Full Text / Transcription of https://coleccion.aw/show/?UNIVERSITEITLEIDEN-DIG-KOLONIAAL-WEEKBLAD-1902-03
Translate this text / Traduci e texto aki:     Translate this text


N0. 3 3 . Donderdag 16 Januari 1003. 1ste Jaargang. HET KOLONIAAL WEEKBLAD. Orgaan der Vereeniging
Abonnementsprijs per jaar.
Vrij aan buis of franco per post binnenland bij vooruitbetaling , f 2.00
Voor Oost-lndië en het B u i t e n l » 3.00
Afzonderlijke n u m m e r s . . . . » 0 . 1 0 Men abonneert zich voor minstens zes maanden ingaande op den dag dei- eerste toezending f 1,— EN WEST.
Prijs der advertentiën.
Per regel f 0.10
Bij plaatsing van 300 regels . - 0.09
» » » 1000 »
» 3000 » - 0.08
- 0.07
R E D A C T I E : De 4de Commissie, aan welke de verspreiding van populaire kennis omtrent Oost- en West-Indië is opgedragen. Mededeelingen of Ingezonden S t u k k e n moeten worden geadresseerd „aan de Redactie", en gezonden aan den Heer G. E. V. L. VAN ZUYLEN, Voorzitter der Redactiecommissie, 9 a Heerengrachi, of den Secretaris, Mr. Gr. VAN SLOOTEN AZN. , A3 Conradkade, beiden Den Haag-. Voor de Administratie en Advertentiën wende men zich tot de Uitgevers-Maatschappij „HET GEMEENSCHAPPELIJK BELANG" Haagpoort 4 , Den Haag,
Dit nummer bestaat uit Twee Bladen.
H e t h o o f d d o e l d e r V e r e e n i g i n g i s : H e t v e r s p r e i d e n v a n p o p u l a i r e k e n n i s o m t r e n t o n z e I n d i e n o n d e r g a n s c h b e t v o l k e n liet b e v o r d e r e n d e r w e l v a a r t i n d i e g e w e s t e n , ont z o o d o e n d e e n o o k d o o r h e t v e r l e e n e n v a n o n d e r l i n g e h u l p , w a r e b e l a n g s t e l l i n g e n l i e f d e t e k w e e k e n t u s s c h e n N e d e r l a n d h i e r e n g i n d s . D e V e r e e n i g i n g vestigt z o o v e e l m o g e l i j k , z o o w e l i n E u r o p a a l s i n I n d i ë , a f d e e l i n g e n , d i e t e z a n t e n m e t h e t h o o f d b e s t u u r d i t d o e l t r a c h t e n t e b e r e i k e n . O m l i d t e w o r d e n , k a n m e n z i c h p e r s o o n lijk o f p e r b r i e f k a a r t a a n m e l d e n bij e e n d e r a f d e e l i n g e n ©f a a n h e t b u r e a u i n d e n H a a g H e e r e n g r a c h t 4 , d a t i e d e r e n d a g , b e h a l v e Zon- e n f e e s t d a g e n , v a n ÏO —13 e n v a n 3 — 4 u r e o p e n i s . Ieder lid wekke in zijne omgeving, zooveel mogelijk, anderen op om lid der Vereeniging te worden en geve daartoe dit blad na het gelezen te hebben aan vrienden en bekenden.
De Hongersnood.
Hebben wij in ons vorig nummer (31) de aandacht gevestigd op hetgeen door Semar van „Het Vaderland" over de op Java heerschende ellende werd geschreven, thans is zijn naamgenoot van het „Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage" aan de beurt. In het nummer 7 van 9 Januari, Tweede blad, komt onder „Indisch allerlei" 't volgende voor:
//Is de cholera op de kustplaatsen, waar de west»moesson-regens zijn doorgekomen, aan het afnemen, //in de binnenlanden, waar liet tot heden toe abnor//maal droog is geweest, woedt deze verschrikkelijke »ziekte nog in hooge mate, en neemt eerder toe dan af. //De door misoogsten uitgeputte bevolking heeft geen //weerstandsvermogen, en er zijn in het Solo'sohe meer//dere dessa's, waarvan de helft van de bevolking aan //de ziekte is bezweken. //De Solo'sohe landhuurders doen al hun best om de //bevolking van rijst te voorzien, aanzienlijke sommen //zijn door hen reeds aan rijst uitgegeven, maar toch »is die hulp nog geheel onvoldoende. »De uitgeputte bevolking is reeds 's morgens om »negen uur niet in staat meer te werken, zoodat van //het goed onderhouden van den aanplant geen sprake is. //En hoe moet de bevolking op vele plaatsen een »nieuwen aanplant in den grond krijgen, waar ook »verleden jaar de veeziekte haar veestapel heeft ge»decimeerd ? »De ondernemers willen zoo gaarne helpen, maar de »bankinstellingen stellen natuurlijk ook hun eischen, »en daarom heeft het Bestuur der landhuurders-ver»eeniging den Resident medegedeeld, dat delandhuur»ders genegen zijn, de bevolking geld voor te schieten »om ploegvee te koopen, mits dan ook door het Be»stuur waarborgen worden gegeven, dat de voorschotten »langzamerhand zullen worden afbetaald. //De beslissing van den Kesident laat zich echter //wachten. »Ellende, bittere armoede heerscht in vele streken //van Java. Moge de oproep van „Oost en West" in »Nederland gedaan, gehoor vinden bij velen; er is »werkelijk veel noodig, om het nijpende gebrek ook »maar eenigszins te lenigen.»
Zal ook weer deze nieuwe aansporing van een ooggetuige, om aan onze vraag om h u l p u i t N e d e r FEUILLETON.
5. Van Rota-Radja naar Padang.
Wie kon, had de schijnbaar minst warme plekjes ingenomen en trachtte daar te sluimeren; maar niemand, die dit rustig doen kon. De eerste-klasse passagiers op de kampanje, zoowel als de tweede-klasse middenseheeps en »de rest// op het voordek, allen leden door de stijgende hitte. Maar hoe werd geleden door de berri-berri lijders en de gewonden ! Eeeds was één kampende met benauwdheden, snakkende naar lucht, als Waanzinnig opgesprongen. Met moeite werd hij naar zijn ngplaats teruggebracht. Na eenige aanvallen van luchtkramp, werd hij kalm ; de omgeving meende, dat hij wat beter was en r U S ^ ' inderdaad had hij rust gevonden — die van den dood. imts was bedaard gebleven, waar hij zat. De zon was gedraaid en bescheen zijn beenen, hij trok ze niet terug; ° ^ e n a z e w a ren half gevoelloos. ÖIJ bleef met gesloten oogen onbewegelijk zitten, dankbaar, dat zijn hart wat rustig was en wetende, dat elke beweging hem noodlottig kon worden. Jorissen lag onrustig te steunen en te zuchten op een °el naast hem en wentelde zich steeds om en om in 't zweet zijns lichaams. ^ P de brug werden opeens door den kommandant eenige en i?" geroepen. Enkele scheepsofficieren gingen rond sch ,. l l a a l d e n ze- S n e l werden ze uitgevoerd door de Waren f e n' d i e ° P h e t e e r s t e geroep dadelijk te voorschijn
WerdP r0k d e a a n d a c n t v a n Frits, dat enkele voorwerpen "en. vastgesjord. Hij richtte aich in zijn stoel op en
l a n d gehoor te geven, in den Vaderlandsche pers geen weerklank vinden? Zullen zij, die geven kunnen, voor Java hun buidel gesloten houden? Toch hebben zij in no. 30 van ons blad, als motto bij 't stuk „Koelieloon en Koeliearbeid", kunnen lezen, hoe François Coppée over geven denkt: Neen, rijke, wijs niet af, hen, die U smeekend naken Bedenk: gelukkig zijn, komt van gelukkig maken!
De haven van Soerabaja.
