusver gewonnen jaarlijksche hoeveelheid had echter bedragen 15 979 ton en wel in 1855.
188
nagenoeg uitsluitend wegens het minder aantal dwangarbeiders, van 551 tot 442 man, onder welke laatsteu ziek bevonden 2 voormannen, 129 pandelingen (1) en 293 veroordeelden tot dwangarbeid; terwijl de overigen waren mandoors, matrozen en hospitaalbedienden. Een ingesteld onderzoek naar den toestand van liet terrein nabij Karang-mtan ter plaatse waar de proef boringen voor de nieuw te openen mijn Delft in 1859, juist toen men weldra de ontginning hoopte aan te vangen, op zoo treurige wijze tot stilstand werden gebragt, leidde tot bevinding dat alles wat zich op dat terrein bevond tijdens het uitbreken van den opstand was vernield, onbruikbaar gemaakt of vervreemd ; dat de koollagen in den heuvel Djabok, waaruit men kolen hoopte te winnen, gedurende het openen der mijn Delft, door de opstandelingen ongeschonden waren gelaten, en dat van de vijf kampongs, welke nabij boven bedoeld terrein aan de Riamkanan liggen, vier weder gedeeltelijk bevolkt waren, doch één nog verwoest lag. Vermits echter de veiligheid nog niet genoegzaam verzekerd was te achten, maar vooral ook uit vrees voor gebrek aan werklieden, met het oog op de nieuw aangevangen gouvernements-ontginning in Koetci, werden de inmiddels ontvangen voorstellen tot hervatting der werkzaamheden aan de meergenoemde mijn en de nabijgelegen heuvels Djalaniaffi en Djabok voorloopig in advies gehouden, in afwachting dat de rust m de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo zal zijn hersteld.
Koetei. De voorbereidende werkzaamheden tot het openen der permanente kolenontginning in de heuvels van Pelarang aan de Mahakkamrivier, waartoe in Junij dezes jaars besloten werd, hadden onder ultimo December 1861, gerekend van af de maand Maart, toen met de uitgraving begonnen was, in 't geheel opgeleverd 800 ton, welke hoeveelheid nagenoeg geheel aan stoomschepen was afgeleverd (2).
Concessie Banjoe-irang, Gelijktijdig met de opname der werken aan de gouvernementssteenkolenmijn Delft, waarvan hierboven sprake was, werd ook van gouvernementswege de toestand onderzocht van het terrein enz. bij de particuliere mijn Julia Hermina te
Kalangan. Met opzigt tot de mogelijkheid om de mijn weder in ontgmbaren staat te brengen was de uitslag allezins bevredigend; naar het oordeel van den met het onderzoek belasten ingenieur waren de moeite en kosten daartoe vereischt betrekkelijk gering te noemen. Daar echter het Gouvernement, met het oog op den politieleen toestand van de Zuid-en Ooster-afdeeling van Borneo, geene vrij beid vond aan de »Maatschappij tot bevorderingvan mijnontginningen in Nederlandsch Indie" ten behoeve van deze hare onderneming de gevraagde daadwerkelijke bescherming te verleenen, had gemelde maatschappij van eene hervatting van den mijnarbeid te Kalangan voorloopig afgezien.
§ 5. Verdere opgaven betreffende den mijnbouw.
De mijnbouwkundige onderzoekingen naar hot delfstoffelijk productief vermogen van Banka werden met doorgaand goed gevolg voortgezet; de onderzoekingen naar koper in het district Mandhor (Wester-afdeeling van Borneo) bleven echter van dien aard, dat het Gouvernement, en in navolging ook de concessionarissen, bij de geringe kans die meer en meer bleek te bestaan om voor ontginning vatbare vindplaatsen op te sporen, dit jaar besloten tot de staking van alle verdere pogingen. Ten aanzien van de voorgenomen koleuontginning in de ommelanden van Benkoelen valt, ten vervolge op het aangeteekende in het vorig verslag te vermelden, dat de in 1860 bevolen opnamen nopens de beste wijze van afvoer der eventueel te winnen kolen dit jaar tot eene beslissing leiden; met de proef boringen tot voorbereiding der exploitatie dacht men weldra een aanvang te kunnen maken (3). Evenzeer werden, doch zonder
(1) Bij de mededeeling van 'sKonings goedkeuring op een onlangs genomen maatregel tot verbetering van het lot dezer lieden, is de Gouverneur-Generaal tevens gewezen op het oneigenaardige, dat nog pandelingen worden aangehouden door het Gouvernement, en is die landvoogd uitgenoodigd de geschiktste wijste overwegen om aan die oneigenaardigheid een einde te maken.
m In 1862 werd bij den voorbereidenden arbeid 1075 Vj ton kolen gewonnen. De onderhandelingen met de concessionarissen van Banjoe-irang nopens de overname der Koeteische ontginning (zie het vong verslag bladz. 155, noot 1) leidden nog in den loop van 1862 lot het ontwerpen eener concept-overoenkomst, van welker tot-stand-koming evenwel tot dusverre nog geen berigt is ontvangen.
(3) Tolgens de jongste bangten, loopende tot het eind van 18G3, worden de proefboringen niet zonder gunstig1 gevolg" voortgezet.
189
voldoende uitkomsten, beëindigd de onderzoekingen naar koperaders in de Padangsche bovenlanden (Sumatra's Westkust). De bij die gelegenheid gedane nasporisgen naar het aanwezen van marmer en bouwsteen hadden tot gevolg, dat de groeven dezer steensoorten thans worden ontgonnen voor de militaire werken te Fort de Koek en Padangpandjang. Onder verwijzing naar de in de vorige paragraaph aangehaalde » Overzigt", enz. verdient hier overigens nog ten aanzien van de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo te worden vermeld de in den loop van 1861 aan het hoofd van Bangkalaün, Tjingal en Menoengal (Tanahboemboe), op diens verzoek, verleende vergunning om in dat land steenkolen te delven, zoomede de kort daarop jegens den Sultan van Koetei genomen beschikking van gelijke strekking voor zooveel betreft zijne hoofdplaats Tanggarong (boven Samarendah). Van beide ontginningen verwachtte men echter geene belangrijke gevolgen.
III. VlSSCHERIJEN.
Omtrent deze aangelegenheid is over het afgeloopen jaar niets bijzonders te vermelden. Het vroeger vermelde onderzoek nopens de afschaffing der vischpacht werd in 't laatst van het vorig jaar ten einde gebragt; het wenschelijke en noodige van de afschaffing is daarbij gebleken (1).
I V . ÂMBACHTS- EK FABRIEKSNIJVERHEID (2).
Uit de hieronder volgende gewestelijke mededeelingen kan blijken, dat het jaar 1861, ook voor de inlandsche bevolking, weder getuigde van toenemend vertier in verschillende takken van nijverheid. Voor Batavia wordt ditmaal alleen gewezen op de intrekking (Indisch Staatsblad 1861, n°. 77 a) van het reglement op de steen- en pannenbakkerijen (Indisch Staatsblad 1838, n°. 21) en op den gunstigen invloed, dien de opheffing der verpligte keuring dier materialen vóór den verkoop op de ontwikkeling van dit bedrijf bleek te hebben uitgeoefend. In de afdeeling Krawang wordt door de bevolking steeds voortgegaan met het weven van grove lijnwaden, voornamelijk echter voor eigen behoefte. In de Preanger regentschappen waren in 1861 in werking 11 rijstpelmolens (waarvan 10 het eigendom van Europeanen), 62 pannenbakkerijen, 46 steenbakkerijen en 34 kalkovens. In 't vorig jaar waren deze cijfers 11, 61, 45 en 32. In 't geheel waren bij de rijstpelmolens verwerkt 96 600 pikols tegen ruim 72 000 pikols in 1860. De in vorige verslao-en vermelde takken van nijverheid en volksvlijt in deze residentie (smeden, metselen, timmeren, pannen- en pottenbakken) worden gezegd van jaar tot jaar toe te nemen. In Pekalongan neemt het weven en bewerken van lijnwaden toe, en breidt zich de vischvangst (hier het meest geliefkoosde bedrijf van den inlander) meer en meer uit. Ook in Samarang neemt de nijverheid steeds toe; vele inlanders vinden in het kopercrieten, smeden van goud, zilver en ijzer, in het batikken en drukken van kleedjes, in het vervaardigen van kleederen, schoenen en tuigen, en in bijna alle overige takken van nijverheid een ruim en nuttig bestaan. In Japara worden door enkele Chinezen olieslagerijen aangehouden. Onder de inlandsche bevolking zijn de voornaamste takken van nijverheid de vischvangst op zee en onder de kust; de vischteelt in vischvijvers, de teelt on bereiding van zaad-indigo.
(i) Zoo als reeds in 't vorig verslag is aangeteeke'nd, is in 1862 een daartoe strekkend voorstel ontvangen , en is daarin door het opperbestuur bewilligd, met dien verstande, dat de intrekking der pacht gepaard zal moeten gaan met de noodige beschikkingen om het daardoor te lijden verlies van inkomsten, ten bedrage van ongeveer f 500 000, zoo na mogelijk regtstreeks te vergoeden. Sedert is de intrekking bepaald op 1 Januarij 1864 (.Indisch Staatsblad 1863, n°. 99). Als aequivalent is, behalve de uitbreiding van het middel der verponding [indisch Staatsblad 1863, n°. 14), aangewezen de aanslag der visschers in de belasting op het bedrijf {Indisch Staatsblad 1863, n°. 100 en 151).
(2) Over de gouvernements-inrigtingen van nijverheid wordt gehandeld in hoofdstuk D van dit verslag (afd"! I en II, S *)> en 0Yer d e opleiding van anbachtslieden in datzelfde hoofdstuk onder de rubriek » Corps-ambachtsscholen", zoomede in hoofdstuk I onder de rubriek » Amlachtsschool te Soerabaija". Voor den verleenden vrijdom van regten, bij invoer in Nederlandsen Indie , van grondstoffen benoodigd in fabrieken en werkplaatsen ten behoeve van landbouw, nijverheid en scheepsbouw aldaar, zij voorts verwezen naar Indisch Staatsblad 1863, n°. 105, en voor de bevolen oprigting in Nederlandsch Indie van kamers van koophandel en nijverheid naar de Vde afdeeling van dit hoofdstuk.
48
190
katjang, kadelee, idjoe (aard- en peulvruchten), kapas; het spinnen van garons, het
batikken enz. De kalkbranderijen nemen aldaar toe, vooral in de baai van en op de eilanden nabij Japara. De inlandsche'meubel- en kistenmakerijen daarentegen zijn, wegens de moegelijke verkrijging der grondstoffen, steeds achteruitgaande. Eene nieuwe industrie die zich in dit gewest gevormd had, en waarvan Pattie, doch vooral Koedoes, de hoofdpunten zijn, was het vervoer over land van personen en goederea met door paarden getrokken sierlijke overdekte karren. In Rembang worden vele leksteenen, bloempotten en grafsteenen van kalksteen aangemaakt. In de afdeeling Toeban legt men zich voortdurend toe op het maken van cigaren. Ook de Lassemsche kains (kleedingstukken) verdiende vermelding. Voor Soerabaija wordt aangeteekend, dat ter hoofdplaats twee particuliere ijzergieterijen in werking kwamen; terwijl in de afdeeling Grissee de kopersmederijen en kistenmakerijen in bloei toenamen. De kalkproductie in genoemde afdeeling was achteruit gegaan, de olieslagerijen daarentegen namen in aantal toe. Op Madura is vooral het fabricaat van olie toenemende. Voor Pasoeroean verdient vermeld te worden de oprigting eener naamlooze vennootschap, Broms genaamd, welke ten doel had ter hoofdplaats een reparatie-atelier met ijzergieterij tot stand te brengen. In Probolingo voorzien de kalkbranderijen en steenbakkerijen voortdurend in de plaatselijke behoefte. Eene arakstokerij, door eene Europesche firma opgerigt, benuttigt de onverwerkbare stroop van eenige digtbij gelegen suikerfabrieken. Van Bezoekie wordt gezegd, dat de in het regentschap Bondowosso genomen proef met het branden van kalk en het bakken van steen geheel aan de verwachting beantwoord, maar tot hiertoe geen navolging gevonden had. In Banjoewangie houdt de bevolking zich nagenoeg uitsluitend bezig met landbouw en veeteelt; alleen ter hoofdplaats worden door inlanders ambachten uitgeoefend. In Bagelen gaat bet beoefenen van ambachten steeds vooruit; voortdurend wordt dooide bevolkino- veel olie, Javaansch papier, matten, steenen potten en pannen vervaardigd. Ook in ülokdjokarta neemt de uitoefening van allerlei bedrijven gestadig toe. Voor Soerakarta wordt met betrekking tot de hoofdplaats berigt, dat aldaar in allo zoowel Europesche als inlandsche bedrijven en ambachten uitmuntende werklieden worden gevonden; het daar ter plaatse bestaande werktuigkundig etablissement onder Europesche leiding was met het beste gevolg in werking gebleven. In Madioen en Kedirie was in het aantal ambachtslieden voortdurend uitbreiding te bespeuren; het waren voornamelijk ijzer-, goud- of zilversmeden, kopergietevs, mandenmakers, pottenbakkers, timmerlieden enz. In het gouvernement van Sumatras Westkust treft men uitmuntende goud- en zilversmeden aan, die zich uitsluitend aan de beoefening van hun vak wijden; verder legt de inlander zich toe op het fabricaat van olie, areng- en andere suiker, alsmede van gambler; in alle vakken van nijverheid worden aldaar goede werklieden gevonden. In de Padangsche bovenlanden vervaardigt de bevolking uitmuntende zijden sarongs en slendangs met goud en zilverdraad doorweven:, en legt zij zich meer en meer toe op het vervaardigen van maten mandenwerk. Voor do residentie Tapanoli kan nog gewag worden gemaakt van de goudwasscherij in Klein Mandheling, Oeloe en Pekanten, in de Batang Natal, waarvan de productie voor 1861 40 thail bedroeg. Als takken van nijverheid komen voor Benkoelen in aanmerking het spinnen en verwen van katoenen kleedjes enz., het maken van vlecht- en matwerk, het aankweeken van ziidewormen en het winnen van zijde. Ter hoofdplaats waren twee steen- en pannenbakkerijen en eenige kalkovens, die in omvang en deugdelijkheid van het materiaal vooruitgingen. ,. . 'Voor Palembang verdiende opmerking het vele goede snij- en meubelwerk in targeloopen jaar ter hoofdplaats vervaardigd ; zoomede de goede resultaten van den in 1860 aldaar opgerigten houtzaagmolen. _ _ Op Eiouw en Banka worden de ambachten alleen door Chinezen uitgeoefend. In Deiue residentien vindt men onder anderen bekwame goud- en zilversmeden. Op Banka, waar de werklieden over 't geheel minder bedreven zijn dan op Riouw, houdt een gedeelte der bevolking zich voortdurend bezig met de inzameling van boschproducten, als: honig, was, dammer (hars), boomschors, rottan, en getah pertja. Op Billiton worden goede praauwen vervaardigd, benevens goed matwerk. Het ver
191
vaardigen van ijzerwerk, als spijkers, parangs, bijlen, wapens enz. was, ondanks den grooten voorraad erts, afnemende door den invoer van Europeache ijzerwaren. In de Wesfer-afdeeling van Borneo worden uitsluitend Chinesche werklieden aangetroffen; zij zijn echter weinig in getal. In het gouvernement van Celebes en onderhoorigheden begon zieh de nijverheid van lieverlede te ontwikkelen. Bij de inlanders bestaat die nog voornamelijk in het weven van sarongs en broeken, het smeden van krissen, pieken en klewangs. Door Europeanen of Chinezen werden dit jaar opgerigt eene kalkbranderij in de Noorder-districten, benevens twee steenbakkerijen en een wagenverhuurderij_ te Macassar. In de residentien Menado en Ternate staat de ambachtsnijverheid nog op zeer lagen trap. Men vindt echter op Ternate cenige bekwame goudsmeden, op Tidore goede wevers en op Mareh eenige bedreven pottenbakkers, terwijl aan de bewoners van Kapa bekwaamheid wordt toegeschreven in het vervaardigen van praauwen. Op Timor werden in het afgeloopen jaar vier arakstokerijen opgerigt; voortdurend wordt van daar veel mat- en manden werk verkregen; op het tot deze residentie behoorende eiland Rotti werd zeer deugdzaam zeildoek en touwwerk vervaardigd. Ten blijke dat ook de stoomkracht al meer en meer toepassing vond, kan dienen dat het aantal der in Nederlandsch Indie aanwezige stoomwerktuigen (ongerekend die geplaatst in stoomschepen van het Nederlandsch eskader aldaar) gedurende 1861 vermeerderde van 240 tot 281, waaronder respectively k 21 en 29 ten dienste van het Gouvernement. Van die 281 werktuigen waren er 31 geplaatst in stcfbmschepen, en wel 13 in gouvernements- en 18 in particuliere vaartuigen. In 1853/het eerste jaar waarover de opgaven ter zake zijn ontvangen, waren in 't geheel slechts aanwezig 70 stoomwerktuigen , waaronder 8 ten dienste van het Gouvernement. De soort der werktuigen was in 1861 als volgt. Van de 29 werktuigen ten dienste van het Gouvernement waren 3 pompwerktuigen (een voor het drijvend dok op Onrust, een voor dat te Soerabaija en een voor de waterstaatswerken te Samarang) ; 3 werktuigen voor het opbaggeren van grond, als een te Batavia en twee te Soerabaija ; 1 werktuig voor het drijven van een houtzaagmolen, ventilateur en kleine gereedschappen bij het marine-etablissement op Onrust ; 5 werktuigen aan het marine-etablissement te Soerabaija (drie tot opvoering van uitgebaggerden grond, een tot het drijven vaneen houtzaagmolen, ventilateur en kleine gereedschappen, en een stoomhamer) ; 3 werktuigen bij den artillerie-constructie-winkel aldaar (twee tot het drijven van gereedschappen en een stoomhamer) ; 1 werktuig tot het drijven van gereedschappen bij de fabriek voor de marine en het stoomwezen te Soerabaija ; benevens 13 stel werktuigen geplaatst in stoomschepen (negen behoorende tot de gouvernementsmarine (1): Boni, Java, Kapoeas, Hertog Bernard, Bronbeek, Telegraaf, Barito, Tjinrana en kruisboot Saailoos; twee bestemd voor sleepdiensten op de rivier van Banjermasin, Kapitein van Os, en eene stoompraauw; een in dienst bij de télégraphie, Draak, en een voor de gemeenschap van Batavia met de reede en het eiland Onrust, Bennett). Van de 252 particuliere stoomwerktuigen dienden er 200 voor suikerfabrieken en daaronder waren er 68 die bepaaldelijk strekten tot het drijven van suikerriet-molens. De 52 overige particuliere stoomwerktuigen waren: 8 werktuigen tot het drijven van gereedschappen in machine-fabrieken of ijzergieterijen; 1 stoom-smeehamer ; 10 pompwerktuigen tot het besproeijen van velden ; 6 rijst-pelmolens ; 5 zaagwerktuigen ; 1 werktuig tot het vormen van baksteenen, 1 tot het bereiden van rameh-vlas en Manilla-hennep, 1 tot het bereiden van koffij ; 1 stoomploeg, benevens 18 werktuigen geplaatst in stoomschepen (6 schroef- en 5 raderstoomschepen tot onderhoud der gemeenschap langs Java's noordkust en door den Indischen Archipel, 2 raderbooten tot het vervoeren van reizigers en goederen door Straat Madura, 2 raderbooten tot het slepen van vaartuigen op en van de reede van Batavia, 1 raderboot en 1 stoomschroefsloep, beide tot het onderhouden der gemeenschap tusschen de haven en de reede van Batavia, benevens een ijzeren stoomsleepboot te Tjilatjap) (2). Na afgelegd praktisch examen werden in den loop van het jaar aan 16 personen bewijzen van geschiktheid als machinist uitgereikt. De werking van het reglement omtrent veiligheidsmaatregelen (Indisch Staatsblad 1852, n°. 20) werd bij voortduring zeer voldoende bevonden; sedert de invoering dier bepa
(1) Zie hoofdstuk D , afd. I I , § 3.
(2) Deze boot was buiten dienst, terwijl de schroefsloep nog niet in de vaart was.
192
W e n en de uitoefening van een behoorlijk toezigt waren geene onheilen, veroorzaakt door de toepassing der stoomkracht, te betreuren geweest, waardoor dan ook, naar de verklaring van den hoofdingenieur van het stoomwezen (1), het vertrouwen van den inlander op die kracht meer en meer toeneemt, en de aanvankelijk bestaande vrees voor de aanwending van stoom meer en meer verdwijnt.
' V . HANDEL, SCHEEPVAART EN SCHEEPSBOUW (2).
§ 1. Bepalingen betreffende den handel en de scheepvaart.
In verband met hetgeen ter zake van dit onderwerp reeds elders in dit verslag is medegedeeld (3), valt te dezer plaatse alleen nog te vermelden de ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van 20 Augustus 1861 (Indisch Staatsblad n°. 73), houdende afkondiging en toepasselijk-verklaring voor zooveel noodig op de Nederlandsch Oost-Indische bezittingen van de door de Nederlandsche Eegering, met het oog op de verwikkelingen in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, betrekkelijk de eerbiediging van werkelijke blokkade, het vervoeren van oorlogscontrabande enz., het uitoefenen der kaapvaart en het toelaten van kapers in de Nederlandsche havens en zeegaten.
§ 2. Handel en scheepvaart op Java en Madura.
Hieromtrent wordt in de eerste plaats verwezen naar het bereids aan de StatenGeneraal medegedeelde, te Batavia gedrukte »Verslag van den handel, de scheepvaart en de inkomende en uitgaande regten op Java en Madura, over den jare 1861 (4), terwijl in de Nederlandsche Staals-courant van 27 December 1862 de gebruikelijke jaarlijksche opgaven omtrent dit onderwerp worden aangetroffen, vergeleken met die van het jaar 1860 (5). In navolging van vroeger, zal men zich daarom hier bepalen tot de bijvoeging (onder lit. DD.) van twaalf staten, bevattende de voornaamste cijfers in dte beide stukken voorkomende, en aantoonende:
1». den invoer op Java en Madura in het algemeen;
2°. den uitvoer van Java en Madura in het algemeen;
3». de landen van waar de particuliere invoer heeft plaats gehad ;
4». de landen naar welke de particuliere uitvoer heeft plaats gehad;
5-. de voornaamste der van Europa, Amerika en de Kaap de Goede Hoop ingevoerde voortbrengselen ;
6°. de goederen met certificaat van Nederlandschen oorsprong of bewerking ingevoerd;
7°. de voornaamste der uitgevoerde voortbrengselen;
(1) Zie voor de regeling van dezen tak van dienst hoofdstuk L, afd. I , hiervóór.
(21 Vermelding verdient te dezer plaatse het Indisch hesluit van 29 October 1863, n°. 18 , houdende instelling van kamers van koophandel en nijverheid te Batavia, Samarang, Soerahaija, Padang en Macassar, en vaststelling van een algemeen reglement dienaangaande (Indisch Staatsblad 1863, n°. 144).
(3) Als: in hoofdstuk C, afd. I I I , onder het hoofd: „Bali en Lombok" punt 14° 15° en 16°, der voor de landschappen Boeleling en Djemhrana aangenomen regelingen; in hoofdstuk E: bepahngen omtrent de tucht op koopvaardijschepen (afd. I , § 3), en omtrent den in- en urtvoer enz. op somnnge piaaten van oorlo<rsbehoeften (afd I I , § 4); in hoofdstuk L , afd. II, het verhod op den invoer en het bezit van opium Ä f f K van Palembang en Benkoelen ( S 5, sub*); en eindelijk in diezelfde paragraph onder* 8. en tweetal ordonnantien (Indisch Staatsblad 1861, n°. 9 en 1«) betrekkelijk frauduleusen ^ » J ^ ™ goederen; een besluit tot opheffing van passengeld voor zekere vaartuigen m de Zuid- en 0 o s " e e , U g tan Borneo, benevens bepalingen betrekkelijk de vrijstelling van regten by mvoer van padie, er,.rijst. In de IVde afdeeding van hoofdstuk N wordt wijders (zie de 1ste noot) melding gemaakt van zoodanige vrij stelling ten opzigte van grondstoffen voor de nijverheid.
(4) Eene opgaaf der handels- en scheepvaartbeweging voor enkele havens afzonderlijk wordt aangetroffen in de aantooning, voorkomende in § 3 hieronder.
(5) Eene vergelijking tusschen de jaren 1861 en 1862 is te vinden in de Nederlandsche Staats-courant van 30/31 Augustus 1863.
19S
S", en 9°. de landen van herkomst en bestemming der aangekomen en vertrokken
schepen ; 10° en 11», de vlaggen der aangekomen en vertrokken schepen;
12". de ontvangen regten. De cijfers van in- en doorvoer waren als volgt : Aan rSSST f AaÏ6 P02 815 f 4ÏSÎ060 T e r v T ^ — . r e k e n i n g : \ « I S o B O __22_692000 _i!i38080_
Tezamen. . . . f 52349325 f 24294815 f 76644140
„Uvoer door particulieren . . . . . f 45695784 f 7302799 f 52998583 „ voor gouvernementsrekening . 51205 941 4 874 828 _ J 6 0 8 0 7 6 9 _
Tezamen. . . . f 96901725 f 12177627 f109079352
BH eene vergelijking der boven opgegeven waarden aan koopmanschappen met de cijfers van h vorige jaar treft men met opzigt tot den particulieren uitvoer, joornameUk ten gevolge va°n den minderen uitvoer van suiker, rijst en zout eene vermindering Tan van f 1489g731; daarentegen wijst de particuliere invoer, zoowel als de gouvernements in- en uitvoer (waarvan de cijfers in 1860 respectively waren f 44173 801, f 5 676 017 en f 47 478 957) weder eene niot onbelangrijke vermeerdering aan. Ook het cijfer der aangekomen en vertrokken schepen ^ T ^ J J ; . zamenlijke inhoudsgrootte was echter, althans wat de aangekomene betr e ft mnder dan in 't vorig jaar. De aangekomen schepen waren 2762 in getal, me ende 175 0 9 6 V 2 £ * , welke cijfers in 1860 wa°ren 2410 en 1901583/,. Het aantal vertrokken schepen bedroeg 3047 metende 215 924l/2 last, tegen 2614 schepen en 208 6633/4 last in 1860. Eene vergelijking van het cijfer der van Nederland aangekomen en derwaarts vertrokken boSms In 5k der jaren 1860 en 1861 levert een gelijk resultaat. Ofschoon hun aantal dat van W i g jaar overtrof, was echter ook de inhoudsgrootte, wat de aangekomene betreft, minder dan toen.
§ 3. Handel en scheepvaart op de buitenbezittingen (2).
Aan het onlangs ontvangen vervolg- » Overzigt van den handel en scheepvaart in de Nederlandsche bezittingen in Oost-Indie buiten Java en Madura, over de jaren 1857, 1858 en 1859", (waarvan overeenkomstig de reeds in het vorig verslag gedane toezegging, een exemplaar aan de Staten-Generaal zal worden ingezonden, zoodra meerdere afdrukken zullen zijn ontvangen), is ontleend de onder lit. E E bijgevoegde staat * M ™ ^ ? ™ ^ _ uitvoer op elke der buitenbezittingen, benevens het aantal en den tonnenmhoud der aangekomen en vertrokken schepen aldaar in elk der genoemde drie jaren. Zoo als uit de aanteekeningen aan den voet van voormelden staat kan blijken, zijn onder de o p g e v e n cijfers, op een tweetal uitzonderingen na, geen m- en uitvoeren v^gouvelVentsrekening begrepen; terwijl in het overzigt van Sumatra's We^tkus en Benkoelen de noodige verbetering is gebragt, door onder den m- en uitvoei-van da tolgebied niet meer op te nemen de sommen der handelsbeweging tusschen de aldaar voor den algemeenen handel opengestelde havens onderling. « f (~ M Onde, herinnering aan de bij eene vorige gelegenheid in de Tweede Kamer der StatenGeneraal gedane vraag (3), «welke de verhouding is van Macassar s bloei al v jhaven tot andere niet in dit voorregt deelende havens, met name op Java volgt hier eene daartoe betrekkelijke vergelijkende aantooning, ter beantwoording dier vraag onlangs van het Indisch Bestunr ontvangen.
" R e n a i s in 'twig J a a r T o ^ dit cijfer weder niet begrepen de waarde der van de bui^nWtinffen op Java ingevoerde producten ter afseheping naar Nederland. Die waarde °e'iePJf . ' nofenmuscaat, kruidnagelen, foelie en koffij uit de Molukken eene som van f 6 987 40S, welk cxjfer m i860 beliep f 7 430 805. (2) Vergelijk ook de opgaven nopens den uitvoer van enkele handelsartikejen, voorkomende m § 2 der Iste afdeeïing van dit hoofdstuk. (3) Zie bladz. 2 van het rapport der Commissie uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal, betreffende het regeringsverslag over 1859 (zitting 1861/62, n°. XLI1I.) 49
Jaren.
1859.
I860.
1861.
'1859.
1860.
1861.
1859.
1860.
1861.
1859,
1860.
1861.
194
VERGELIJKENDE STAAT van de in- en uitvoerwaarde aan koopmanscha uitvoer opengestelde havens in Nederlandsen Indie, gedurende de jaren 18 ]ln de
Macassar. Batavia. Samarang. Soerabaija, Cheribon. Pasoeroean, Tjilatjap. Padang. Singkel. Baros
(2) f 5 271 599
7 603 660
6 328 115
f29 716 218
34 013 584
33 701 560
f 4 350 937
5 393 728
6 390 943
f 6 879 663
8 627 532
10 1.32 536
f 646 242
987 296
847 534
f 71232
95 046
199 327
f 1 126
7 200
12141
f3 626 816
3 905 775*
4 486 694
f 155169
114 366
72 745
(2) f 5 081 782
4 603 321
5 377 648
f28 576 631
25 589 7G8
21017 544
f14 739 447
16 136 223
16 040 004
f19 917 434
19 586 978
19 663 496
f 4 124 247
4 391968
4 368 284
f 11175 950
9 595 329
12 803 944
f 4 378 715
3 814 761
f 4 856 967
5 847 168
6 003 149 6 637 561
f 175 823
168 565
116 414
f 95 3
83 84
102 74
U i
f 73 51'
94 98
100 87
A a n g e k o m e
498
526
467
979
879
822
227
195
190
261
233
232
104
95
83
66
32
95
96
82
79
102
97
71
34
32
31
860
Sibog]
* o
f 28«
24 6
18 2
o e
5
34
8 0
Oh
V e r t r o k k e « h
16
15
638
753
779
741
674
625
195
153
146
272
227
217
141
117
.155
81
78
150
9
15
18
92
76
81
87
76
90
20
42
17
11
U
7
A a n m c
(1) Bovendien telt Nederlandsch Indie, behalve Macassar, nog 10 vrijhavens, als: Biouw op Tandjong Pinang; SambfiS''iana
(2) Omtrent het verschil van het cijfer van 1859 met de betrekkelijke opgaaf in het handelsoverzigt der buitenbezitting6"1 Van
(3) De opgaaf van 1859 loopt slechts over het tweede halfjaar.
(4) Omtrent deze aantoonjng geldt de opmerking, dat de schepen, welke reeds op eene plaats op Java of in de buit«' 'l'inoe plaatsen een ander gedeelte hunner inhebbende lading aanbragten, slechts eenmaal ter plaatse van ieders eerste aankomst »''^kon Omtrent de oorzaak, dat voor sommige plaatsen meer schepen voorkomen als aangekomen dan vertrokken, en omgekeerd Waar niet blijkt dat schepen zijn aangekomen, ofschoon onder de rubriek »Invoer" eene geldswaarde staat uitgedruk' havens als aangekomen zijn vermeld.
on wo:
haf 18
iroS.
195
m de vrijhaven van Macassar en de overige niet in dat voorregt deelende, voor den algemeenen in- en 860 en 1861, zoomede yan het cijfer der aangekomen en vertrokken schepen (1).
Sibogha.
» o e r.
Priaman. Natal. Aijer
bangies. Benkoelen. Palembang.
Moearah Kompeh en Moearah Saba.
Muntok. Banjer
masm. Sam pit. Koepang.
15 31 f
\3 8i
12 74
3 51'
4 98
0 87
n e
34
32
31
28 611
24 628
18 220
« e r .
566
3 428
8 037
f 13 451
16 322
77184
f 13 376
19 921
46 318
c h e p e n (4),
i e « h e p e n (4).
20
42
17
n c
mbaS
18
16
15
3
5
13
11
U
7
• » g e n .
18
20
38
f 540
" 5 031
1000
f 2 329
1050
f 284
1761
418
f 201630
319 735
302 589
f 1 399 255
1 913 140
1 699 553
Niet opgegeven, f 132 705
232 837
f 640 135
• 591 845
603 400
f 887 229
1149 207
1 542 175
f 300
1105
60
f 117 511
178 151
135 148
f 868 658
1 253 761
903 053
Niet opgegeven.
f 55 810
87 793
f 40 401
73 831
79 919
f422 896
340 840
387 578
21
17
20
466
441
492
Niet opgegeven. 87
94
510
399
433
186
121
135
17
19
25
484
452
502
Niet opgegeven. 92
118
503
377
436
166
120
125
(3) f 6 484
35 676
16 179
(3) f 32 457
81933
24 787
12(3)
24
13
10(3)
23
17
f 146 464
116 744
170 720
f200 245
123 805
173 883
87
60
103
85
67
114
'anak en Soekadana op Borneo ; Menado en Kema op Celebes ; en Amboina, Banda, Ternate en Kajelie (Boeroe) in de Molukken,
ting" Van het Indisch Bestuur inlichtingen gevraagd
JUI: ist a'1 ;eerJ'
*n8en uit den vreemde waren aangekomen, na een gedeelte hunner lading te hebben gelost, op eenige andere der bedoelde ««komen zijn opgebragt. ^ onderzoek ingesteld, waarvan de uitslag nog niet bekend is. Worden aangenomen, dat die invoeren hebben plaats gehad met schepen, welke reeds vroeger voor eenigo der andere
à
196
§ 4. Binnenlandsche handel.
~ De berigten der hoofden van gewestelijk bestuur getuigen over het algemeen weder van toenemend vertier. Bijzonderheden daaromtrent volgen hieronder.
R * „ Tn dit gewest nam de handel in Europesche lijnwaden zeer toe; ook werd
e r £ : ; T a n m ^ e ^ f I s S L n d e l gedreven, die zich echter hoofdzakelijk in handen van
Chinezen bevindt.
P # •„ Omtrent deze residentie kan slechts worden aangeteekend, dat de prijzen der erre' ^IZLe^s^s ****** waren, en dat alleen bij het binnenkomen van d n l u w e l oogst daarin eenige daling was te bespeuren, die echt er ^.gevolge ^ n de groote v\-aag voor inlandsch verbruik en voor den uitvoer naar Banka met aanhield.