Door de vereeniging „Moederland en Koloniën" werd Donderdag 9 J a n u a r i eene openbare vergadering gehouden ter bespreking der Soerabajasche Havenplannen. Toen de redactie v a n het Soerabajasch Handelsblad ons, enkele maanden geleden, een overdruk zond v a n de in haar blad verschenen artikelen over een spoorweghaven te Soerabaja, hebben wij bij de aankondiging dier brochure te kennen gegeven, dat ook wij, zoodra Oost- en West-gat tegen verondieping zouden zijn beveiligd en m e n in het Westgat eene vaargeul v a n 8 M. diepgang, kan verkrijgen en behouden, het aanleggen eener spoorweghaven te Soerabaja tot de zeer nuttige en noodige werken rekenden. Wij voegden er echter bij, dat zooveel, wat voor O.-I. noodig en nuttig is, nog wel zal achterwege blijven, zoolang m e n de quaestie der financieele scheiding niet heeft beslist, en spraken den wenscb uit, dat de havenplannen, om technisch te worden beoordeeld, h u n n e n weg zouden vinden naar de vergaderzaal van het Kon. Instituut van Ingenieurs. Ten deele werd aan dien wensch voldaan, want in de Instituutsvergadering v a n 12 November j.1. hield de heer W. F . Leemans, Hoofdinspecteur v a n den Nederlandschen Waterstaat en voormalig lid der Solo-vallei-commissie, eene voordracht over „De Vaart v a n Nederland op Nederlandsch-Indië, „naar aanleiding v a n de jongste opneming v a n het „westgat v a n Soerabaja in 1900". Slechts ter loops de havenplannen voor Soerabaja noemende, was toch zijn gansche betoog met dien havenaanleg in verband. Ook naar zijne meening zou eene haven te Soerabaja slechts dan beteekenis krijgen, wanneer zij zonder bezwaren door schepen v a n 8 M. diepgang kon worden bereikt. E n hoewel de daartoe noodige verlegging v a n de Solo-uitmonding, en de verder naar zijn oordeel noodige werken in het westgat verscheidene millioenen zouden kosten, hield hij een warm pleidooi voor de uitvoering, zoodra de in 1905 beëindigde opnamen der slibbeweging zullen hebben aangetoond, dat met de verlegging v a n den riviermond de voornaamste reden der aanslibbing v a n de geul zal hebben opgehouden. Zeer belangrijk waren de discussiën, die op de voordracht, volgden. Voor het grootste deel waren de sprekers het wel in hoofdzaak met den inleider eens, m a a r toch werd er gewezen op den geweldigen strijd, dien m e n op waterstaatsgebied te voeren heeft, als m e n gescheiden wil h o u d e n , wat de natuurlijke krachten bestemd hebben, o m zich saam te voegen. Ook de vice-admiraal N. Mac-Leod, die in „Moederland en Koloniën" de bespreking begon,
keek over de verschansing. Jorissen, die wakker was geworden door het geroep, vroeg, waar hij naar keek. — Naar die donkere wolken, die van daar ginds aan komen drijven. Wij krijgen een bui, antwoordde Erits, — en gauw ook. — Dat zal opfrisschen, hernam Jorissen, — want 't is nu onhoudbaar ; 't is of heet water in ragfijne straaltjes uit mijn corpus spuit. — Kijk 't eens donker worden, zei Erits, zonder op de woorden van Jorissen te letten, — ik ga naar de kajuit ; wil je me helpen ? Ik ben stijf geworden van het zitten. En hij trachtte op te staan, maar kon niet. — Blijf nog een oogenblik, drong Jorissen aan, 't wordt nu juist koel. Hè, wat een heerlijke wind.... ! •— Juist, dat is de voorbode ; help me gauw, anders ben ik kletsnat voor ik binnen ben. — Nu, nu, zoo gauw gaat 't niet, meende Jorissen terwijl hij Erits hielp, maar juist doorkliefde een felle bliksemstraal de lucht. De meesten hadden, half sluimerende, niets bemerkt van de verandering in het weer. Dankbaar hadden zij de koele luchtstroom over zich heen voelen gaan. Maar de donderslag schrikte allen wakker. Overal kwam bewegin«-. De gladde zee begon te deinen ; het schip begon te hellen van rechts naar links of stak de boeg diep in het water, om zich dadelijk weer op te heffen. De touwen sloegen klepperend tegen elkaar en de tenten flapperden op en neer. Dikke regendroppels vielen zwaar op de zeilen tenten en het dek. Het braamzeilskoeltje, blij begroet, wakkerde tot een flinke bries aan, en de bries tot een stevige wind en een storm werd gevreesd.
was. v a n m e e n i n g , dat m e n onmogelijk door kunstmiddelen de op- en aanslibbing zal k u n n e n overwinnen. H e t moge nog honderden jaren duren, het gat moet dicht en let m e n n u op de breedte der geul, welke in die opslibbing moet worden open gehouden, dan vreesde hij, dat in 95, of misschien wel een 75 j a r e n , die toegang geheel zou zijn afgesloten. I n overeenstemming trouwens m e t den heer Leemans, meende h i j , dat m e n te Soerabaja geen havenwerken moet maken, vóór men de zekerheid heeft, dit dichtslibben te k u n n e n beletten. Hij zag alleen een heil in baggeren, maar die arbeid (237.000 k u b . M.) en de daarvoor te maken kosten kwamen h e m voor, buiten evenredigheid te zijn met het voor den handel te verkrijgen voordeel. Wij zullen eerst dan een bepaalde oordeel vellen over het door den heer M. L. aangevoerde en over het door h e m te berde gebracht plan, om het Oostgat v a n Soerabaja af te sluiten, wanneer het gedrukte verslag der vergadering ons zekerder gegevens zal hebben geleverd. Na h e m k w a m de heer Gerlings aan het woord, die de ecomische zijde v a n het vraagstuk in beschouwing n a m . Hij toonde a a n , dat door een degelijken aanleg v a n havenwerken aan den Soerabajaschen handel jaarlijks f 560.000 zou kunnen worden bespaard en dat dus tegen baggerwerk, al was dit nogal belangrijk, niet moet worden opgezien. Zijn conclusie was, dat verbetering van den actueelen toestand ongetwijfeld urgent is en dat de Regeering, al moge het plan de-Jongh niet t e n volle uitvoerbaar zijn, tot plicht heeft, orn de zaak ernstig te doen nagaan en in overweging te nemen. De heer Op ten Noort uit Amsterdam, die den staat van zaken kent, meende, dat een concessie-aanvrage voor een steigerplan aan den buitenzij v a n den wal te Soerabaja, evenwijdig aan het vaarwater, 't havenplan in den weg zat. Hij oordeelde dat steigerplan volkomen onvoldoende en stemde geheel met de conclusie v a n den spreker in. De haven, zooals die is ontworpen, zal meende hij, best zich zelf bedruipen. Wil m e n niet over 10 jaren vastloopen, dan is verbetering van de haventoestanden urgent, daargelaten nog wat in de toekomst de transito-handel zou k u n n e n opleveren. De heer Dinger verklaarde den toestand voor den Soerabajaschen handel n o g veel ernstiger, dan de heer Gerlings, dien h a d voorgedragen. De vrije goederen b.v. mogen niet aan 't tolkantoor gelost worden, maar een andere losplaats wordt niet aangewezen, zoodat de praauwen dikwijls als pakhuizen moeten dienen. E r is zelfs geen kraan, om de goederen behoorlijk uit den praauwen te lossen ; m e n k a n begrijpen, hoeveel schade daardoor wordt geleden. Toch neemt de handelsbeweging te Soerabaja gestadig toe en 't is hier dus onbegrijpelijk, wat de Regeering voor heeft. De heer M. L. bleef bij zijn meening, dat haven en haventoegangen onafscheidelijk zijn van elkander. Men moet geen havenplan vaststellen, vóór men zeker is behoorlijken toegang te k u n n e n behouden, terwijl de heer G. zijne, op het oordeel van gezaghebbende m a n n e n steunende meening verHet gejuich ging al spoedig over in een vloekig gebrom. Niemand kon op dek, onder de tenten blijven ; allen moesten zjeh terugtrekken in de 'goed gesloten ruimten//, waar niets van de frisschen wind werd gevoeld, maar een broeierige warmte heerschte. Was het in de kajuiten om te bezwijmen, in de tusschendeksruimten, —• 's morgens een stoof, 's middags een oven, — was 't nu een blakende hel. Bijna alles werd gesloten, slechts de luchtkokers dienden tot luchtverversching. Luchtverversclring ! Duivelen laat uw gillend lachen hooren bij dat woord, als ge ten minste kans ziet, het weegeklag te overstemmen van de slachtoffers, die daar stikken in het ruim. Ach neen, klagen doen ze niet : een scherpe doodsnik, rauwe kreten doen ze hooren bij 't snakken naar wat lucht, die meedoogenloos wordt uitgesloten ! Er is geen geld voor het bouwen van een ziekenschip, waar in 't ruim voor de zware zieken kunstmatige lucht wordt aan- en afgevoerd, de atmosfeer wordt gereinigd. Vijf-en-twintig jaren lang schoot daarvoor op de Atjehmillioenen geen cent over ! 't Ruim, — vinnig spotwoord ! — 't ruim, op andere schepen, bergplaats van vrachtgoed, vaak vleesch van gedoode dieren, voor den mensch bestemd, — is hier bestemd, om zieken op te bergen, te doemen tot den stikkingsdood. De arme menschen, — want menschen zijn ze toch ! — gaven zich geheel en eiscliten niets ; ze lieten zich verminken en besmetten in den dienst van 't land, bij eiken strijd den dood trotseerend voor den staat. , En als de dood den strijd met hen begint, met ijzeren greep den strot hun sluit, in vreezensangst hen wentelen doet in stinkend ziekenvuü, dar. voert men hun geen versehe,
duidelijkte, dat geen verondieping door slikafzetting op den duur te duchten is. Nog was er een discussie tusschen Admiraal M. L. en den heer de Grève over de meerdere of mindere waarde v a n Soerabaja, als oorlogshaven, na een afsluiting v a n het Oostgat, terwijl de heer Gerst v a n meening was, dat de uitvoering v a n den besproken strekdam, technisch onmogelijk zou blijken. E e n besluit werd echter, door de vergadering niet genomen, hoewel zij zich gerust met algemeene stemmen had kunnen aansluiten bij de conclussie v a n den tweeden spreker, zooals wij die uit een dagbladverslag hebben overgenomen. Ook deze openbare Vergadering v a n „Moederland en Koloniën" zal de gegevens, waarover de Regeering voor de studie der zoo belangrijke zaak beschikt, weder met één vermeerderen. W a t wij er m e t belangstelling uit vernomen hebben, is dat een zoo belangrijk bedrag als f 560.000, jaarlijks ten voordeele v a n den handel zou komen. Letten wij hierbij op de verzekeringen van een handelsman en een technicus, dat de haven zich zelf zal k u n n e n bedruipen, d a n wil het ons voorkomen, dat bij den moeielijken toestand, waarin de handel te Äoerabaja door gemis aan een goede haven verkeert, er wel een middel moet te vinden zijn, om te krijgen, wat m e n noodig heeft, ook zonder meerderen druk op de schouders der grootendeels reeds zoo zwaar beproefde belastingbetalers.
W £ E l i O V E R Z I C H T
Het belangrijkste nieuws van deze week hangt samen met de politieke verhoudingen tusschen Jïïng-aland en Duitschland. Dat het tusschen deze twee steeds goed zai gaan, is even moeielljk van te voren te zeggen, als waarom het eigenlijk niet goed zou gaan, maar merkwaardig is het wel, dat een eendrachtig samengaan langzamerhand blijkt vrijwel eene onmogelijkheid te zijn. Bismarck heeft indertijd eens gezegd, dat er alléén dan een oorlog tusschen • Engeland en Duitschland zou kunnen ontstaan, wanneer bij toeval de regeeringen van beide landen op denzelfden dag stapelgek werden. Het volksbestaan van Engeland en Duitschland liep als het ware langs evenwijdige lijnen, die elkaar nimmer kunnen raken. Sedert den tijd, waarop Bismarck deze woorden uitsprak, is er echter in de positie van Duitschland in de rij der volkeren een zeer belangrijke wijziging gekomen. Het heeft zich met buitenEuropeesche kwesties bemoeid — het noli me tangere van den ouden Rijkskanselier ; — het heeft Engeland koloniale handelsconcurrentie aangedaan, het heeft zich aan 't werk gezet, om een krachtige oorlogsvloot te bouwen, om in de quaesties van wereldpolitiek aan zijne woorden kracht te kunnen bijzetten Zoodoende kwam het natuurlijk dadelijk in contact met Engeland, dat door zijn ligging, gesteldheid en geaardheid bijna is voorbeschikt, om zich steeds te mengen in zaken van buitenshuis en zijn fortuin in de wijde wereld te beproeven. Nu is Engeland's gewoonte nooit geweest, concurrenten op handels- en industrieel gebied bijzonder minzaam te begroeten en elke aanraking met dit land is gewoonlijk eene botsing. Zoo scheen het dan ook, dat Engeland en Duitschland door hun strijdige koloniale en handelsbelangen geslagen vijanden zouden worden. Toen zei de Keizer: „er zij vriendschap" en er was vriendschap. Voortaan zouden de beide broedervolken, spruitende uit denzelfden Teutoonschen stam, samengaan tot beider heil en voordeel. In beide landen werd van hoogerhand voor de
koele lucht, — hun eenig heulsap, — toe, maar doet die dapperen, als honden, stikken in dampen vol vergif en heet genoeg, om een teere levensdraad als was te doen smelten.
Het was avond. Het ruwe weer had aangehouden. Het schip zwierde en stampte. Niettemin zaten eenio-e zeevaste passagiers in de eerste-klasse kajuit een kaartje"te leggen Onder hen bevond zich de transportdokter ; een levendige" jonge man, die voor het eerst aangewezen was, om de zieken naar Padang te vergezellen. Een hospitaalsoldaat kwam den dokter zeggen, dat de ziekenvader hem liet verzoeken, in het vooronder te'komen : een der inlandsche soldaten met beri-beri was razend vaii benauwdheid. De dokter legde midden in het spel zijne kaarten neer verontschuldigde zich, haalde zijn burnous uit zijn hut en volgde den oppasser. Met moeite stak hij onder een stortbui het natte dek over. Maar het koele nat, dat hem tegen het gezicht spatte deed hem goed. Op het middenschip ontmoette hem den eersten stuurman die van de wacht naar kooi ging. — Een heele toer om op de stelten te blijven staan, dokter, overbulderde de stuurman in den rumoerigen wind. — Moet je naar't vooronder? Gaat er weer zoo'n arme drommel naar de haaien ? Houdt je maar taai, je zult daar beneden een heele knauw krijo-en. Goê nacht! en hij ging het logies der scheepsofficieren binnen. — Goê nacht, wel te rusten ! zei de dokter, en zich hier en daar vasthoudende, kwam hij aan het luik, dat toegang gaf tot de afdeeling der inlandsche soldaten, en hij begon zijn hellevaart. Evenals „de bezemsteel", moest ook Inj, na een paartrej
vriendschap propaganda gemaakt en sympathie1 voor het verbroederingsplan bevolen. Maar 't wilde bij slot van rekening toch niet. Laten wij den Zuid-Afrikaanschen oorlog er nog buiten, er bleek te veel jalouzie, te veel naijver tusschen beide volken te bestaan, dan het met de broederliefde, hoe hoffähig zij ook ware, voorspoedig kon gaan. De Engelschman bleefin Duitschland gehaat, de Duitscher in Engeland bespot. Tot dat nu eindelijk ook de band, met zooveel zorg tusschen de regeeringen onderhouden, aan 't scheuren is gegaan. De schuld hiervan ligt voornamelijk bij de Engelsche regeering; de Duitsche toch, als altijd aan 's Keizers wenken gehoorzaam, was veel te gedwee, om een breuk uit te lokken. De Engelsche daarentegen, en voornamelijk Chamberlain, heeft op moedwillige wijze de scheuring uitgelokt door de publieke opinie in Duitschland zoozeer te kwetsen, dat daartegen de Duitsche regeering zelfs niet meer vermocht op te roeien, en verplicht was een protest, hoe zwak dan ook, tegen de Engelschen te doen hooren. Men weet, hoe dit alles is ontstaan, doordat Chamberlain de, Zuid-Afrikaansche gruwelen besprekend, gezegd heeft, dat de Duitschers in 1870 geen haar beter waren, en hoe daarop von Bülow is genoodzaakt geworden, daartegen zijn stem te verheffen. Om nu nog eens terug te komen op het gezegde van Bismarck: het schijnt, dat althans één van de door hem genoemde voorwaarden voor het ontstaan van een Duitsch-Engelsch conflict is verwezenlijkt, voor zoover bij een der partijen het verstand is op hol gegaan. Men kan toch moeielijk de Engelsche kranten van deze dagen lezen zonder zich er over te verbazen, dat de hoogmoed en verwatenheid van een geheel volk zoo ver kan gaan, als nu blijkt bij het Engelsche mogelijk te zijn. De zwakke tonen van protest, in de duitsche Rijksdag vernomen, hebben toch in Engeland, dat notabene het eerst met schelden is begonnen, een ware storm van verontwaardiging gewekt. Sinds het telegram van den keizer aan Kruger, zijn er niet zulke spijtige artikelen verschenen; dreigementen aan het duitsche volk zijn aan de orde van den dag. Men eischt nu niets meer of minder, dan dat de Rijkskanselier nog een nederig exuus zal vragen voor zijn ongehoorde onbeschaamdheid, om te protesteeren tegen de aan het adres van zijn volk en leger gericht engelsche lastertaal. Men moet wel aannemen, dat een zoodanig inzicht in het incident slechts in een min of meer ijlhoofdig brein kan ontstaan.