Krawana en Preanger regentschappen. Gedurende 1861 was de rijsthandel in beide deze resf e r i n buitengemeen levendig^)Als eene bijzonderheid wordt voor de Preanger e — h a p p e n vermeld, dat de tjaing padie (10 pikols), die aldaar in Augustus en e m b e T l S ^ tot f 8 was gedaald, in December van dat jaar tot den aldaar nooit geken^ p ij van f 30 de tjaing was gestegen. De binnenlandsche handel -wordt in dit laatste g L s t voor het meerendeel gedreven door Maleijers, Javanen en Palembangers.
Pelcalonaan Ook hier was de kleinhandel vrij levendig. De in 1860 geopende nieuwe J k S a l e n voor den verkoop van v,eesch hadden zulke goede uitkomsten opgeleverd, dat daaraan in 1862 nog meerdere uitbreiding zou worden gegeven.
Javara Van deze residentie wordt berigt, dat vele handelaren zoo inlandsche als Chtfsche, zeer goede zaken gedaan hadden met den overland-handel met Rembang, Samarang er Soerakarta.
Bembam. Voor Rembang kon weder vermeld worden de toenemende handelin gedrootTenvisch, gedreven met de binnenlanden van Kedirie, Madden en Soerakarta, zoomede" de uitvoer der Rembangsche trassi en petis (toespijzen bij de rijst).
Pasoeroean. Do binnenlandsche handel was gedurende de laatste maanden van 1861 wer gedrukt en bepaalde zich enkel tot producten. De algemeene duurte der meest benoodigde levensbehoeften, vooral van de rijst, was daarvan eene voorname oorzaak.
Bamoemas. De handel in kramerijen, lijnwaden, tabak en staartpeper is hier uitsluitend Tn Tanden der Chinezen; lijnwaden werden in groote hoeveelheid ingevoerd, terwijl S t tabak en staartpeper in grooto hoeveelheden naar naburige residenten werden uitgevoerd.
Bagelen. De kleinhandel levert hier voor een belangrijk gedeelte der bevolking een
' ffiiddel van bestaan op. De artikelen van uitvoer waren velerlei. Naar Djokdjokarta werd veel rijst en naar Kadoe veel klapperolie verzonden. Tabak en staartpeper werden Lotendeels door Chinesche opkoopers verhandeld. Ingevoerd werd veel Europees* L waad ijzer, koper, aardewerk, katoen, garen, gambier enz. Ten gevolge van het toenemend vertier werden de marktplaatsen steeds zeer druk bezocht.
Kadoe. De opkoop van tabak door Chinezen nam zeer toe.
Soerakarta en DjoMjokarta. Het toenemend aantal marktplaatsen, steeds overvloedig voorzien van levensbehoeften en voorwerpen van weelde, leverde het bewijs, dat de kleinhandel zich ook hier meer en meer uitbreidt. De prijzen der levensbehoeften waren -steeds stijgende.
Madioen en Patjitan. De nieuw aangelegde postweg tusschen Patjitan en Ponorogo (Madioen) bleek aan het handelsvertier in beide gewesten meer en meer bevorderlijk te zijn.
(1) Zie met betrekking tot het handelsvertier in peulvruchten, meer bepaaldelijk in de Preanger, het aangeteekendö in hoofdstuk L , afd. V, § 2.
197
De voornaamste handel is in handen van Chinezen; die in klappernoten en olie wordt echter hoofdzakelijk door inlanders gedreven.
Kedirie. Ook hier was het handelsvertier zeer levendig, vooral -door den invoer van lijnwaden en aardewerk, en door den uitvoer van rijst, tabak, kapas en djarak (olie).
Gouvernement van Sumatras Westkust. De kleinhandel in alle voortbrengselen van nijverheid en landbouw, in paarden, karbouwen, runderen, pluimgedierte, enz. wordt gezegd in dit gouvernement buitengemeen snel toe te nemen. Het aantal marktplaatsen onderging dan ook bij voortduring eene niet onbelangrijke uitbreiding.
Benkoelen. Ten gevolge van het voor eenige jaren uitgevaardigd verbod tegen het houden van hanengevechten, was het handelsvertier op de marktplaatsen dermate afgenomen, dat het hoofd van gewestelijk bestuur hat noodzakelijk oordeelde om, onder nadere goedkeuring van den Gouverneur-Generaal, op dit verbod bedeeltelijk terug te komen (1). Intusschen was het verkeer met het landschap Redjang (Palembang)" en het eiland Engano toenemende.
Lampongsche districten. De handel, grootendeels in handen van Boeginezen, Chinezen, Palembangers en Javanen, ging aanmerkelijk vooruit. Vooral in de afdeeling Sekampong hielden zich bij voortduring velen onledig met het zoeken naar karat (getah pertjah), hetgeen, niettegenstaande den lagen prijs van dit artikel gedurende dit jaar, een belangrijken tak van nijverheid opleverde. Het aantal marktplaatsen was toenemende.
Palembang. In deze residentie maakt de handel, zoowel binnen- als buitenlandsche, een der voornaamste takken van bestaan uit. De binnenlandsche bepaalt zich echter hoofdzakelijk tot ruilhandel op de in alle divisien opgerigte bazaarloodsen.
Biouw en Banha. In beide residenten was de handel steeds toenemende. De prijzen der levensbehoeften liepen zeer uiteen, en waren bij voortduring stijgende, terwijl runden karbouwvleesch bijna niet of slechts tegen buitensporige prijzen te verkrijgen was.
Billiton. Op Eilliton was de handel met Java, Singapoer, Borneo, Palembang en Macassar, ofschoon op Heine schaal gedreven wordende, vrij levendig. Het geld waardig bedrag der in- en uitgevoerde artikelen beliep, met uitzondering van de tin, ongeveer f 120 000.
Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden. De binnenlandsche handel in dit gouvernement bepaalt zich tot den verkoop van levensbehoeften, lijnwaden, kramerijen, ijzerwerk enz., op de markplaatsen in elke afdeeling. Het vertier was toenemend.
Banda, Ternate en Menado. Op Banda regelt zich het meerdere of mindere handelsvertier naar de inkomsten der perkeniers. Daar deze dit jaar minderwaren dan vroeger, was ook de handel flaauwer. In de residenten Menado en Ternate was in het binnenlandsch handelsvertier vooruitgang te bespeuren.
§ 5. Staat van de Nederlandsen-Indische scheepvaart.
De Nederlandsch-Indische koopvaardijvloot wordt opgegeven bij het eind van 'tjaar te hebben bestaan uit 433 bodems, waarvan 429 ter gezamenlijke grootte van 38 696 last, te weten:
18 stoomvaartuigen, waarvan 14 groot 1 789'/4 last; (2) 10 schepen , 2 633 » . 160 barken , 24 236 » 35 brikken » 3 722'/2 » 138 schoeners ,> 5 035VS » 19 kotters ,, 7911/., » 53 pentjalangs, tambangans en andere vaartuigen . . . . » 488v/4 »
433, waai van 429 groot 38 696 last.
(1) In September 180-2 is de adsistent-resident van Benkoelen gemagtigd om bij gelegenheid van groote feesten ter hoofdplaats en in de binnenlanden vergunning te verleenon tot het laten vechten van lianen , mits den tijd van twee dagen niet te boven gaande.
(2) Van i stoomvaartuigen is de inhoudsgrootte niet opgegeven.
r)0
198
Hiervan behoorden op Java en Madura te huis 222 bodems, waarvan 218 te .amen
metende 27 3382/3 last.
Gedurende 1861 werden eerste zeebrieven verleend voor een gelijk getal (33) schepen , w l i a r en wel voor 3 fregatten, 10 barken, 5 brikken, 1 schoenerbrik, S ;:hone g e n J T k o ter te zamen m L n d e 4860 last. Van deze zeebrieven werden v L i t d T a a n Europeanen, 13 aan Chinezen, 3 aan A » t a ~ « 5 aan mlanders, resnectiveliik voor eene scheepsruimte van 2815, 1203, 579 en Zbà last. T a n d e Ï 3 3 schepen waren er in 1861 20 en in 1860 7 in den vreemde gebouwd.
§ 6. Scheepsbouw.
D P berieten te dezer zake ontvangen betreffen weder enkel de scheepstimmerf te Diawana (lapara en die te Dassoon (Rembang). Dezo laatste, bij welke m den loop S n het jaax voo gouvernementsrekening twee stoomschepen voltooid en een derde op r P e l getet werd, breidde zich meer én meer uit; de werf te Djawana was daarentegen, ten gevolge van de schaarschte aan hout, achteruitgegaan. (1)
'sGravenhage, 8 April 1864.
Be Minister van Koloniën,
I. ü . FRANSEN VAN DE PUTTE.
W Zie overigens nopens den aanbouw van.serpen voor S ™ ™ £ " n ! v t l l e ^ S vot afdeeling van hoofdstak D, zoomede § 3 dier afdeelmg. Van ^ J ^ J » « * * £ g ^ grondstoffen voor de nijverheid, en daaronder ook die voor scheepsbouw, is B £ hoofdstuk N , afd. IV (1ste noot.)
IIV H O l D.
Grondgebied Bladz. 1
Bevolking » 1
Mededeelingen van algemeenen aard » 2
I. Betreffende Nederlandsch Indie in het algemeen » 2
§ 1. Werking van het Reglement op het beleid der regering van Nederlandsch Indie » 2
§ 2. Gouverneur-Generaal en Raad van Nederlandsch Indie. . » 2
II. Betreffende de betrekkingen tot het buitenland » 3
§ 1. Consuls > 3
§ 2. Tractaat met Siam en tractaat met het bestuur der LioeKioe-eilanden (Japan) » 4
III. Betreffende de verschillende gewesten » 5
Java en Madura » 5
Onafhankelijk noordelijk gedeelte van Sumatra , » 12
Gouvernement van Sumatra's Westkust » 12
Be'ikoelen » 13
Lampongsche districten » 13
Palembang » 13
Banka » 14
Billiton » H
Riouw en onderhoorigheden ' • • » 14
Noordelijk gedeelte van Borneo » 15
Wester-afdeeling van Borneo » 15
Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo » 17
\
II I N H O U D .
Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden Bladz. 17
Gouvernement der Molnkken » 20
Timor ' 2 2
Bali en Lombok » 22
IV. Mededeelingen overeenkomstig de voorschriften van het Reglement
op het beleid der regering van Nederlandsen Indie « 25
§ 1. Cultuurstelsel (art. 56) » 25
§ 2. Persoonlijke diensten (art. 57) » 25
§ 3. Landrente (art 59) » 30
§ 4. Onderwijs (art. 125) (verwijzing naar hoofdstuk I). . . . » 30
D. Militair beheer » 30
I. Landmagt » 30 § 1. Kommandement » 30
§ 2. Zamenstelling en voltallighouding van het leger . . . . n 30
§ 3. Bijzonderheden omtrent de militaire geneeskundige dienst . » 35
§ 4. Inrïgtingen tot het leger betrekkelijk » 38
§ 5. Krijgsverrigtingen van het leger » 40
§ 6. Gewapende corpsen niet regtstreeks tot het leger behoorende. » 40
§ 7. Verdediging . » 41
§ 8. Bijzonderheden ran verschillenden aard . . . . . . . » 41
II. Zeemagt » 42
§ 1. Kommandement » 42
§ 2. Sterkte • • • " 4 2
§ 3. Gouvernements-marine » 44
§ 4. Inrigting tot de zeemagt betrekkelijk » 46
a. Commissie tot verbetering der Indische zeekaarten. . . . » 46
b. Bebakening, kustverlichting en loodswezen > 47
c. Haven- en equipage-departementen, werven en pakhuizen . » 47
d. Marine-etablissement op het eiland Onrust » 47
e. Marine-etablissement te Soerabaija " 48
ƒ. Fabriek voor de marine en het stoom wezen te Soerabaija . » 48
§ 5. Verrigtingen der zeemagt » 48
I N H O ü Ds HI
E. Regtswezen en politie Bladz. 50
I. Bestanddeelen der wetgeving „ 50
§ 1. In het algemeen „ 50
§ 2. Burgerlijk en handelsregt „ 51
§ 3. Strafregt . , 5i
§ 4. Regtsvordering en regterlijke magt » 52
§ 5. Militair regtswezen , 53
§ 6. Toestand der regtsbedeeling. „ 53
IL Politie „ 53
§ 1. In het algemeen » 53
§ 2. Regt van verblijf » 53
§ 3. Drukpers „ 55
§ 4. Bepalingen van verschillenden aard , 55
§ 5. Zeeroof (verwijzing naar hoofdstuk D, afd. I I , § 5) . . . » 56
III. Magt van den Gouverneur-Generaal in zaken van justitie en politie » 56
IV. Eenige onderwerpen met het regtswezen in verband » 57
§ 1. Notarissen. » 57
§ 2. Translateurs » 58
§ 3. Wees- en boedelkamers , 58
§ 4. Gevangenissen en gevangenen , QQ
F. Eeredienst ,, 60
I. Christelijke , 60
§ 1. Protestantsche „ 60
§ 2. Roömsch-Katholijke . . . . . . „ 63
II. Mohamraedaansche » 63
G. Instellingen van liefdadigheid 65
H. Burgerlijke geneeskundige dienst » 70
I. Onderwijs „ 75
I. Voor Europeanen en hunne afstammelingen j 75
II. Voor Christen-inlanders » 87
III. Voor niet-Christeneü, niet zijnde Europeanen of met dezen gelijkgestelden „ 90
51
lY I N H O U D.
K. Kunsten en wetenschappen Bladz. 9o
§ 1. Vermeerdering van kennis van land en volk » 95
§ 2. Taaistudie en oudheidkunde " 96
§ 3. Natuurwetenschappen . " 9^
§ 4. Wetenschappelijke genootschappen, tijdschriften en nieuwsbladen » 9 7
§ 5. Verdere bijzonderheden • » 98
L. Algemeen burgerlijk bestuur , " 9 8
I. Algemeen beheer "
II. Finantien "°
§ 1. Muntwezen ' "
§ 2. Javasche Bank » 101
§ 3. Staat der kassen in Indie » 102
§ 4. Begrooting ' 103
§ 5. Bronnen van inkomsten » 104
a. Verpachte belastingen en monopolien " 104
b. Onverpachte belastingen » 107
c. Onverpachte monopolien " HO
cl. Land- en mijnbouw (verwijzing naar hoofdstuk N, afdee
ling I en II.) • » H.2
e. Handel op Japan » 112
III. Landsgebouwen en waterstaat » H2
IV. Vervoerwezen en télégraphie » 116
§ 1. Binnenlandsch vervoer " 116
a. Wegen, rivieren enz » 116
b. Vervoer van goederen en personen » 117
e. Posterijen < 121
cl. Télégraphie . . . . . ' , » 121
§ 2 . Vervoer over zee tusschon de verschillende gedeelten van Indie. » 121
§ 3. Vervoer tusschen Nederlandsch Indie en het moederland . » 122
V. Voorziening in de materiele behoeften van het beheer . . . . » 122
§ 1. Door uitzending uit Nederland " 122 § 2. Door middel van de particuliere nijverheid in Indie . . • " 123
§ 3. Gouvernements-inrigtingen in Indie " 124
I N H O U D . V
M. Personele verordeningen omtrent landsdïenaren in Nederlandsen Indie. Bladz. 125
N. Nijverheid. » 129
I. Landbouw, boschwezen en veeteelt > 129
§ 1. Java en Madura > 129 * a. Landbouw . » 129
1°. Op gronden, gebleven ter beschikking van de inlandsche bevolking (rijstcultuur enz., katoencultuur, klappercultuur). » 129
2°. Cultures, ingevoerd op hoog gezag of ten gevolge van overeenkomsten door het Gouvernement met particuliere ondernemers aangegaan. (Vergelijk hoofdstuk C, afdeeling IV, § 1.) > 135
Koffijcultuur » 135
Suikercultuur » 138
Indigocultuur . . . » 145
Theecultuur » 146
Kaneelcultuur . » 148
Nopalcultuur en cochenille-teelt » 150
Tabakscultuur » 151
Pepercultuur 154
Kinacultuur > 155
3°. Landbouw op woeste gronden door het Gouvernement verhuurd » 157
4°. Landbouw op landen aan particulieren in eigendom afgestaan » 160
5°. Landbouw op verhuurde landen in Soerakarta en Djok
djokarta » 162
1>. Boschwezen » 166
c. Veeteelt . » 169
§ 2. Buitenbezittingen » 171
1°. Gouvernement van Sumatra's Westkust » 171
2°. Benkoelen • » 174
3°. Lampongsche districten " 174
i
4°. Palembang • " 176
5°. Banka » 177
6«. Billiton. . » 178
7°. Eiouw » 178
I N H O U D.
8°. Wester-afdeeling van Borneo • • Bladz. 178
^ 9». Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo . . . . . . . . » 178
10°. Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden . . . » 179
lio. Menado • • " 1 8 °
12». Ternate ' 1 8 2
13°. Amboina • " 1 8 3
14°. Banda " 1 8 4
15°. Timor ' . . . . , . » 185
IL Mijnbouw ' 1 8 6
§ 1. Personeel van ambtenaren bij het mijnwezen en inrigtingen er toe betrekkelijk " 186
§ 2. Banka •• • 1 8 G
§ 3. Billiton ' 1 8 7
v § 4. Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo . . » 187
§ 5. Verdere opgaven betreffende den mijnbouw » 188
III. Visscherijen •. • • • " 1 8 9
IV. Ambachts- en fabrieksnijverheid " i 8 9
V. Handel, scheepvaart en scheepsbouw » 192
§ 1. Bepalingen betreffende den handel en de scheepvaart 192
§ 2. Handel en scheepvaart op Java en Madura » 192
§ 3. Handel en scheepvaart op de buitenbezittingen > 193
§ 4. Binnenlandsche handel " 1 9 6
§ 5. Staat van de Nederlandsch-Indische scheepvaart . 1 9 7
§ 6. Scheepsbouw 198
Z I T T I N G 1863 — 1864. (CXXII.)
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen over 1861..
BIJLAGE A VAN HET VHERSLAG.
N°. 3.
4LGEMEENE STÄ4T
DEK
BBVOtKIKTG
VAX
J A V A EN M A D U R A
(met uitzondering van het leger en de soldatenlederen) bij het
eind van het jaar 1861, vergeleken met hetzelfde tijdstip
van het jaar 1860.
i ii m mm
Nc, 1.
G E W E S T E N .
Bantam
Batavia
Buitenzorg
Krawang . . . . .
Preanger regentschappen
Cheribon
Tagal
Pekalongan
Samarang
Japara
Kembang
Soerabaija
Madura
Pasoeroean
Probolingo
Bezookie
Banjoewangie . . . .
Banjoemas . . . . .
Bagelen
Kadoe
Djokdjokarta . . . .
Soerakarta . . .
Madioen . . . . . .
Patjitan
Kedirie
Bevolking in 1861 . .
» » 1860 . .
In 1861 meer . . . .
Europeanen.
170
5 757
456
246
297
625
370
444
4 063
476
561
4 217
346
912
508
378
123
344
407
206
984
1595
338
29
291
24143
22 663
1480
Chinezen.
1516
45147
10 543
2 498
359
12 998
3 431
3 805
11 404
8 749
12 546
7 436
6 520
3 186
1484
654
219
2 845
1773
3 644
1795
3 829
1865
191
3 388
151825
149 424
2 401
Arabieren.
6
745
23
»
2
639
115
479
501
106
98
1484
1061
364
121
218
169
»
21
39
13
156
6
»
»
6 366
6133
233
Andere
vreemde
Oosterlingen.
555
318
22
107
569
433
1688
295
2 004
762
669
4 742
7 865
1105
723
1683
2 096
109
65
26
141
454
139
26 570
26 235
335
Inlanders
553 503
431 282
341719
154 2'iOU)
836 962
900 205
464
323 905
974 295
556U9
695 235
1 200 94S 3
46S
317
303 609
38 678
611 60S
735 790
473 66i
35
711101
424 036
107 768
371 956
12 810 204
12 514 262
295 942
Totaal.
53 503
BI 282
41 719'
54 240(1)
36 962
00 205
23 905
74 295
56 119
95 235
00 S4S ]
03 609
38 678
11603
555 755
483 249
352 763
157 091
838 189
914 990
469 945
328 928
992 267
566 212
709 109
218 827
478 831
306 542
41285
614 906
738 056
477 580
357 233
717 135
426 084
107 988
375 635
1 3 019 108
12 718 717
300 391
Bevolking op alt. December 1861.
550 254
469 406
342 327
166 710
830 755
904 588
454 246
324 602
970 201
514 376
691 438
1 187 037
508 868
464 428
315 097
299 726
40 271
537 482
723 945
470 511
352 800
695 268
409 413
108 300
356 668
In 1861,
12 718 717
Meer.
5 501
13 843
10 436 »
7 434
10-2 02
15 699
4 326
22 066
21836
17 671
81790
n
4 756
5 327
6 816
1 014
77 424
14111
7 069
4 433
21867
17 571
18 967
340 359
39 968
300 391
Minder.
(3)
9 619
30 037
312
39 968
O P G E G E V E N
oorzaken van vermeerdering-.
(1) Ten aanzien van Krawang is aangeteekend gevonden , dat onder de inlanders niet gerekend zijn 15 959, die van naburige gewesten komen. In hoe ver hiermede de opgegeven vermindering in verband staat, blijkt niet.
(2) Deze vermindering wordt toegeschreven aan groote verhuizing naar den oosthoek van Java.
(3) Als voren aan verhuizing naar Kedirïe.
NB. Do grootere totalen zijn gedeeltelijk ook hot gevolg van meer naauwkeurige opnamen.
É
N«. 2.
4
AANTAL mannen , vrouwen en kinderen, waaruit de vort
totalen zijn zamengesteld.
Europeanen en hunne afstammelingen.
Chinezen en hunne afstammelingen .
Arabieren en hunne afstammelingen .
Andere vreemde Oosterlingen en hunne
Te zamen . » . .
Mannen.
8311
44 014
2 004
8 724
3 331 851
3 394 904
Vrouwen.
5 594
41720
1453
7 368
3 783 510
3 839 645
Kinderen.
10 238
66 091
2 909
10 478
5 694 843
5 784 559
Totaal.
24 V
1518
63
26 5
12 810 2
j
13 0191
N». S.
241 V E R D E E L I N G
fiS
van het in den voorgaanden staat opgegeven aantal Enropesche
mannen, vrouwen en hinderen op
Java en Madura.
26 5
ft
G E W E S T E N .
Bantam
Batavia . . . . • •
Buitenzorg . . . . .
Krawang
Preanger regentschappen
Cheribon
Tagal
Pekalongan
Samarang
Japara
Rembang
Soerabaija
Madura •
Pasoeroean
Probolingo
Bezoekie
Banjoewangie . . . .
Banjoemas
Bagelen
Kadoe •
Djokdjokarta . . , .
Soerakarta . . .
Madioen
Patjitan
Kedirie
EUROPEANEN IN NEDERLANDSCH INDIE
GEBOREN.
Mannen.
Totaal
64
1177
89
48
G7
161
72
88
721
99
141
1012
71
171
137
86
37
95
89
49
284
368
76
7
81
5290
Vrouwen. Kinderen. Totaal
25
934
70
45
46
121
83
109
764
99
121
978
98
214
104
71
33
63
92
48
218
365
54
6
52
4813
63
1695
133
103
109
224
148
200
1827
212
189
1553
156
407
182
130
44
142
176
91
384
714
164
11
92
9149
152
3 806
292
196
222
506
303
397
3 312
410
451
3 543
325
792
423
287
114
300
357
188
886
1447
294
24
225
19 252
EUROPEANEN IN NEI^D MEDE NEDERLANPfJlTI EN NEDERLANDSE
Mannen.
13
793
42
21
48
69
36
29
279
39
76
354
16
82
55
75
7
24
32
12
64
79
24
5
42
2316
1
1
1
d
1
1
I's
ti
7
^—1-^SB* i i i......
IN NElte» GEBOREN, ALSR L A N D W T E N NEDERLAND KLANDIZIE GEBOREN.
Vrouw*
.
jnderen.
»
18 366
2 50
1
1
1
1
1
?
\
\
1
!
«
|
5
1
6
2
8
9
2
2
173
4
8
72
1
H
6
4
»
5
»
»
' 6
1
u
»
6
725
Totaal.
17
1342
116
34
69
90
52
42
546
57
99
565
21
99
71
87
8
41
38
14
93
95
36
5
58
3695
EÜROPESCHE VREEMDELINGEN.
Mannen.
1
299
13
15
5
23
12
5
123
8
7
81
IJ
15
10
3
1
3
12
4
5
47
8
»
5
705
Vrouwen.
»
43
19
»
1
4
3
M
19
1
4
21
))
4
4
1
»
II
))
»
ï)
))
»
»
o
127
Kinderen.
»
267
16
1
»
2
V,
Î)
63
»
M
7
»
2
»
w
))
»
n
n
D
6
II
. J)
»
364
Totaal.
1
609
48
16
6
29
15
5
205
9
11
109
"
21
14
4
1
3
12
4
5
53
8
II
8
1196
TOTAAL EUROPEANEN EN H0NNE
AFSTAMMELINGEN.
Mannen.
78
2269
144
84
120
253
120
122
1123
146
224
1447
87
268
202
164
45
122
133
65
353,
494
108
12
128
8311
Vrouwen.
29
1160
113
56
60
137
100
120
877
114
140
1138
102
235
118
80
34
75
98
50
241
380
66
6
65
5594
Kinderen.
63
2 328
199
106
117
235
150
202
2 063
216
197
1632
157
409
188
134
44
147
176
91
390
721
164
11
98
10 238
Totaal.
170
5 757
456
246
297
625
370
444
4 063
476
561
4 217
346
912
508
378
123
344
407
206
984
1595
338
29
291
24143
•
N«.
Ouderdom der Europesche mannen en vrouwen.
Europeanen in Nederlandsen
Europeanen in Nederland geboren, alsmede Nederlanders buiten Nederland en Nederlandsen Indie gebo
Europesche vreemdelingen. .
Totaal . .
16-—30
a a c co S
2520
832
206
3558
jaren.
⠌>
o >
2292
3!4
43
2649
.„.,_.
30—45
a a a c«
1802
891
235
2928
jaren.
à o s o i>
1635
201
57
1893
45—60
a n a a
682
455
197
1334
jaren.
p d)
o >
661
107
18
786
Boven de GOjaren.
a o a a CS s
277
140
74
491
eä
S3 p t>
221
33
12
266
->
To t a ai
P c a ci a
* 5281
* 2318
* 712
(1) 8311
*
*
*
(M
(1) De geringe verschillen van de dus * geteekende cijfers met de opgaven in den vorigen staat, zijn het g«' van eenige hier niet te verbeteren misstellingen.
9
N». 5.
- .
._*
N°. 6.
Beroepen der Europesclie mannen.
<
Europeanen in Nederlandsen Indie
Europeanen in Nederland geboren, alsmede Nederlanders buiten Nederland en Nederlandsch Indie
Europesche vreemdelingen. . . .
Totaal. . . .
In
's lands
dienst.
1816
804
74
2724
In contract met het Gouvernement voor landbouwondernemingen.
71
86
16
173
In
den
handel.
222
269
185
676
Andere
indus
triëlen.
1772
775
282
2829
Zonder
beroep.
1379
-382
148
1909
Te
zamen.
5290
2316
705
8311
Aantal gepensioneerde landsdienaren, begrepen in den voorgaanden staat onder de rubriek: //zonder beroep."
Op ultimo December 1861 telde men van dezen op Java:
Ambtenaren 250
Officieren 151
Militairen beneden den rang van officier 669
Totaal . . . . 1070
3
N». 7.
K)
, Beroepen der Chinezen.
Hoofden, ambtenaren en geestelijken 367
Landeigenaren en bij dezen in dienst * *>01
Contractanten voor landbouw-ondernemingen met het Gouvernement. . . 17
Pachters en onderpachters van 's lands middelen 3 28»
Andere industriëlen, of zonder beroep 36 728
Totaal . . . 41701 (1)
(l) Uit hoofde van het verschil met de opgaaf in den staat n». 2, zijn van het Indisch Bestuur verbeterde cijfers gevraagd.
N°. 8.
Beroepen der Arabieren.
Hoofden, ambtenaren en geestelijken 5('
Landeigenaren en bij dezen in dienst
Pachters en onderpachters van 's lands middelen
Andere industriëlen , of zonder beroep 1 J J Ö
(2) Zie de aanmerking bij n°. 7.
Totaal 2 075 (2)
N°. 9.
Beroepen der andere vreemde Oosterlingen.
Hoofden, ambtenaren en geestelijken
7 Landeigenaren en bij dezen in dienst
Pachters en onderpachters van 's lands middelen
C 911 Andere industriëlen, of zonder beroep
(3) Zie do aanmerking bij n°. 7.
Totaal 6 322 (3)
N«. 10.
J !
AANTAL inlandsche hoofden , beambten en geestelijken op Java en Madura, onder ultimo December 1861. (1)
GEWESTEN.
Bantam* Batavia Bui ten zorg Krawang Preangei' regentschappen Choribon Tagal Pekalongan Samarang Japara . . . . . . Rembang Soerabaija Madura Pasoeroean . Probolingo Bezoekie Banjoewangie . • • • Banjoemas Bagolen Kadoe Djokdjokarta . . . . iSoerakarta Madioen . . . • • • Patjitan Kedirie
Hoofden en beambten.
6 482 793 702 2 425 7 397 16 005 6 954 13611 12 525 " 15 368 13 568 22 917 20 192 6 467 2 412 2 797 483 10 493 13 156 15 748 12 582 20 135 6 883 1 309 6 685
237 989
Geestelijken (waaronder ook santri's. Zie de Aanmerkingen).
7 602 4 557 1 193 632 8 '245 9617 3 451 3 694 4 814 8 864 3 456 ' 13 942 3491 2 186 3 544 1317 202 2 154 11361 3 782 2 492 6 440 8 975 542 5 872
122 425 (2)
AAN MER KINGEN.
(1) Medegerekend onder liet cijfer der inlanders in den bevolkingstaat n">. 1 hiervoren.
(2) Hieronder , volgens opgaaf, 55 920 sanlri's (eigenlijk leerling-priesters). Veelal worden echter ook santri's genoemd personen die in de Mohammedaansche leer onderrigt ontvangen , dan wol door hunne leefwijs zich aan de geestelijkheid aansluiten, zonder zich daarom aan het priesterambt te wijden. Somtijds worden ook de volgelingen van werkelijke santri's of geestelijken en zelfs de bedienden van die volgelinlingen sanlri's geheclen.
In de laatstelijk medegedeelde aanfooning van het » aantal inlandsche hoofden en geestelijken" (zie bijlage lit. AH van het verslag over 1858) is aangeieekend , dat ter bevordering van eenvormigheid in het zarnenstellen dor onderwerpelijke opgaven door het Indisch Bestuur bepaalde voorschriften waren gegeven nopens de personen , die onder de hier bedoelde rubrieken moeten begrepen worden. Uit die aadere voorschriften (opgenomen in het Bijblad op liet Indisch Staalstblad onder no. 904 , 957 en 1008) en naar welke de tegenwoordige aantooning is zamengesteld , kan onder andere blijken, dat onder de kategorie der hoofden niet meer worden mcdegeteld, zoo a's vroeger voor enkele gewesten pleegde te geschieden , afstammelingen en aanverwanten van inlandsche ambtenaren, pradjoerits, matrozen van kruisbooten, pedati-mandoors en politiebedienden , en dat in de rubriek » geestelijken" tevens worden opgenomen inlanders, die, hoewel niet tot de erkende geestelijkheid behoorende, zich evenwel door hunne levenswijze aan dezelve aansluiten , zooals santri's , maar geene inlanders die slechts de bedevaart naar Mekka hebben volbragt (hadji's), zonder daarna tot geestelijken te zijn aangesteld. Eene uitvoerige opsomming van de onderscheidene betrekkingen , waaruit, ten gevolge van dit een en ander, de twee genoemde rubrieken bestaan , is opgenomen in hot aangehaalde Bijblad n". 1008.
12
N". 11.
Bevolking der particuliere landen , onder n". 1 begrepen.
Gewesten.
Bantam. . .
Batavia. . .
Buitenzorg.
Krawang. .
Choribon. .
Tagal. . . .
Samarang .
Japara . . .
Soerabaija.
Pasoeroean
In Nederlandsen. Indie geboren.
7
341
292
130
21
»
294
17
272
6
1380
Europeanen.
In Ne
derland
geboren.
3
250
116
23
6
))
45
»
50
13
506
Vreem
delingen,
»
33
48
13
1
»
6
»
17
))
118
Te
zamen.
10
624
456
166
28
>}
345
17
339
19
2 004
Chi
nezen.
151
39 868
10 543
745
840
»
6 763
5
74
»
58 989
Ara
bieren.
»
403
23
»
163
»
423
»
12
»
1024
Andere
vreemde
Ooster
lingen.
»
179
22
38
5
»
1597
»
»
»
1841
Inlanders.,
Mannen.
7 872
124 910
79 991
Vrou
wen.
8 143
121 556
88 175
30 705 32 853 j
18 731
1868
21 623
2 164
19 302; 20 680
' 3 575; 4 400
14 304; 15 569
i
548: 548 1
i
301 806 315 711
Kin
deren.
18 068
178 412
173 553
46 656
34 764
2 583
27 553
8 495
22 979
1 545
514 608
ÏWzamen.
34 083
424 878
341 719
110 214
75 118
6 615
67 535
16 470
52 852
2 641
1132 125
Totaal.
34 244
465 952
352 76a
111163
76 1öi
6 611
76 66^
16 49Î
53 27ÏJ
2 6G0
1 195 982:
N\ 12.
STAAT
van de bezittingen buiten Java en Madura (met uitzondering
van het leger en de soldatenkinderen) bij het einde
van het jaar 1861.
*
14
G E W E S T E N .
Gouvernement van Sumatra's Westkust
Benkoelen
Lampongscbe districten. . . .
Palembang
Banka * . . .
Billiton
Riouw
Wester-afdeeling van Borneo. .
Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo
Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden
i
Amboina . .
Banda . . ,
Ternate . .
Menado . .
Timor. .
Bali en Lombok
EUROPEANEN.
S3 S3
398
63
21
43
57
14
35
41
63
347
367
e
• r«
257
46
10
20
13
3
23
18
40
335
314
121
174
153
62
n
143
208
173
48
n
705
80
17
72
35
8
61
34
94
576
546
260
276
270
70
CHINEZEN.
a S3 S'
1360
189
49
135
105
25
119
93
197
1258
1227
524
658
1147
127
121
1170
10 809
1326
15 016
16 067
474
2 045
133
t» ' B S3 S
474
149
16
842
1991
48
847
4320
439
1307
161
a œ a
<S H
64 45
124 137
596 230
180 785
945
163
10
1018
3788
45
1342
4854
597
1175
73
56
136
AîJDE ARABIEREN.
sa o a a S
S3 ©
3 O >
S3 s 'O c M H
S3 S3 I
'2 566 Niet afzonderlijk opgegeve« 60i maar begrepen onder <> volgende rubriek.