Een tweede zeer belangrijke kwestie voor Duitschland is die van het drievoudig verbond. Langen tijd was de positie van Duitschland in dat verbond, als die van de daardoor meest bevoordeelde, en langen tijd heeft men het in Oostenrijk en Italie billijk geacht, dat de Duitschers voor den steun, dien zij uit het bondgenootschap met deze beide Staten genoten, eenige retributies gaven, die dan voornamelijk in de handelstractaten werden vastgelegd. Doch Duitschland schijnt zich tegenwoordig sterk genoeg te gevoelen, om niet langer onder die voorwaarde beschermd te willen worden Daarbij komt, dat er in de harmonie eenige dissonanten zijn gehoord. Vooreerst de Poolsche demonstraties tegen de Duitschers, die voor de Oostenrijksche regeering niet geheel naar den zin van de noordelijke naburen zijn tegengegaan. Dan de toenadering tusschen Itaiië en Frankrijk, onlangs weer gebleken ter gelegenheid van de onderhandelingen over Tripoli. Een en ander maakt, dat in de rede von Bulow weer enkele zinsneden, die aan den ouden Bismarck ontleend hadden kunnen zijn, en waarmee duidelijk is te verstaan gegeven, dat de Duitsche regeering niet meer zooveel prijs stelt op de hulp der Bondgenooten als vroeger, en veel meer het er voor houdt, dat die Bondgenooten met zijn hulp meer gebaat zijn. Duitschland erkent daarmee dus het Drievoudig Verbond niet meer noodig te hebben.
De Vereenigde Staten van Noord-Amerika zijn voornemens San-Francisco met Manila door een onderzeeschen telegraafkabel te verbinden. Indertijd wezen wij er reeds op, hoe navolgenswaard het is, zoo voor eigen onafhankelijke communicatie met de Koloniën te zorgen. Nu is tusschen Nederland en Duitschland overeengekomen, het gemeenschappelijk daarheen te leiden, dat deze Amerikaansche Pacific-kabel zoowel met Menado als met de Palau-eilanden, benevens met eenige andere Duitsche bezittingen en met Sjanghai zal worden verbonden. Nederlandsch-Indie zal dan niet meer uitsluitend door een Engelsche kabelmaatschappij over de havenplaatsen van Britsch-Indië met het moederland en andere landen verbonden zijn. De nieuwe ontworpen kabelverbinding zal worden aangelegd en geëxploiteerd door een Duitsch-Nederlansche vennootschap, die onder toezicht van beide regeeringen zal staan en van beide subsidie zal erlangen. Met de verwezenlijking van dit plan zal een grooten stap voorwaarts zijn gedaan tot bereiking van een goed verdedigingsysteem voor Nederlandsch-Indië, en een maatregel zijn genomen, die tot nadeel van onze Koloniën en van ons prestige reeds veel te lang is nagelaten.
Wij hadden onlangs te klagen over de bezetting van de consulaire posten Anatolië en Turkije, en wij wezen er op, dat het systeem van onze regeering daarbij voornamelijk inhoudt zoo veel mogelijk geschikte Nederlanders voor het bekleeden van die posten te passeeren. Dat dit systeem ook elders door Buitenlandsche Zaken wordt gehuldigd, blijkt uit de WestIndische bladen, uit een van welke wij het volgende bericht uit Guyana aan onze lezers ter overdenking aanbieden :
den gedaald te zijn, terug gaan. Hij schrok van de hitte, die tegen hem opkwam en van de gore lucht, die hij inademde, 't Was als een dikke, stinkende walm, die uit de opening straalde. Toch ging hij na eenige oogenblikken de trap af : 't was plicht ! Ook hem begon alles voor de oogen te draaien, en hij moest zich vasthouden. Hij zag niets. Een stem bracht hem tot bezinning. — Hierheen, dokter, zei de ziekenvader, die op hem stond te wachten, — naar deze zijde. Hij ging op het geluid af en volgde den man, die hem had aangesproken. Deze had een lantaarn genomen en wees hem den weg. Hij kwam aan een doodsbed. De lijder was gestorven. Een vreemd gevoel kwam over den geneesheer : een gevoel van opluchting, omdat hier niets voor hem te doen viel, maar tevens een gevoel van wrevel, dat zoo iets bij hem kon opkomen. Het eerste gevoel behield de overhand : hij behoefde geen minuut langer in deze ondragelijke omgeving, in dit pesthol te blijven, waar hij nauwelijks kon ademhalen door de walgelijke atmosfeer, dampig heet door de uitwaseming en uitstraling van een negentigtal lijders, mannetje aan mannetje gelegen ; stinkend door de gisting van half verteerd eten, geloosd door tal van zeezieke menschen. Weg, weg moest hij ! Hij zou zelf ziek worden. Maar hij mocht niet weg. De ziekenvader deelde hem mede, dat twee patiënten, in de afdeeling der kettinggangers, gestorven waren, zonder dat iemand het gemerkt had. Of de dokter den dood wilde bevestigen ? En dan waren er nog drie zware lijders, die de hulp van den geneesheer noodig hadden. (Wordt vervolgd.)
„De Nederlandsche Regeering heeft den heer Leblond, een Franschman, die geen woord van onze taal verstaat, aangesteld als consul alhier, een aanstelling, die tot geen nut van de Nederlandsche onderdanen alhier strekken zal. Toen de heer De Neef, een Nederlandsche onderdaan, alhier in het huwelijk zou treden en dien Nederlandschen consul noodig had om zijne huwelijksacte te onderteekenen, kon deze zulks niet doen, daar hij de Nederlandsche taal niet kent, maar verwees hij den heer De Neef naar den heer Leefson, een Nederlandsch onderdaan alhier, met het verzoek om die akte te vertalen. Nu vraag ik U, had de Regeering niet even goed den heer Leefson — haar eigen onderdaan — dan kunnen aanstellen als Nederlandsche consul? Ieder Nederlandsche onderdaan hier spreekt er cok in afkeurenden zin over en betwijfelt het sterk, of in geval van een eventueel geschil tusschen een hunner en een Franschman men op bescherming van zijn consul zou mogen rekenen. Niet echter, dat ik hiermede de goede trouw van den heer Leblond verdacht wil maken, integendeel ik erken, dat de heer Leblond een fatsoenlijk man is, maar zaak is zaak. Wij hebben hier genoeg Nederlandsche onderdanen, die evenzoo goed tot consul konden benoemd worden."
Ons rest nog de Zuid-Amerikaansche gebeurtenissen van deze week te overzien. De gewichtigste is wel, dat nu definitief het geschil tusschen Chili en Argentinië uit den weg schijnt geruimd. Er zal dus in die streken tijdelijk rust zijn, totdat het weer eens in de kraam van financiers en politici te pas zal komen, de boel op stelten te zetten. Het maakt voorzeker een zonderlingen indruk, wanneer men den eenen dag hoort van de ontembare oorlogszuchtige stemming van Argentinië, dat de jongelingschap zich oefent in den wapenhandel, de vrouwen zich gereed maken om de gewonden op de slagvelden te verplegen, vijandelijke demonstraties voor het Chileensche gegezantschap worden gehouden, en op een volgende dag, dat het geschil is bijgelegd en de bevolking de terugkeer van de vrede en het wijken van het oorlogsgevaar in blijde feeststemming viert, Bij zulke tijdingen moet men, om niet zeker bedrogen uit te komen, liever maar heelemaal niets gelooven. Voor het overige is het nog altijd over het geheele zuidelijk werelddeel gisting en strijd. Wat er nog uit kan voortkomen, is niet te voorzien en wij zullen ons aan voorspellingen ook maar niet wagen.
Oost-Indische berichten.
Uit Atjch, Djambi, Solo en Padang. In verschillende bladen, welke de laatste Oost-Indische mails ons brachten, staan uitvoerige beschrijvingen van de wederwaardigheden der colonne van Daalen, die haar tocht door de G-ajoelanden volbracht heeft, en nu ontbonden, weder over de verschillende garnizoenen verdeeld is. Zoo begint „ Velo", de Atjehcorrespondent van het Bataviaasch-Nieuwsblad, zijn schrijven, gedateerd Koeta Radja 29 November 1901, met de opmerking, dat „deze tocht zeer zeker eene schoone bladzijde vormt van onze Atjehsche krijgsgeschiedenis, welke in alle opzichten waard is in ruimeren kring bekend te worden" en schetst daarna het doortrokken gebied in zoo duidelijke trekken, dat de lezer in zijn gedachte het geheele operatie-terrein voor zich ziet: „Volgens het kaartje door Dr. Snouck Hurgronje naar gegevens vaD de Gajoe's samengesteld, ziet die streek er uit als één bergland met in het midden een bijna ovaalvormig meer, de Laoet Tawar. Dit meer heeft ongeveer een lengte van 36 en een breedte van 16 Kilometer en is door bergen ingesloten, die aan den noordrand als het ware uit het meer oprijzen, in den zuidrand als bergachtige landtongen vooruitsteken, overal natuurlijke inhammen vormend. De west- en oostrand zijn vlak met uitgestrekten sawah's (rijstvelden), terwijl vele karbouwen en paarden het landschap verlevendigen. Het geheel levert een schilderachtig gezicht en overgoten met het gouden zonnelicht doet het aan de Riviera denken, terwijl, wanneer de zon zich schuil houdt achter de wolken, men een denkbeeld krijgt van de Fjordenrijke Noordsche kust. De Gajoe-landen zijn staatkundig te verdeelen in. drie gebieden: a. Het stroomgebied van de boven-Tripa-rivier, grootGajoe of het rijk van Petiambang. b. Het stroomgebied van de Djamboe Aje, genaamd Linggö. c. Het gebied aan de Laoet Tawar, dat weder in drieën te splitsen is: I het gebied van den Radja (vorst) van Boekit, II Slah Oetama, welke beide om het meer gelegen zijn en III het gebied van Radja Tjeq, dat in kleine stukjes in het rijk van den vorst van Boekit ligt. Daar volgens berichten de pretendent Sultan zich nabij de Laoet Tawar zou ophouden, werd door den Gouverneur besloten hem ook daar niet met rust te laten en eene colonne te zijner vervolging uit te rusten. De colonne onder commando van den majoor van Daalen werd den 26sten September j.1. te Panteh Lhong gevormd en bestond uit : twaalf brigades maréchaussée, die verdeeld werden in twee divisies, waarvan de eene stond onder commando van den lsten Luit. Boreel, bij wien de luitenants Heytman en Watrin waren ingedeeld, de andere, waarbij de 2e luit. der Inf. de Kok en de onderluitenant Cristoffel, kwam onder commando van den len Luit. Scheepers. De eerste Luit. der inf. Korndórffer was als adjudant aan majoor van Daalen toegevoegd. De geneeskundige dienst werd vertegenwoordigd door den officier van gezondheid Dr. Lebbe, terwijl de mijn ingenieur Janssen en twee onderofficiersopnemers den tocht medemaakten. De trein bestond uit ongeveer driehonderd dwangarbeiders. Met deze colonne, eerst vergezeld dooreen detachement van Panteh Lhong, dat picol- (vracht)paarden bij zich had en de zieken en gewonden zou terugvoeren, doch dat wegens het terrein-moeilijkheden reeds den tweeden dag teruggezonden moest worden, begon men den 27sten September de marsch. Ten gevolge van slechte wegen en bandjirende kali's (rivieren, die buiten hare oevers waren getreden) vorderde men uiterst langzaam, zoodat eerst den derden dag Blang Laka bereik werd en den volgenden Toendjang. Volgens berichten hield de sultan zich op te Takongan aan en Laéet Tawar, juist daar waar de Peusangan-rivier uit het meer komt en naar het Westen stroomt. Het was dus zaak deze plaats zoo spoedig mogelijk te bereiken. De gids beweerde, dat de Kroeng Penoengan ondoorwaarbaar en de tegenoverliggende oever te stijl was om beklommen te worden. Had men dus Takéngan van de landzijde afgesloten, dan zaten de sultan en zijne volgelingen in den knip. 's Nachts om half drie werd Takéngan bereikt en onmiddellijk omsingeld. In de kampomg hoorde men Atjehsch praten. Ieder was vol spanning over de dingen, die zouden gebeuren. Daar in 's majoors in
structie duidelijk vermeld stond, alleen op te treden tegen den sultan en zijne bende, maar geen vijandelijkheden tegen de Gajoe's te beginnen, besloot de commandant de troepen in stelling te laten en den dag af te wachten. Doch men had te veel op den gids vertrouwd. Den volgenden ochtend bleken de heeren gevlucht te zijn. Eenigen, die in de duisternis de onzen in de armen liepen, werden nedergeschoten. De kampong was ledig en de .sultan met zijne bende had aan de overzijde van de Peusangan-rivier stelling genomen en zond ons zijn morgengroeten in den vorm van eenige geweerschoten. Om tien uur van dien dag werd een een bivak betrokken in de kampong Kebajakan, de residentie van den Radja van Boekit, waar onze colonne voortdurend van alle kanten door de Gajoe's beschoten werd, terwijl wij de drie dagen, welke wij daar doorbrachten, benutten met patrouilleeren, rijststampen, terrein opnemen en het inwinnen van berichten omtrent den sultan. Deze zou zich te Nosar ophouden, een plaatsje ten zuiden van de Laoet Tawar in het gebied van Slah Oetawo. Den 5den October werd de marsch voortgezet en in twee colonnes om het meer gemarcheerd. Te Nosar aangekomen, vernamen wij, dat de Sultan twee dagen te voren