439
147
3 030
1G588
1419
17 205
25 241
1510
4 527
367
165
397
438
12
»
2
573
663
6
755
18
262
185
183!
30.
6'
266 IM
Niet afzonderlijk opgegevef maar begrepen onder volgende rubriek.
19 10 10 i
10
Niet afzonderlijk opgegeve' 31 maar begrepen onder ° volgende rubriek.
12
300 797 1327
121 317 623
10 10 10
15
ANDERE VKEEMDE OOSTER
LINGEN.
H
a I
1er *
U
1839
185 22
!)
304
G7
11
offcveil 101 der I
idcr «
8
O
232
21
1381
18
»
296
2
66
367
1364
15
381
17
116
179 214
S
H
1199
37
4584
55
»
981
86
283
ISLAND EES.
à o a a es
245 893
36 030
25 785
104 796
10 099
3 433
3 288
Vrouwen.
292 723
39 048
26 160
119 823
10 804
3 446
3 838
1 J o
336 321
50 502
33 762
155 515
14 612
4 467
2 647
Niet afzonderlijk opgegeven
159 590
85 580
176 808 214 895
82 705 101 859
707 28 068 31866
15
2 985
439
26 239
2 697
1369
obo
29 108
1783
45 525
1140
463
44 076
n o S =3 N
ca H
874 937
125 580
85 707
380 134
35 515
Totaal.
880 062
126 253
90 487
385 210
52 244
11346; 13 771
8 773,(3) 26 185
304 974 331 409
551353(4) 553 343
270 144
(5) 105 459
5 494
1285
99 423
1861 6 341
Niet afzondei lijk opgegeven. 32 170
275 968
107 760
6 195
Naar
gissing
nog
(inlanders).
(t) 200 à 230000
(2) 117 000
AANMERKINGEN.
(6) 60 000
(7) 105 000
2 370 (8) 91 000
101381
(10) 7146
(12) 32 170
(9) 76 000
(11) 900 000
(1) Voor Nias- en de Mantawi(Mengawei-) eilanden.
(2) Waarvan 30 000 voor de Pasoemah, 12 000 voor Semendo, Kisam en Makakau, en 75 000 voor Djambie.
(3) Deze cijfers hebben alleen betrekking op Tandjong-pinang en de Riouw-groep.
(4) Bij genlis aan latere opgaven de cijfers van 1857 behouden.
(5) Het verschil van dit cijfer met de opgaaf van het vorige jaar (123 416) kan voor het oogenblik niet worden toegelicht.
(6) Voor Cerara en Boeroe.
(7) Voor de Aroë en Zuidwestereilanden.
(8) Voor het gebied des Sultans van Ternate en Tidore.
(9) Voor de landen buiten de Minahassa tot het gebied van Menado behoorende.
(10) Dit cijfer betreft alleen de gonvernementslanden op het eiland Timor. Wegens de onvolledigheid der cijfers van 1861, de opgaaf van het vorige jaar behouden.
(11) In het vorig verslag werd hiervoor opgegeven 1 840 000. Het tegenwoordig cijfer sctnjnt als eene meer aannemelijke raming te kunnen worden aangemerkt.
(12) Het cijfer van 1857 behouden.
16
N». 13.
Verdeeling der in den voorgaanden staat opgegeven cijfers van de Europesche bevolkt der bezittingen buiten Java en Madura.
G E W E S T E N.
Gouvernement van Sumatra's Westkust. . .
\
Zuider- en Ooster-afdeeltng van Borneo. . .
Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden
Gouvernement 1 ß a n d a
der <
Molukken. S
Europe in Nederlan gebo
5 a
248
54
12
28
30
2
26
20
29
262
329
109
153
129
51
1453
a ? o
227
45
10
15
12
2
20
12
28
315
303
139
207
168
45
152C
anen dsch Indie ren.
p co S. TS
651
80
18
70
33
8
58
34
94
559
546
260
276
270
72
293E
à <o S 03 N
1126
179
40
113
75
12
104
66
151
1136
1178
508
636
567
16E
5906
Europeanen in Nederland geboren.
d
125
8
9
15
25
8
9
21
18
68
31
8
14
18
6
365
d 5 o >
26
1
n
5
1
»
3
6
3
16
11
3
1
4
1
78
S3 CO
CO
C w
49
»
»
2
2
»
3
»
»
14
»
»
»
»
»
70
d co a C3 N CO H
200
9
9
22
28
8
15
27
21
98
42
11
15
22
7
513
Europesche
vreemdelingen.
d
CO S3
25
1
))
»
2
4
»
»
16
17
7
4
7
6
5
78
p CO (S o o
4
n
»
»
»
1
»
»
9
4
»
1
»
1
n
11
P u CO H3 a S
5
»
»
»
»
3
»
»
H
))
n
8
d o a
C3
CO
34
1
n
»
2
5
»
25
24
7
5
7
7
5
97
>;Sgag
J
i
fiat ki
Che
San
Jap
L
l'as
1 £a< k
!^oe
Ma
Ke
>
i
17
N». 14.
evol Aantal inlandsche Christenen in Nederlandsen Indie. Q)
JAVA EN MADÜRA.
25
24
7
5
7
7
5
patavia .
•"Uitonzorg
vheribon .
Satnarang
lapara. .
soerabaija
ï>, asoeroean
h
97
anjoowan
^anjoecias
hagelen .
Aiokdjokarta
pWakarta
^ïadioen .
Kedirie .
>
Ia
1860. 1861.
233
299
niet opgegeven
167
173
1845
134
16
16
5
55
24
66
293
232
303
t ' 18
125
184
) 1815
153
13
11
9
55
30
41
274
BUITENBEZITTINGEN.
In
1860. 1861.
Lampongsche districten .
Banka
Billiton
Zuider- on Ooster-afdeeling van Borneo
_, / Amboina Gouvernement l der i Banda .
Molukken. ! , , , ^ Menado
Timor
323
niet opgegeven
6) 230
40841
694
56 051
9) 2 697
6) 230
7) 42 329
712
8) 57614
10)16756
Aanmerkingen.
1) Chinesche christengemeente te Indramaijoe.
2) De opgaaf van het vorige jaar behouden.
3) Chinesen die de Roomsch - katholijke godsdienst belijden.
4) Inlandsche christenen. Van de Chinesche christenen is het cijfer niet opgegeven.
5) Chinezen.
6). Gedoopte Daijakkers. Bij gemis van latere opgaven het cijfer van 1858 behouden.
- "') Burgers en negorijvolken.
8) Waaronder 2091 christenburgers. De overigen waren Alfoersche christenen.
9) Onvolledige opgaaf.
10) Waaronder plus minus 11000 Roomschkatholijke christenen, merendeels op Flores en overigens ook op Timor en Adonara. Van de Protestantsche christenen, ten getale van 5756 waren er 2260 op Timor en 3496 op Rotti.
(1) Medegedeeld in de bevolkingstaten n°. 1 en 12. Zie ook hoofdstuk I, afdeeling II.
5
18
N». 15.
STERKTE van het Nederlandsch-Indisch leger bij het einde van het
jaar 1861 , daaronder niet begrepen de officieren tijdelijk met
verlof buiten Nederlandsch-Indie (89 in getal). Zie verder hoofd
stuk D , afdeeling I , $ 2.
Officieren.
Onderofficieren en manschappen.
Totaal.
In 1860 was het cijfer
meer.
Geeft nu
linder
Europeanen.
1101
12 454
13 555
13 466
89
Afrikanen.
553
553
330
223
Amboinezen
en andere
inlanders.
12
15 582
15 594
16 267
673
Totaal.
(l) 1113
(2) 28 589
29 702
30 063
361
(i) Ongerekend 85 adjudant-onderofficieren, dienstdoende als 2de luitenants.
(2) Daaronder begrepen de in jhoot 1 bedoelde adjudant-onderofficieren.
N°. 16.
19
AANTAL soldaten-kinderen in Nederlandsen Indie bij het einde
van het jaar 1861.
Europeanen in Nederl. Indie
Idem buiten Nederl. Indie
Totaal.
*Wt nu >
geboren
geboren
. . .
J O N G E N S
, - = ^ _ „
bij het
pupillencorps.
307
6
313
326
»
13
— »
elders.
44
21
65
50
15
»
Meisjes.
335
21
356
417
61
Totaal, (i)
686
48
734
793
59
(!) De in vorige verslagen medegedeelde totalen zijn gebleken alle te hoog te zijn, doordien in de Indische bouwstoffen, behalve in de daarvoor bestemde kolom, het aantal jongens bij. het pupillencorps verkeerdelijk ook werd medegerekend onder de rubriek : » elders. "
N°. 17.
20
AANTOONING van de gedurende het eerste halfjaar 1861 verleende acteï
van vast en tijdelijk verblijf, en van de sedert 1°. Julij tot ultimo Decern'
ber 1861, volgens de nieuwe bepalingen op het regt van verblijf (Indiscl
Staatsblad 1861 n°. 40 en 41), uitgereikte acten van inwoning. O
AAN PERSONEN GEBOREN IN:
Nederland
Nederlandsen Oost-Indie . . . .
Luxemburg
Frankrijk . . . . ; . • • •
Engeland
Britsch Indie
Rusland , . . •
Oostenrijk
Pruissen en andere Duïtsche Staten.
Italie .
België
Denemarken . »
Zwitserland
Perzie . . . «
Mexico
Nieuw Schotland
ACTEN VAN
vast verblijf.
131
4
137
tydelijk verblijf.
10
22
Acten
van inwoning.
88
2
1
3
8
1
»
1
21
1
6
2
", 2
5
142
TOTAAL.
219
6
1
3
13
1
1
1
32
1
10
2
4
5
1
1
301
.(I) Vergelijk hoofdstuk E afdeoling II § 2. Zie ook n». 1069 van het Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch Indie.
Z I T T I N G 1863 — 1864. (CXXII.)
Verslag van het beheer «n den staat der Oost-Indische bezittingen over 1861.
BIJLAGE B VAN HET VERSLAG.
N°. 4.
OVËRZIGT
DEB
UITKOMSTEN V â l DE GENEESKUNDIGE DIENST
BIJ DE
LANDMAGT OP JAVA M MADURA
OYER 4861.
22
A A R D
ZIEKTEN EN GEBREKEN.
Febris intermittens
» biliosa .
» gastrica.
» catarrhalis
Typhus
Cholera
Encephalitis.
Ophthalmiae
Parotitis . .
Angina . .
Pleuritis . .
Pneumonia .
Hepatitis. ,
Enteritis .
Dysonteria .
Apoplexia . .
Epilepsia. . .
Delirium tremens
Morbi mentis .
Asthma . . .
Colica. . . .
Aphthae tropicae
Gastricismus
Catarrhus bronchiorum
Diarrhoea . .
Helminthiasis .
Rheumast. acutus
» chronicus
Haemorrhoïdes.
Scrophulosis. .
Phtisispulmonalis
B E H A N D E L D .
Euro
peanen.
Tusschenpoozende koorts . . .
Galkoorts . . .
Gastrische koorts
Catarrhale »
Zenuwzinking koorts
Braakloop, bloedbe derlkoorts . .
Hersenontsteking.
Oog »
Oogklier »
Keel »
Borstvlies »
Long »
Lever »
Darm »
Dysenterie . . .
Beroerte
Vallende ziekte .
Dronkaards waanzin
Zielsziekte . . .
Aamborstigheid .
Koliek . . . .
Indische spruw .
Maagstoornis . .
Luchtpijp ontsteking
Doorloop . . .
Wormziekte . .
Snelverloopende rhe matisme .
Slepende rheumatisme
Aambeijen . .
Klier ziek te. .
Longtering. .
Transporteren
2986
238
184
235
44
36
7
547
1
111
30
38
376
26
729
6
32
87
51
38
178
13
465
312
1343
14
198
281
133
4
108
Afri
kanen.
8851
26
4
3
11
1
19
»
»
1
1
1
»
12
12
1
3
1
14
46
71
9
6
19
Inlan
ders.
265
Totaal.
6285
53
90
130
27
22
2
450
6
16
9
37
15
18
92
3
2
»
18
101
47
147
426
384
4
75
127
17
10
32
8645
9297
295
277
376
71
58
10
1016
7
127
40
76
392
44
833
9
37
87
81
140
228
14
626
784
1798
27
279
427
150
15
140
O V E R L E D E N .
Euro
peanen.
17 761
16
7
1
1
6
4
1
1
»
1
»
3
13
2
116
3
1
2
4
32
4
2
»
16
Afri
kanen.
242
Inlan
ders.
11
73
4
4
1
4
3
»
4
5
2
2
23
2
»
2
»
»
»
5
25
18
179 435
S**
23
VERHOUDING VAN DE OVERLEDENEN
rotaal
9
11 I
\
li
uropeanen.
1: 186,6
1: 34
1:184
1:235
1: 7,3
11: 9 n .• 7
f 1: 547
i
1
.
î
H
k lJ
'
i
f
1
i
f
1 S j
6j
r
S
43
»
1:111
!)
1: 12,6
1: 28,9
1: 13
1: 6,2
1: 2
»
1: 17,4
»
1: 38
1!
1: 13
1: 232,5
1: 78
1: 41,9
»
,
l : 70,2
!: 66,5
»
1: 6,7
„
TOT DE BEHANDELDEN.
Afrikanen.
1: 26
»
»
»
»
»
1: 1
H
»
»
J)
!)
»
11
1: 4
»
»
»
1: 12
»
»
M
»
»
1. 14,2
»
»
»
»
H
))
II
Inlanders.
1: 86,09
1: 13,2
1: 22,5
1: 130
1: 6,7
1: 7,3
»
1:112,5
»
»
»
1: 7,4
1: 7,5
1: 9
1: 4
1: 1,5
»
»
»
1: 50,5
»
»
n
1 : 85,2
1: 15,3
»
1: 75
1: 12,7
»
»
1: 1,7
»
Totaal.
, 1: 103,3
1: 26,8
1: 55,4
1:188
1: 7,1
1: 8,2
1: 5
1 : 203,2
»
1 : 127
»
1: 9,5
1 : 26,1
1: 11
1 : 5,8
1: 1,8
J)
1: 17,4
1: 81
1: 46,6
n
1: 14
1: 313
1: 87,1
1: 29
»
1:279
1: 85,4
1: 75
»
1: 4,1
»
TOT DE LEGEKSTEKKTE.
Europeanen
8250.
1: 515,6
1 :1178,5
1: 8250
1: 8250
1: 1375
1: 2062,5
1 : 8250
1: 8250
n
1 : 8250
»
1: 2750
1: 634,6
1: 4125
1: 71,1
1: 2750
»
1 : 1650
»
1: 8250
»
1 : 8250
1: 4125
1 : 2062,5
1: 257,8
»
»
1: 2062,5
1: 4125
:>
1: 515,6
»
Afrikanen
560.
1: 560
»
»
»
»
I)
1; 560
J)
»
»
»
»
Jî
))
1: 186,6
)>
»
))
1: 560
»
»
H
»
»
1: 112
n
»
13
»
1)
n
»
Inlanders
6458.
1: 88,4
1: 1614,5
1: 1614,5
1 : 6458
1: 1614,5
1: 2152,6
t)
1: 1614,5
»
n
))
1: 1291,6
1 : 3229
1 : 3229
1: 280,7
1: 3229
W
»
»
1 : 3229
»
»
V
1: 1291,6
1: 258,3
»
1 : 6458
1 : 6458
))
»
1: 358,7
n
Totaal
15 268.
1: 169,6
1: 1388
1: 3053,6
1: 7634
1: 1526,8
1: 2181,1
1 :7634
1: 3053,6
n
1: 1526,8
»
1: 1908,5
1 : 1017,8
1 : 3817
1: 107,5
1: 3053,6
J)
1: 3053,6
1: 1526,8
1 : 5089,3
»
1: 1526,8
1 : 7634
1: 1696,4
1: 246,2
»
1: 1526,8
1 : 3053,6
1: 7634
n
1: 449,05
n
24
A A R D
DER
ZIEKTEN EN GEBREKEN.
Carcïnomata
Scorbutus
Hydrops .
Vitia cordis
Variolae .
Morbilli .
Framboesia
Scabies .
Herpes .
Syphilis primaria
» secundaria
Vulnera .
Contusiones
Abscessus
Ulcéra. •
Tistulae .
Herniae .
Hydrocele
Luxationes
Fracturae
Mors violenta
Morbi reliqui
Beri beri. .
Per transport
Kankergezwellen.
Scheurbuik. . .
Waterzucht . .
Hartsgebreken
Pokken . . . .
Mazelen. . . .
Framboosgezwellen
Schurft . . . .
Voortkruipende huid uitslag . . .
Venusziekte . .
Wonden . . .
Kneuzingen
Ettergezwellen
Zweren . . . .
Pijpzweren. . .
Inge wan dsbreukon
Waterzakbreuk .
Ontwrichtingen .
Beenbreuken . .
Gewelddadige dood
Overige ziektevormen
B E H A N D E L D .
Euro
peanen.
8 851
1
10
29
246
62
2
18
89
58
2 271
400
261
187
223
1074
27
94
9
8
27
22
3 324
Afri
kanen.
17 293
265
4
2
4
«
1
16
91
1
5
12
27
55
2
3
1
»
1
1
157
»
648
Inlan
ders. Totaal.
8 645
»
3
36
2
18
1
45
617
43
784
72
151
343
166
1179
4
15
2
. 4
15
8
1876
18
14 047
O V E R L E D E N .
Euro
17 761
1
13
69
250
84
3
64
722
101
3 146
473
417
542
416
2 308
33
112
12
12
43
31
5 357
18
31988
242
22
14
Afri
peanen. kanen
304
11
Inlan
ders.
19
179
29
2
238
25
r^P! T«-rOCW aaiiMgwgtwMMtjgncro
V E R H O U D I N G V A N DE O V E R L E D E N E N
rot» Europeanen.
4,8
31
1: 378,5
1:100
1: 261
1: 187
1: 111,5
1: 107,4
1: 1
1: 237,4
1: 56,8
TOT DE BEHAXDELDEH.
Afrikanen.
1 : 1,3
1: 2
1: 1
1: 52,3
34,1
Inlanders.
18
»
9
»
1: 156,8
1: 72
1: 30,2
1: 171,5
1:166
1: 589,5
»
1
64,6
9
1: 59,02
Totaal.
6,2
62,5
21
1:286
1: 94,6
1: 69,5
1: 180,6
1: 138,6
1: 769,3
1
116,4
9
1: 57,02
Jiuropeanen
8250.
1 : 1375
1 ; 2750
1:4125
1: 1375
1 : 2062,5
1 : 8250
1 : 8250
1: 4125
1: 8250
1: 375
1: 589,2
1: 27,1
TOT DE LEGEKSTERKTE.
Afrikanen
560.
1: 186,6
1: 560
1: 560
1: 186,6
29,4
Inlanders
6458.
1: 3229
1 : 3229
1: 1291,6
1: 6458
1: 1291,6
1: 3229
1: 6458
1: 3229
1: 807,2
1: 222,6
1: 3229
27,1
Totaal
15 268.
1 : 1388
1:3817
1: 3817
1 : 1388
1: 3053,0
1: 2514,6
1: 5089,3
1: 5089,3
1
1
1
1
1
5089,3
>J
• u
»
»
!)
492,5
331,9
7634
27,2
7
Z I T T I N G 1863 — 1864. (CXXII.)
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen over) 1861.
BIJLAGE C VAN HET VERSLAG.
N°. 5.
OVËRZIGT
DEK
OITKOISTSM VÂM DE GENEESKUNDIGE DIENST
BIJ DE
LANDMACT OP DE BEZITTINGEN BUITEN
J A V A E X M A D U R A
OYER 1861.
28
A A E D
ZIEKTEN EN GEBREKEN.
B E H A N D E L D .
Febris intermittens
» biliosa . .
» gastrica.
» catarrhalis.
Typhus . . . .
Cholera . . . .
Encephalitis. . .
Ophthalmiae . .
Parotitis . . . .
Angina . . . .
Pleuritis . . . .
Pneumonia . . .
Hepatitis. . . .
E n t é r i t e s . . . .
Dysen teria . . .
Apoplexia . . .
Epilepsia. • . .
Delirium tremens ,
Morbi mentis .
Asthma . . .
Colica. . . •
Aphthae tropicae
Gastricismus .
Catarrhus bronchiorum
Diarrhoea . . .
Helminthiasis . .
Eheumast. acutus .
» chronicus
Haemorrhoïdes. .
Scrophulosis. . .
Phtisispulmonalis .
Euro
peanen.
Tussclienpoozende koorts . . . .
Galkoorts . . . .
Gastrische koorts .
Catarrhale »
Zenuwzinking koorts
Braakloop, bloedboderfkoorts . .
Hersonontsteking.
Oog »
Oogklier »
Keel »
Borstvlies »
Long »
Lever »
Darin "
Dysenterie . . .
Beroerte . .
Vallende ziekte .
Dronkaardswaanzin
Zielsziekte . . .
Aamborstigheid .
Koliek . . . .
Indische spruw .
Maagstoornis . .
Luchtpijp ontstekiri;
Doorloop . . .
Wormziekte . .
Snelverloopende rhe matisme . . .
Slepende rheumatisme
Aambeijen . .
Klierziekte. .
Longtering. .
Transporteren
Afri
kanen.
3382
281
440
190
38
14
7
180
6
95
13
8
193
12
480
6
19
39
29
80
141
9
470
276
900
20
170
207
122
18
53
7801
Inlan
ders. Totaal.
6067
97
434
280
2>
12
5
310
15
13
11
25
25
5
106
1
7
n
22
219
116
2
381
443
341
12
174
191
4
9
22
O V E R L E D E N .
Euro
peanen.
9374
9450
378
874
470
63
26
12
490
21
108
24
33
218
17
536
7
26
39
51
219
261
11
851
720
1241
32
344
398
126
27
75
17 178
18
12
2
1
10
1
1
7
1
CO
3
1
2
1
1
22
Afri
kanen.
159
Inlan
ders.
33
4
1
3
9
3
2
!)
1
5
5
3
15
Total ft«
2
2
2
»
1
2
4
»
10
113
29
?otaL K - L
uropeanen.
1: 187,8
1: 24,4
1:220
1:190
1: 3,8
3,5
1: 13
1: 8
1: 27,5
1: 12
1: 7,1
1: 2
1: 19
1: 5,5
1: 4,5
1:470
1:276
1: 40,9
V E R H O U D I N G V A N D E O V E E L E D E N E N
TOT DE BEHANDELDEN.
Afrikanen.
1:
1:
1
170
»
»
6
17,6
Inlanders.
1: 183,8
1: 24,2
1:434
1: 93,3
1: 2,7
1: 4
1: 2,5
11
5
5
1,6
7,06
1: 11
1: 109,5
1: 58
»
1:381
1:221,5
1: 85,2
1:174
1: 63,6
1: 7,3
Totaal,
1: 185,2
1: 23,6
1:291,3
1: 117,5
1: 3,3
8,6
3
12
5,5
18,1
4,2
7,1
2,3
26
5,5
1: 25,5
1: 124,5
1 : 130,5
1: 5,5
1: 425,5
1:240
1: 47,7
»
1: 31,2
1 : 132,6
»
1: 9
1: 12,5
TOT DE LEGEBSTEKKTE (GEMIDDELDE.)
Europeanen
4764.
1: 264,6
1: 397
1: 2382
1: 4764
1: 476,4
»
1 : 2382
»
1: 4764
1 : 4764
1: 680,5
1:4761
1: 79,4
1: 1588
1: 4764
1: 680,5
1: 238,2
1: 4764
1: 4764
1: 216,5
1: 4764
1: 1588
1: 1588
Afrikanen
7.
Inlanders
7627.
1: 231,1
1: 1906,7
1: 7627
1: 2542,3
1: 847,4
1: 2542,3
1: 3813,5
1 : 7627
1: 1525,4
1: 1525,4
1: 2542,3
1: 508,4
1: 3813,5
1: 3813,5
1: 3813,5
M
1: 7627
1: 38i3,5
1: 1906,7
Totaal
12 398.
1: 243,09
1: 774,8
1: 4132,6
1: 3099,5
1: 652,5
1: 4132,6
1:3099,5
1: 6199
1 : 2066,3
1: 1033,1
1 : 3099,5
1: 165,3
1: 4132,6
1: 1239,8
1: 1771,1
1: 6199
1 : 6199
1: 6199
1: 6199
1: 6199
1: 4132,6
1: 476,8
1 : 762,7
1: 2542,3
»
»
1: 2542,3
1: 1127,09
1: 4132,6
n
1: 4132,6
1: 2066,3
30
A A R D
ZIEKTEN EN GEBREKEN.
Careinomata
Scorbutus
Hydrops .
Vitia cordis
Variolae .
Morbilli .
Framboesiae
Scabies .
Herpes .
Syphilis primaria
» secundaria
Vulnera .
Contusion es
Abscessus
Ulcéra. .
Tistulae .
Herniae .
Hydrocele
Luxationes
Fracturae
Mors violenta
Morbi reliqui
Per transport
Kankergezwellen.
Scheurbuik. . .
Waterzueht . .
Hartsgebreken
Pokken . . . .
Mazelen. . . .
Framboosgezwellen
Schurft . . . .
• Voortkruipende huid uitslag . . .
Venusziekte . .
Wonden . . .
Kneuzingen . .
Ettergezwellen .
Zweren . . . .
Pijpzweren. . .
Ingewandsbreukon
Waterzakbreuk .
Ontwrichtingen .
Beenbreuken . .
Gewelddadige dood
Overige ziektevormen
B E H A N D E L D .
Euro
peanen.
7 801
1
3
35
95
9
»
3
29
89
632
180
372
202
219
763
7
24
5
6
7
13
2 069
12 514
Afri
kanen.
Inlan
ders.
9 374
»
3
39
9
14
1
90
181
116
499
77
476
272
361
1937
2
10
2
6
9
8
1937
15 423
Totaal.
17 178
1
6
74
104
23
1
93
210
205
1131
207
848
474
580
2 701
9
34
7
12
16
21
4 006
27 941
O V E R L E D E N .
Euro
peanen.
159
Afri
kanen.
Inlan
ders.
»
»
1
»
16 1
2
2
»
»
!) »
»
13
24
227
»
»
n
»
»
»
»
D
»
»
» »
»
»
»
»
113
15
n
10
5
)!
»
1
8
43
213
Totaler
27
' 1:6
; 1:
1 1:2
1 1 : 1
! 1 : 3
f 1
< 1
4' 1:
31
VERHOUDING VAN DE OVEELEDENEN
?ota$uropeanen.
27 »
1: 1
»
1: 11,6
1: 31,6
1: 4,5
n
»
»
»
1:632
n
.' 1: 23,2
1 1:202
1 1:109,5
' 1:381,5
»
n
»
»
»
1
4
1: 1
1: 86,2
l: 55,1
TOT DE BEHANDELDEN.
Afrikanen.
»
»
»
«
n
»
»
»
u
»
»
»
»
M
11
11
II
II
11
II
II
11
11
11
Inlanders.
»
»
»
1: 6,5
1: 9
1: 2
»
»
»
»
1: 124,7
»
1: 31,7
»
1: 36,1
1: 378,4
»
»
»
»
1: 9
1: 1
1: 45,04
1: 72,4
Totaal.
»
1: 1
»
1: 8,2
1: 26
1: 2,5
n
»
1!
11
1 : 226,2
»
1: 27,3
1:474
1: 48,3
1: 385,8
ï)
))
»
»
1 : 16
1: 1
1: 59,7
1: 63,5
TOT
Europeanen
4764.
»
1: 4764
»
1:1588
1 ; 1588
1:2382
»
n
»
»
1: 4764
»
1: 297,7
1:4764
1: 2382
1: 2382
»
»
»
»
n
1: 366,4
1: 198,5
1: 20,9
DE LEGEKSTERKTE (GEMIDDELDE.)
Afrikanen
7.
»
»
»
»
»
»
»
»
»
»
n
»
»
»
»
»
»
»
n
»
II
11
11
11
Inlanders
7627.
»
»
»
1: 1271,1
1: 7627
1: 1089,5
»
»
»
»
1: 1906,7
»
1: 508,4
»
1: 762,7
1: 1525,4
»
»
»
»
1: 7627
1: 953,3
1: 177,3
1: 35,8
Totaal
12 398.
»
1: 1239,8
»
1:1377,5
1:3099,5
1:1377,5
»
»
»
»
1: 2479,6
»
1: 399,9
1: 1239,8
1: 1033,1
1: 1771,1
»
1!
Il
11
1: 1239,8
1: 590,3
1: 185,04
1: 28,1
Z I T T I N G 1863 — 1864. (CXXII.)
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen over 1861.
BIJLAGE D VAN HET VERSLAG.
N°. 6.
K R I J G S V E R R I G T I N G E N IN 1861.
Tijdvak
der
operatien.
15-17 January.
lste helft »
19-21 »
2de helft »
10-20 February.
18-24
KOETE OMSCHRIJVING
der voornaamste ontmoetingen
met den vijand.
Sterkte
der
troepen. (1)
A. Voortzetting der expeditie in de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo.
Patrouille van uit Mengappan naar Apoei. Gevecht bij Mengamok en verdrijving der opstandelingen uit Apoei.
Algemeene troepenbeweging in het Amoenthaysche tot zuivering van het terrein van kwaadwilligen.
Patrouille in het Alaysche ; vermeestering der versterkingen te Limpasso.
Patrouilles in het Amanditsche; arrestatie van twee inlandsche hoofden met eenige hunner volgelingen.
Patrouille in de afdeeling Martapoera ; eene vijandelijke versterking wordt daarbij verbrand en de muitelingen overal op de vlugt gedreven.
Togt tegen de zich benoorden Baleh bevindende muitelingen.
65
Aantal gesneuvelden.
o
70 1 Coehoornmortier,
.2 &
O d
Aantal gewonden.
25 à 75
100 1 Coehoornmortier,
.8 S
O «3 .s I O ö
Aanmerkingen.
Behalve de aldaar organiek geplaatste garnizoens-compagnie, bestond deexpeditionnaire landmagt der residentie Zuider- en Ooster-afd. van Borneo in den loop van het jaar 1861 , uit het 7de, 9de en 13de bataillon infanterie, de 8ste compagnie artillerie , p. m. 100 man van de 4de compagnie sapeurs en het noodige administratief, geneeskundig en hospitaal personeel. (2)
(1) Daar waarde troepen sterkte niet is opgegeven, bestaan de kolonnes gewoonlijk uit 30 tot 100 bajonetten.
(2) In October 1863 is, in verband met den verbeterden stand van zaken, magtiging verleend om een van de drie in dit gewest gedetacheerde veldbataillons, naar Java te doen terugkeeren.
33
Tijdvak
der
operatien.
5-25 February.
1ste helft »
7 - 8 Maart.
13 »
20-21 »
25 »
1ste helft April.
Maart en April.
19 - 20 April.
29 - 30 »
2 Mei.
13 «
KORTE OMSCHRIJVING
der voornaamste ontmoetingen
met den vijand.
Patrouilles van uit Pringien ter opsporing van de plaats (Toendakkan), waar de opstandeling DJALIL zoude zijn begraven.
Gecombineerde bewegingen in het Alaysche, ter omsingeling eener rooverbende, waarbij deze geheel werd op de vlugt gedreven.
Togt langs de Riam Kanan, waarbij de vijandelijke bende met verlies van gesneuvelden, gewonden en vele wapenen werd op de vlugt gedreven.
Kolonne vanjiit Pringien naar Assap, ter verdrijving eener vijandelijke bende.
Patrouilles langs de Riam-Kiwa tot uitdrijving eener rooverbende, waarbij een zestal werd gevangen genomen.
Kolonne van uit Amoenthay naar de streken benoorden Tabalong, ter opsporing van eene sterke vijandelijke bende uit de Passirsche en Doessonsche bovenlanden.
Na een mislukten aanval des vijands op Rantau, wordt hij door de onzen met groot verlies teruggeslagen en vervolgd.
Patrouilles in de omstreken van Tabalong, oprigting van eenen post te Moeara-ayoe, waarbij de onzen tegenkanting van de zijde des vijands ontmoeten.
Hinderlaag nabij de brug te Bakarang Djawa (Kandangan) ten einde den opstandelingen het vernielen daarvan te beletten.
Gecombineerde beweging in de omstreken van Kandangan en Amawang ter verdrijving van eene aanzienlijke bende opstandelingen.
De kruisboot n°. 59, gelegen in de Soeti-ie rivier (Tanah-laut), wordt door eenige rooverspraauwen aangevallen, doch dwingt dezen spoedig tot de vlugt.
Vermeestering en vernieling eener vijandelijke benting te Batoelahie (Kandangan).
Sterkte
der
troepen. (1)
85 à 90 1 Coehoornmortier,
»
n
»
»
185 1 Coehoornmortier,
26
110 1 Coehoornmortier,
15
100 à 150
»
100 1 mortier,
Aantal gesneuvelden.
H o m '3 O
11
»
»
»
»
»
»
»
»
»
»
»
a à
U PH CD p , 'o js JE o p s tH fl CD CÔ -g a
1
11
»
»
11
11
11
1
1
1
11
)!
Aantal gewonden.
à CD h CD 'S s o
1)
11
1)
M
11
11
»
il
11
1
n
»
Onderofficieren en manschappen.
15
•
»
5
2
5
»
4
1
5
2
1
Aanmerkingen.
Bovendien p. in. 7c man hulptroepen.
,
o 9.
Tijdvak
der
operatien.
v
16 Mei.
17, 29 en 23 Mei.
18 Mei.
13 Mei- 2 Junij.
8 Junij.
12-13 Junij.
18 »
19-22 »
26 ..
6 Julij.
10-16 en 20-26 Julij.
22 Julij.
18, 22 en 24 Julij.
24 Julij.
27 »
»
KORTE OMSCHRIJVING
der voornaamste ontmoetingen
met den vijand.
Gevecht eener patrouille nabij Karangdjawa (Kandangan).
Patrouilles van uit Kandangan naar Goenong-layang ter verdrijving van een troep geestdrijvers onder Hadjie Boeyassie.
Gevecht bij Pagat (Alay) waarbij de vijand met groot verlies wordt uiteengeslagen.
Mislukte togt tegen de vijandelijke sterkte te Goenong-tongka (verblijf van ANTASAKIK)
Vereenigde beweging van uit Martapoeraen Tanah-laut, ter vernieling der vijandelijke sterkten nabij Goenong-pamattan.
Gevecht eener patrouille, met de zich op nieuw nabij Pamattan versterkt hebbende opstandelingen.
Vernieling eener vijandelijke sterkte tusschen Pantai-kambawang en Barabei-ie (Alay).
Gecombineerde bewegingen van uit Martapoera tegen de vijandelijke sterkten op den berg Pamattan.
Vermeestering der vijandelijke versterking te Boekit Brasmaketjil.
Vernieling der vijandelijke sterkten te Anahoem.
Togten naar Goenong-hanio en Haroyan (Paramassan - Amandit) ter opsporing van Hidayat.
Verovering der vijandelijke sterkten te Tandjong-allang en Anahoem.
Verkenning van de in de Barito-rivier uitwaterende Soengei Boentok door Zr. Ms. stoomschip Celebes.
Mislukte aanval des vijands op de bevriende kampong Kloewa. Een ter hulp toegesneld detachement uit Amonthay drijft de opstandelingen uiteen.
Verovering der vijandelijke positien in de Pasiramanen Pamaton-gebergten.
84
Sterkte
der
troepen. (1)
»
»
90
120 1 mortier,
90 1 mortier,
30
30
215 3 vuurmonden,
30
»
»
65
1!
50
80 1 mortier,
Aantal gesneuvelden.
0
MH O
»
»
11
11
»
»
»
»
»
»
»
»
«
n
1
a à .2 S ü e3 o m 11 O a
II
»
»
7
»
1
»
!)
»
11
»
11
H
!)
1
Aantal gewonden.
à
m o
»
»
»
1
1
1
»
11
»
»
I)
I)
11
11
11
ai CD .2 & sa-g
a B O a CD
3
1
»
21
5
6
»
6
n
7
1
1
2
1
5
Aanmerkingen.
O]
Bovendien 350 maï hulptroepen (Becompayers) Zr. Ms. stoomschip Boni , benevens den stoomsleper van Os
Benevens 50 maB hulptroepen.
1
8
8
8 - 1
10
3-4
13
25
22-'
28
9 19
27
27
2-6
25 19
35
•555!
Tijdvak
der
operatien.
1 Augustus.
mat com' oom' üven' n Os
8
8
8-11 ».
10 »
3-4 September.
13 »
ma»
25 - 26 »
22-26 ».
28 „
9 19- October.
27 „
27-29 ,»
2-6 November.
25 October. 19 November.
KORTE OMSCHRIJVING
der voornaamste ontmoetingen
met den vijand.
i
Aanval en verovering der vijandelijke versterkingen te Limpasso (Alay).
Geeombineerde manoeuvres tegen de vijandelijke versterkingen te Anahoem, welke met groot verlies aan de zijde der opstandelingen worden vermeesterd.
Mislukte aanval des vijand s op de versterkte pasangrahan to Rantau (Margasarie).
Verkenning en vernieling der versperringen in de Soengei Boentoeh en Karrau-rivier door Zr. Ms. stoomschip Celebes.
Mislukte aanval der onzen op de vijandelijke sterkte te Paggar.
Verovering en vernieling der vijandelijke position te Batoepoeti en aan de Ayoe en Tabalong rivieren (Tabalong).
Vermeestering der vijandelijge positie te Kria-wadja-bepinto (Alay).
Vernieling der vijandelijke position te Tondakkan (Amonthay).
Vijandelijke aanvallen op een voor Ampab bestemd convooi levensmiddelen.
Verovering per vijandelijke sterkte te Ranonia (Karrau).
Gevechten teKloewa en Benoea-lawas, ter verdrijving eener groote partij geestdrijvers.
Geveeht tegen eene bende geestdrijvers te Telok-palawang (Kloewa).
Verovering der vijandelijke sterkte te Pemtoe Biroe (Alay).
Gevechten tegen de in de omstreken van Kloewa op nieuw verzamelde geestdrijvers.
Togt naar Goenoeng-tongka, welke versterking op den lOden November in onzo handen is gevallen, nadat op den vorigendag twee bestormingen door den vijand waren afgeslagen.
Sterkte
der
troepen. (1)
85 1 mortier,
130 1 mortier, 1 drieponder,
»
».
50
120 2 mortieren,
60
»
50
200 1 houwitser, 1 mortier,
45 'k 90 1 houwitser,
50 en 1 houwitser,
100 . 1 mortier,
60 1 houwitser,
320 1 houwitser, 2 mortieren,
Aantal gesneuv
à
'8 o
II
11
».
1)
ÎI
n
»
»
»
1
P
»
M
»
1
elden.
S & U3 -J3
t- a 1 s o g
» u
J)
»
»
4
1
M
i
2
2
2
»
o O
»
1
Aantal gewonden.
à
o
2
»
»
»
2
»
1
»
»
1
1
»
1
»
..
a 9 <D CD ~ P H .2 S 2=! o Ji ^ a o g
8
1
»
»
11
3
2
4
4
36
2
»
21
3
13
Aanmerkingen.
1
300 man hulptroepen Pagatanners, benevens Zr. Ms. stoomschepen Suriname, Celebes en Boni.
*
36 Z i
Tijdvak
der
opera tien.
KOKTE OMSCHKIJVING
der voornaamste ontmoetingen
met den vijand.
9 November.
6 December.
12
15
15-19
20
Sterkte
der
troepen. (1)
Gevecht tegen eejie bende geestdrijvers te Teloh-salasie (Amoenthay). De ons bevriende regent van Amoenthay sneuvelt.
Aanval eener bende fanatieken op een tegen hen uitgezonden detachement te Djatok (Alay).
Gevecht met eene bende fanatieken.
Verovering en vernieling der vijandelijke sterkte te Benoea-lawas (Amoenthay).
Verovering en vernieling der vijandelijke werken te Kria-wadja-bepinto (Alay).
Een detachement ter opsporing van de moordenaars van den controleur van Margasarie, in de Soengie Bankanangan in eene hinderlaag gelegd en bijna geheel door den vijand afgemaakt.
Aantal gesneuvelden en gekwetsten in de Zuideren Ooster - af deeling van Borneo, gedurende het jaar 1861.
6de bataillon.
7de »
9de »
13de »
Artillerie.
Hospitaal personeel.
Totaal . .
B. Expeditie tegen de zeeroovers in de icateren van Celebes.
Deelname van een detachement infanterie aan drie maritime expeditien van Zr. Ms. stoomschepen Gedeh en Beinier Claeszen tegen de zich in de wateren van Celebes ophoudende zeeroovers.
en 60 1 drieponder
5 0. houwitser.
60
220 1 houwitser, 1 mortier.
60 à 160 1 houwitser. 1 mortier.
Aantal gesneuvelden.
20
2de compagnie van het 5de bataillon', infanterie.
"*) Waarvan 4 sedert aan hunne wonden zijn overleden.
ffl 1,3 a a a O d
Aantal gewonden. Ve,
Aanmerkingen.
14
4
5
25
34 13
Bovendien nog 31 man van den rege van Amonthay.
»
56
61
129
11
3
260
Z I T T I N G 1863 — 1864. (GXXII.)
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen over 1861.
BIJLAGE E VAN HET VERSLAG.
N. 7.
LIJST der in 1861 bij de Commissie tot verbetering der
Indische zeekaarten ingekomen opnemingen en schets
kaarten, zoomede van de door haar in dat jaar uitge
geven kaarten.
Straat Bangka (Celebes), door den état-major van Zr. Ms. stoomschip Etna. Baai van Kema, idem idem. Schets noord- en noordoostkust Balante, door den luitenant ter zee 1ste klasse A. L. PALM. Schets Westkust Tanah Djaropea, door den luitenant ter zee 1ste klasse C. SCHDYLENBUKG. Detailkaart Karang Brom-brom , door den état-major van Zr. Ms. opnemingsvaartuïg Pylades. Japansche binnenzee, door den état-major van Zr. Ms. stoomschip Groningen. Inkomen van het Urage-kanaal, door den état-major van Zr. Ms. stoomschip Groningen. Oostkust eiland Sailoos, door den état-major van Zr. Ms. stoomschip Reinier Claeszen. Sailoos en omliggende eilanden, door den luitenant ter zee A. ~F'. SIEDENBURG , de luitenants ter zee 2de klasse J. J. ENGELVAARTen J. D. HOOGLANDT , en den adelborst 1ste klasse
J. CH. BEKENDS. Poeloe-baai, Ratten-eiland, Rifratten-eiland, door de commissie tot onderzoek der Poeloe-baai, enz. Monding Poeloe-baai na de zeebeving in Januari) 1861, door den ingenieur BLOEMENSTEIN. Monding Kwala Nior, gedeelte Jambie-rivier, nabij kampong Baroe, gedeelte Tongkalrivier, door den état-major van Zr. Ms. stoomschip Madura. Schets Passer-rivier, door den état-major van Zr. Ms. stoomschip Admiraal van Kinsbergen. Frederik-Hendrik-rotsen, door den état-major van Zr. Ms. opnemingsvaartuig Pylades. Monding Soengsang en Zoutrivier, idem idem. Schetskaart Siak-rivier, van Slak tot Pekang-baroe, door den état-major van Zr. Ms. stoomschip Samarang. Schetskaart van Patiro tot Saling-kete, door den adelborst lste klasse J. CH. BERENDS. Boengiesbaai, door de luitenants ter zee 2de klasse H. E. JOLLY en C. E. UHLENBECK en den derden stuurman A. VAN HÜET. Schetskaart Duperri-eilanden, door den luitenant ter zee 2de klasse C. TEN BOSCH. Tiporbaai, door den état-major van Zr. Ms. stoomschip Reinier Claeszen. Bogt van Dompelas, idem idem. Reede van Laboean-to-binta, idem idem. Gedeelte baai Tontoii, idem idem. Schets baai bezuiden Balante, door den état-major van Zr. Ms. stoomschip het Loo. Noordoostkust van Balante, idem idem. Schets reede Belang, idem idem.
!0
38
Koetei-rivier, door den luitenant ter zee 1ste klasse F. J. ABEESCH en den luitenant ter zee 2de klasse A. DE JONG. Mondinn- rivier Toelang Bawang , door den luitenant ter zee 1ste klasse J. J. A. D. PHAFF. Idem Mesoedie, idem idem. Straat Lepar, idem idem. Noordkust van Flores, door den luitenant ter 'zee 2de klasse J. W. VISSER. Baai van Rïouw, idem idem. Reede Kaibobo, door den luitenant ter zee 2de klasse J. ISEBEE MOENS. Kloewangbaai, door den état-major van Zr. Ms. stoomschip Groningen. Passage van Pontianak naar Soekadana (binnendoor), door den gezagvoerder der gouvernements-marine J. VILDERS. ' Baai van Biengkoko, door den luitenant ter zee 1ste klasse A. L. PALM. Plannen der Gilie-Lawa- , Pannalie- en Basie-baaijen en ankerplaatsen bij Mainarie en Gilitin», door den état-major van Zr. Ms. stoomschip Soembing. Barie-baai, door den luitenant ter zee 2de klasse J. D. HOOGLANDT. Baai Laboean-faatjak, idem idem. Reede Delhie, door den luitenant ter zee 2de klasse J. ISEBEE MOENS. Schets Karraw-rivier, door den luitenant ter zee 2de klasse C. P . VAN DEB STAR. Reede Mouton, door den luitenant ter zee 2de klasse J. A. DE GELDER. Schets reede Parigie, idem idem. Idem Soengie Boentak, idem idem. Soengie Doewara, door de luitenants ter zee 2de klasse P. WITTOP KONING en D. J. WETSS. Kapoeasrivïer, door den gezaghebber van den gouvernements-stoomsleper Kapitein van,
Os GLAZEE. Mahakan- of Koetei-rivier, door den état-major van Zr. Ms. stoomschip Bali. Noordkust Flores door den luitenant ter zee 2de klasse J. W. VISSER. Baai van Rioem id. id. Pangalatîang-eilanden, door den état-major van Zr. Ms. stoomschip Etna. Reede Belang door den luitenant ter zee 2de klasse J. A. DE GELDER, Kapoeasrïvier door den gezaghebber der gouvernements-marine J. VILDERS en den staarman C« H. BÜRMEESTEE. Meîawie-rîvier door den gezaghebber J. VILDERS.
Uitgegeven werden de navolgende kaarten :
Java-see, door H. D. A. SMITS en P . baroa MELVILL VAN CARNBÉE, 3de uitgave. Zaïdwasi-kust Celebes, door SCHRODER, 3de uitgave. Zeebloemstraat, door A. C. J. EDELING , 2de uitgave. Binnen- en »uîiea-reede van Riouw, door denzeîfde, 2de uitgave. MLaadaa nabij Padang, door denzelfde, 2de uitgave. Zeegat vaa Tjilatjap, door GROLL, 3de uitgave. Zuîdwestgedeeîte der baaï vaa Boni, door H. DlJSERiNCK. Vaarwaters Soerabaya, door M. H. JANSEN. Oostkust China, door H. DIJSERINCK.
Z I T T I N G 1863 — 1864. (CXXII.)
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen over 1861.
BIJLAGE F VAN HET VERSLAG.
N°. 8.
RESUME der verklaringen, afgenomen van uit handen van zeeroovers ontvlugte personen, dan wel van gevangen genomen zeeroovers zei ven, gedurende het jaar 1861 bij het marine-departement ontvangen. (1)
Uit alle verklaringen, welke gedurende het jaar 1861 omtrent den zeeroof bij het marine-departement zijn ontvangen, moet het resultaat worden opgemaakt, dat de sedert zoo lange jaren te Rioem op het eiland Flores gevestigde zeerooversbende door de tegen het eiland Sailoos of Saljoesoe in het laatst van 1860 en begin van 1861 plaats gehad ' hebbende maritime expeditie geheel is vernietigd, en er op Flores alzoo geene rooversvestiging meer bestaat. De onderwerping van Rioem aan het gezag van den Sultan van Bima, kort na bedoelde expeditie, en het aanhoudend bekruisen dier vaarwaters door oorlogsbodems van uit het station in de wateren van Celebes, zonder spoor van zeeroovers of zeeroof te ontdekken, bevestigt het bovenstaande. Uit de verhooren, afgenomen van de bij Sailoos in onze handen gevallen zeeroovers, vrouwen en kinderen, is almede gebleken , dat de te Rioem gevestigde roovers dezelfde waren, die in den jare 1851 den bekenden aanval op het eiland Bawean hebben gedaan ; dat van de destijds geroofde vrouwen er nog 19 , en van de kort na den aanval op Bawean tegen de kampong Bodaij bij Sumanap op het eiland Madura gepleegden menschenroof nog 10 vrouwen in het bezit van de zeeroovers op Sailoos waren. Allen gewagen in hunne verklaringen van den in der tijd, kort na hunne gevangenneming plaats gehad hebbende aanval van Zr. Ms. stoomschip Hehla op deze roovers bijeen der Kangeangs, bij welke gelegenheid het grootste aantal der zeeroovers met een aanzienlijk aantal geroofde menschen des nachts in sampangs tusschen de reven zijn ontvlugt en naar Rioem gestevend, alwaar zij zich toen reeds schijnen gevestigd te hebben. Dit destijds aanwezig zijn van roovers op laatstgenoemde plaats wordt bevestigd door de verklaringen van 4 van Bouton geroofde vrouwen ; het tijdstip echter, waarop roovers het eerst daar gekomen zijn, is niet na te gaan. De overige, ten gevolge van de expeditie tegen Sailoos in vrijheid gestelde vrouwen waren afkomstig van verschillende strandplaatsen van Celebes, van Bouton, Bonerate, Mangaraij (westzijde van Flores) en Saleijer, en reeds sedert eenige jaren in handen der zeeroovers.
(1) Vergelijk voor mededeelingon over 1860 de Javascke courant van 15 Mei 1861 {Staats-covrant van 23 Junij daaraanvolgende).
I
40
Van het oogenblik hunner gevangenneming werden deze vrouwen door de rooters goed behandeld en waren voor het grootste gedeelte met hen gehuwd. Het aantal gevangen genomen kinderen bedroeg 28. Uit 17 verklaringen bij die gelegenheid afgenomen van geroofde menschen, die als slaven bij de Mangindanaosche of eigenlijk Sailoosche zeeroovers werden gebezigd, is het gebleken, dat de meesten hunner niet lang in handen der roovers zijn geweest ; slechts één was 5 jaren te voren geroofd, sommigen waren 1, 2 à 3 jaren en velen slechts eenige maanden geleden in hunne handen gevallen; zij waren afkomstig van Saleijer, Mangaraij, Tanetto, Goa, Bouton, Sumbawa, Bima, Macassar, en meestal op de togten tusschen die plaatsen en Sumbawa en Flores in visschers- en handelspraauwen genomen. Wat aangaat de ververschingsplaatsen, die de zeeroovers hierbij, tot het schoonmaken der praauwen, het innemen van drinkwater als anderzins, aandeden, kan met grond worden aangenomen, dat zulks vroeger op Kalatoea geschiedde, doch daarvoor later Tomboco op Sumbawa werd aangedaan. Het noordelijkste punt tot waar die zeeroovers hunne togten uitstr.ekten, schijnt de Kendarie-baai op Celebes te zijn. , Uit meest alle verklaringen, zoo van mannen als vrouwen, moet worden opgemaakt dat de roovers Rioem voor goed verlaten hadden, om naar Mangindanao terug te keeren, waartoe zij zich tijdelijk op het eilandje Sailoos of Saljoesoe hadden gevestigd. De redenen , die dat tot dat voornemen aanleiding hebben gegeven, kunnen niet uit de verklaringen geput worden, hetgeen moet worden toegeschreven aan de omstandigheid, dat zoodanige verklaringen naar liet bij gouvernements-besluit van den 17den Augustus 1835, n°. 6 [Staatsblad n°. 39), daarvoor vastgestelde model zijn ingerigt, en eene in dien zin gestelde vraag daarbij niet is opgenomen. Als zeker kan evenwel worden aangenomen, dat de active bekruising der wateren van Flores en het aanhoudend bezoeken der baai van Rioem door oorlogsstoomschepen, hunne verhuizing van daar naar Sailoos heeft te weeg gebragt, terwijl de bewoners van Eioem , van onze bescherming verzekerd, hen ook gelijktijdig gedwongen hebben hunne vestiging aldaar te verlaten. De overige verhooren ter zake bij dit departement ontvangen bevatten weinig belangrijks. Uit sommige blijkt echter, dat de rooversvloot die dit jaar dezen archipel is binnengedrongen, van Solok uitgerust en weder derwaarts is teruggekeerd. Een Macassaarsch handelaar SAHIE , bij die gelegenheid geroofd doch later weder ontsnapt, geeft op dat de naam van den vorst der plaats waar men hem ontscheepte en als timmerman tewerk stelde, DATOE DJAMATOE is. Het vroeger zoo beruchte rooversnest Balangingi komt in de verklaringen nog steeds voor, en men kan aannemen dat daar nog altijd praauwen ten zeeroof worden uitgerust. Eene verplaatsing der zeeroovers van den Solo-archipel naarde noordoostkust van Borneo, af te leiden uit den aan de Regering gerigten brief van 30 April 1861, n°. 325 (geheim) van den gouverneur van Celebes en onderhoorigheden, kan evenwel uit de ingekomen verklaringen niet worden opgemaakt; doch de omstandightid, dat de eilandengroep die de Soloéilanden als het ware met de noordoostkust van Borneo verbindt, het voor een onder opzigt werkenden gevangene zeer moeijelijk maakt om na te gaan, of hij zich op een groot eiland dan wel op de vaste kust van Borneo bevindt, doet van den anderen kant weinig waarde hechten aan opgaven nopens de plaats, waar zij zich tijdens hun verblijf bij de zeeroovers vermeenden op te houden. De active bekruising van dezen archipel gedurende het jaar 1861 heeft tot het ontmoeten en verdelgen van zeeroovers aanleiding gegeven, en is tevens oorzaak geweest, dat zij zich gehaast hebben dezen archipel weder te verlaten, daar zij seder jaren de Tambilan-, Natunas- en Anambas-eilanden aandoen, doch dezen keer, hoogst vermoedelijk uit vrees voor eene ontmoeting van stoomsehepen, langs de kust van Borneo regtstreeks om de noord zijn gegaan. In de maanden Maart, April, Mei, Junij en Julij zijn op verschillende plaatsen in dezen archipel rooversvaartuigen gezien, waaruit men den door hen gevolgden koers kan afleiden, en tevens tot de zekerheid geraken, dat zij tot ééne en dezelfde vloot behooren. Behalve de expeditie tegen Sailoos, is het Zr. Ms. stoomschip Gedeh mogen gelukken, in de maand Maart jl. bij Tambacora eenige zeeroovers gevangen te nemen, die volgens hun zeggen van 2 groote rooverspraauwen waren afgedwaald; hunne verklaringen leveren overigens geene bijzonderheden op. De Beinier Claeszen heeft in de maand April eerst bij de Pangalasian-groep eene roovers
41
praauw gezien eu daarna in de baai van Tipor in Straat Macassar eene vloot, bestaande uit 14 zoo groote als kleine rooversvaartuigen ontmoet. Eerstgenoemde praauw wist ecbter over de ongenaakbare reven van een dier eilanden te ontsnappen, terwijl een aanval van de Reinier Claeszen op bedoelde vloot insgelijks belet werd door de reven, welke de genoemde baai afsluiten, en de 3 sloepen van dien bodem daarvoor niet magtig genoeg waren. Van 2 tot 7 Mei zijn berigten ingekomen van het landen der zeeroovers op Poelo Laut (zuidoostkust van Borneo), op verschillende plaatsen der zuidkust en op de zuidwestkust van Borneo, terwijl zij den 12den Junij zich op Billiton hebben vertoond ; zijn toen overgestoken naar de westkust van Borneo, waar zij tusschen Pontianak en Sambas geroofd en van daar, zoo als hierboven reeds is vermeld, langs de kust van Borneo om de noord dezen archipel hebben verlaten. Daar nu eene zeer active bekuising gedurende de maanden April, Mei, Junij en Julij de beste resultaten schijnt te zullen opleveren, zoo zijn of worden van wegehet marinedepartement aan de stations-kommandanten in de wateren van Celebes, ter Westkust van Borneo, ter Oostkust van Sumatra en in de wateren van Riouw en Lingga daartoe de noodige bevelen uitgevaardigd, terwijl in verband daarmede, wanneer de beschikbare middelen zulks maar eenigzins toelaten, van uit Batavia en Soerabaija twee stoomschepen insgelijks voor die bekruising zullen worden aangewezen. Hoewel de zoogenaamde groote route der zeeroovers gedurende de laatste jaren niet meer langs de kusten van Menado, Ternate en de Molukken in het algemeen leidt, zoo zullen evenwel de stations-kommandanten in de wateren der Molukken en in de wateren van Menado insgelijks in dien geest worden aangeschreven, daar er met eenige zekerheid volstrekt niet op gerekend kan worden, dat. de zeeroovers deze gewoonte zullen blijven volgen, en er van tijd tot tijd nog altijd berigten inkomen, dat zoogenaamde geïsoleerde rooversvaartuigen dien weg nemen, en, als zij de kans schoon zien, vooral langs de oostkust van Celebes de strandbewoners uitplunderen of wegrooven. Uit het vorenstaande blijkt dat in het afgeloopen jaar 1861 een belangrijk resultaat is verkregen tegen de zeerooverijen in onzen archipel, door de geheelo vernietiging van eene rooversvestiging in onze eigene bezittingen, of ten minste in de onmiddellijke nabijheid daarvan, die sedert jaren als eene ramp te beschouwen was voor de naburige eilanden-groep onder ons beheer staande, en vooral voor den inlandschen handel in dio gewesten ; en ten slotte dat al het mogelijke in het werk zal gesteld w >rden om de periodieke verschijning der buiten onze bezitting gevestigde roovers in dezen archipel zooveel doenlijk te beletten, of, door onophoudelijke bestoking, hun de meest mogelijke afbreuk te doen.
Be Schout-bij-nacht, Adjudant des Konings in buitengewone dienst, Kommandant Zr. Ms. zeemagt in Oost-Indie en Inspecteur der Marine.
{get.) MAT*
11
Z I T T I N G 1868—1864. (GXXII.)
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen over 1861.
BIJLAGE « VAN HET VEESLAG.
N°. 9.
VERSLAG omtrent de werking der nieuwe wetgeving
in Nederlandsen Indie gedurende het jaar 1860.
Omtrent de werking der nieuwe wetgeving in Nederlandsen Indie gedurende het jaar 1860 valt weinig belangrijks mede te deelen ; het oordeel over die wetgeving, reeds in het breede in vorige verslagen nedergelegd , is gedurende het jaar 1860 niet gelogenstraft. Het zij mij daarom vergund, ten einde niet in nuttelooze herhalingen te vervallen, in het algemeen tot de vorige verslagen te verwijzen, en mij te bepalen tot de vermelding van enkele omstandigheden, welke gedurende den voormelden tijdkrïng hebben plaats gevonden en op den toestand van het regt en de regtsbedeeling niet zonder eenigen invloed zyn gebleven. Een nieuw reglement op het notarisambt, hoofdzakelijk geschoeid op de Nederlandsche wet van 9 Julij 1842, doch in verband gebragt met de Indische toestanden, is afgekondigd bij de ordonnantie van 11 Januarij 1860,(Indisch Staatsblad n°. 3). Aanvankelijk heeft dit reglement in do praktijk, vooral in de bezittingen buiten Java en Madura, tot enkele bezwaren aanleiding gegeven ; hoofdzakelijk ten gevolge van de afwijkende organisatie van het burgerlijk bestuur in sommige dier gewesten, en van andere plaatselijke omstandigheden; die bezwaren zijn echter, naar mate zij zich voordeden, uit den weg geruimd. Door eene uitvoering van het tweede lid van art. 2 van meergemeld reglement en de opdragt van het notarisambt op de verschillende plaatsen waar de omstandigheden zulks toelaten, aan in het bijzonder daartoe aangestelde notarissen, zouden de betrokken gemeenten zeer worden geriefd; de ambtenaren, thans met de function van notaris belast ,• zouden daardoor meer tijd beschikbaar krijgen voor de overvloedige werkzaamheden aan hun hoofdambt verbonden , en eene ruime gelegenheid zoude geopend worden om de vele aanwezige candidaten-notaris in een gewensehten werkkring te plaatsen (1). De werking der ordonnantie van 8 December 1855 (Indisch Staatsblad n°. 79), houdende toepasselijk-verklaring der Europesche wetgeving op vreemde Oosterlingen , heeft gedurende het jaar 1860 tot geehe bijzondere bedenkingen aanleiding gegeven ; liet schijnt dat die ordonnantie, naar mate men met dezelve meer vertrouwd raakt en de jurisprudentie zich omtrent de punten, welke aanvankelijk tot verschil van opvatting aanleiding gaven, vestigt, algemeen gunstiger wordt beoordeeld. Door de onderwerping der vreemde Oosterlingen aan de regtspraak der Europesche regtbacken is do werkkring van deze buitengewoon uitgebreid ; ten einde hiervan een denkbeeld te geven zij het genoeg er op te wijzen, dat aan de rogtsmagt vaa den raad van justitie te Batavia, welke vroeger belast was met de regtspraak over ongeveer 7000
(1) In de eerste helft van 1863 is hierop ook van de zijde van het opperbestuur de aandacht der Indische Eegering gevestigd geworden , en blijkens Indisch Staatsblad 1863, n°. 170, heeft het denkbeeld bereids voor -zooveel mogelijk uitvoering erlangd.
43
Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen, ten gevolge der ordonnantie van 9 December 1855, wat de burgerlijke en handelszaken betreft, ongeveer 70 000 vreemde Oosterlingen, meerendeels handelaren, zijn toegevoegd. Het kan dan ook geen bevreemding wekken, dat de raden van justitie al spoedig niet meer bij magte bleken te zijn, zonder eene beduidende uitbreiding van het personeel aan de zoo zeer toenemende werkzaamheden het hoofd te bieden. Ten einde hierin te voorzien werd, blijkens art. 1 van het besluit van 27 November I860, n°. 14, door de Indische Eegering aan het opperbestuur in overweging gegeven, om te bepalen dat de raden van justitie op Java zouden zijn te zamen gesteld :
1°. die van Batavia uit: een president, een vice-president, vijf leden, een officier, een substituut-officier, een griffier en twee substituut-griffiers ;
2°. die van Samarang en Soerabaija uit: een president, een vice-president, vier leden, één officier, een substituut-officier, een griffier en een substituut-griffier.
Door deze inrigting zouden die regtbanken ieder een vice-president en een lid meer verkrijgen dan volgens art. 119 van het Reglement op de Regterlijke Organisatie en het Beleid dor Justitie in Nederlandsen Indie is bepaald. De voorgestelde inrigting werd algemeen geacht niet verder te gaan, dan noodzakelijk vereischt werd om in de meest dringende behoefte te voorzien, ook dan wanneer die regtbanken geheel voltallig zijn, hetgeen ten gevolge van verplaatsing, ziekten of sterfgevallen zoo dikwijls het geval niet is; de overtuiging was algemeen, dat de gelegenheid tot daarstelling van twee kamers aan die regtbanken moest worden geopend, ten einde door eone verdeeling der werkzaamheden de vele aangebragte zaken geregeld te kunnen afdoen. Bij liet einde van het jaar 1860 kon omtrent deze aangelegenheid nog geene beschikking zijn genomen. (1) Ook de werkzaamheden van het openbaar ministerie zijn gedurende het jaar 1860 zeer toegenomen. De vermeerdering van zaken bij de raden van justitie behandeld is uit den aard der zaak niet zonder belangrijken invloed gebleven op de taak den officieren van justitie opgelegd. Doch ook het aantal militaire misdrijven, door welgemelde regterlijke ambtenaren in hunne betrekking van auditeur-militair te behandelen, is voortdurend toenemende; het getal dier zaken bedroeg in het jaar 1860 bij de krijgsraden: te Batavia 80, te Samarang 88 en te Soerabaija 69. De noodzakelijkheid, dat afzonderlijke ambtenaren voor de behandeling dezer zaken worden aangewezen, valt niet meer te loochenen (2). De invordering van 's lands middelen bij wege van parate executie, op het onvoldoende van welke regtsvordering reeds herhaaldelijk bij vorige verslagen is gewezen, geeft den officieren van justitie, inzonderheid dien bij den raad van justitie te Batavia, voel beslommeringen en vordert een groot deel van zijnen zoo kostbaren tijd. Het kan inderdaad niet van de officieren van justitie worden gevergd, ook indien het ware overeen te brengen met de waardigheid van hun ambt, dat zij zich belasten met de invordering van een aantal meerendeels kleine vorderingen, verschuldigd wegens verschillende belastingen of contributien aan openbare instellingen, zelfs wegens achterstallige schoolgelden van do gouverncmentsscholen ; vorderingen, waaronder vele beneden het bedrag van één gulden blijven, maar wier aantal jaarlijks tot eenige honderden klimt. Van de bij art. 75 der overgangsbepalingen verleende bevoegdheid tot het aangaan van huwelijken tusschen Europeanen of daarmede gelijkgestelde personen en inlanders of daarmede gelijkgestelden, wordt bij voortduring schaarsch gebruik gemaakt, en strekte zulks dan in den regel om natuurlijke kinderente wettigen; de gelegenheid hiertoe kan in den toestand der Indische maatschappij niet wel worden gemist, en de bevoegdheid tot het aangaan van een zoodanig huwelijk schijnt dan de voorkeur te verdienen boven de onder het vroegere regt gebruikelijke brieven van legitimatie. De regtsbedeeling onder de inlandsche bevolking hoeft in het jaar 1860 geen aanleiding
(1) Zie voor de gedeeltelijke inwilliging dezer voorstellen Indisch Staatsblad 1861, n*. 36.
(2) Bij 'aKonings besluit van 21 Januarij 1864, n°. 72, zijn maatregelen genomen om den werklring van het openbaar ministerie te vereenvoudigen, en wel door de toepasselijk-verklaring op Hederlandsch Indie van het beginsel van art. 5 , 2de lid, der wet op de nieuwe regterlijke inrigting hier te lande, van 31 Mei 1861 [Staatsblad n". 49).
44
gegeven tot nienwe beschouwingen; de behandeling der zaken bij vele inlandsche regtbanken is niet van oppervlakkigheid vrij te pleiten; bij de toenemende werkzaamheden der administrative ambtenaren is hierin geene verbetering te hopen ; het oogenblik schijnt dan ook niet ver meer verwijderd, dat tot eene herziening der organisatie van de landraden zal moeten besloten worden. In het regtswezen in de zoogenaamde buitenbezittingen is gedurende het jaar 1860 geene verandering gekomen; die gewesten, inzonderheid de Westkust van Sumatra en Celebes, streven krachtig voort op den weg der ontwikkeling; het aantal en het belang der burgerlijke handelszaken nemen toe; door den steeds winnenden invloed van het bestuur komen inzonderheid op Celebes meer en meer misdrijven tot de kennis der justitie, maar behoorlijk georganiseerde regtbanken ontbreken. Bij het besluit van 16 February 1860, n°. 1, werd de commissaris tot het ontwerpen en voorstellen der vereischte bepalingen van wetgeving in de bezittingen buiten Java en Madura, mr. W. H. DÜ CLOTJX , tot eenen anderen werkkring geroepen, en vervolgens bij besluit van 30 September 1860, n°. 59, eervol ontheven van zijne hem bij besluit van 19 Januarij 1854, n°. 11. opgedragen commissie, met dankbetuiging voor de door hem daarin bewezen diensten, en werd bij hetzelfde besluit aan mr. K. H. NOLTHENIUS, vroeger raadsheer in het Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie, laatstelijk van verlof uit Nederland teruggekeerd, de omwerking en voltooijing van de door mr. DU CLODX ontworpen reglementen opgedragen. Met het einde van 1860 was deze belangrijke aangelegenheid nog in behandeling. Ik zie mij verpligt mij tot de bovenstaande mededeelingen te bepalen; ik heb het doelloos geacht op nieuw in beschouwingen te treden omtrent die gedeelten der nieuwe wetgeving , wier werking voldoende te achten is ; maar mij bepaald die punten te releveren, welke nog een minder gunstigen invloed op de werking der in het jaar 1848 in Nederlandsch Indie ingevoerde wetgeving uitoefenen, en waarin alzoo nog voorziening wordt wenschelijk geacht.
Be Procureur-Generaal bij het Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie,
(get.) W. EÀPPAKD.
Z I T T I N G 1863 —1864. —=— (CXXII.)
Verslag van het helieer en den staat der Oost-Indische bezittingen over 1861.
BIJLAGE H VAN H E T VERSLAG.
N \ 10.
VERSLAG van het gevangeniswezen in Nederlandsen
Indie over de jaren 1857 tot en met 1861.