door den Radja van Linggö was afgehaald. Het doel van den tocht werd nu Linggö, dat in twee dagen bereikt kon worden, doch toen vonden wij alles verlaten en konden geene berichten bekomen. Den volgenden dag werd te Isa (een verzameling van Kampongs, op Groot-Atjeh zou men van Moekiem spreken) voor drie dagen een bivak betrokken. Daar kwam bericht, dat de Sultan toch in Linggö zou zitten. De Radja's Hang en Tjeq kwamen zich beurtelings bij den commandant melden. Zij vroegen vergiffenis en brachten het hoogste eerebewijs, n.1. de kniekus, een hulde, welke vroeger alleen den Sultan toekwam. Een divisie werd weder naar Linggö gezonden, doch toen die onverrichter zake terug kwam, werd naar Penaron aan den oostelij ken oever van het meerdcoers gezet. Dat was een zwaren tocht over het gebergte. Van de bewoners daar vernamen wij, dat de Sultan met zijne vrouwen zich schuil zou houden in het gebergte boven Oneng, een plaatsje aan de Djamboe Aje. Den volgenden morgen het was den 19den October, rukte de colonne uit om deze schuilplaats te overvallen ; zij bleek verlaten te zijn, waarop men begon te dalen langs een stijle helling. Eensklaps bij Kampong Lemang zag men eenige met geweren gewapende Atjehers wegloopen en teekens geven, terwijl men duidelijk hoorde schreeuwen. Zij verdwenen, in een aan den Kampong grenzend ravijn. Als katten lieten de marechaussees zich van de helling rollen en bleven op den rand het ravijn waarnemen; van de vluchtende Atjehers, die dit noodzakelijk weer verlaten moesten, werd het grootste gedeelte „à bout portant" nedergeschoten. Het aantal dooden bedroeg 19; de gewonden en vrouwen werden meegenomen, om ons omtrent de identiteit der gevallenen in te lichten. Van de zeven gesneuvelde hoofden werden er vier herkend. Uit de in onze handen gevallen wapenen en uit de verklaringen der Atjehers werd afgeleid, dat de bende van den sultan was overvallen en dat deze zelf zou ontkomen zijn in het ravijn, waar de meeste van zijne volgelingen afgemaakt werden. Nu werd een zijrivier van de Djamboe Aje gevolgd om den sultan te zoeken. Toen men echter niets vond, ging de colonne eerst naar Lemang en daarna tot Takéngan terug, van waar uit den 31sten October de gewonden, zieken en gevangenen onder geleide van vier brigades met de luitenants Heytman en de Kok naar Panteh Lhong werden opgezonden. Het was den colonne-commandant uit het ondervondene voldoende gebleken, dat men met een sterkte van driehonderd man den tocht het best zou kunnen vervolgen. Van hieruit werd nu ook het eerste telegram verzonden. In Takéngan werden besprekingen gehouden met Radja Tjeq en ander hoofden, die zich kwamen melden. Als eersten dienst eischte de majoor, dat ze allen naar verschillende richtingen spionnen zouden uitzenden, ten einde ons berichten omtrent den sultan te verschaffen, een opdracht waaraan met den meesten ernst gevolg werd gegeven, doch te vergeefs, niettegenstaand ons verblijf daar 8 dagen duurde. Intusschen toonden de Gajoe's, die langzamerhand inde kampongs waren teruggekeerd meer neiging tot toenadering, nu zij begrepen, dat wij het niet op hen hadden gemunt en dat de groote sultan met zijne dapperen voor ons op den loop ging. Van Takéngan werd de Penangan-rivier gevolgd, eerst in westelijke richting, om daarna naar het zuiden te marcheeren naar Tjilala, waar een bivak betrokken werd. Daar hoorde men, dat de vrouw van wijlen Toekoe Oemar, Tjoet Nja Din, met hare volgelingen, — waaronder verscheidene ons vijandig gezinde hoofden van Groot Atjeh, zich in Betong op de Westkust zou ophouden. Daar men kon veronderstellen, dat de sultan wellicht ook die richting uit gevlucht was, besloot men Tjoet Nja Din en haar kawans (trawanten) te gaan verrassen. Onderweg ontmoetten wij drie Atjehers ; één werd er neergeschoten, een ander achterhaald, maar de derde ontkwam. De gearresteerde vertelde, hoe in Betong het gerucht liep, dat de sultan bij de overvalling te Lemang gesneuveld zou zijn. Een paar dagen later, in den vroegen ochtend van 12 November, werd Betong overvallen, doch Tjoet Nja Din bleek gevlucht naar Pamené. Den 16den werd de marsch naar de Westkust aanvaard. Het was hoog tijd, schoenen en kleederen begonnen in een treurige toestand te geraken, de verbandmiddelen raakten op, er was geen zout en er kwamen geen berichten omtrent den Sultan. Den eersten dag werd de Betong-rivier overgestoken, deze vormt de bovenloop van de Merbau, die bij Meulaboh in zee valt. Telkens hadden schermutselingen met Atjehers plaats, totdat den 22sten Meulaboh werd bereikt." Venlo eindigt zijne beschrijving met de woorden : „Afgescheiden van het materieele en personeele succes van dezen tocht, zal hij niet nagelaten hebben indruk te maken op de geheele bevolking van Atjeh en de Gajoelanden en niet het minst op de ons kwaadgezinden, die zich nu in den waren zin des woords nergens meer veilig zullen voelen. Het is een meesterlijke tocht geweest, waarvan Majoor van Daalen de eer toekomt. Niemand weet zoo van de hulpbronnen des land te profiteeren en weinigen hebben zulk een onverzettelijken wil." De schrijver van het „Atjeh-Overzicht" in de „Sumatra-Bode" van 14 December bericht omtrent het verdere verloop : „Na een vierdaagsch verblijf te Meulaboh arriveerde de colonne Maandagavond 25 November ter reede van de Oleh-Lheue. Zooals te begrijpen is, kon die aankomst niet ongemerkt voorbij gaan. Een muziekcorps liet telkens als er een troepje militairen aan wal stapte, een vroolijk wijsje, als welkomsgroet hooren. Hierbij deed zich het humoristische geval voor, dat toen ten laatste de dwangarbeiders debarkeerden, de muziek met veel entrain het Transvaalsche Volkslied inzette :
„dat vrije volk, dat vrije volk zijn wij !" Grooter parodie is wel niet mogelijk, vooral als men nagaat het aangename bestaan, dat een dwangarbeider op expeditie heeft. Het spreekt van zelf, dat de geheele colonne aan het station ook door tal van dames, officieren en andere belangstellenden allerhartelijkst verwelkomd werd. Generaal van Heutz bevond zich nog op inspectie ter Oostkust. In welgekozen bewoordingen sprak de militaire Kommandant den chef en zijne tochtgenooten een welkom toe ; kort en lakoniek was de dank, die de majoor ook namens de anderen daarvoor betuigde, waarna hij zich naar het hospitaal spoedde, waar Mevrouw van Daalen verpleegd werd. Ook deze berichtgever eindigt met een woord van warme waardeering van den kranigen aanvoerder en voegt daaraan nog toe: „Lof komt ook onzen flinken Amboineezen toe; een troep uit Europeanen samengesteld, zou de ontberingen en vermoeienissen niet hebben doorstaan."