Even als zulks met het verslag over de jaren 1855 en 185G, aangeboden bij missive van mijnen ambtsvoorganger van 6 Mei 1858, n°. 690/lg6, het geval is geweest, hebben ook thans de verschillende rapporten, ingekomen op eene door mij aan de hoofden van gewestelijk bestuur gerigte circulaire, waarbij eenige vragen ter beantwoording gesteld waren, de bouwstoffen geleverd waaruit dit verslag is te zamen gesteld. Ten "evolve van den eigenaardigen toestand waarin het gevangeniswezen zich bevindt, is bij de ingekomen rapporten veelal hetgeen betrekking heeft op Europesche en op inlandsche gevangenen niet afzonderlijk vermeld. Ik heb echter gemeend in dit verslag eena verdeeling, berustende op den verschillenden landaard der gevangenen, streng m het oog te moeten houden. Deze verdeeling, die zich uit den aard der zaak aanprijst, zal bovendien, naar ik vertrouw, het overzigt vergemakkelijken en de duidelijkheid bevorderen. Het eerste hoofdstuk van dit verslag is geheel aan de Europesche, het tweede geheel aan de inlandsche gevangenen gewijd; terwijl eindelijk in een derde hoofdstuk over de kosten van het gevangeniswezen wordt gehandeld. Hoe wenschelijk ook, was het mij echter onmogelijk, met de gegevens die mij ten dienste stonden, om in dit derde hoofdstuk aan de hoofd verdeeling, die wij voorop hebben gesteld, getrouw te blijven. Ten einde noodelooze herhalingen te vermijden en geen te grooten omvang aan dit rapport te geven, heb ik, waar zulks gevoegelijk geschieden kon, naar het verslag over de jaren 1855 en 1856, waarvan dit als het vervolg is te beschouwen, verwezen.
H O O F D S T U K I.
Bet gevangeniswezen met betrekking tot de Europesche en daarmede gelijkgestelde bevolking.
Het verdient opmerking dat, ,met uitzondering van Samarang, er in geheel Nederlandsen Indie geene plaatsen zijn, waar gevangenissen uitsluitend voor Europeanen bestemd worden aangetroffen. Een grooter of kleiner gedeelte der eigenlijk inlandsche gevangenissen of ook wel der kettingkwartieren zijn ter hunner opsluiting ingerigt. Ook het civiel en militair huis van arrest te Weltevreden (Batavia) zou men als eene uitsluitend voor Europeanen bestemde gevangenis kunnen aanmerken, ware het niet dat dit gebouw ten gevolge van zijne dubbele bestemming ook inlandsche militairen binnen zijne muren opneemt. Hetgeen omtrent den toestand der gebouwen voor Europesche gevangenen bestemd valt mede te deelen is gering, daar sedert den aanvang van het jaar 1857 noch op noch buiten Java daarin voor alsnog feitelijk eenige verandering is gekomen, zoodat het ongunstig oordeel, daaromtrent in het vorig verslag uitgebragt, op het vijfjarig tijdvak, hetwelk wij behandelen , nog in zijn geheel toepasselijk is.
12
46
Bij de groote verscheidenheid, waardoor de gevangenissen zich kenmerken, valt het moegelijk een juist denkbeeld te geven van de inrigting der gebouwen, waarin Europesehe gevangenen worden opgenomen; echter komt het mij voor niet van belang ontbloot te zijn, Z1J het dan ook in zeer algemeene trekken, eene beschrijving van eene Indische gevangenis te geven.
De groote gevangenissen, waartoe die op de hoofdplaatsen behooren, zijn alle van steen en bestaan uit eenige op zich zelve staande onderdeelen, blokken genaamd, zijnde groote (meestal vierkante) pleinen, die aan alle zijden door muren zijn ingesloten. Eene groote deur, in een der muren aangebragt, stelt de gemeenschap met de andere deelen der gevangenis daar. Die deur is voorzien van eene opening met traliewerk, die den bewakers gelegenheid geeft om alles wat in een blok voorvalt na te gaan. Te*en de binnenzijde van één of meer der muren is eene rij kamers gebouwd, ieder van welke kan worden afgesloten met eene deur, eveneens van traliewerk voorzien. Vóór de kamers bevindt zich eene overdekte galerij. Het aantal personen, waarvoor de kamers zijn ingengt, is zeer ongelijk, doch de kamers voor Europeanen bestemd kunnen in den
kfrineT ^ P e r S 0 n 6 n b 6 V a U e n* ^ W ° k ^ S e w o o n l iJ k ziJn el'gen P«"™ en De gezamenlijke blokken worden omgeven door een ringmuur, voor zoover niet eene der zijden van het blok zelf daartoe dient, binnen welken zich, op enkele uitzonderingen na de cipiers woning, keuken en vertrekken voor oppassers en verder personeel bevinden. Urn klein gebouw binnen den ringmuur gelegen, ter plaatse waar zich de hoofdtoegang bevmdt, is ingengt voor de militaire wacht en dient soms ook nog wel tot andere doeleinden. Te Batavia bijv. (in het civiel en militair huis van arrest te Weltevreden) bevat dat gebouwtje een vertrek, waarin de krijgsraden worden gehouden. Vraagt men in hoe verre de gebouwen voor Europeanen in gebruik gedurende de jaren 1857°tot en met 1861 voldaan hebben, dan is het antwoord, dat op de drie hoofdplaatsen op Java het gebrek aan localiteit zich steeds meer en meer heeft doen gevoelen, en dat de zoo noodzakelijke en bij art. 361 van het Reglement op de Strafvordering in beginsel aangenomen afscheiding van de verschillende kategorien van gevangenen niet steeds heeft kunnen verwezenlijkt worden. Preventief gevangenen werden meermalen met tot tuchthuisstraf veroordeelden m hetzelfde blok opgesloten ; ja te Koerabaija hebben zelfs gegijzelden met die soort van gevangenen moeten te zamen zitten.
Te Soerabaija (en dit geval kan zich ieder oogenblik herhalen) is het voorgekomen , dat de gevangenis zn0 bevolkt was, dat er zelfs voor geen enkelen gevangene meer plaats overbleef. , ° ' °
Regelmatig bevatten de gevangenen-kamers het dubbel aantal personen, dan waarvoor zij zijn ingerigt en dan zij bevatten kunnen. Te Batavia in het eiviol en militair huis van arrest te Weltevreden zou het gebrek aan ruimte veel verholpen kunnen worden, indien de verzending naar Nederland der tot kruiwagenstraf veroordeelde blanke militairen meer geregeld konde plaats hebben Een blijkens besluit dd. 10 November 1860, n°. 29, in den loop van het jaar 1861 genomen maatregel, krachtens welken die gevangenen ook met particuliere schepen naar Europa kunnen worden overgevoerd, heeft aanvankelijk in dit opzigt veel goed gedaandoch ook deze maatregel heeft niet duurzaam gebaat. Behalve toch dat dé gelegenheid tot overvoer met particuliere schepen schaarsch is, daar weinig gezagvoerders geneigdheid betoonen om dergelijke passagiers mede te nemen , weten de veroordeelden , door het tijdig indienen van requesten aan Z. M. den Koning, om in afwijking van het bepaalde bij het Koninklijk besluit van 1 April 1853. lit. F6 {Indisch Staatsblad n<>. 46), hunne straf m Indie te mogen ondergaan, op eene meesterlijke wijze het tijdstip van hun vertrek te vertragen.
Gunstig steekt hierbij af de gevangenis te Amboina; het gedeelte, dat voor Europeanen öestemd is, kan zoo door inrigting als door ruimte geacht worden aan de vereiechten te voldoen. Hier is dan ook eene afscheiding van alle kategorien van gevangenen mogelijk. Het bezwaar, in het vorig verslag medegedeeld omtrent het niet behoorlijk kunnen afzonderen der preventief gevangenen, schijnt zich in de laatste tijden niet meer te hebben voorgedaan.
Er werd gedurende de jaren, waarover dit verslag loopt, krachtig met verbeteringen aangevangen. ö
Bij besluit dd. 17 September 1858, n°. 76, werd het bouwen van eene nieuwe gevangenis te feamarang toegestaan, welke het thans nog in gebruik zijnde locaal (een overblijfsel van het in het jaar 1850 afgebrande stadhuis), dat ten eenen male ongeschikt
47
is, vervangen zal. Men koestert de gegronde verwachting, dat deze nieuwe gevangenis welke hare voltooijing nadert, in alle opzigten zal voldoen. Te Macassar worden twee kamertjes, in het achterste gedeelte van het raadhuis gelegen, voor de opsluiting van Europeanen en voor inlanders van aanzien gebezigd Wanneer het geheel nieuwe bijna voltooide kettingkwartier betrokken zal zijn kan het vroeger als zoodanig gebruikte achter het raadhuis gelegen bijgebouw voor Europesche gevangenen en voor mlandsche gevangenen van aanzien worden ingerio-t Ook is een voorstel tot vergrooting der gevangenis te Padang in behandeling; deze vergrootmg zal echter van geen invloed zijn op den toestand der aldaar aanwezige Europesche gevangenen. 6
Buiten de hoofdplaatsen bestaat voor Europeanen, die wegens overtreding tot politiestraffen veroordeeld zijn op Java in den regel geene behoorlijke gelegenheid tot opsluiting: op sommige plaatsen echter heeft men tot dat doel eene kamer der irilandsche gevangenis ingengt Waar de gelegenheid geheel ontbreekt, worden zij naar eene der hoofdplaatsen opgezonden om hunne straf te ondergaan.
Het aantal Europeanen, wegens overtreding in hechtenis geweest, is echter zeergerin* zT^^ïreena beh00rlijke P,aats voor hunne opsluitins zîch bijna -* Van gijzeling van Europeanen in de binnenlanden hebben zich mede slechts enkele gevallen voorgedaan ; zoo heeft in de gevangenis te Serang en in die te Indramake ïïn Europeaan eemgen tijd als gegijzelde doorgebra-t. J
Op de bezittingen buiten Java is de gelegenheid om Europeanen, die zich niet ter hoofdpkats bevinden, op te sluiten, nog minder voldoende, doch zijn aldaar de getallen dat zulks nood« is nog zeldzamer. Te Banda wordt in die zeldzame gevallen de nieuwe mlandsche gevangenis en te Muntok eene der wachtkamers van het kettingkwartier gebruikt De resident van Banka wijst op de behoefte aan behoorlijke gevangen-Wen ter opsluiting van Europeanen, hoofdzakelijk voor de gevallen dat op de plaatsen? die eene haven b e z i Z voor den grooten handel geopend, waaronder Muntok behoort, schepelingen van vreemde natiën krachtens de tractaten tijdelijk in verzekerde bewaring moeten worden Gnomen Wat het aantal en de soorten der gevangenen betreft, heb ik de eer te verwijzen naar de statistieke opgaven voorkomende op de staten A (1), die jaarlijks door mij aan de Kegering worden ingediend. De wijze waarop sedert het jaar 1857 voeding en kleeding aan de Europesche gevangenen verstrekt zijn heeft geene verandering ondergaan, zoodat ik hieromtrent kan volstaan me te verwijzen naar het vorig verslag. Alleen moet worden vermeld dat de rapporten omtrent de voeding steeds even gunstig luiden, terwijl de kleeding over het a r m e e n voldoende wordt geacht. <"0euieen
Met uitzondering van Batavia, waar de geneeskundige behandeling in het civiel en militair gevangenhuis te Weitevreden steeds wordt waargenomen doorpenen officier van gezondheid zijn elders de plaatselijke geneesheeren hiermede belast, of de als .andante dienstdoende officieren van gezondheid. «uauig
In weerwil der bekrompen ruimte kan de gezondheidstoestand over de jaren 1857 tot en met 1861 gunstig genoemd worden, waartoe, behalve andere oorzaken, voorzeker de goede voeding het hare heeft toegebragt. vuorzeKer üe
liet is een groot nadeel dat de tot tuchthuis- of kruiwagenstraf veroordeelde Europeanen gedurende hun verbhjf in de gevangenis tot hoegenaamd niet den minsten arbeid v e r p S worden. Zij zijn slechts aan eenige, al zeer weinig beduidende bepalingen van tucht onderworpen, vervat in de instructie voor de cipiers bij het Hooggeregtshof van en de raden van justitie m Nederlandsch Indie (Indisch Staatsblad 1819, n°. 20), en voor zoovee mihtairen betreft i„ de instructie voor de provoostgeweldigen bij de la'ndmagt in ISederlandsch Indie (Indisch. Staatsblad 1822, n°. 40). S
Tucht in den waren zin des woords bestaat er niet. In luiheid, ledigheid en vadsigheid brengen de gevangenen veelal hunnen tijd door, en hun gemakkelijk «Tnutig leven s eene der oorzaken, d,e het voor de tot kruiwagenstraf veroordeelde militairen w e n s c h ^ maken, hunne straf alhier in plaats van in Nederland door te brengen. Te Batavia houden enkele veroordeelden zich onledig met kopieerwerk, hun dooi den een of ander belangstellende verstrekt, terwijl andere in het kweeken van bloemen en vervaardigen van ruikers eene afleiding voor de verveling en tevens eene niet onaardige verdienste vinden!
(1) Tan de totalen dezer staten, voor zooveel de laren 1SR8 lfifii T,„* a • a . «> van het ^ s ^ g over 1859 en in ^ ^ T U ^ ^ l ^ ^ *
48
Hoch deze zijn zunsti™ uitzonderingen; op de massa is het bovengezegde ten volle= toe~ U i k S o l i d s V n de gevangonkamers zelfs het tooneel van ergerhjke onzedelykh^d P ï a n het Ï i v a n dit hoofdstuk blijft ons over »et een enkel woord meldxng te maken
V a ^ e : r i u L t , T e Z ^ Z Z l werd geacht, thans bij het steeds hooger klimneTd cHfex der gedetineerden wel te wenschen overlaat, is deze gevangenis z1Ch toch iT 1 2 Z W o n d e r gansti« blijven onderscheiden. In de gebouwen tot gevangenis " A K L Ï ^ T S ^ ahornen, dan dat in het jaar 1858 eene kazemat der b o r n é e I A " i e in het vorig verslag als vochtig vermeld wordt en waarin v r o e g e r en vee tV Europeanen werden opgesloten, tot stoffage-magazynxsxngerxgt geworden Ook büikt er hoe laSer zoo meer behoefte te zijn aan eene plaats, w a a r d e ged txneerden ÏÏh in hunne V1.ie „ren verzamelen en hun eten gebruiken kunnen. De daartoe strek
k t ï ^ ^ ^ ^ " ^ g en geneeskundige behandeling worden Stipt • o p ï v o l d . Aan elk gedetineerde wordt jaarlijks verstrekt een kwartiermuts, één katoenen S u ê : een blaauwe pantalon; aan de Europeanen bovendien twee paar schoenen en
' T r o ^ w J d L uitsluitend de Europesche gedetineerden tot ambachten, als het maken van schenen en kleedeven, gebezigd; die maatregel is intusschen met den besten uxtshxg op een gedeelte der inlandsche militairen toegepast geworden; maar de proeve xn dat oLiat met de Afrikanen genomen kan men als geheel mislukt aanmerken. ,(2) ö S Tn hunne vrije uren zijn de gedetineerden niet geheel aan zich «elven overgelaten. Voor h u n n e S p i n n i n g bestaan verschillende gelegenheden ; eenigen houden zich onledig I e t mxÏÏek , waartoe afgekeurde muziekinstrumenten zijn afgestaan ; op die wijze heeft zxch r n e h o nmuziek gevoxmd, die doorgaans vrij goed bezet is ; voor anderen d.exn het lezen b o t s c h e p p e n , b e s t a a t gelegenheid om uit de bibliotheek, tot bestrVjdxng van welker kosLnde gedetineerden «elven bijdragen , boeken te bekomen, dxe xn onderschexdene talen
^ X A e h ó e f t e aan ligchaamsoefeningen gevoelen, kunnen zich oefenen in het schermen, waartoe houten wapens, door de gearresteerden vervaard.gd, gebezxgd worden.
H O O F D S T U K II.
Het gevangeniswezen met betrekking tot de inlandsche bevolking en vreemde Oosterlingen..
Hoewel er ter onderscheiding der verschillende gevangenissen voor inlanders slechts twee blnamn^en zijn, kettïngkwartieren en gevangenissen, kunnen zij xnd.en men het d l T w I a r a a n d e gebouwen moeten beantwoorden in het oog houdt, xn drie soorten woxden onderscheiden, als:
a. bebouwen dienende tot kettingkwartier;
b. o-ebouwen dienende tot gevangenis;
c. gebouwen dienende tot gevangenis en kettingkwartier tevens.
Deze laatste soort komt dan eens onder dezo, dan eens onder gene benaming voor; zoo heeft men bijv. onder de gevangenis te Samarang en het kettingkwartier te boerabat a heLirai to vers aan. MaaAettingkwartierenin den eigenlijken zin des woord, zun de S Z L e ) strafgevangenissen, of de gebouwen uitsluitend bestemd tot opname van wegens misdrijf veroordeelde dwangarbeiders in ot buiten den ketting.
" ^ Wij deelen hier xnede.dat Wijken, art 69 van het vervolledig r o g — ^ ^ ^ ^ 2 ar est te Willem I (Algemeene orders voor het Incüsch leger 1862, n.. ^™™*™ ^ gedetineerden worden verstrekt * » blaauwe katoenen panta ons ^ J J ^ f ™ ^ pantalon en een werkboek, terwijl de kwartiermuts om de twee jaren wordt vernieuwd.
(2) Ten aanzien van inlandsche gedetineerden schijnt « £ * * * « J . K S Ä Ä Ä gekomen te zijn^lthans is bij art 26 van dezelfde ^ T ^ l ^ ' l J ^ ^ n p r i v a t e n en rio]e„ zullen gebezigd worden tot het schoonhouden van de binnenplaatsen , tot reinigt i en wat dies meer zij."
49
Op zeer weinige plaatsen echter zijn gebouwen, waarin die veroordeelden uitsluitend worden opgenomen; in de meeste gevallen dient het kettingkwartier tevens tot gevangenis of omgekeerd ; althans geldt dit van Java, waarvan de drie hoofdplaatsen alléén Batavia een eigenlijk gezegd kettingkwartier bezit. Op de bezittingen buiten Java zijn de gevallen menigvuldiger, dat de kettinggangers van de andere gevangenen afgescheiden en in afzonderlijke gebouwen vereenigd worden, doch hierop bestaan wederom uitzonderingen ten aanzien van hen, die bij politie-maatregelen tot dwangarbeid veroordeeld zijn, zoo als bijv. te Amboina, waar alle soorten van dwangarbeiders, onverschillig of zij wegens misdrijf of overtreding veroordeeld zijn, in het kettingkwartier vereenigd worden. De gunstiger toestand in dit opzigt der buitenbezittingen tegenover Java is meer te danken aan den invloed van plaatselijke omstandigheden, dan aan een bepaald streven om de strafgevangenen zooveel mogelijk afgezonderd te houden. Onder gevangenis heeft men in den regel te verstaan gebouwen, welke dienen tot op^ sluiting van 1°. veroordeelden wegens overtreding, 2°. preventief gevangenen, 3°. doortrekkende gevangenen, 4». gegijzelden. Voor vele gevangenen kan men hier nog bij voegen : 5°. krankzinnigen , en voor enkele, 6°. door syphylis aangetaste vrouwen. Zoo als ik reeds aanteekende, dienen op die plaatsen, waar kettinggangers te werk worden gesteld, de gevangenissen meestal tevens tot kettingkwarlieren en eene behoorlijke afscheiding der verschillende kategorien is meestal wel eene onmogelijkheid. De gunstige berigten omtrent de gevangenis te Serang (residentie Bantam), in het rapport van mijn ambtsvoorganger vermeld, gelden ook van het tijdvak waarover dit verslag loopt, en nog steeds wordt dat gebouw als eene model-gevangenis geroemd. Ook te Eankas Betoeng, Pandeglang (residentie Bantam), Bekassie, Tangerang Mank (residentie Batavia), Tjiandjoer, Bandoeng, Garoet, Sumedang, Manomdjaija (resinentie Preanger regentschappen) en Madjalengka (residentie Cheribon) worden de gevangenissen, wat ruimte en inrigting betreft, voldoende geacht. Te Pandeglang is echter eene steenen cipierswoning op het erf der gevangenis hoogst noodig, terwijl te Manomdjaija een behoorlijke ringmuur ontbreekt, ten gevolge waarvan de trevancenen steeds binnen hunne kamers moeten worden gehouden om ontvlugting te voorkomen. Te Galoe (residentie Cheribon) ontbreekt behalve een ringmuur ook nog een pannen dak aan degevangenis; daarentegen kunnen onder dezeer voldoende gevangenissen wederom gerekend worden die te Tagal, Pekalongan, Poerwodadie(residentie Samarang), Japara, Koedoes, (residentie Japara), Rembang, Toeban, Bodjonegoro en Blora (residentie Rembang). Te Pasoeroean, Malang (residentie Pasoeroean) en Probolingo zijn de gevangenissen mede als voldoende aan te merken , doch op laatstgenoemde plaats mist men eene ziekenzaal. Te Bezoekio is de gevangenis in een goeden staat; even zoo die te Banjoewangie (1) en de twee gevangenissen op de landbouw-inrigting te Soekaradja (adsistent-residentie Banjoewangie) voor mannelijke en vrouwelijke veroordeelden ; die te Banjoemas, te Temangong (residentie Kadoe) en te Djokdjokarta, op welke laatste plaats voorgesteld is de gevangenis van levend water te voorzien. Uitmuntend worden genoemd de gevangenissen te Poerworedjo en Wonosobo (residentie Bagelen), en voldoende die te Trengalek (residentie Kedirie) ; en van de buitenbezittingen waren voldoende de gevangenis te Padang, die echter, zoo als wij gezien hebben , thans vergrooting behoeft, het houten kettingkwartier en de houten gevangenis te Aijer Bangies, het kettingkwartier tevens gevangenis te Siboga (Sumatra's Westkust) on degevangenis te Tebing Tingie (residentie Palembang). Gedurende de jaren 1857, 1858 en een gedeelte van 1859 was de gevangenis te Banjermasin (residentie Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo) allezins voldoende, doch sedert de later uitgebroken onlusten heeft deze gevangenis niet aan hare bestemming kunnen beantwoorden. De inrigting is geheel veranderd en de ziekenzaal heeft opgeofferd moeten worden. Thans behoort de gevangenis te Banjermaain tot die, welke bijna in alle opzigten dringend verbetering behoeven.
(1) Als eene Boort van gevangenis kan men ook aanmerken het etablissement te Soekadadie (Banjoewangie), waar ieder verwijderde een eigen huisje met erf heeft en voor eigene rekening rijst, waarvan een vijfde gedeelte ten voordeele van het Gouvernement komt, en koffij, die aan het Gouvernement voor een bepaalden prijs moet geleverd worden, verwerkt. Volgens art. 1 van de publicatie dd. 23 Julij 1833 [Staatsblad 1833, n°. 45) worden daar verzameld: » alle personen, die door rondzwerving, lediggang en slecht gedrag zich als schadelijke voorwerpen hebben doen kennen, doch aan welke geen bepaald misdrijf geregtelijk kan worden bewezen." De beide gevangenissen te Soerkaradja komen in aard en inrigting met dit etablissement overeen. 13
50
Het houten kettingkwartier te Pengaron (Zuid- en Ooster-afdeeling_ van Borneo) was steeds voldoende. Te Maros (Celebes) bevonden «ich de gevangenis en het bamboezen kettingkwartier in goeden staat, even zoo te Takalar. Wat de gevangenis te Ambon betreft, wij hebben reeds vermeld dat zij in alle opzigten voldoet. Hetzelfde kan gezegd worden van de gevangenis (tevens kettingkwartier) te Banda. Het aantal der gevangenissen, die met den aanvang van het jaar 1857 niet geacht konden worden aan hare bestemming te beantwoorden, is aanzienlijk. Van deze in alle bijzonderheden de gebreken en wensehelijke verbeteringen aan te geven, gedoogt de omvang van dit rapport niet; bovendien zoude ik telkens in herhalingen vervallen en moeten wijzen op gebrek aan ruimte, licht en lucht, op bouwvalligheid, ongezonde ligging, ondoelmatige inrigting enz. Ik bepaal mij daarom slechts tot eene eenigzins meer uitvoerige behandeling van eenige dezer gevangenissen, en tot eene bloote opgave der andere. Het kettingkwartier te Batavia behoort tot die inrigtingen, die boven alles dringend verbetering behoeven. Veel te weinig ruimte bevattende voor het groot aantal veroordeelde kettinggangers, heeft dit kettingkwartier bovendien door zijne ongezonde ligging nog het nadeel, dat de gevangenen aldaar in grooten getale aan eene zekere verlamming der onderste ledematen (berri) bezwijken. Vooral was de sterfte groot in het jaar 1859. Ook in de stadsgevangenis kwamen gevallen van verlamming en waterzuchtige aandoening voor. De gevangenis te Meester Cornelis (residentie Batavia) bestaat uit eene rij van vijf kamertjes, gelegen in een hoek van het oude fort, en verkeert in zeer bouwvalligen toestand, daar vele steenen zijn uitgesleten en zelfs de ijzeren spijlen grootendeels vergaan zijn. 'Ten gevolge der vochtigheid zijn ook hier de gevallen van berri-berri niet zeldzaam ; ten einde aan dit gebrek te gernoet te komen, wordt den gevangenen toegestaan zich den geheelen dag buiten de kamertjes te bewegen ; maar daardoor ontstaat het nadeel, dat zij met elkander kunnen spreken en alzoo de instructie hunner zaak dikwerf zeer bemoeijelijken. Bovendien staat de ringmuur te digt op de kamertjes en is er gebrek aan lucht. Te Poerwokarta (adsistent-residentie Krawang) zijn twee gevangenissen : de eene de gewone, die ten aanzien van ruimte en gezondheid te wenschen overlaat; de andere uitsluitend bestemd voor vrouwelijke veroordeelden, waarvan vele hier worden aangetroffen. Deze laatste, zijnde een gebouw van bamboe met atap gedekt, heeft in 1857 verlaten moeten worden en voor afbraak verkocht on vervangen door eene kaneelloods, die, het is onnoodig het te zeggen, in geen enkel opzigt voldoet. Het bouwen van ééne gevangenis, waarvan een gedeelte dan voor vrouwen zou worden afgezonderd, is voorgesteld; dit voorstel is nog in behandeling. Het kettingkwartier (tevens gevangenis) te Soerabaija heeft, om van andere kapitale gebreken niet te gewagen , zelfs geene afzonderlijke inrigting voor gevangen vrouwen en moet dit nu op eene of andere wijze gevonden worden ; alle localen missen behoorlijke ventilatie, afwatering en verlichting, en het geheele gebouw is bovendien zóó door ongedierte verteerd, dat het te regt den naam van verpest verdient, dien de adsistentresident voor de politie er aan geeft. Doch in den treurigsten toestand bevinden zich de gevangenissen op het eiland Madura. Te Bangkallang en Sumanap (residontie Madura) worden ze op kosten van den panembahan onderhouden en zijn slechts ingerigt voor een vijftal personen; maar het gemiddeld o-etal der gevangenen heeft in de laatste vijfjaren 360 voor de gevangenis te Bangkallang en 214 voor die te Sumanap bedragen. Wel is nog te BaDgkallang eene gewezen rijstloods tot opsluiting van gevangenen afgestaan, doch deze kan niet meer dan 60 personen bevatten, zoodat de gevangenis altijd nog aan zes maal meer personen huisvesting moet aanbieden dan ze kan inhouden. In dien toestand bleef voor ieder gevangene niet meer beschikbaar dan eene ruimte van iels meer dan drie kubieke ellen. Nadat in 1859 onder de gevangenen een opstand was uitgebroken, hebben , zoowel om eene herhaling daarvan te voorkomen als ook om redenen aan plaatsgebrek ontleend, de houten britsen moeten weggenomen worden, en zijn de gevangenen sedert dien tijd op den grond gelegerd. In de gevangenissen te Sumanap en Pamakassan is het met veel beter gesteld, doch op laatstgenoemde plaats wordt eene nieuwe gevangenis gebouwd. Deze ophooping van gevangenen op het eiland Madura is echter vooral daaraan toe te schrijven , dat ten gevolge der vestiging van een Europeesch bestuur aldaar bij besluit van 6 Mei 1857, lit. E l (Indisch Staatsblad n°. 44), de regtspolitie zich krachtiger
51
ontwikkelde en een aantal misdrijven aan het licht bragt, welke vroeger verborgen waren gebleven. De inlandsche regtbanken waren niet bij magte het ontzettend toenemend aantal strafzaken af te doen ; hierin is echter reeds verbetering gebragt en zijn thans nieuwe voorstellen daaromtrent in behandeling. Het groote aantal gevangenen op het eiland Madura mag alzoo van voorbijgaanden aard beschouwd worden; niettemin zullen de bestaande gevangenissen niet meer aan de behoefte voldoen. Ook op vele plaatsen buiten Java laten de kettingkwartieren en gevangenissen veel te wenschen over. Het kettingkwartier te Riouw bijv. is bouwvallig, door de slechte inrigting der vloeren niet schoon te houden, en biedt weinig waarborg tegen ontvlugting aan. De gevangenis-hokken binnen het fort Kroonprins aldaar voldoen mede niet; door de ligging is het zeer bezwarend het noodige water tot reiniging van het gebouw en tot gebruik der gevangenen to bekomen. Dit, gevoegd bij gebrek aan ruimte, schijnt oorzaak van de veelvuldige gevallen van verzwakking, waaraan de gevangenen onderhevig zijn. Voor de te Lahat (residentie Palembang) ten dienste van het garnizoen afgestane kettinggangerskwartier bestaat in het geheel geen gebouw. Den nacht brengen zij door in de keuken van het hospitaal. Te Bima (gouvernement Celebes) worden de gevangenis en het zoogenaamde (bamboezen) kettingkwartier, binnen de redoute gelegen, op kosten van de Rijkjes van Bima, Dompo en Sangar vernieuwd en onderhouden. Het is voldoende te zeggen, dat geen der beide gebouwtjes in eenig opzigt voldoet. De kettinggangers, die zich hier ten dienste der openbare werken bevinden , hoewel hun aantal ten hoogste 20 bedraagt, kunnen in het kwartier niet geborgen worden en een groot gedeelte er van moet hier en daar huisvesting vinden. Te Hila (gouvernement Molukko's) bestaat geene eigenlijke gevangenis, ten ware men alzoo zou willen noemen twee van klipsteen opgetrokken hokken, staande onder eene loods, die dient tot weegplaats voor de kruidnagelen. Andere gevangenissen, die niet aan hare bestemming beantwoordden, waren die te Tjiringin (residentie Bantam), te Batavia de stadsgevangenis, die wegens het steeds toenemend getal van gegijzelden, hoofdzakelijk vreemde Oosterlingen, te weinig ruimte heeft, op het eiland Onrust, te Buitenzorg, Salatiga (residentie Samaiang), Grissee (residentie Soerabaija), Ambal (residentie Bagelen) en Magelang (residentie Kadoe) (het gebrek aan ruimte op deze plaats is daaraan toe te schrijven, dat in deze gevangenis krankzinnigen en syphylitische vrouwen worden opgenomen en voor deze laatsten een groot deel der gevangenis in gebruik is); verder te Soerakarta (behalve de gevangenen: 1°. van de politie, 2°. van den Soesoehoenan, 8°. van MANGKOE NEGOEO, worden ook syphylitische vrouwen in de gevangenis opgenomen), te Madioen, Ngawie en Ponogoro (residentie Madioen). Sedert te Poerwodadie, Magettan en Soemeroto (Madioen) politierol gehouden wordt, zijn de vroeger districtsgevangenissen al'daar niet meer in staat aan hare nieuwe bestemming te voldoen. Wat de bezittingen buiten Java aangaat, zoo waren onvoldoende de gevangenis te Fort van der Capellen (Sumatra's Westkust), de beide gevangenissen te Palembang, die te Lahat (residentie Palembang) (welke is afgekeurd), te Muntok (residentie Banka), Montrado (residentie Wester-afdeeling van Borneo). Van de gevangenissen die niet voldeden zijn onderscheidene reeds verbeterd geworden of is verbetering toegestaan of voorgesteld. De vernieuwing of verbetering eener gevangenis heeft echter, nadat reeds geruime tijd aan de behandeling van het daartoe strekkend voorstel is besteed, in de uitvoering nog dikwijls met allerlei bezwaren te kampen; de gevallen zijn niet zeldzaam dat de werkzaamheden vertraagd of gestaakt worden voor andere openbare werken , wier voltooijing noodzakelijker geacht wordt. Voorbeelden van van dien aard hebben zich voorgedaan te Indramaijoe (residentie Cheribon), Berbek (residentie Kedirie) en Telok Betong (residentie Lampongsche districten). De gevangenissen, voor welke de vereischte verbeteringen zijn toegestaan, zijn : het kettingkwartier te Batavia, de bouw van een nieuw etablissement wacht slechts op het ver' krijgen van een geschikt terrein ; de gevangenissen te Meester Cornelis (residentie Batavia), Poerwakaria (adsistent-residentie Krawang), Cheribon, Indramaijoe (residentie Cheribon), Ambarawa (residentie Samarang), Patti (residentie Japara), Modjokorto (residentie Soerabaija), Keboemen (residentie Bagelen), Magelan, Blitar en Berbek (residentie Kederie); ook op het eiland Onrust is een nieuw kettingkwartier en aanbouw. Gedurende het in behandeling zijnde tijdvak is nog toegestaan het bouwen van een steenen gebouw te Fort de Koek (Sumatra's Westkust), van een houten gebouw te Baros
52
(Sumatra's Westkust), waar het vorige is afgebrand. De magtiging van het Gouvernement werd verleend tot het bouwen van gevangenissen te Rau en Singkel (Sumatra's "Westkust); de oprigting van een kettingkwartier te Goenoeng Sitolie (Sumatra's Westkust) bleef in behandeling. Sedert 1859 is eene nieuwe gevangenis in aanbouw te Benkoelen en een voorstel van eene nieuwe gevangenis en een nieuw kettingkwartier te Riouw in behandeling. Ten gevolge van de gedeeltelijke voltooijing van het kettingkwartier te Macassar (Celebes) bestaat er gelegenheid om de gevangenis doelmatiger in te rigten. Eindelijk moeten nog vermeld worden de centrale gevangenis te Saleijer (Celebes), het kettingkwartier te Amboina en de beide gevangenissen te Saparoea (Molukko's) en Ternate. Eenige gevangenissen zijn geheel voltooid; van andere zyn verbeteringen of vergrootingen tot stand gekomen. Zij zijn de navolgende:
1°. Voltooid is in het laatste van het jaar 1861 de nieuwe steenen gevangenis te Koeningan (residentie Cheribon), die volgens opgave overvloedig in de vereischten voorziet en een inlandsch gebouw van hout, bamboe en alang alang vervangt.
2°. In het jaar 1858 is voleindigd de vergrooting van het kettingkwartier te Samarang, hetwelk sedert den naam van kettingkwartier verloren heeft, om dien van gevangenis voor inlanders en daarmede gelijkgestelden aan te nemen. Niettegenstaande het aanzienlijk aantal dwangarbeiders, is de ruimte voldoende en kan deze gevangenis geacht worden aan de vereischten te voldoen.
3°. Ten behoeve van de geniewerken te Willem I is in 1859 de uitbreiding daargesteld van het temporaire kettingkwartier aldaar. Hetzelve bestaat thans uit vijf ruime kazernes en eene groote ziekenzaal, woningen voor het opzigtvoerend personeel enz. enz. Hoewel van tij delijken aard, is de rnimte dezer inrigting allezins voldoende voor eenaantal van 1200 dwangarbeiders, welke aldaar tot de voltooijing der geniewerken te werk zijn gesteld.
4°. Eene geheel nieuwe gevangenis is te Demak (residentie Samarang) gebouwd en deze was bij het einde van 1861 gereed om betrokken te kunnen worden.
5". In 1859 is voltooid de gevangenis te Joana (residentie Japara), die doelmatig ingerigt en zoo goed als nieuw is.
6°. Eveneens is in hetzelfde jaar voltooid de temporaire gevangenis te Sidhoardjoj (residentie Soerabaija), nadat deze afdeeling tot adsistent-residentie verheven was. Het gebouw is luchtig en de ligging zeer gezond, maar de ruimte is niet voldoende; zooveel mogelijk wordt in dit gebrek voorzien door de gevangenen, zoodra de landraad vonnis heeft gewezen, naar Soerabaija op te zenden, alwaar zij dan het arrest in revisie van het Hooggeregtshof afwachten.
7o. Geheel nieuw zijn de tijdelijke bamboezen met atap gedekte gevangenissen te Bondowosso en Sitoebondo (residentie Bezoekie), opgerigt nadat in 1858 de afdeeling Panaroekan (residentie Bezoekie) in tweeën was gesplitst. Deze tijdelijke gebouwen zullen echter door twee steenen gevangenissen worden vervangen, wier voltooijing bij het einde van 1861 niet ver meer verwijderd was.
8°. De gevangenis te Patjitan heeft in 1860 vrij belangrijke verbeteringen en reparatien ondergaan.
9°. In 1857 is te Tjilatjap (residentie Banjoemas) eene hulpgevangenis (kettingkwartier) opgerigt, bestemd voor dwangarbeiders, aldaar te werk gesteld bij het dempen der moerassen en bij de aan te leggen defensiewerken. Het getal dwangarbeiders zal tot 1200 gebragt worden en om dezen te huisvesten is een begin gemaakt met een gebouw, berekend voor een aantal van 800 personen. Hier moet alleen aan een tijdelijk kettingkwartier gedacht worden.
10°. Eene temporaire bamboezen gevangenis werd in 1858 te Telok Betong (residentie Lampongsche districten) opgerigt, die in 1859 vergroot enjbovendien van eene cipierswoning en ziekenkamer voorzien werd. Het bouwen van eene steenen gevangenis is reeds toegestaan, maar uit hoofde van meer spoed vereischende werken zal met dien aanbouw minstens nog twee jaren gewacht moeten worden.
53
11°. Het in 1854 teMuntok (residentie Banka) aangevangen kettingkwartier werd in 1858 voltooid en vervangt een bamboezen met atap bedekt gebouw, dat te voren als zoodanig gebruikt werd. Het nieuwe kettingkwartier voldoet in alle opzigten en kan 200, ja meer dwangarbeiders bevatten, terwijl bovendien de gehuwde bannelingen in eene afzonderlijke zaal gehuisvest worden. Dit gebouw voldoet zeer.
12°. De gevangenis te Pontianak (residentie Wester-afdeeling van Borneo), in 1857 aangevangen, werd in 1861 voltooid, is op groote schaal ingerigt en voorziet meer dan voldoende in de behoefte.
13°. Zoo goed als voltooid is de gevangenis te Sambas (residentie Wester-afdeeling van Borneo), met welker opbouw iu 1858 werd aangevangen, en die dan ook vóór de geheele voltooijing reeds in dienst werd gesteld, zoodat men van de vroegere allerongesehiktste localen geen verder gebruik heeft behoeven te maken.
14°. In 1857 werd te Sintang (residentie Wester-afdeeling van Borneo) eene geheel temporaire gevangenis gebouwd, die niet meer kostte dan f 434. Een geheel nieuwe steenen gevangenis, in 1859 toegestaan, was op het einde van 1861 bijna voltooid en is reeds geheel in gebruik.
15°. Ook is bijna voltooid het geheel nieuwe kettingkwartier te Macassar (Celebes), zoo als wij reeds elders hebben vermeld. ; .
16°. De nieuwe gevangenis te Balangoipa (Celebes) werd in 1816. aangevangen en in datzelfde jaar voltooid. Hoewel opgetrokken van bamboehout en atap, beantwoordt dit gebouw aan het beoogde doel, met uitzondering dat de gelegenheid tot ontvlugting gemakkelijk is en slechts eene verdubbelde waakzaamheid hierin kan voorzien.
17°. Zeer voldoende is de nieuwe steenen gevangenis te Bonthain (Celebes), in 1859 aangevangen en voltooid, welke een klein houten gebouwtje vervangt.
18". Onder de beste inrigtingen van dien aard behoort de in 1861 te Menado voltooide «evancenis. Behalve dat voor eene afzonderlijke ziekenzaal gezorgd is, bestaat er voor den djaksa gelegenheid om zijn kantoor binnen de gevangenis te houden.
19°. Vóór 1858 waren er te Koepang (residentie Timor) slechts twee wachthuizen, waarin alle gevangenen zonder onderscheid werden opgesloten. Na dien tijd is er een kettingkwartfer gekomen, waarvan de staat, inrigting en ruimte aan de behoefte voldoet.
Behalve de kettingkwartieren en eigenlijke gevangenissen vindt men nog op Java de regentschaps- en districtsgevangenissen ; beide dienen : 1°. voor preventief gevangenen in de exceptionele gevallen, dat deze, zonder schriftelijk bevel van den resident of namens dezen van den adsistent-resident, in hechtenis kunnen worden genomen; 2». voor doortrekkende gevangenen; en 3°., doch dit geldt alleen van de regentschapsgevangenissen, voor de opsluiting van hen, die krachtens de bevoegdheid bij art. 83 van het Reglement op de Regterlijke Organisatie enz. aan de regentschapsgeregten toegekend, door dat geregt veroordeeld zijn tot eene gevangenisstraf van één tot zes dagen. Niet in alle rapporten van de hoofden van gewestelijk bestuur en dan nog slechts ter loops, is van deze gevangenissen en van haren toestand gewag gemaakt ; eene volledige behandeling mag men derhalve niet verwachten. Deze gevangenissen zijn in den regel van bamboes en atap te zamen gesteld en zijn dikwijls niet anders dan kleine huisjes, veelal op het erf van den wedono staande, en tot ontvlugting ruimschoots gelegenheid aanbiedende. In eenige gevallen heeft de Regering hare hulp verleend tot het oprigten en onder-^ houden van deze gevangenissen, hetgeen overigens in heeredienst geschiedt. Zoo zijn* bijv. de gebouwtjes op de hoofdplaatsen der districten van de adsïstent-residentie Patjitan van landswege opgerigt, terwijl dezelfde soort van gevangenissen in de residentie Soerabaija in heeredienst wordt onderhouden. Voor zoover ik heb kunnen nagaan, bevinden zich in het algemeen de distrïctsgevangenissen in een onvoldoenden toestand ; zeker hebben de doortrekkende gevangenen hiervan het minst te lijden, doch dit is niet het geval met hen, die preventief worden gevangen gehouden, en die, in weerwil der wettelijke bepalingen, dikwijls geruimen tijd aldaar worden aangehouden. Ook in een ander opzigt verkeeren bedoelde gevangenen in een ongunstigen toestand. 14
54
In de bezittingen buiten Java op plaatsen, waar aan de bevolking het zelfbestuur is overgelaten, komen vele kleine gevangenissen voor, in bestemmingen inrigting veel met de districtsgevangenissen overeenkomende. Het schijnt, dat deze gebouwtjes zich op sommige plaatsen in goeden toestand bevinden, hetgeen dan moet worden toegeschreven aan de krachtdadiger hulp der Regering. Zoo is bijv. het oprigten van steenen gevangenkamers op de hoofdplaatsen der zes afdeelingen der Lampongsche districten toegestaan. En hiermede meen ik te mogen afstappen van de behandeling der gebouwen die als gevangenissen zijn gebezigd geworden, om tot de gevangenen zelven over te gaan. Ten aanzien van het aantal gevangenen heb ik de eer te verwijzen naar de statistieke tabellen B en C, die jaarlijks door mij aan de Regering worden aangeboden. (1) In de administratie en het toezigt der gevangenissen is sedert 1857 luttel verandering gekomen. Bij besluit dd. 27 Mei 1860, n°. 15 {Indisch Staatsblad n°. 48), is het personeel vastgesteld voor het toezigt der gevangenissen in de Preanger regentschappen, en zijne bezoldiging geregeld. Het tractement der cipiers bij elke der vijf gevangenissen is tot f 10 's maands verhoogd; terwijl aan elke eenige kadjenemans zijn toegevoegd, op eene vaste bezoldiging van f 5 's maands. Vóór dien tijd geschiedde de bewaking, behalve door de cipiers, door landbouwers, onder de benaming van onbezoldigde politiedienaars. Nog is bij besluit dd. 14 April 1858, n°. 24, toegestaan om een cipier en 5 mandoors tegen eene vaste bezoldiging bij de gevangenis te Bangkallang (residentie Madura) in dienst te stellen. Hoezeer de orde en tucht over het algemeen goed waren , zoo is dit toch niet steeds het geval geweest te Bangkallang (residentie Madura), waar in 1859 een opstand onder de gevangenen uitbrak. Een complot van ter dood veroordeelden had de houten der britsen losgemaakt en zich daarmede gewapend. Op een zeker oogenblik, dat de deur der gevangenis geopend werd, wisten zij de wacht te overrompelen en zich van de wapens meester te maken. De wachthebbende barrissan had den tijd niet de geweren op te vatten. Nadat eenigen der barrissans gewapend waren toegesneld en een der gevangenen was dood gescholen , hebben de anderen zich overgegeven en is sinds dien tijd ds rust niet meer verstoord geworden. Reeds is vermeld dat de gevangenen sedert dien tijd zonder britsen zijn. Ook in de gevangenis te Soerakarta wist een aantal van 76 gevangenen hunne bewakers^te overmannen en te ontsnappen ; successivelijk zijn 43 van hen weer gevat. De gevangenis te Riouw is eveneens het tooneel geweest van de dolzinnigste pogingen van ontvlugting en zelfmoord , en eindelijk zijn te Macassar een paar gevangenen, die ontvlugten wilden en zich tegen de politie verzetten , ernstig gewond geraakt. Een algemeen reglement van orde en tucht bestaat niet, en alles wat daarop betrekking heeft is aan bet inzigt der hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur overgelaten. Behalve rottingslagen en blok-arrest, straffen bij art. 28 van de Bepalingen ter voorziening van eenige onderwerpen van Strafwetgeving, die eene dadelijke voorziening vereischen, vastgesteld, wordt het verbreken der orde ook nog wel op andere wijzen gestraft, als door eenzame opsluiting bijv. te Batavia en Muntok (Banka) en het opleggen van den zwaarsten arb»id. De resident van Banka betoogt overtuigend de dringende behoefte aan eene wettelijke regeling der aan de gevangenen op te leggen disciplinaire straffen. Als bijzonderheid teeken ik aan, dat in de gevangenissen in de Preanger regentschappen een door het hoofd van gewestelijk bestuur opgemaakt reglement van orde en tucht, in 13 artikels vervat, is opgehangen. Bijzonder gunstig luiden de berigten omtrent de voeding, waarvan de levering, waar zulks kan geschieden, wordt uitbesteed ; doch de hoeveelheid, die ruim voldoende is voor den inlander, schijnt niet altijd den Chinees, die krachtiger voeding behoeft, te verzadigen ; hierin wordt echter op de menigte gevangenen zonder bezwaar voorzien. Minder gunstig gedurende dit tijdvak zijn de berigten omtrent de voeding te Benkoelen. Vóór 1°. January 1862 (sedert wanneer de voeding even als elders wordt uitbesteed) ontvingen de gevangenen daags IV2 pond rijst in natura, l/io pond zout en 5 centen voor visch, siri en tabak, maar eene plaats, waar zij hun eten konden bereiden, was hun niet aangewezen, evenmin als hun cje middelen verstrekt werden om hetzelve' te koken. De gevolgen van deze wijze van voeding bleven niet achterwege en in medio 1861 liet de gezondheidstoestand van de gevangenen dan ook zeer veel te wenschen over.
(1) De totalen dezer staten, voor zooveel de jaren 1858 —1861 betreft, zijn overgenomen in bijlagen lit. 02 en 3 van het regeringsverslag over 1859 en in bijlagen lit. J 2 en 3 van het tegenwoordig regeringsverslag.
55
Do voeding der districtsgevangenen, die door het districtshoofd worden aangehouden, geschiedde ten laste der bevolking ; doch oene belangrijke bepaling is hieromtrent vastgesteld bij besluit dd. 7 September 1860, n°. 45 [Indisch Staatsblad n°. 84), houdende » dat in de voeding dier gevangenen zal worden voorzien ten koste van den lande." Alleen aan veroordeelden tot dwangarbeid in of buiten den ketting wordt kleeding verstrekt. Het verdient opmerking dat, terwijl overal elders op Java in deze behoefte door tusschenkomst der directie der producten en civile magazijnen voorzien wordt, te Samarang de levering van die kleedingstukken wordt uitbesteed. Alleen op plaatsen, waar de veroordeelden tot zwaren arbeid gebezigd worden, zoo als te Willem I (residentie Samarang) en Tjilatjap (residentie Banjoemas) aan de militaire werken, te Pengaron (Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo) aan de mijnen, en te Benkoelen, wordt eene viermaandelijksche in plaats van eene half jarige vernieuwing wenschelijk geacht. Behalve de gewone verstrekking wordt dan ook aan de dwangarbeiders te Pengaron (Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo) nog eene korte broek voor den arbeid in de mijnen te goed gedaan. Wat de andere gevangenen betreft, zoo voorzien zij zelven of hunne bloedverwanten in eene behoorlijke kleeding; alleen in geval van hooge noodzakelijkheid kunnen de plaatselijke autoriteiten op en buiten Java ook aan die gevangenen kleedingstukken verstrekken. De resident van ïagal acht het doeltreffend ook aan hen, die bij politiemaatregel tot dwangarbeid veroordeeld zijn, kleeding te verstrekken ; te Batavia worden die veroordeelden wel van 's lands wege gekleed. In de ligging der gevangenen heerscht nog dezelfde onregelmatigheid ; op eenige plaatsen worden behalve de britsen ook hoofdkussens en ligmatjes van landswege verstrekt; op andere slechts een van beide dezer voorwerpen, en weder op andere heeft geene verstrekking plaats, zoo als bijv. te Eiouw en te Muntok; op laatstgenoemde plaats worden de ligmatjes betaald uit het geld, dat de dwangarbeiders in hun vrijen tijd verdienen met het vervaardigen van atap-, rottanwerk enz. Op eenige plaatsen was de gezondheidstoestand der gevangenen minder gunstig, hetzij ten gevolge der ongezonde ligging der gevangenissen, hare overbevolking of minder doelmatige inrigting (de gevangenissen , welke dit nadeel hadden zijn reeds bovenvermeld), of wel ten gevolge van bijzonder zwaren arbeid der veroordeelden. Over het algemeen echter was de gezondheidstoestand gunstig te noemen. Te Bangkallang (residentie Madura), waar in de gevangen-localen, telkens wanneer de gevangenen buiten worden gelaten, de atmospheer door het branden van stroo gereinigd moest worden, bedroeg de sterfte in 1859 30 op een gemiddeld getal van 326 daags, en in 1861 29 op een getal van 372 gevangenen; echter schijnt het verblijf in die gevangenis zeer nadeelig op de gevangenen terug te werken, indien de opmerking juist is, dat velen dier gevangenen, kort nadat zij op de hun aangewezen strafplaatsen aangekomen zijn, zelfs bij het verrigten van een uiterst geringen arbeid, bezwijken.
Eene kwaal waaraan de gevangenen vrij algemeen lijden is huidziekte. Zeker is het dat overbevolking in de gevangenissen en het gebrek aan de gelegenheid om zich dikwijls en goed te reinigen hierop ongunstig werken; doch men mag niet over het hoofd zien, dat de kwaal zelve in de onreinheid van den inlander haren oorsprong heeft. Het inrigten van afzonderlijke ziekenzalen zal een krachtig middel zijn om dit kwaad to onderdrukken; de behoefte daaraan wordt dan ook overal gevoeld waar dezelve niet aanwezig zijn ; waar nieuwe gevangenissen gebouwd worden is op deze aangelegenheid gelet. In de wijze, waarop de geneeskundigo behandeling geregeld is, is geene verandering gekomen. Te Pamakassan (residentie Madura), waar vele ziektegevallen zich hebben voorgedaan, deed zich het gemis aan geneeskundige behandeling sterk gevoelen, daar slechts in enkele gevallen een geneesheer aldaar ter plaatse tegenwoordig was. De verzending der gevangenen overzee heeft plaats zonder eenig geleide met de stoombooten van den ondernemer COKES DE VRIES , en zonder dat de behoefte aan een geleide zich ooit heeft doen gevoelen ; over land worden zij getransporteerd door heeredienstpligtigen, politiedienaren, pradjoerits of djaijang sekars. In 1860 is in eenige residentien van Midden-Java eene regeling tot stand gekomen, ten gevolge van welke de op te zenden veroordeelden op bepaalde dagen om de noord of om de zuid verzonden worden. De arbeid dien de kettinggangers verrigten drukt ongelijk zwaar; tot de eerste en zwaarste soort behoort de mijnarbeid te Pengaron (Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo), het dempen dor moerassen te Tjilatjap (Bandjoemas); vervolgens komt in aanmerking
56
het arbeiden aan vestingwerken, bet uitdiepen van riolen en de diensten verngt bij de hospitalen, waarvoor moeijelijk vrije lieden te verkrijgen zijn; terwijl eindelijk een aantal dwangarbeiders zich belast ziet met het schoonhouden der erven van gouvernementsgebouwen. Dezen genieten eene zekere mate van vrijheid en hun arbeid bestaa inderdaad slechts in eene bedrijvige ledigheid, meer geschikt om de ™™fM™™n^V" *™ aan werkzaamheid te gewennen. Het is dan ook met te verwonderen, dat, met het oog hierop, sommige residenten 3 tot 7 dwangarbeiders gelijkstellen met éénen vrijen arbeider Vrouwelijke veroordeelden worden meestal naar Krawnng of Soekaradja (Banjoewangie) gezonden en op deze plaats bij de cochenille-cultuur, op gene bij dekaneelcultuur te werk gesteld. De arbeid echter dien zij verrigtenis zeer gering. Eij de pohtierol veroordeelde vrouwen tot arbeid aan de openbare werken worden mede bezig gehouden met bet aanvegen der gouvernementsgebouwen en erven. Te Soerabaija wordt het voedsel der gevangenen door gevangen vrouwen bereid. Eene geheel afzonderlijke soort jan dwangarbeid wordt verrigt door de dwangarbeiders, wien Soekaradja (Banjoewangie) als sterfplaats is aangewezen; zij werken öf in de nopaltuinen of aan de sawa's. De cochenille wordt door de Nederlandsche Handelmaatschappij naar Nederland verzonden en de rijst ten voordeele van het Gouvernement verkocht. Men vindt daar alleen dwangarbeiders buiten den ketting, hetgeen zich laat verklaren uit de omstandigheid, dat Soekaradja (Banjoewangie) behoort heeft onder de « g i n g e n bekend onder den naam van werkplaatsen, waarheen oorspronkelijk de veroordeelden tot • dwan-arbeid buiten den ketting werden verzonden om uitsluitend tot den landbouw te worden gebruikt. De veroordeelden tot dwangarbeid in den ketting werden toen in luchtplaatsen vereenigd en bij de openbare werken gebruikt. Het valt niet te ontkennen dat, indien vroeger de feitelijke toestand in overeenstemming is geweest met het bepaalde bij Indisch Staatsblad 1828, n M 6 , het gevangeniswezeneene groote schrede achterwaarts is gegaan, nu het onderscheid tusschen veroordeelden in of buiten den ketting weinig of niet in het oog wordt gehouden. < Op vele plaatsen, vooral buiten Java, wordt den dwangarbeiders vergund m hunne vrije uren ten ei-en voordeele eenigen arbeid te verrigten; zelfs wordt te Ternate aan oppassende dwangarbeiders vrijgelaten, zich, uit het kwartier te verwijderen om zich bij de ingezeten te verhuren. . De -evan-enen (in tegenoverstelling van de tot dwangarbeid veroordeelden) verrigten seenen arbeid; alleen te Banda houden zij zich bezig met het stampen van cement. De resident van Madura acht het wenschelijk ook de gevangenen eenigen arbeid te doen verrigten, maar tegen loon, omdat anders volgens zijn oordeel de gevangenisstraf m dwangarbeid zon ontaarden.
H O O F D S T U K III.
Slechts van hetgeen het gevangeniswezen aan voeding, verlichting, kleeding, transport, verpleging enz. enz. gekost heeft, kunnen cijfers worden medegedeeld, en dan nog maar alleen van de jaren 1857 tot en met 1860. Deze cijfers zijn getrokken uit vier volgens de algemeene boeken opgemaakte staten, afkomstig van de directie vanfinantien, en welke cijfers alzoo geheel juist moeten worden
5°Een"dergehjke staat van het jaar 1861 kan nog niet worden opgemaakt, daar de daartoe benoodigde stukken nog bij de Algemeene Bekenkamer in behandeling en niet beschikbaar.
^üTuitgaven ton behoeve van het gevangeniswezen gedaan, die op de bedoelde staten niet voorgekomen, zijn:
1". die voor het onderhoud, de reparatien en den aanbouw der gevangen-gebouwen;
2°. die voor de administratie en het toezigt, waartoe behooren de bezoldigingen van cipiers, oppassers, mandoors enz. enz.;
3». die voor de voeding van die dwangarbeiders, die aan het marine- of militair depar
tement zijn afgestaan ;
4«. die van het transport der veroordeelden over land en hunne voeding in de zoogenaamde districtsgevangenissen.
57
De kosten ten behoeve der gebouwen of voor hot daarstoUen van nieuwe gebouwen besteed komen ten laste van de fondsen van het bouwdepartement, doch zijn zoodanig met de uitgaven van andere bouwwerken vermengd, dat zij zeer moeijelijk uit de verschillende rekeningen zijn na te gaan, en ik mij alzoo gedwongen zie mij van de mededeeling van cijfers te onthouden. Wat de kosten van administratie en toezigt betreft, de verschillende opgaven zijn niet volledig genoeg om met juistheid de som daaraan besteed te kunnen bepalen. De uitgaven voor de voeding van de aan de Departementen van Oorlog en Marine afgestane dwangarbeiders komen ten laste der begrootingen van die departementen en kunnen evenmin worden opgegeven.
Het bedrag der uitgaven aan voeding, verlichting, kleeding, transport, verpleging enz., was in het jaar:
1857 f 587323,02
1858 721093.265
!859 738 657,335
I860 827 697,26
Worden echter hierbij in rekening gebragt de uitgaven hierboven sub n<>. 1, 2 en 3 vermeld, dan behooren die eindcijfers ten minste met een derde verhoogd te worden, om een cijfer te bekomen dat der waarheid eenigzins nabij kan zijn. Ik heb het niet van belang ontbloot geacht om de verschillende opgaven, voorkomende op don staat van het jaar 1860, op eenen nieuwen staat regelmatiger te rangschikken, waaruit blijken kan, wat in dat jaar voor elk gewest aan de hierboven vermelde artikelen is besteed. De uitgaven voor het gevangeniswezen zijn niet gering, en de stelling is niet gewaagd, dat een meer aan het doel der straffen beantwoordend stelsel zou kunnen aangenomen worden, zonder de uitgaven merkehjk op te voeren.
De Procureur-Generaal hij het Hooggeregtshof van Nederlandsch Indie,
(get.) W. RAPPAKD.
I
,'
fr
!> «U i-s
»H < H O H
Q a
5 S5 •sa | | es iS S en
M=5
'O ^
M
>•
OD .9 o O >
53
00 CO_ ««£ Cd -CH CO
00 CN i a
<M co oo T-T o O
»a
o "
co
co i a o T-H O CR
o
i a i a
>a
co O CO
o 00 co o
o I> i a CO i a oo (M
CC t > •tff o CM co
cc o zc
o co o CO CO
O0 o
CO i a 01
o CN -*" O
© CO
H * i *
o o» o i-H - H CM
CO
i a C5
co o
CO
C3
O CO o i r ? 00 l O
o oo CO ^ f
o <_' • * T—t
r M 00 oo -** CM
l O r M
0 » r~
o -^ O CS i a " CM" 0 0 CM
• H 00 l O CO
o o
C i
i a 0-1
i a C'
r M i a
i a f »
r H CO |-~ CO
CO O >-l ' N
oo
CO 00 r
(N (N
CO i a
o o o CO i a t » c (M (M
00 O
LO i o O0 O ^H • * i > oq_ ^H t ~ T-T ( N rH
CO 00 i a co t~ i a (N
C CO o »
o o o o eo
(N
a _ » Ö -O ID »-H 0 l CX) • i-i tn cc J
ia a +3 JS
- H co ~ co oo i-H t »
CM
i a (N _ CD ~ O
oo of t i a
o i a
O
O O c' 0 0 <M
(M C co
t > UO ~* co" co co co i a
i a o
00 oo
c o CM (N (N CO CO
CO CO CO
o o_ i a o _ iaoo s
co 00
CO co co CM a» co CCI
CO
0 0 T—i
O J
oo
CO o
co
• > * -*
CO
co
• c
i a
( N
t ~
CO
0 0 co
o co CM ua co i a T—1
1—1 co co -* 0 0
CO CM
i a 0 0 o CO »-H
i a
co O 0
oo •* 0 0
0 0
c» i a
CD o CM
CO CM
CO t>
• * o CM
CO
o CO
CO
CO
1—t
• *
oo
t >
CM co
o
-*
o 1-t
t
1 ^
t " 00
CD 00 00 CM
CO o
CM i a
- H co CM
_^
CC « n 31 'A > 53 'R W
a « d PQ
M s» ca M
O i EU
C 0)
P4
O 03
S S
b 01 -CC Ü
cd 0 0
H
Ö r ^ CB PH
C3
CC rrt cc
(Tf
P H
i-c
bn n al -o a o 2H
:ccs a j 4 5 <fl (B O CC
« j u s 1 3 g
co CJ FH
93 PM
o &0
- ^ -cc; -D O
o
cS t y h <-\> w - . , • K fLi W W M M P
C3
C3 S o cc
1 3 C3 S PH : ^
59
l - t
T M
I >
t »
l O
co
CO <N co co SM en
CO T - * co CO K3 CM i - H
r ^ CO m o SM CO
CO OS l O CO CO CO
I > CO
, o o co co
? — <
en T - t CO CO CM -* • *
-# 00 co co t~ co CO
SM co t ^ co co CM *-H
C» CM >* co o co
co co CO ** oo • *
00 co • * .
co CM
O © CD '—' CO **
CD CM t>T en co l > CM 00
00
o oo i r a
co oo •* i—<
o o SM i—1
CO t-l
ira
1—1 co CD t CO
l > l > CM 00 CO
o ( N m l O
o CD CM CM ^
co oo 00 1-1
co o
l O l >
co CM of Cn O CM
O
CD O -tfl CD
OS •* • *
CM
^H oo i—i
CO I N t » ^ t05 »O
O l O CM CO
m
• * co co . -tf
CM CS O) t—1 CM
O CM O O 05
o o
• *
i r a
o o 0 0
• *
o uO CO o I - I
OS CO o CM i - H
ira co" CM 0 0
ira t-o" CO
• *
• * ira C i CM
Cn CO
o o CO ^H
CD CO Cn
CD
CO CD O co
co o I—< CO
co 00 o CM
O o CM"
co t> CD CM oo co co
1
&H 1
CO CO co" co CO Cn
o C i
* • co C i
0 0 o
ira
CM
en
co
C i CO
i r a 00 (M
O t »
i r a o co
co •«*< o *—< ^
C i co o co CO r-t
i r a t » CM CO t » i-H
CO T-H 00 • *
CM
O O c~ SM ^
en o
O ira o co
CM CD Ö" 0 0 CM
O
C© CM
C O
oo o" i-H en t> CM
ira oo i> CO en
3 tf
CO CM CO CO t ^ CD
i r a
t O co CD en !>•
co CM co co -4" o CM en CM CO en i-i
en co r~ ira
co l > ira CD T—I
CO
co ira
CD ira co i> O
O en CM
CO
i r a
• * CM O t >
CM O t 1 ^ CO •*
en •«X CM TH C.-i
»-4 CO CD co • * ^
C3 a 3 CO —"" SO s c3 T3 03 PH
a ta o o M c o *r
s o
S 03
60
O
W
O co a H O pq a 03 >
6 0 C
, Q fi o 03 PH
,~5 03 PQ
ts s
W
o pq
bo
o F3
O O
•n 'B S!
5 0
O O
ira en of co o cn
CD
CM
O
O -o a -4
03 T3 a 03 M
03
r® M
O a
ÉÉ
Z I T T I N G 1863 — 1864. (CXXII.)
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen over 1861.
BIJLAGE I, n°. 1, VAN HET VERSLAG.
N°. i l .
AANTOÖNING
VAN HET AANTAL
EUROPESCHE GEVANGENEN EN GEGIJZELDEN
EN INLANDSCHE MILITAIRE GEVANGENEN
IN
•iBüUbiesen \m\\ !)
GEDURENDE DE JAREN 1859, I860 EN 1861.
16
62
LANDAAED
DEK
GEVANGENEN.
PERSONEN DIE TOT TUCHTHUIS-, KRUIWAGEN-, GEVANGENISSTRAF EN DETENTIE ZIJN VEROORDEELD.
Aanwezig op 1 January 1859.
Tuchthuis en kruiwagen.
JAVA EN MADURA.
Civ. pers., Europeanen en daarmede gelijk gestelden . . . .
Militairen, Europeanen
» Inlanders .
d 3 o
Gevangenis en detentie.
a a n 03
BUITENBEZITTIN GEN.
Civ. pers., Europeanen en daarmede gelijk gestelden . . . .
Militairen, Europeanen
» Inlanders .
22
32
22
s o u >
Aanwezig op 31 December 1859.
Tuchthuis en kruiwagen.
CU a a a
77
34
213
55
is P o u >
Gevangenis en detentie.
19
56
20
303
(1) 380
1
2
15
96
33
254
68
P o u >
Aanwezig op 31 December 1860.
Tuchthuis en kruiwagen.
a o a C3
S3 o s o u >
23
68
26
Gevangenis en detentie.
o a o
Aanwezig op 31 December 1861.
Tuchthuis en kruiwagen.
356
(2) 452
18
(1) 22
2
1
13
16
117
P o >
29
198
76
304
17
38
21
Gevangei en detentie
76
14
194
99
(3) 421
PREVI
-anwez
Jan. li
13
12
7
310 (5
(6) 23
2
10
12
(7) 17
(4) 386
1
18
19
(8) 24
san
n-oC
tl©
63
PREVENTIVE GEVANGEXEN WIEE ZAAK NOG IN ONDERZOEK WAS.
1 °P Jan. 1859,
Aanwezig. op 31 Dec. 1859.
>
Aanwezig op 31Dee.l8G0,
Aanwezig op 31 Dec. 1861
[s 3
10 (5) 32
9
40
11
60
4
37
23
8
42
41
3 O
AANTAL PERSONEN DIE ZICH IN CIVILE GIJZELING HEBBEN BETONDEN.
Gedurende
1859.
sa o CS s o t .
65
13
93
21
1
12
10
Gedurende
1860.
• 24
Gedurende
1861.
cS
AANMERKINGEN.
(1) Het verschil dezer cijfers met die op den betrokken staat van het jaar 1858 (zie het verslag over 1859, bijlage G, n°. 1) is toe te schrijven aan mindere juistheid dezer laatsten.
(2) Terwijl het getal der in 1859 bijgekomen veroordeelden beliep 445 , verminderde daarentegen liet. cijfer, wegens overlijden, met 11 en wegens expiratie van straftijd, desertie of andere oorzaken met 862 p<rsonen.
(3) In I860 waren de bovenbedoelde cijfers 416 tegen 11 en 436.
(4) Alsvoren in 1861, 293 tegen 10 en 318.
(5) De betrekkelijke opgaaf in het verslag over 1858 (bijlage G, n°. 1) is blijkbaar aan eene vergissing toe te schrijven.
(6) Van de mutatien op de buitenbezittingen is over 1859 geen voldoende opgaaf ontvangen.
(7) In 1860 beliep de vermeerdering 26, tegen eene vermindering van 32 personen.
(8) Alsvoren in 1861, 35 tegen 28, van welke laatste 1 wegens overlijden.
*
ï
é
F I T T I N G 1863 — 1864. (CXXIL).
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen over 1861.
BIJLAGE I, n». 2, VAN HET VERSLAG.
N°. 12.
MNTÖÖNING
y AN HET AANTAL
DWANGARBEIDERS IN EN BUITEN DEN KETTINti
is
iieiB&fttecen UIBBI*
GEDURENDE DE JAREN 1859, 1860 M 1861.
';•
6ü
LANDAARD DER GEVANGENEN.
JAVA EN MADUEA,
Inlanders
Vreemde oosterlingen
BUITENBEZITTINGEN.
Inlanders
Vreemde oosterlingen
AANWEZIG OP 1 JANUAKIJ 1 8 5 9 . AANWEZIG OP 31 DECEMBER 1859U.NWEZ
V E R O O R D E E L D E
buiten
den ketting
Mannen.
706
21
727
Mannen.
2677
160
Vrouwen.
233
14
buiten
den ketting.
Mannen.
741
20
3084
(1) 3811
1914
34
1948
1344
33
66
1443
(1) 3391
761
Mannen.
2516
150
Vrouwe«
2916
(2) 3677
2081
43
2124
1406
37
1521
(5) 3645
240
10
78
559
E
vet
40
10
78
UîTWEZIG OP 3 1 DECEMBER 1860.
67 '
AANWEZIG OP 3 1 DECEMBER 1 8 6 1 .
0 T D W A N G A R B E I D ,
in buiten
den ketting-.
«Tannen.
880
17
897
2270
56
2326
Mannen.