Omtrent de Djambi-expeditie worden kwade noten gekraakt. In het Bat. N. van 9 Dec. j . 1. lezen wij : //Uit de beste bron vernemen wij, dat dr. Snouck Hurgronje, zooals men weet eenigen tijd geleden naar Atjeh vertrokken in het belang eener verdere studie van de Gajoe's, voornamelijk van de Gajoetaal, zich ingevolge eener Eegeeringsopdracht naar Djambi heeft begeven. Hieruit blijkt, dat de Kegeering inziet zich vergist te hebben ten opzichte der resultaten van een militair optreden, hetwelk, ouder gewoonte, bij het hinken op twee gedachten, bleek volstrekt onvoldoende te zijn. Onze waarschuwing tegen overhaasting, vóór besloten werd tot een expeditie, welke heette geen expeditie te zijn, is thans ten volle gerechtvaardigd. Dr. Snouck Hurgronje, de man van het beleid versus wapengeweld, zal veel bedorven vinden door een offensief optreden, waarbij het aan de middelen tot flink doortasten ontbrak." En in het Weekoverzicht van 14 Dec. in de „Sumatra-Bode" staat o. a.: //Men zal zich wellicht herinneren, dat ons blad zich schaarde aan de zijde der oppositie, welke destijds den tijd nog niet gekomen achtte, om in Djambi handelend optetreden. Wij vinden, dat onze minister van Koloniën in zijn antwoord op het voorloopig verslag der Tweede Kamer over de indische begrooting voor 1902 zeer terecht zegt : //dat het bestuur over Indië //zich behoort te kenmerken door onbaatzuchtigheid en //door een krachtig streven naar bevordering van de_ //zedelijke en stoffelijke belangen der inlandsehe bevolz/king. De toepassing dezer beginselen is o. a. dan //noodig, wanneer de bevolking in die gedeelten van //den archipel, waar ons gezag weinig of nagenoeg in »het geheel niet is doorgedrongen, aan onmenschelijke //behandeling van haar hoofden of van haar naburen //blootstaat. Zoo is 't gebleken, dat in Djambi de be//volking veel te lijden heeft van de knevelarijen harer «hoofden, terwijl de gebeurtenissen op Soemba de //oogen heeft geopend voor de gruwelen van slavernij //en moord, welke daar geschieden. liet is de plicht //der Eegeering naar de mate liarer krachten aan der/vgelijke toestanden een einde te maken en in die ge//vallen kan niet gesproken worden van een imperia//listische politiek van expansie." De heer van Asch van Wijck zegt hier duidelijk : //naar de mate harer Icrnnhten//- Nn. met liet oog op het nog lang niet veroverde Atjen, behoorden wij tot degenen, die der Eegeering het ongevraagd, doch niettemin weloverwogen advies gaven, niet te veel op haar horens te nemen, wijl dit slechts op échec en nadeel moest uitloopen. Wij wijzen er thans bescheidenlijk op, dat onze waarschuwing inderdaad reden van bestaan had en de voorspelling, toenmaals door ons gedaan, nadert haar uitkomst. Wij blijven bij onze meening, vroeger reeds uitgesproken, dat het voorgestelde doel bereikt kan worden zonder van Djambi een tweede Atjeh te maken, d.w.z. zonder expeditie, waarvan het einde, evenmin als die van Atjeh, te voorzien is. Deze vergelijking met den toestand in Atjeh gaat op tot zelfs in het stelsel van optreden. En daarom kan het misschien nog jaren duren, alvorens wij van dit nieuwe blok aan het been ontslagen worden. De moeielijke en kostbare les, sedert dertig jaren ons door de Atjeneezen gegeven, heeft ons, naar het schijnt, niet voorzichtiger gemaakt. Intusschen brengt elke boot van Palembang te Tandjong Priok zieken en gewonden uit Djambi aan. Men hoopt het ziektecijfer belangrijk te kunnen verlagen door in de plaats van de Javanen, Amboineezen te stellen die met schoenen bevoorrecht, wellicht meer weerstandsvermogen aan den dag zullen leggen, dan eerstgenoemden, die zuinigheidshalve blootvoets moeten gaan. Met het oog hierop is zeker de werving voor het leger, voor eenigen tijd gestaakt, nu weder opengesteld. Uit Djambi zelf wordt vernomen, dat er op zuiver militair gebied den laatsten tijd niet veel merkwaardigs is gebeurd, doch men bezig is een goeden weg aan te leggen, die de beide Soeroelangoens zal vereenigen, waartoe ook onze vriendjes uit de Rawa's zich tegen betaling hebben beschikbaar gesteld en dat dadelijk na de ontruiming van Loeboek Ressam, dat tot den 20sten bezet was gebleven, als straf voor de bevolking; de Doesoenbewoners, die gedurende al dien tijd verplicht waren geweest zich ergens in het bosch op te schieten, zich weder met vrouw en kinderen in hunne kampongs kwamen nederzetten. Moge deze strafoefening beide partijen nu verder maar goed bekomen! De bezetting zal in de buurt van Moeara Limoen een nieuw bivak betrekken. Naar de aankomst der nieuwe aanvullingstroepen onder Overste Christan worden met smart verlangd, niet alleen door de officieren, van wie, in afwachting van de plaatsvervangers der reeds vertrokken collega's, veel te veel gevergd wordt, maar vooral ook door den dokter, die dan in staat zal zijn de zieken en gewonden weg te zenden, daar genezing van ernstige patiënten natuurlijk onmogelijk is, als de noodige geneesmiddelen niet geregeld worden toegezonden. Nu de Kolonel, chef van den geneeskundigen dienst, op een inspectie-reis naar Palembang en Djambi vertrokken is, zal er in dezen treurigen en ergerlijken toestand hopelijk verbetering zijn gekomen.
De herziening van het rechtswezen in de Residentie Soerakarta, zooals die is aangekondigd in de memorie van toelichting op de Indische Begrooting, zal niet van een leien dakje gaan. Het Soer. Hbl. vernam, dat de Soesoehoenan van Solo zich schriftelijk, in nogal besliste bewoordingen, tot den Gouverneur Generaal heeft gewend met het verzoek de ontworpen regeling niet in te voeren en vindt dus de veronderstelling niet zonder grond, dat de reis del' Solosche grooten naar Semarang, Batavia en Buitenzorg niet alleen zou ondernomen worden om der heeren gezichtskring uit te breiden, maar tevens om
in de gelegenheid te komen ook mondeling de grieven tegen de nieuwen regeling onder de aandacht van den landvoogd te brengen. Volgens deze regeling komt in Soerakarta alle rechtspraak in handen van het gouvernement, met uitzondering van die over bepaaldelijk aangeduide leden der sultansfamilie en hofdignitarissen, waarover voortaan de soesoehoenan en prins Mangkoe Negoro in overleg met den resident zullen rechtspreken. Alle inheemsche rechtbanken zullen verdwijnen en plaats maken voor gerechten en landraden, als in de overige residenties van Java. Eesidentiegerechten, landraden en priesterraden zullen gevestigd zijn te Soerakarta, Klaten, Bojolalie, Sragen en Wonogri, terwijl de landvoogd zal bepalen, waar district- en regentschapsgerechten zullen zijn. Bij de invoering van het reglement op de rechterlijke organisatie van 1874 werd bepaald, dat de bestaande verordeningen omtrent het rechtswezen in de residentie Soerakarta en Djokjakarta in volle kracht zouden blijven, totdat daaromtrent nader zou zijn beschikt. Het voornemen om nader te beschikken, is in den jare 1901, dus pas 54 jaar later, bekend gemaakt. Om dit gesukkel te verschoonen, wordt in de memorie van toelichting aangevoerd, dat de Indische Begeering het ten aanzien van Soerakarta, om staatkundige redenen, wenschelijk achtte een troonsverwissing af te wachten. Inderdaad verklaarde de tegenwoordige soesoehoenan in 1898 zich geheel te zullen onderwerpen aan de regelingen, welke het gouvernement in zijn rijk zou wenschen te maken, betreffende de verbetering der politie en justitie en van de rechtspraak, zoowel in politioneele en criminieele, als in civiele zaken. Wel vreemd, dat de soesoehoenan nu verzet toont.
De rijksbestierder en zijn schoonzoon, Pangeran Hangabey, benutten ondertusschen hun tijd te Batavia met het bezoeken van alle bezienswaardigheden, o. a. werden het krachtstation van den electrischen tram op Jekini en het topografisch bureau bezichtigd, en woonden zij niet alleen de uitvoering van La Traviata, maar ook de viering van het St. Nicolaasfeest in de straten bij. De hormat (eerbetoon) hun in de Vorstenlanden steeds bewezen en daar tot een tweede natuur geworden, ontbrak toen geheel. Men nam in onschuldige pret den jongen prins in het ootje, kittelde hem met een pauwveer in den nek of hulde hem in een wolk van confetti, waarover hij zich met Javaansche hoogheid in het geheel niet geërgerd betoonde. Den 18den December zouden zij met resident de Vogel bij den Gouverneur-Generaal in particuliere audiëntie ontvangen worden. De ziekte en het overlijden van Mevrouw Pit, schoonmoeder van der heer Rooseboom, waren oorzaak, dat het bezoek van Buitenzorg zoo lang uitgesteld moest worden. Het is te hopen, dat hunne H.H. bij terugkomst in hun land daar de cholera geweken zullen vinden. De bewoners van Batavia heeft de goede sint, bij andere goede gaven, verlost van die vreeselijke kwaal, zoodat reeds in de eerste week van December de besmetverklaring dier stad kon worden opgeheven. In Solo bleef de cholera echter, ondanks het goed doorkomen der regens doorwoeden en schommelde het offlcieele sterftecijfer' aan die ziekte tusschen acht en tien gevallen per dag heen en weder. Volgens de oude Soloneezen verdwijnt de cholera eerst met het bandjiren (overstroom'en) der rivieren, in Januari en Februari, waardoor de meeste kampongs onder water worden gezet en dus een natuurlijke „groote schoonmaak" ondergaan. Trouwens is het een bekend feit, dat epidemieën gewoonlijk in de binnenlanden langer duren, dan op de kustplaatsen.