2921
170
"Vrouwen.
248
13
3552
(3) 4249
1472
48
96
1
1617
(6) 3913
in buiten
den ketting.
Mannen.
845
20
865
2281
54
2335
Mannen.
2452
156
! Vrouwen.
248
11
2867
(4) 3732
1332
48
97
2
1479
1
(7) 3814
AANMERKINGEN.
Onder de in dezen staat opgegeven cijfers zijn ook begrepen de militaire veroordeelen, waarvan vroeger afzonderlijk opgave werd gedaan. Ten aanzien dier veroordeelden wordt thans bovendien opgemerkt, dat daardoor niet uitsluitend militairen moeten verslaan worden , maar in 't algemeen die dwangarbeiders welke aan het militair departement waren afgestaan, waardoor het zich ook iaat verklaren dat op den staat van 1858 (zie hot verslag over 1859 , bijlage G, n°. 2), een vreemde Oosterling als militair veroordeelde voorkomt.
(1) Ten aanzien dezer cijfers geldt dezelfde opmerking als die welke onder (1) voorkomt op den voorgaanden staat.
(2) Terwijl het getal der in 1859 bijgekomen veroordeelden beliep 3044, verminderde daarentegen het cijler wegens overlijden met 370 en wegens expiratie van straftijd, desertie of andere oorzaken , met 2808 personen.
(3) In 1860 waren de bovenbedoelde cijfers 3912 tegen 452 en 2888.
(4) Als voren in 1861: 4797 tegen 426 en 4888.
(5) » » 1859: 970 ., 130 » 586.
(6) » » 1860: 1002 » 179 .. 525.
(7) i, ., 1861: 1066 ,, 313 >, 882.
f
I
Z I T T I N G 1863 — 1864. (CXXH.)
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen over 1861.
BIJLAGE I, n°. 3, VAN HET VERSLAG.
N°. 13.
AANTOONING
VAN HET AANTAL
INLANDERS EM VREEMDE OOSTERLINGEN, OP DE POLITIEROL MET GEVANGENIS,
BLOKARREST EN TENARBEIDSTELLING AAN DE PUBLIEKE WERKEN
GESTRAFT, ALSMEDE VAN DE PREVENTIEF GEVANGENEN
EN CIVIEL GEGIJZELDEN
IX
DiBiRb&tetöGH) tmt\
GEDIRENDE DE JAREN 1850, 1860 EN 4861.
18
70
>..
LANDAARD DER GEVANGENEN.
PERSONEN OP DE POLITIEROL MET GEVANGENIS, BLOK, ARREST ES TEN-ARBEID-STELLING AAN DE PUBLIEKE WERKEN GESTRAFT.
Aanwezig op Jan. 1859.
a co
O
Aanwezig op 31 Dec. 1859.
a a £
Aanwezig op 31 Dec. 1860.
a a m Ö O u >
Aanwezig op 31 Dec. 1861
i.anwezi
, o p Jan. 18
PR EVE
JAVA EK MADURA.
Inlanders.
"Vreemde oosterlingen
2238
162
272 1647
11
2683
BUITENBEZITTINGEN.
Inlanders.
Vreemde oosterlingen
77
365
16
2041 298
84 12
(1) 2105
251
21
10 216
48
(2) 2435
2321
90
43'lHO
60
(3) 2862 1346
16
(4) 282 (5) 280
223
29
12
(6) 264
253
14
(7) 300
95
H
120
Elf
Gl
71
PKEVEXTIVE GEVANGENEN WIER ZAAK NOG IN ONDERZOEK WAS.
aanwezig
Jan. 1859.
Aanwezig op 31 Dec. 1859.
43'U40
CO
142
Aanwezig op 31 Dec. 1860,
S a a a
913
40
66
1346
95
14
10
1021
913
68
Aanwezig op 31 Dec. 1861
101 1330
74
1089
101
16
120 122
138
18
AANTAL PERSONEN SICH IN CIVILE GIJZELING HEBBEN BEVONDEN.
Gedurende
1859.
a a c3
153
1561
113
102
n
s o
Gedurende
1860.
223
163
107
47
158
13
115
102
10
230
20
49
Gedurende
1861.
364
124
68
559
60
35
10
AANMERKINGEN.
53
(1) Terwijl het getal der in 1859 bijgekomen veroordeelden beliep 50 205 , verminderde daarentegen het cijfer, wegens overlijden , met 96 en wegens expiratie van straftijd, desertie ol' andere oorzaken met 50 687.
(2) In 1860 waren de bovenbedoelde cijfers 53 978 tegen 106 en 53 542.
(3) Alsvoren in 1861: 62 754 tegen 166 en 62 161.
(4) Het verschil van dit cijfer met dat in den betrokken staat over 1858 (zie verslag over 1859, bijlage G, n°. 3) is het gevolg eener meer naauwkeurige opgaaf.
(5) In 1859 beliep de vermeerdering 5796, tegen eene vermindering met 5798 veroordeelden, onder welke laatsten 12 wegens overlijden.
(6) In 1860 waren deze cijfers respectivelijk 7827, 7843 en 49.
(7) Alsvoren in 1861: 8591, 8555 en 3.
*
Z I T T I N G 1863 — 1864. (CXXII.)
Verslag van het helieer en den staat der Oost-Indische bezittingen over 1861.
BIJLAGE I, VAN HET VERSLAG. (*)
N°. 14.
I.
AANTOONING van de Ontvangsten en Uitgaven der Indische
administratie in Indie, over 1860.
ONTVANGSTEN.
Verpachtingen.
Hoofdgeld der Chinezen, Maleijers en Parnakans .
Slagten van rundvee, buffels, schapen en geiten .
Slagten van varkens , • . . . ' .
Vischmarkten en vischpachten
Visscherijen en het regt om vischnetten te stellen .
Arak en andere sterke dranken
Verkoop van saguweer
Inlandsche tabak
Inlandsche neringen en bedrijven
Waijangs
Tolbruggen, sluisgelden, veren en overtoomen . .
Diverse kleine middelen
Diverse kleine eilanden
Vogelnestklippen
20 900,00
597 515,00
217 622,00
250 330,00
210 004,00
317 228,00
10 580,00
91 320,00
114 480,00
71 004,00
143 647,00
10 200,00
33 504,00
Transporteren f 2 088 334,00
(*) Bijlage K is, ter inzage van de leden der Kamer, ter griffie nedergelegd.
73
ONTVANGSTEN.
O M S C H R I J V I N G .
Per transport
Kleine lombard
Amfioenpacht en verkoop van amfioen
Licentien op de pho- en topho- spelen
Nipa-hout en kreupelbosschen
Belastingen en inkomsten van onderscheiden aard.
Inkomende en uitgaande regten, entrepôt en waaggelden
5 per cent additioneel regt
Consumtieregt
Belasting op den verkoop van tabak
Haven-, ankerage- en loodsgelden
Klein-zege!regt
Collatérale successien onder Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen
Collatérale successien onder vreemde Oosterlingen . .
Belasting op de overschrijving van vaste goederen ('s beeren geregtigheid) .
Belasting op het goud
5 percent op de particuliere bazaars
Tolpoorten en tollen
IJkgelden
Belasting op de paarden en rijtuigen
Eecognitien of tributen van inlandsche vorsten en andere Oosterlingen .
Venduregten
Belasting op het djati- en ijzerhout
s Transporteren
Bedrag.
f 2 088 334,00
- 377 689,00
11 330 517,00
399 958,00
29 340,00
f 9 137 402,00
432 121,00
107 645,00
9 222,00
192 396,00
511 028,00
74 440,00
26 023,00
450 456,00
5 752,00
10 047,00
750,00
201 965,00
53 703,00
541 558,00
TOTAAL.
f 14 225 838,00
f 11 754 508,00 f 14 225 838,00
19
Hoofdstuk.
ni.
IV.
.74
ONTVANGSTEN.
O M S C H R I J V I N G . Bedrag.
Per transport
Inkomsten van 's lands drukkerij
Brievenposterij . . . . . . .
Paardenposterij
Verponding
Huistax '•
Verhuring van vogelnestklippen .
Inkomsten van de télégraphie . .
Landelijke inkomsten en cultures.
Ongebouwde en gebouwde eigendommen en tuinen.
Vischvijvers (tambaks)
Vertiening van landerijen en landerijen aan particulieren verhuurd of afgestaan
Bestitutie van verleende voorschotten ter zake van landbouwkundige ondernemingen
Koophandel.
Handel met Japan
Verkoop van koffij . . . .
» « specerijen . .
» » peper . . . .
» » vogelnestjes. .
» » tin
» » houtwerken. .
» » zout . . . .
» » rijst . . . .
» » arengsuiker. .
f 11 754 508,00
32 174,00
352 516,00
78 795,00
601146,00
391 886,00
3 046,00
136 990,00
TOTAAL.
f 14 225 838,00
f 10 545 358,00
204 681,00
228 280,00
211 296,00
Transportere
f 197 851,00
5 271 416,00
30 367,00
54 288,00
81 548,00
3 975,00
141 894,00
5 558 327,00
578 129,00
52 160,00
f 11 969 955,00
13 351061,00
11189 615,00
f 38 766 514,00
75
Hoofdstuk.
ONTVANGSTEN.
O M S C H R I J V I N G . Bedrag. TOTAAL.
V.
VI.
Per transport
Verkoop van suiker.
» » indigo.
» stofgoud .
» kaneel
diverse goederen
» steenkolen
f 11969 955,00
2 871 528,00
805,00
434,00
71,00
126 182,00
114,00
f 38 766 514,00
Diverse en buitengewone inkomsten.
Praauwenveren
Waterleidingen
Verkoop en verhuur van huizen en gronden
Boeten en confiscatien
Diverse inkomsten
Burgerlijke pensioenen
Contributien van tot het zeewezen van Nederlandsch Indie behoorende officieren voor aan hen te verleenen verhoogde pensioenen
Civile proceskosten. . .
Onderwijs of schoolwezen
Restitutie van in vroegere jaren verleende buitengewone voorschotten
Departement van Oorlog.
Het Nederlandsch-Indisch leger . . ,
Buitengewone fortificatie-werken . . .
Transportera
373,00
2 441,00
93 172,00
164 084,00
743 648,00
159 106,00
1 850,00
7 179,00
54 514,00
96 077,00
f 428 986,00
9 840,00
14 969 089,00
l 322 444,00
438 826,00
f 55 496 873,00
76
ONTVANGSTEN.
Hoofdstuk.
VII.
VIII.
O M S C H R I J V I N G .
Per transport
Departement van Marine.
Sedentaire inrigtingen ten dienste van het zeewezen. .
Maritiem etablissement op het eiland Onrust . . .
Fabriek voor de marine en het stoonvwezen . . . .
Totaal der ontvangsten van de koloniale administratie.
Ontvangsten voor rekening van anderen.
Van den Keizer van Soerakarta in restitutie van voor
Van den Sultan van Djokdjokarta, in restitutie van
Van de officieren der landmagt in restitutie van in Nederland te doene uitgaven voor het officiers
Ontvangsten voor het muntwezen in Nederlandsch
Nadeelig verschil tusschen de geldelijke ontvangsten en uitgaven in Indie, om te worden gedekt uit den verkoop der producten in Nederland . . .
Bedrag.
»
f 76 704,00
12 140,00
3 576,00
178 433,00
18 712,00
»
f 6 520,00
15 725,00
6 390,00
1 027 083,00
591428,00
266 501,00
155 683,00
6 552,00
102 337,00
936 068,00
TOTAAL.
f 55 496 873,00
289 565,00
f 55 786 438,00
3114 287,00
f 58 900 725,00
17 378 411,00
f 76 279 136,00
Hoofdstuk.
I.
II.
III.
IV.
77
UITGAVEN.
O M S C H R I J V I N G . Bedrag.
Hooge Megering.
Inkomsten van den Gouverneur-Generaal en kosten van deszelfs huis '•
Raad van Nederlandsen Indie.
Algemeene secretarie . . . .
Reiskosten
TOTAAL.
Departement van Justitie.
Hooggeregtshof . . . .
Hoog militair geregtshof
Raden van justitie . .
Criminele en diverse justitiekosten (de landraden er onder begrepen)
Hooge en lagere collégien.
Algemeene Rekenkamer
Gewestelijk bestuur en politie.
Gewestelijk bestuur
Algemeene politie
Districtspolitie
Kruis- of residentie-praauwen
Djaijang-sekars (inlandsche maréchaussée) .
Barissans of pradjoerits (plaatselijke corpsen)
Gevangenen, kettinggangers en bannelingen.
Diverse uitgaven voor politie
175 667,00
146 424,00
262 982,00
95 379,00
221 844,00
12 700,00
352 830,00
214 608,00
Transporteren
f 2 136 285,00
988 803,00
625 458,00
27 773,00
100 080,00
185 792,00
886 074,00
176 305,00
680 452,00
801 982,00
179 160,00
5 126 570,00
f 6 788 164,00
20
78
UITGAVEN.
Hoofdstuk.
vr.
VII.
O M S C H R IJ V I N G.
Per transport
Eeredienst, kunsten eu ivetenschappen.
Kosten tor bevordering van kunsten en wetenschappen
Eeredienst (Christelijke)
idem (inlandsche)
Onderwijs of schoolwezen . .
Onderwijs of schoolwezen , ten dienste van do jeugd onder de inlandsche bevolking
Geneeskundige dienst en vaccine . . . . . . . . .
Civiel bouwdepartement.
Civile gebouwen en waterstaat (personeel) . . . .
Gebouwen en waterstaat (materieel) . . . . . .
Verschillende inrigtingen van waterleidingen, steenbakkerijen, brandspuiten en transport-etablissementen
Finantien, cultures en koophandel.
À. Finantien.
Departement van algemeen burgerlijk bestuur . . .
Beheer van 's lands algemeene geldkassen . . . .
Kosten op de verpachtingen
» » » belasting van paarden en rijtuigen . .
» » » huistaks
» » het klein zegel
» ( o 's heeren geregtigheid en de collatérale successien
Civile haveninrigtingen en kosten op de ankeragegelden
Beheer der inkomende en uitgaande regten . . . .
Transporteren
Bedrag. TOTAAL.
f 59 470,00
374 121,00
6 442,00
334 847,00
76 436,00
255 506,00
f C 788 164,00
1 106 822,00
f 323 715,00
2 759 187,00
106 077,00
f 310 631,00
316 745,00
13 360,00
8 603,00
15 429,00
29 254,00
20113,00
240 321,00
450 865,00
f 1 405 321,00
3 188 979,00
f 11083 965,00
Hoofdstuk.
vir.
79
UITGAVEN.
O M S C H K IJ V I N G.
Per transport
Kosten op den ijk van maten en gewigten . .
Consulaat in China . . . .
Kosten der posterijen in het algemeen . . . . . . .
Beheer der openbare verkoopino-en
Kosten van 's lands drukkerij . . . . . . . .
Beheer van 's lands civile pakhuizen, emballage en gemengde onkosten
Bodi TOTAAL.
Ken ten en aflossingen
B. Landelijke inkomsten en cultures.
Landbouw, paardenstoeterijen en veefokkerijen . . .
Kosten op de landelijke inkomsten en andere grondlasten.
Cultures in het algemeen
Inkoop en kosten van peper . . . . . .
" >' " » houtwerken (bosschen) . .
» » « » koffij
" » » » specerijen
" " " » suiker . . . .
» » » » indigo
" » » » thee
" » » » tabak
» » goeniezakken
" " » » cochenille
" " »' » kaneel
» " » » kina
Voorschotten aan landbouwkundige ondernemingen
Transporteren
f 1 405 321,00
301,00
83 611,00
731 997,00
116 210,00
64 999,00
439 077,00
14 160,00
f 69186,00
1 313 935,00
297 337,00
29 310,00
342 031,00
14 550 135,00
540 537,00
8 753 649,00
1 202 430,00
1 498 607,00
51 458,00
19 104,00
34 767,00
138 629,00
5 058,00
309 676,00
f 11083 965,00
2 855 676,00
29 155 849,00
f 43 095 490,00
Hoofdstuk.
VII.
v ni.
IX.
80
UITGAVEN.
O M S C H R I J V I N G .
Per transport
C. Koophandel.
Inkoop en kosten van diverse goederen
kosten op den handel met Japan . . . . . . .
„ „ de amfioenpacht en inkoop van amfioen .
Inkoop en kosten van vogelnestjes
,, ,. » » t i n
„ „ „ „ houtwerken (stapelplaatsen . .
Kosten van zout
Inkoop en kosten van rijst
„ „ ,, » arengsuiker
„ „ » » stofgoud
Kosten van steenkolen
Kosten tot het nemen van proeven met de ontginning van steenkolen
Provisie-penningen aan de factorij van de Nederlandsche Handelmaatscqappij te voldoen op de producten naar Nederland verzonden wordende
Departement van Oorlog.
Voor het Nederlandsch-Indisch leger
„ de pradjoerits, barissans en andere inlandsche corpsen
Bedrag. TOTAAL.
f 43 095 490,00
631 206,00
59 325,00
1 193 291,00
• 15 672,00
1 374 885,00
317 698,00
1 714 831,00
867 994,00
22 966,00
4 412,00
175 156,00
3 477,00
140 000,00
Voor buitengewone fortificatiewerken
f 15 618 711,00
58 492,00
518 979,00
Departement van Marine.
Schepen en vaartuigen van oorlog en wel voor dat gedeelte hetwelk liet door het Departement van Marine in Nederland wordt gedragen
Sedentaire inrigtingen ten dienste van het zeewezen .
Transporteren
f 1 835 730,00
415 323,00
f 2 251053,00
6 520 913,00
16 196 182,00
f 65 812 585,00
8 J
UITGAVEN.
Hoofdstuk. O -M S C H R IJ V I N G.
IX.
XI.
Bedi-f TOTAAL.
Per transport
Gouvernements-schoeners en kmisbooten . . . . .
Maritime etablissement op het eiland Onrust .
Fabriek voor de marine en bet stoom wezen . . . .
Pensioenen en gestichten van weldadigheid.
Civile pensioenen . . . . . . .
Militaire pensioenen
Verhoogde marine-pensioenen
Inlandsche pensioenen
Pensioenen aan weduwen van civile, militaire en inlandsche personen
Godshuizen en gestichten van liefdadigheid . . . .
Uitgaven van onderscheiden aard.
Hof boudins; van inlandsche vorsten, schadeloosstellingen en gratificatien aan dezelven ._
Kosten der ambachtskwartieren
Buitengewone voorschotten, welke niet binnen hetzelfde dienstjaar worden teruggegeven
Onderhoud van inlandsche vorsten, grooten en staatsgevangenen
Geschenken aan inlandsche vorsten en grooten . . .
Publieke feesten
Civile transportkosten uit en naar Nederland . . .
Civile reis- en transportkosten in Indie
Gratificatien
Personele toelagen
Non-activiteitstractementen en wachtgelden . . . .
Transporteren
f 2 251 053,00
oSG 649,00
251 278,00
226 068,00
f 65 812 585,00
f 307182,00
468 817,00
2 000,00
178 057,00
56 728,00
67 589,00
f 1878 929,00
33 951,00
413 545,00
182 400,00
25 770,00
18 744,00
158 154,00
86 319,00
14 340,00
64 673,00
115 614,00
f 2 992 499,00
3 115 048,00
1 080 368,00
f 70 008 001,00
21
Hoofdstuk.
XI.
XII.
XIII.
XIV.
•sa
UITGAVEN.
O M S C H R I J V I N G .
Per transport
Bedrag. TOTAAL.
Verloftractementen.
Uitgaven in Indie wegens door het Ministerie van Koloniën aan het Indisch Bestuur te doene bestel, lingen, als anderzins
Kosten van het mijnwezen in het algemeen . . . .
» » » stoom wezen » » » . . . .
» » de télégraphie » » » . . . .
Dagelijlcsche onvoorziene uitgaven
Buitengewone uitgaven en ovvoorziene tegenspoeden
TOTAAL der uitgaven van de koloniale administratie
f 2 992 499,00
43 597,00
88 102,00
v 94 486,00
9 323,00
86 167,00
Betalingen voor rekening van anderen.
Voor rekening van den Keizer van Soerakarta . . .
» )> » n Sultan van Djokdjokarta . .
» » » diverse personen
Civiel weduwen- en weezenfonds
Militair weduwen- en weezenfonds . . . ; . o .
Voor goederen ten dienste van het officiers-kleedingmagazijn
Uitgaven voor het muntwezen in Noderlandsch Indie.
f 70 008 001,00
3 314 174,00
1 368 584,00
6 140,00
14 509,00
5545,00
779 263,00
657 950,00
21 867,00
103 103,00
f 74 690 759,00
1 588 377,00
f 76 279136,00
Z I T T I N G 1863—1864. (CXXII.)
'ersïag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen over . 1861.
1 JUL AGE M VAN HET VEESLAG.
N°. 15.
ONTVANGSTEN en UITGAVEN der Indische administratie in Nederland, over 'i860.
ONTVANGSTEN.
-r
Gouvernemcntxproducïen in 1860 verkocht.
Koffij • • • 881892790 pikols, à circa f 38,527
Suiker 784 984 678 „ „ „ 14,869
T ' n 78 300 ,, „ „ 86,422
Indigo 5 355 024 „ „ „ 520,817
Cochenille 92 163 „ » » , 173,135
T h e e 14 565 8lfi „ ,, „ 90,999
Notenmuäcaat 6 231292 „ „ „ 80,434
F o e l i e 2004504 „ „ „ 67)064
Kruidnagelen / ! 4 9 2 600 „ „ „ 15,542
Kaneel , . 1819 038 „ „ „ 56,143
Notenzeep 28 820 „ „ „ 188,743
P eper • -444 840 „ „ „ i 7 i 8 66
T abak 1 036 040 „ „ „ 24,537
Transporteren
f 83 977 199,29
11672 306,55
6 766 885,555
2 788 986,515
15 957,52
1 325 480,47
501 212,81
134 430,79
23 199,22
102 126,08
5 439,58
7 947,59
25 421,07
f 57 346 593,04
f 57 346 593,04
84
ONTVANGSTEN.
O M S C H R I J V I N G . Bedrag.
Per transport
Winst op voor Gouvernements rekening gehouden zee-assurantie op producten •
f 57 846,593,04
Diverse ontvangsten
Saldo der laatste suppletoire rekening over 1858.
Ontvangsten voor rekening van anderen.
Civiel weduwen- en weezenfonds
Militair weduwen- en weezenfonds
Verhoogd militair pensioenfonds
Nalatenschappen en diverse ontvangsten
329 815,59
130 720,716
493 220,605
f 58 300,349,95
53 998,37
127 420,005
1 597,25
10 033,455
193 049,08
f 58 493 399,03
85
UITGAVEN.
O M S C H E IJ V I N G.
Tot dekking van het nadeelig verschil tusschen de ontvangsten en uitgaven in Indie
Eenten der Oost-Indische schulden, volgens de wetten van 24 April 1836, 11 Maart 1837, 27 Maart en 22 December 1838 . . . .
Eenten der restant-schuld, ad f 10 000 000, aan de Nederlandsche Handelmaatschappij, volgens de wetten van 6 Maart en 23 November 1844, 14 September 1849 en 22 December 1853
Scheeps- en oorlogsbehoeften en goederen van onderscheiden aard voor de administratie in Nederlandsch Indie
Pensioenen ten laste der Indische kas, als :
Burgerlijke
Militaire
Verloftractementen '
Kosten van het koloniaal werfdepôt te Harderwijk
Uitzending van suppletiotroepen •
Transportkosten van gerepatrieerde militairen. .
Studiekosten van jongelingen op de Militaire Akademie te Breda, bestemd voor de dienst in Nederlandsch Indie
Opleiding van jongelingen tot genees- en scheikundigen voor de dienst in Nederlandsch Indie '
Diverse betalingen aan teruggekeerde militairen
Kosten van het onderwijs in de Oostersche taal-, land- en volkenkunde aan de Akademie te Delft
Kosten gevallen op de uitzending van burgerlijke ambtenaren, zeevarenden enz
Diverse uitgaven
Bedrag.
406 752,725
797 025,655
573 635,41
196 970,98
110 760,61
66 745,00
22 984,44
13 512,305
Betalingen voor rekening van anderen.
Civiel weduwen- en weezenfonds
Transporteren
f 258 928,65
258 928,65
13 000 000,00
9 800 000,00
350 000,00
6 014 498,005
1 203 778,38
371 510,38
984 608,745
15 400,00
111066,205
1127 850,14
f 32 978 711,855
f 32 978 711,855
22
86
UITGAVEN.
O M S C H R I J V I N G .
Per transport
Militair weduwen- en weezenfonds.
Verhoogd militair pensioenfonds
Civile delegatien
Militaire delegatien
Goederen voor Japan, het officiers-kleedingmagazijn en andere inrigtingen
Nalatenschappen en diverse betalingen
Uitgaven voor de West-Indische koloniën en de Kust van Guinea.
Subsidie over 1860 aan de kolonie Suriname . . . • • . . .. .
Idem aan Curaçao en onderhoorigheden
Idem aan de Kust van Guinea; .
258 928,65
162 527,94
58 609,67
292 676,985
164 564,96
79 836,405
61791,435
Bedrag.
f 32 978,711,85 5
Koloniaal batig s l o t . . . . ;
Saldo gebragt in het credit der algemeene rekening van 1862
433 565,84
374 694,325
110 693,035
1 078 936,045
918 953,20
23 194 720,95
322 076,98
f 58 493 399,03
;
Z I T T I N G 1863 — 1864. (CXXîI.)
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen over 1861.
BIJLAGE TS VAN HET VERSLAG.
N°. 16.
LIJST der voornaamste landswerken, die in 1861 zijn voltooid, voortgezet of ondernomen (en nog niet voltooid).
I. Onder de belangrijke in het jaar 1861 tot voltooijing gebragte werken kunnen worden genoemd:
Civile gebouwen.
Bantam. Bouw van een steenkolen-pakhuis te Anjer ; en van eene adsistent-residentswoning te Pandeglang.
Batavia. Bouw van eene schoutswoning en aanhoorigheden en van een adsistentresidentsbureau met landraadzaal en wagenloods te Meester Cornelis; plaatsing van eene kraan op de equipagewerf ; en bouw van bediendenkamers enz. bij het paleis te Weltevreden.
Buitenzorg. Bouw eener woning voor den zendeling-leeraar te Depok ; van bijgebouwen bij de hortulanuswoning te Buitenzorg, en van eene gevangenis te Paiong.
Krawang. Bouw eener regentswoning te Poerwakarta.
Cheribon. Bouw eener controleurswoning te Tjiamies, herstelling en bijbouwing van de controleurswoning te Sindang-laut ; bouw eener gevangenis met cipierswoning te Koeningan.
Tagal. Vernieuwing van den poststal te Kramat en van dien te Kedimangan ; bouw van een bureau voor den chef der 2de waterstaatsafdeeling to Tagal.
Pekalongan. Vernieuwing van den poststal te Toelies, en van de controleurswoning te Liempong.
Samarang. Bouw eener gevangenis te Demak, en van een vrouwenhospïtaal te Oenarangi
Soerabaija. Geene opgave ontvangen.
Bagelen. Bouw van 4 nieuwe bazaarloodsen te Poering en 5 idem te Kertek.
Kadoe. üaarstelling van bijgebouwen bij do regentswonïng te Magelang.
DjoMjokarta. Daarstelling van een logeergebouw bij het residentiehuis.
Soerakarta. Bouw vau eeno woning voor den hulponderwijzer bij de Javaansche school te Soerakarta.
88
Gouvernement van Sumatra's Westkust. Bouw van twee steenen koffijpakhuizen te Padang . a n een bureau voor den adsistent-resident en magistraat aldaar, ^ s t e l l i n g van eene opzienerswoning, arrestantenlocaal en vlaggestok te Priaman, van een tolkant r met waag enz. te Priaman en te Baros; van eene steenen gevangenis te Fort de Koek, en van eene gezaghebberswoning te Lolo.
Palembang. Geene opgave ontvangen.
Banla. Bouw van een rijst- en een provisiepakhuis te Blinjoe.
Biouw. Bouw van een schoolgebouw mot onderwijzerswoning te Riouw, en van een
leprozengesticht nabij de kampong Sengarang.
Wester-af deeling van Borneo. Bouw eener gevangenis te Pontianak.
Gouvernement der MohJchen. Bouw van zendelingleeraars-woningen te Kamarian en
Tïlpapoetie.
Bruggen, wegen enwaterstaatswerJcen in het algemeen belang.
Batavia Bouw van bruggen over de rivieren Grogol, Passangrahan te Rampan ; ver„ieuwLTen aan de brug gelegen in de verbinding van de wegen Kebohsme xn lanahabang; A «Jlina eener bru- over de rivier Passangrahan te Pondok-laboe. T l r Î u w i n g T a n bruggen to Batavia en te Weltevreden, onderhoud der beide oevers
van Molenvliet.
Cheribon. Bouw eener brug over de rivier Tjivvaringin.
Samarana. Daarstelling van bruggen over do rivieren Karang-bran tie Genook en B o e S en b oosten den post Mangkang; boring van drie artesische putten m het kettmgI n l l k w a r t i e r te Samarang, in het Roomsch-katholijk weeshuis aldaar, en in de nabij r S d l k a t s gelegen kantong. Pasawangan ; bij welke boringen goede wellen berak S n ter d C e van fespectivelijk 67,70, 73,59 en 70,66 Ned. el opleverende per etmaal I J 208, 41143 en 15 480 kan water; scheikundig onderzocht, is het water dezer wellen gebleken van goede hoedanigheid te zijn.
Japara. Bouw eener brug over de rivier Plosso.
Rembang. Bouw van hooge bruggen over de rivieren Dellok, Wallat, Slouto en Kepel.
Soerabaija. Geene opgave ontvangen.
Bezoekie. Bouw van bruggen over de rivieren Bezoekie en Blimbing.
Bavjoemas. Herstelling van den militairen weg van de hoofdplaats Bandjarnegara tot aan de grens der afdceling Ledok, en van Bandjarnegara tot Wonosobo.
Bagelen. Voltooijing van den militairen weg tusschen Bandjarnegara en Sawagan ; verlegging van den weg tusschen Sapoeran en Keraiene.
Madioen. Bouw van bruggen over de rivieren Meujaijan en Baijem.
Patjitan. Bouw van bruggen nabij de dessa Ardjosarie en te Ngepak; daarstelling van een nood-, laad- en loshoofd teDjokotro.
Kedirie. Bouw eener brug over de rivier Plamessan en vernieuwing eener brug ter
hoofdplaats.
Gouvernement van Sumatras Westkust. Bouw eener brug te Padang en van een haven
hoofd te Goenong Sitolie.
Benloelen. Bouw eener brug nabij kampong Telleng.
89
Banka. Daarstelling van een open zee- of laadhoofd te Muntok.
Wester-afdeeling van Borneo. Vernieuwen oener brug te Sambas en van de brug over de rivier Belong te Sambas.
Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden. Vernieuwen van een gedeelte van het zeehoofd achter het havendepartement te Macassar.
Gouvernement der Molukken. Bouw van twee steenen bruggen ter hoofdplaats Amboina.
Timor. Bouw van cene brug over de rivier Koepang ter hoofdplaats.
Bakens en verkenningsteekenen.
Bantam. Daarstellen van steenen bijgebouwen bij den vuurtoren op het 4de punt van Straat Sunda.
Batavia. Vertuijen van 19 stuks bakenpalen tot bebakening van de vaarwaters naar de reede van Batavia.
Banjoemas. Verbeteringen en bijbouwingen aan den steenen vuurtoren op den berg Timiring.
Wester-afdeeling van Borneo. Daarstelling van eenen verkecnings-vlaggemast te Sinkawang.
Waterstaatswerken met de cultures in betrekking staande.
Buitenzorg. Daarstelling van eene brug, eenen bekleedingsmuur en eenen duiker over de slokkan Tjiballok.
Cheribon. Graven van eene afsnijding van eene der bogten van de rivier Tjimanok (Indramayoe), in het belang eener betere afwatering dier rivier.
Sarnarang. Graven van een kanaal langs den voet van den Goenong-Gending.
Bagelen. Graven van eene waterleiding uit de Kedong-Tawon en Kedong-Bener, en araven van eene leiding uit de rivier Gebang.
Cultuurgebouwen.
Bantam. Bouw van koffij-pakhuizen te Baros, Tjekkek en te Pandeglang, en van een kaneel-pakhuis te Tjimahoen.
Cheribon. Bouw van koffij-pakhuizen te Tjibinbing, Tjiwaroe en Tjigaloegoer.
Sarnarang. Bouw van een koffij-pakhuis te Banj oe-Biroe.
Banjoemas. Bouw van een kaneel-pakhuis met schilloods te Adhiredjo (Tjilatjap).
Gouvernement van Sumatra's Westkust. Bouw van koffij-pakhuizen te Poeadatar, Goegoe, Sitoedjoe en Sarie-Lamah.
Zoutpakhuizen.
Bantam. Bouw van twee zout-hoofddepôt-pakhuizen te Tanara (ée'n voltooid).
Batavia. Bouw van drie gekoppelde zoutverkoop-pakhuizen to Batavia.
Preanger regentschappen. Bouw van een doorvoer-pakhuis te Singa-parna.
Madura. Bouw van zoutpakhuizen te Paloboenan, Saroka en Pingier-papas.
23
90
Gouvernement van Sumatra's Westkust. Bouw van gekoppelde zoutverkooppakhuizen te Priaman.
Banka. Bouw van een zoutpakhuis te Blinjoe.
Wester-afdeeling van Borneo. Bouw van zoutpakhuizen te Taijan, Sangauw, Mampawa en Singkawang.
Maritime iverken.
Onrust (Marine-etablissement). Daarstelling van tijdelijke woningen voor het uit Nederland aangekomen personeel, van eene hospitaalmeesterswoning enz., inrigting van de bestaande smederij tot herstellingswerkplaats, daarstelling van een stoomzaagmolen en stellen en plaatsen van de daarbij behoorende machinerien en werktuigen.
II. Wijders heeft de voortzetting plaats gehad van de navolgende in 1860 of vroeger geautoriseerde belangrijke werken , welke onder ultimo December 1861 nog niet waren voltooid.
Civile gebouwen.
Bantam. Bouw van eene controleurswoning te Pandeglang en van bijgebouwen bij de regentswoning te Serang.
Batavia. Daarstelling van een gebouw bevattende slaapruimte voor 120 en schoolzalen voor 150 leerlingen, met hetgeen daarbij behoort, bij het gymnasium Willem III. Vergrooten van de gevangenis te Tangerang en van de entrepôt-pakhuizen te Batavia.
Buitenzorg. Vernieuwing van een bijgebouw van de postopzienerswoning te Tjibinong, en van de beide wagenloodsen aan het paleis te Buitenzorg; bouw van eene bazaarloods aldaar.
Preanger regentschappen. Bouw van controleurswoningen te Trogong en Garoet, van een gouvernements-logementsgebouw te Bandong, van eene residentswoning aldaar, van twee kina-opzierierswoningen te Bawa-patoeha- en te Tankoebang-prahoe, en van eene controleurswoning te Sumadang.
Cheribon. Bouw van een nieuw suikerpakhuis te Cheribon, en van eene gevangenis te Indramaijoe.
Tagal. Daarstelling van bijgebouwen bij de controleurswoning te Brebes.
Pekalongan. Bouw van eene controleurswoning te Pekalongan.
Samarang. Herstellingen aan de school en onderwijzerswoning te Ambarawa, daarstellen van een pradjoerits-kazerne te Poerwodadie, van een tijdelijk schoolgebouw te Ambarawa, van eene controleurswonïng te Goeboek, van eene school ter hoofdplaats Samarang, van een gebouw voor de verpleging van zieke prostituées aldaar, van eene controleurswoning, van een nieuw stadhuis en van eene gevangenis voor inlanders aldaar; mitsgaders van bijgebouwen bij de controleurswoning te Salatiga.
Japara. Bouw van eene gevangenis te Djawana, van een recherche-kantoor aldaar en van eene controleurswoning te Koedoes.
Rembang. Zware herstellingen aan de woning van den adsistent-resident van Toeban en daarstelling van bijgebouwen bij dezelve, vernieuwing van eene gevangenis te Eengel, bouw van woningen voor de opzieners bij het boschwezen te Ngareng, Melatten , Medjodo en Godan , vernieuwing van poststations en van bergplaatsen voor klein djattiehont en surappen.
Madura. Bouw van eene controleurswoning te Pamakassan.
91
Probolingo. Daarstelling van steenen bijgebouwen bij de controleurswoning te Probolingo.
Bezoekie. Herstellingen van de controleurswoning te Bezoekie , bouw van gevangenissen te Bondowosso en Sitoebondo, zware herstellingen aan het residentiehuis te Bezoekie , bouw van controleurswoningen te Kapongan, Bondowosso en Djember.
Banjoewangie. Bouw van eene steenkolenloods te Banjoewangie.
Banjoemas. Bouw eener regentswoning te Tjilatjap, van productenpakhuizen aldaar, van woningen voor de opzieners bij de kaneelcultuur te Poerworedjo, te Widarapaijong en te Mengatie, herstellingen en verbeteringen van de regentswoning te Poerbolingo.
Bagelen. Daarstelling en vernieuwing van bijgebouwen bij de adsistent-residents- en de regentswoning te Ambal, en bij de controleurs woning te Koetoardjo.
Madioen. Bouw eener woning voor den adsistent-resident te Ngawie.
Patjitan. Daarstelling van twee blokken bijgebouwen voor eene nieuwe regentswoning te Patjitan.
Gouvernement van Sumatra s Westkust. Bouw van een bureau voor den controleur der inkomende en uitgaande regten te Singkel, en van bijgebouwen bij de controleurswoning aldaar, van een bureau voor den adsistent-resident te fort van der Capelle, van nieuwe bijgebouwen bij de woning van den adsistent-resident te Aijer-Bangies en bij de controleurswoning te Paloe, bouw van een bureau voor den chef der 5de waterstaats-afdeeling te Padang, van een haven-bureau en magazijn aldaar, vaneen scboollocaal met onderwijzerswoning, en van eene gevangenis te Padang-Pandjang.
Benkoelen. Bouw van eene controleurs-woning, eene regtszaal en eene gevangenis voor 25 hoofden te Tallo.
Wester-afdeeling van Borneo. Bouw van controleurs-woningen te Ngabang, Mampawa en Singkawang, van eene steenkolenloods, eene gevangenis en eene bazaarloods te Sintang, van eene houtstapelplaats en eene gevangenis teTaijan, zoomede vaneene residentswoning en passantenhuis te Pontianak (abusivelijk niet opgenomen in het vorig verslag).
Gouvernement van Celebes en ónderhoorigheden. Bouw van bijgebouwen bij de adsistentresidentswoning te Maros, en van eene school met onderwijzerswoningen te Macassar.
Gouvernement der Molukken. Bouw van zendelingleeraars-woningen te Allang, Waaij, Amet, Kamarian en Boeroe, zware reparatien aan het hoofdgebouw van de gouverneurswoning te Batoe-Gadja; bouw van een kettinggangers-kwartier te Banda, van eene inlandsche school te ïernate, benevens uitbreiding en verbetering van de gevangenis aldaar.
Bruggen, wegen en waterstaatswerken in het algemeen belang.
Bantam. Verlengen der havenhoofden te Karang-Antoe, daarstellen van vier gemetselde badkuipen bij de minerale bronnen te Tjibioek en verlegging van een gedeelte der rivier Tjilantjar.
Batavia. Daarstellen van 1785 strekkende el kaaimuur langs den oever van het havenkanaal te Batavia, daarstellen van een hoogen kaaimuur langs den linker oever van den Molen vliet, versterken en verbeteren van het ooster-zeehoofd te Batavia, vernieuwing der brug over de rivier Petoekagan, daarstelling van eene brug over de rivier Sobie, herstellingen en vernieuwingen van de brug te Tjikarang, uitbaggering van de groote rivier in de stad, daarstellen van een kaaimuur bij het havenkanaal te Batavia.
Buitenzorg. Gedeeltelijk verleggen en tot militairen weg verbeteren van den grooten postweg van Buitenzorg naar ïjiandjoer, daarstellen van drie steenen duikers in den grooten postweg en van eene brug over de rivier ïjipamoeboetan.
Preanger regentschappen. Gedeeltelijk verleggen en tot militairen weg verbeteren van
i
92
den groeten postweg van Buitenzorg naar Tjiandjoer (gemiddeld zijn voer dit werk 200 koelies per dag opgekomen ; de opkomst was echter zeer ongelijk), aanleg en verbeteren van den karrenweg tusseben Bandong en Tjikao, daarstellen-van eene brug over de Tjhnanok.
Pekalongan. Vernieuwing van een viertal bruggen.
Samarang. Daarstelling eener brug over de rivier Tangoelangien , vernieuwing van de bruggen over de rivier bewesten den post Mangkang en bekading van de Samarangsehe rivier van de brug n°. 4 tot aan de zeehaven.
Rembang. Daarstelling van bruggen over de rivieren Kabongan, Njamplong, Tempiran, Pendok en Tireman, aanleggen van eenen weg van Grobogan tot Ngareng, en boring van eenen artesischen put ter hoofdplaats Kembang (onder 31 December 1861 was men tot 129,71 el diepte gekomen).
Soerabaija. Boring van eenen artesischen put te Grissee. Dit werk, hervat op 11 November 1861, was bij het eind van het jaar tot eene diepte van 47,40 el gevorderd.
Probolingo. Daarstelling van bruggen over de rivieren Baijeman en Blobo.
BezoeHe. Bouw van eene brug over de rivier Gantang bij Bondowosso, verlenging en versterking van het zeehoofd te Panaroekan.
Banjoemas. Droogmaken van de moerassen in de nabijheid van Tjilatjap, daarstellen van 8 steenen duikers in het district Kalieredjo.
Kadoe. Vernieuwing van de brug over de rivier Ello, op den binnenweg van Magelang naar Grobak en van de brug over'de rivier Bangkong, daarstelling van bruggen over de rivieren Loenkee, Setro, Gremeng, Maling, Doeren en Pabelan.
Paljüan. Daarstelling van eene brug over de rivier Assem.
Kedirie. Daarstelling van bruggen over de rivieren Mingiran en Brantas ter hoofdplaats.
Benkoelen. Daarstelling van eenen aarden weg van Benkoelen naar Poeloe-baai.
Lampongsche districten. Bouw van eene brug over de rivier Telok-betong.
Wester-af deeling van Borneo. Daarstelling van 7 bruggen te Pontianak en van een ijzerhouten brug te Soengi-doerie.
Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden. Daarstellen van een groot zeehoofd te Macassar en van een zee- en landhoofd op Poeloekambing.
Gouvernement der Molukhen. Daarstelling van eene zeebeschoeijing achter het fort Zeelandia, en van een laad- en loshoofd te Ternate.
Timor. Daarstelling van eenen kaaimuur aan het zeestrand nabij het Chineesch kamp te Timor.
Bakens en verkenningsteekens.
Batavia. Bouw van een havenlicht^-etablissement te Batavia,
Banka. Daarstelling van een kustlicht-etablissement op Tandjong-kalean nabij Muntok.
Wester-afdeeling van Borneo. Bebakening van de monding der Pontianak-rivier.
Water Staatswerken met de cultures in betrekking staande.
Cheribon. Opdamming van de rivier Tjisangarong.
93
Samarang. Opname in de afdeeling Demak en Grobogan botrokkelijk de opdamming der Loesïe-rïvier.
Timor. Daarstelling van eenen stuwdam in de rivier Oesöo.
Cultuurgebouwen.
Preanger regentschappen. Bouw van koffijpakhuizen te Tjikao en Bandjar.
Probolingo. Daarstellen van een inkoop-koffijpakhuis te Tenger.
Banjoemas. Bouw van een koffijpakhuis en een indigopakhuis te Tjondaga en van een koffijpakhuis te Poerworedjo.
Gouvernement van Sumatra's Westkust. Bouw van koffijpakhuizen te Loeboe-bajong en Koedoe.
Benkoetw Daarstelling van peperpakhuizen te Tallo, Atlas en Seloema.
Zoutpakhuizen.
Membang. Bouw van een zoutpakhuis te Djatierogo.
Madura. Bouw van zoutpakhuizen te Pamakassan, Bangkallang en Sumanap.
Benkoelen. Bouw van een zoutpakhuis te Tallo.
Wester-afdeeling van Borneo. Daarstelling van 2 pakhuizen te Pontianak.
Maritime werken.
Batavia. Bouw van twee steenkolen-loodsen op het eiland Kuiper en eene op Onrust, en daarstelling van een kettinggangerskwartier op Onrust.
III. Onder de belangrijke werken welke in 1861 zijn ondernomen, zonder met het einde van het jaar tot voltooijing te zijn gebragt, kunnen eindelyk worden vermeld:
Civile gelouwen.
Bantam. Bouw eener regentswoning te Pandeglang, van eene adsistent-residentswoning te Tjiringin, van een kantoor voor den ontvanger der inkomende en uitgaande regten te Tanara.
Batavia. Daarstellen van gebouwen voor kantoor, woning enz. voor den chef der télégraphie, vernieuwingen van pakhuizen.
Buitenzorg. Herstellingen en verbeteringen der aanhoorigheden van het gouvernementshôtel, bouw van eene bazaarloods en van eene regentswoning ter hoofdplaats.
Preanger regentschappen. Zware herstellingen aan het hoofdgebouw der controleurswoning teTjandjoer, en daarstelling vàn bijgebouwen.
Cheribon. Kapitale herstellingen aan de regentswoning te Cheribon, vergrooten enz. van het residentiekantoor.
Samarang. Bouw eener controleurswoning te Bodja.
Membang. Bouw van een adsistent-residentiekantoor en geldkamer te Toeban.
Soeraiaija. Geene opgave ontvangen.
Probolingo. Daarstelling van steenen bijgebouwen bij de controleurs woning te Lemadjang.
24
94
Banjoewangie. Bouw eerier woning met bijgebouwen voor den adsistent-resident.
Bagelen. Bouw eener regents woning te Koetoardjo.
DjoMjokarta. Vergrooting en verbetering der kazerne, en aanbouw van stallen voor de dragonder-lijfwacht.
Patjitan. Bouw eener nieuwe pradjoerits-kazerne.
Kedirie. Bouw eener djaijang-secars-kazerne met stallen te Kedirie.
Gouvernement van Sumatra's Westkust. Bouw van een koffijpakhuis te Padang, van 2 steenkolenloodsen op bet eiland Pisang, van eene commies-ontvangei s woning te Priaman, van tolkantoor met waag en entrepôt te Natat, van eene gevangenis te Baros, en terreinwerk voor het nieuwe etablissement te Singkel.
Lampongsche districten. Bouw eener werkplaats voor het burgerlijk bouwdepartement.
Wester-afdeeling van Borneo. Bouw van een steenkolen-pakhuis te Pontianak.
Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden. Bouw van twee steenkolenloodsen te Oedjong-Tanah.
Gouvernement der Molukken. Bouw van een locaal voor de zittingen van den raad van justitie, en van eene bazaarloods te Neira (Banda), zoomede vergrooting van het bannelingshospitaal aldaar.
Bruggen, wegen en waterstaatswerken in het algemeen.
Cheribon. Bouw van eene keer- en doorlaatsluis aan den ingang van het kanaal PradjoGoemiwang te Indramaijoe, vernieuwen van een gedeelte van do gemetselde drinkwaterleiding ter hoofdplaats Cheribon ; voorzieningen aan den grooten weg, loopende door de Europesche wyk ter hoofdplaats Cheribon.
Togal. Bouw van bruggen voor de rivieren Babadan en Kedong-Kesambie.
Pekalongan. Bouw van bruggen ter hoofdplaats en over de rivieren Tjiwaringien, Bremie, Terto-Wetan en Terto-Koelan.
Samarang. Daarstellen van bruggen te Baroes, Karang-Baijan, zoomede over de rivieren Tjondang, Panaroeban en Pandjang, herstelling en vernieuwing van de beschadigde brug over de rivier Bodrie.
Madioen. Bouw van bruggen over de rivieren Djambangan en Tjarad.
Patjitan. Bouw van bruggen te Gedangan, te Assem en te Tangallan, vernieuwing der houtwerken aan het zeehoofd te Djokotro.
Kedirie. Bouw van bruggen over de rivieren Ombo en Porong.
Gouvernement van Sumatra's Westkust. Daarstelling van eenen kaaimuur langs het havendeel der Padangsche rivier, bouw van twee laad- en loshbofden, een te Priaman en een op Pontjang-Ketjil nabij Sibogha.
Benkoelen. Maken van een transportweg van af Rindoehatie over de Boekiet-Batoo naar de grens van de residentie Palembang.
Wesler~afdeeling van Borneo. Vernieuwen der brug over de rivier Kastrassa.
Gouvernement der Molukken. Bouw eener brug over de rivier Ronojapo (residentie Menado),
95
Baleens en verTcenningsteehens.
Batavia. Vertuijen van 22 bakenpalen aan de bebakening van de vaarwaters naaien van de reede van Batavia.
Waterstaatswerken met de cultures in betrekking staande.
Krawang. Herstellen en verbeteren van de waterleiding Tjiharang-glam.
Samarangi Maken van een stortebed achter, en steenen glooijingen ter weerszijden van de stnw te Glapan (opdamming der Toentangrivier). Bij den in 't laatst van 1861 plaats gehad hebbende hoogen waterstand zijn deze voorzieningen, ofschoon nog niet voltooid, bereids van groot nut bevonden.
Cultuurgebouwen.
Preanger regentschappen. Bouw van een steenen doorvoerpakhuis te Singaparna.
Bagelen. Bouw van nieuwe koffijpakhuizen te Wonosobo en te Sapoeran.
Djokdjokarta. Bouw van een koffijpakhuis te Beton:
Kedirie. Bouw van een inkoopkoffijpakhuis te Wlingie.
Zoutpakhuizen.
Bantam. Bouw van twee zout-hoofddepôt-pakhuizen te Tanara (een voltooid), en van een verkooppakhuis te Pandeglang.
Probolingo. Bouw van zoutverkooppakhuizen. te Padjarakan en Phaëton.
^Gouvernement van Sumatra's Westkust. Bouw van twee zoutdepôt- tevens verkooppakhuizen te Padang.
Wester-afdeeling van Borneo. Bouw van een pakhuis aan de Boven-Kapoeas.
Maritime werken.
Onrust (Marine-etablissement). Daarstellen van eene tweede, en vergrooten van de bestaande kolenlosplaats op Onrust, daarstellen van een fundament voor het oprïgten en verankeren van een mast en ketelbok op dat eiland, en bouw van zes steenkolenloodsen op het eiland Kuiper.
Z I T T I N G 1863 — 1864.. (CXXII.)
Verslag van het beheer en den staaf der Oost-Indische bezittingen over 1861.
BIJLAGE O VAN HET VERSLAG.
N°. 17.
MNTOONM MN DE UITKOMSTEN
RIJSTCULTUUR OP JAVA M MADURA,
MET UITZONDERING VAN DE GEWESTEN
BATAVIA, BÜITENZORG, SOERAKARTA EN DJOKDJOKARTA,
GEDURENDE HET JAAR 1861.
2s
93
GEWESTEN.
Getal dessa's en kampongs.
Getal
met velden
voor den
landbouw.
Bantam
Krawang
Preanger regen tschapp.
Cheribon
Tagal
Pekalongan . . . .
Samarang . . . .
Japara
Eembang . . . .
Soerabaija. . . .
Pasoeroean . .
Probolingo. . . .
Bezoekio . . . .
Banjoewangie . .
Banjoemas. . . .
Bagelen. . . . .
Kadoe
Madioen . . . .
Patjitan . . . .
Kedi rie
Madura (afdeoling Pamakassan) . . .
Te zamen .
In 1860 was bet cijfer
Geeft nu meer .
minder
Getal
zonder
velden.
Te zamen.
Getal
landbou
wende
huis
gezinnen.
5.
Uitgestrektheid ontgonnen bouwland, zonder eenige uitzondering , in bouws van 500 vierkante Kbijnlandsclie roeden..
Velden
die ran levend
water kun
nen worden
voorzien.
6.
Velden die niet van levend water kunnen worden voorzien, of van den regen afhankelijk ziin.
1844
133
3 608
1167
929
1510
2 4G8
1212
1999
4 757
1718
559
558
160
1 310
2 560
3 547
1 212
273
1241
159
32 954
32 836
118
9
177
. 18
58
111
" 118
120
105
351
54
»
6
9
18
33
35
40
8
68
18
1356
1292
64
1844
142
3 785
1 185
9'87
1 621
2 586
1 332
2 104
5 108
1772
559
564
169
1358
2 593
3 582
1252
281
1309
102 714
7 395
110 630
89 912
48 888
53 257
160 241
79 391
84 902
136 278
65 227
44 129
49 221
4 902
89 132
119 838
86 289
50 211
13 999
50 826
177
34 310
34 128
182
11 710
1 459 092
c 1442 007
32 609
11 439
110 774
195 734
68 354
43 996
115 627
57 863
47 251
93 875
58 426
41207
48 565
8 193
84 150
30 400
36 685
89 433
3 218
59 307
3 000
1 240 100
1238 454 7,
17 0851 16517,
Te zamen.
8.
57 037
7 547
32 136
159 141
20 730
9 959
133 235
62 605
108 617
152 187
17 785
24 875
24 081
2 119
27 094
123 898
15 780
38 534
25 374
26 019
14 767
1 083 520
1061 947 V,
«trekt
89 646
18 986
142 910
354 875
89 084
53 955
248 862
120 408
155 868
246 062
76 211
66 082
72 646
10312
111244
154 298
52 465
127 967
28 592
85 326
17 767
dooi^kin
voor b'
Gouverne' P
ment. (
9.jteaJÇ
,, 8]
U
» 131
5 7C 17(
310' S-.
1 50 4(
180 -;0^
3 70 a:
123 13;
s i 2o;
6 00 5:
4 69 Si
2 Of 4!
,!
4 5 3'
h 5 51 U'
J 3
24i 9
2
1 d 5
2 323 026
ƒ 2 300 4017.,
21 572'A 23 224'A
c i'-?.. 531 X^
,630? l 7 ü
dool
or b
uvei'l
nt. (
9.^
v
})
II
5 7G
3 10
150
180
3 70
123
8 15
ooc
4 69
2 Of
)
4 5j
5 5i
41
•2ii
ii
3j
53 1
63 0''
9?
a'«iktheid, v
volkbg is bt
toet padie.
10.
81681
13 739
133 075
176 025
84 ISO
46 820
204 770
07 675
133 330
203 918
52 029
35 978
49 241
8 163
89 704
110 496
35 126
95 776
21 415
55 103
7 634
1 '^0 881
1707 741 V |
28 139%
»
*elke hiervan
plant :
met aardvruchten, of andere gewassen.
11.
4 490
»
m 20 464
7 878
n 2 175
25 331
o 25 179
11202
p 17 862
21 536
14 707
24 874
17 643
2 119
5 298
• 15 242
16 675
11 730
7 177
2 i 00 i
9 883
q 286 025
258 743 %
27 281%
n
onbeplant
is
gebleven, [g]
12.
3 475
5-247
JJ
165 208
906
1747
17 113
7 886
5 834
12 453
3 473
537
3 702
30
11 701
23 042
204
17 9G5
3 719
»
284 302
296 390%
n
12 088 7.
Opbrengst der velden door de bevolking met padie beplant, in pikols van 100 katties (125 Amat. pond).
Te zamen
in
elk gewest.
1.1.
1 746 660
123 347
4 158 060
3 926 532
2 309 013
585 059
3 570 899
948 651
1171373
2 828 658
1 181912
973 579
1857 454
310 160
786 886
1851996
998 270
2 030 831
328 818
1 277 207
41 116
33 668 511
33 130 316
538 195
Gemiddeld
per bouw.
14.
212/ä
9
31
22%
27%
12%
17%
97,o
8V4
18%,
35%
27
37%
38
8%
16%
28%,
21
153%
23%
575
19,39
19,37
0,02
n
AANMERKINGEN.
15.
a. Bij liet vorig verslag1 zijn 6218 huisgezinnen te weinig opgegeven.
5. Bij het vorig verslag zijn 9000 huisgezinnen te veel opgegeven.
c. Zie voor het verschil van dit cijfer, met de opgaaf in het vorig verslag, de twee voorgaande aanmerkingen.
d. Volgens de laatste statistieke opname van dit gewest kunnen aldaar "bovendien nog voor ontginning in aanmerking komen 164 917 bouws, waarvan 13 782 bouws al dadelijk voor sawa's, 145 317 bouws boschgrond, geschikt voor sawa's en tegals, en 5818 bouws moerasgronden , mede geschikt voor sawa's. Als ongeschikt om te worden bebouwd worden opgegeven 118 1133/4 bouws, meest boschgronden. De overigens bij opmeting bevonden uitgestrektheid, ten bedrage van 305 388 bouws, bestaat grootendeels uit particuliere landen en overigens uit erven of dessa's.
e. Bij het vorig verslag zijn 1452 bouws te weinig opgegeven. In hoe verre dit cijfer zich over de kolommen 6 en 7 verdeelt, blijkt echter niet.
f. Dit cijfer bedroeg eigenlijk 1452 bouws meer, namelijk 2 30! 8533/4Zie de voorgaande aanmerking.
g. Ongerekend de kofnj-, peper-, thee- en kaneeltuinen, voor zoover zij niet bij uitzondering zijn aangelegd op bouwgronden, reeds vroeger door de bevolking ontgonnen.
h. De mislukte indigovelden, ten bedrage van 3384 bouws, zijn begrepen onder het cijfer in kolom 12. In het vorig verslag werd de gouvernements-aanplant opgegeven als te hebben bedragen 15 157 bouws, doch daaronder waren ten onregte (zie de voorgaande noot) ook begrepen de koffij—, thee- en kaneeltuinen.
». Zie ter opheldering van dit aanzienlijk verschil de voorgaande
k. Als mislukt worden opgegeven voor:
Preanger regentschappen. . . . 1 866 » Cheribon 3 177 Pekalongan 10 325 »
Japara 8 842
Te zamen 128258 bouws.
In hoe verre deze bouws tot kolom 10, dan wel tot kolom 12 behooren, blijkt niet.
1. Als boven voor 16 gewesten 144194 bouws.
m. Waaronder 10 629 bouws, welke eerst met padie en daarua met tweede gewassen zijn beplant.
». Als voren 1277 bouws.
o. » 21 447
p. » 2388
q. De 35 741 bouws, bedoeld in de vier voorgaande aanmerkingen, zijn uit den aard der zaak mede begrepen in de cijfers van kolom 10.
100
G E W E S T E N .
Gemiddelde marktprijs van den pikol padie in 1861.
Hoogste
prijzen.
2.
Laagste
prijzeD.
Bedrag
der geh
Dten
Van veldef door de bevott * an voor hetDor de Gouverneme , 'v beplant. ; eigen (Zie ommeziL. De] kolom 9 - H e oi kolo 4,
Bantam
Krawang,
Preanger regentschappen
Cheribon , . . .
Tagal
Pekalongan *
Samarang
Japara . . . . . . . * .
Rembang. .
Soerabaija
Pasoeroean
Probolingo
Bezoekie
Banjoewangie
Banjoemas
Bagelen
Kadoe
Madioen
Patjitan
Kedirie
Madura (afdeeling Pamakassan). . . . . . . .
Te zamen
In 1860 was het cijfer
meer Geeft nu minder
b f
2,65
2,50
4,10
2,82
4,60
2,50
2,775
4,32
5,65
3,52
2,41
3,50
3,25
2,37
4,11
7,16
10,00
4,43
10,20
5,12
6,66
3,88
2,96
0,92
2,01
1,56
2,60
1,58
3,15
1,50
1,78
2,46
3,03
2,61
1,81
2,80
2,11
1,62
2,65
3,50
4,50
2,98
3,50
2,39
6,00
2,50
1,73
0,77
5(
34 879,
28 901,
14 200,
17 934,
54 093,'
2 550,1
109 374;
72 225,
77 806/
33 404J
32 460/
16 687/
1150,1
5 663/
11 400/
4 200,'
8l
5:
2!
9(
41
5i
12;
7i
5!
6.
f 516 927/f 9fi
101
Jrag,
der 'n geheelen onzuiveren aanslag 1 'nten op het gewas in 1861.
'eldet evolt ' a n velden het Dor de bevolking neme , voor ant. e iS e n cultuur mezlj7. beplant. a g.pie ommezijde kolom 10.)
Te zamen.
Uitgestrektheid
nieuw ontgonnen
sawa-velden
gedurende 1861,
in bouws van 500
vierk.Rhijnl. roed.
1879,
5 901,
t 200,
r 934,
1093,
i 550,
1374,
!225,
'806,
.404,
!460,
687,
150,
.663,
400,
200,
927,'
568 176,00
34 027,00
863 562,00
521 387,00
255 832,00
905 298,83
436 415,00
567 675,925
1 238 532,00
700 477,58
590 891,00
648 802,00
465 000,75
641 940,03
611 955,00
308 872,00
70 595,00
!91141,42
58 757,00
f 9 fi79 337,535
e
f 568176,00
34 027,00
»
898 441,00
550 288,00
270 032,00
923 232,83
450 508,00
570 225,925
1 347 906,00
772 703,00
668 697,00
682 206,00
»
497 461,35
658 627,66
613105,00
314 535,00
70 595,00
202 541,42
62 957,00
dflO 196 265,185
e 9 998 733,07
f 197 532,115
926
616
611
669
246
88
616
545
757
1943
506
263
157
30
3 403
365
189
122
42
1409
13 503
10 688
2 815
AANMERKINGEN.
8.
a. Voor den pikol rijst, zijnde de padieprijzen niet opgegeven.
b. Ongerekend de prijzen in Tagal, Kadoe en Patjitan.
c. Kan niet volledig worden opgegeven.
d. Hieronder aan fictive landrente:
Cheribon .
Samarang .
Rembang .
Soerabaija .
Pasoeroean.
Banjoemas .
Bagelen. .
Kadoe . .
Madioen. • .
f 90,00
4 874,83
15 246,82
13,00
1 940,00
876,00
2 127,33
426,00
7 209,00
f 32 802,98
e. Hieronder aan fictive landrente f32 753,99.
26
Z i
'l
ZITTING 1863 — 1864. (GXXII.)
i het beheer en den staat der . idsche bezittingen over 1861.
BIJLAGE P VAN HET VERSLAG.
N°. 18.
AANTOOMMÏ VAN DE TEELT
'VAN
KLAPPERBOOMEN OP JAVA EN MADURA
MET UITZONDERING VAN DE RESIDENTIEN
BATAVIA, SOERAKARTA M DJOKDJOKARTA,
HET JAAR 1861.
104
G E W E S T E N .
Bantam
Buitenzorg
Krawang
Preanger regentschappen
Cheribon
Tagal • •
Pekalongan
Samarang . . • • • •
Japara
Rembang
Soerabaija
Pasoeroean
Probolingo •
Bezoekie . . . . . .
Banjoewangie . •
Banjoemas
Bagelen
Kadoe
Madioen
Patjitan
Kedirie
Madura (a) . . . •
Aanwezig getal klapperboomen
op 1". Januarij 1861.
Vruchtdragende.
Te zamen voor Java en Madura (afdeelingPamakassan) . .
386 539
67 421
21 990
364 784
322 348
317 142
231 623
448 123
361 087
561 833
615 428
205 633
256 937
380 275
57 384
541 087
1156 989
207 341
172 024
204 960
311 558
46 404
7 238 964
Jonge.
658 049
97 600
45 080
901 859
502 262
508 202
133 024
874 498
437 059
1 243 144
1 339 331
629 812
368 776
401 745
90 139
531 486
1 006 585
287 278
529 705
168 253
456 276
32 095
11 242 256
Totaal.
Gedurende 1861 zijn
1 044 642
165 021
67 070
1 266 643
824 610
825 344
364 647
1 322 619
798 146
1 804 977
1954 759
835 445
625 713
782 020
147 523
1 072 573
2 163 574
494 619
701 729
373 213
767 834
78 499
uitgestorven
of
uitgeroeid.
18 481220
21119
2 163
5 517
70 906
33 606
35 706
7 731
24 996
26 415
142 570
65 444
19 724
7 829
18116
565
30 516
51200
3 520
7 384
8 543
16 614
3 218
v,
bijgeplant.
603 402
69 593
10 953
6 47«
137 97!
88 721
100 56i
53 8»
141 79!
95 78
248 94
169 32
52 00
• 32 20'
27 20
10 62
68 4«
62 9?
33 91
84 60
27 5&
519^
1312
15888'
105
Aanwezig getal klapperboomen
op ultimo December 1861.
Vruchtdragende.
» - __
431256 5 67 914 3 22 835
394 121
345 838
337 396 ij 235 294 i 482 900 i 395 354
581 902
635472 d 209 173
273 364
381 625
58 344
550 664
Û 1 175 259
209 492 1 190 823
209 569
316 078 »9 44 098 12
7 548 771 i«
Jonge.
661862
105 897
45 194
939 595
533 893
552 807
175 508
956 516
472 161
1329 451
1423 167
658 606
376 727
409 487
99 238
559 889
1 000 086
315 520
588 127
182 681
487 134
44 308
11917 854
Totaal.
1 093 118
173 811
68 029
1333 716
879 731
890 203
410 802
1439 416
867 515
1 911 353
2 058 639
867 779
650 091
791 112
157 582
1110 553
2 175 345
525 012
778 950
392 250
803 212
88 406
19 466 625
Gemiddelde
klappers
per
100 stuks.
f 4,50
5,50
b. »
4,25
4,00
4,68
4,00
6,00
5,00
5,50
6,50
8,25
6,00
4,00
6,50
4,00
3,75
9,00
7,50
5,00
6,80
4,00
»
prijzen der
klapper-olie
per
pikol.
f 34,00
32,00
c. »
c. »
30,00
34,00
27,00
37,00
29,50
34,75
27,50
30,75
25,00
31,00
27,00
d. 45,75
23,33
b.
32,00
30,00
31,75
24,00
»
AANMERKINGEN.
a. De opgegeven cijfers betreffen alleen het regentschap Pamakassan ; zijnde van de beide overige regentschappen geene opgaven ontvangen.
b. Niet opgegeven.
c. De olie wordt hier niet in het groot, maar slechts bij flesschen verkocht.
d. Deze buitengewoon hooge prijs wordt hoofdzakelijk toegeschreven aan den plaats gehad hebbende watervloed, ten gevolge waarvan veel voorradige olie is verloren gegaan.
27
21
*
Z I T T I N G 1863 — 1864. (CXXII.)
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen over 1861.
BIJLAGE « VAN HET VERSLAG.
N°. 19.
AANTOONINfi VAN DE UITKOMSTEN
DEE
m®www^w%Twwm
(iElUJRENDti HET JA4R 180«,
108
G E W E S T E N .
Bantam
Krawang
Preanger regentschappen . .
Cheribon
Tagal
Pekalongan
Samarang
Japara
Rembang
Soerabaija
Pasoeroean
Probolingo
Bezoekie
Banjoewangie
Banjoemas
Bagelen . . . . . . . .
Kadoe
Patjitan . . . . . . . .
Madioen
Kedïrie
Totaal
Soerakarta . • . . . •
Djokdjokarta
Te zamen
In 1860 was het cijfer . .
Getal
huisgezinnen,
voor geregelde
tuinen
en boschkoffij
afgezonderd.
Geeft meer.
minder . . .
21285
1808
86 186
24 527
8 967
11364
31936
7 096
832
3 605
33 010
16 069
24 358
3 561
23 832
31876
75 018
11834
16 569
27 635
Getal vruchtdragende boomen, waarvan in 1861 geoogst is.
Geregelde
tuinen.
461 358
461 358
466 207
4 849
4 311075
656 068
35 183 780
11366 882
2 460 142
3 345 422
12 012 504
1 453 362
137 631
2 017 074
3 146 748
2 803 469
8 489 938
2 420 666
6 619 511
7 057 500
5 233 767
4 231 780
4 749 601
7 904 735
125 591655
125 591655
123 010 282
2 581 373
Boschkoffij. Pagger- en
kampong-koffij.
3 467 800
107 513
15 411439
1 071 600
540 254
130 844
1 650 081
183 118
5 469 757
4 464190
2 575 768
2 951 445
5 735 318
44 700
40 410
6 152 530
370 580
1 295 578
70 404
4 643 272
8 928 500
31 096 867
306 297
986 132
15 853
20 729 450
J)
))
20 729 450
21 773 369
»
1 043 919
76 980 800
76 980 800
73 895 130
3 085 670
Te zameri'
beveel]
1 'Q pil
loo :
^5 Au
5 961 is
829 18
4412133
15 831 0?
5 035 91
6 296 8«
17 747 82
1 498 06 137 4
2 164 93
24 710 71
4 245 64
9 785 51
2 491 0Ï
11262 78
15 986 00
36 867 8«
4 538 0?
5 735 73
8 051 43
223 301
223 301 90 896
218 678 78 988
4 623 tl
109
Verkregen
h°eveelheid koffij - , IQ pikols van
10O katties. nen< 25 Amst. pond.)
1 li 15 237,71
9 1 1562,25
133 116 959 93
1 07 31 887,43 y5
5 91 34 906,93 4/5
6 8« 21 620,36 74 7 82 69 739,58
8 0« 7 415,17%
7 63 67 30
4 99 10 315,06
0 71 _ 185 073,29
5 61 26 575,33%
5 51 66 380,89
1 0Ï 9 543,48