In het Padangsche liet de gezondheidstoestand in de laatste dagen van 1901 ook nog veel te wenschen over. Uit de „Sumatra-Bode" van 18 Dec. vernemen wij, dat er tengevolge van de regenachtige weersgesteldheid vele kwaadaardige koortsen voorkwamen, vooral in het Soloksche heerschte deze ziekte zoo hardnekkig, dat daaraan velen zijn overleden. De pokken eischen nog steeds slachtoffers, voornamelijk in de Danau-districten en te Fort de Koek. Ook heeft de bevolking der bovenlanden weer veel overlast van tijgers; niet alleen een onnoemlijk aantal groot en klein vee, maar ook menschen werden door deze roofdieren verscheurd. De Padangers schijnen bizonder ingenomen met hun Staatsspoor. De „Sum. Bode" van 14 Dec. meldt hieromtrent :
»Er is hier zeker geen diensttak, welke in zoo groote mate de sympathie van het publiek geniet, als die der staatsspoorvvegen op Sumatra. Daar wordt hard en toch geregeld gewerkt, zonder ontevredenheid, maar ook zonder aanstellerij. Hoe ingewikkeld het samenstel van het ambtelijke raderwerk op het. oog ook wel eens schijnt, gebeurt 't niettemin hoogst zelden, dat het publiek met klachten of reclames van het kastje naar den muur gezonden wordt, gelijk dat elders zoo dikwijls gebeurt. lleclames van den hoogst geplaatste, zoowel van den minste in den lande, worden met spoed onderzocht en afgedaan, wat des te gemakkelijker gaat, omdat zelfs een ondergeschikt beambte van genoemden dienst, die zijn reglementen kent, genoegzaam initiatief wordt gelaten, om in onvoorziene gevallen zelf op te treden. Hier, meer dan elders, valt 't den chefs dan ook gemakkelijker de meer of mindere geschiktheid hunner ondergeschikten naar waarde te beoordeelen, daar een flinke inferieur, met gelegenheid om zelfstandig te handelen, zulks ook doet en zich onderscheiden kan, terwijl een nul onder dezelfda omstandigheden een brekebeen blijft.//
Er is slechts ééne schaduwzijde, dat is: het gebrek aan wagens voor het goederen-vervoer, hetgeen terecht genoemd wordt: een zuinigheid, die de wijsheid bedriegt. Eerlang zal er een nieuwe spoorwegverbinding tot stand komen tusschen Sawah-Loento en Padang— Pandjang, via Fort van der Cappellen. Het plan is om reeds in begin Februari a. s. met de werkzaamheden der opname een aanvang te maken, waarvoor de wd. hoofdingenieur, chef van den dienst der S.S.S. en kolenontginning, gemachtigd is te beschikken over een som van /"15000. De Sum.-Bode uit den wensch, dat spoedig na den aanleg van deze zijlijn ook die van Priaman een beurt zal krijgen.
Suriname.
Muziek, Zang, Folklore, Taal. De 4de voordracht over Suriname door Jhr. L. C. van Panhuys had 13 Januari ook nu weder plaats in jlet lokaal der Christelijke Vereeniging voor Jonge bannen op de Prinsegracht. Spreker begon met een korten terugblik op hetgeen 11 zijn drie vorige lezingen door hem was verhandeld. ö de eerste trachtte hij het landschap te doen zien, ^at door de beschaafde Surinaamsche bevolking blijvend Vordt bewoond en toonde daarbij aan, waarom men
zich juist dààr heeft gevestigd ; in de tweede beoogde hij, om door een voorbeeld duidelijk te maken, hoe de Europeesche invloed, in de goede beteekenis daarvan, gunstig op de bevolking van Suriname heeft gewerkt ; in de derde werd de versieringskunst,. het gedachtenschrift van de nog onbeschaafde volkstammen in de Kolonie, der Boschnegers en Indianen, behandeld en gaf hij kunstproducten en teekeningen te aanschouwen, de laatste slechts voor een gedeelte, om dat er voor de gansche collectie geen goede plaats was. Thans heeft hij een tweede deel dier teekeningen en afwrijfsels doen ophangen, maar hij zal daarover niet meer spreken, omdat deze vierde en laatste voordracht gewijd zal zijn aan muziek en zang, aan folklore en aan de taal. Het hoofdinstrument der Indianen is de trom ; daarnevens hebben zij eene fluit, die uit een stuk riet wordt gemaakt. Hun zingen hoort men alleen op de dansfeesten, maar dat heeft dan voor ons oningewijden meer van gebrul, dan van iets anders. De Indiaansche toovenaar is een meester in de nabootsing van dierengeluiden. Bij de Boschnegers, die nog heidenen zijn, is het muzikaal gevoel niet veel hooger ontwikkeld. Ook bij hen speelt de trom een groote rol, maar zij hebben daarnaast meer verscheidenheid van muziekinstrumenten dan de Indianen, zooals de benta, de gwado en de kwakwa; dit laatste is een plank, waarop met twee stokken geslagen wordt. Ook hun lied munt niet uit, maar het is ten minste voor ons Europeanen verstaanbaar. Het is meestal in mineur en zeer eentoonig door het steeds herhalen van denzelfden regel. Slechts één voorbeeld van een lied in majeur was spr. bekend. Spr. gaf daarna eene beschrijving van een dansfeest bij de Boschnegers. Geheel anders is het gesteld bij de negers, die een deel uitmaken van de beschaafde bevolking. Werkt het lied beschavend op het volk, omgekeerd oefent ook vermeerderde beschaving invloed uit op het lied, dit wordt het best bewezen door het zingen dier meer ontwikkelde negers te vergelijken met dat uit den slaventijd, zooals dat door Mr. Focke was beschreven. Spreker meent het lied, zooals het door de negers in Suriname wordt gezongen, niet beter te kunnen doen begrijpen, dan door met accompagnement van de guitaar enkele liederen voor te dragen, er daarbij op wijzende, dat liederen in Suriname meestal op het gehoor meerstemmig worden gezongen. Hij begint met zeer harmonisch kerkgezang, maar geeft daarna ook enkele vroolijke liedjes, meest spotliederen ten beste, want de neger houdt van spotternij en zijn meeste liedjes zijn in dien trant. Door applaus wordt die practische wijze, om over het lied te praten, door de hoorders begroet. Ook van kinderliederen wordt nu gesproken en daarbij de beschrijving gegeven van een eigenaardigen kinderrondedans, waarbij o.a. wordt opgezegd:
„Son nanga Moen mige passa, „Nanga seibi pikien nami bakka."
dit is: „Zon en Maan ga ik voorbij, „Met zeven kinderen achter mij," enz. wat spreker van zelf brengt op de volksgebruiken, de folklore. Daarvan vindt men tot op heden bijna nergens iets opgeteekend. Suriname is ook wat betreft het bezit van een wetenschappelijk tijdschrift bij de naburige koloniën ten achteren. De meeste volksgebruiken hebben hun oorsprong in 't bijgeloof van 't heidendom ; tooverboeken, tooverformulieren, beheksing en onttoovering komen veel meer voor dan men denkt. Voorbeelden worden gegeven en een tooverboek vertoond, dat in het neger-engelsch is geschreven. Middelen tot onttoovering worden beschreven. Tot de geneesmiddelen of voorbehoedmiddelen behoort ook een tatoueëren, eigenlijk eene inenting. Moeten wij nu daarom van uit de hoogte op die minder ontwikkelde menschen neerzien, waar wij er zelfs onder onze zeer beschaafden vinden, die niet met dertien aan een eettafel willen deelnemen, waar bij ons de Vrijdag een ongeluksdag wordt genoemd en waar nog zooveel andere dingen, ook veelal uit heidenschen voortijd, als bijgeloof zijn overgebleven? Spreker herinnert aan een oud Saksisch rijmpje: A man had better ne'er been born than have his nails on Sunday shorn ook bij ons zijn er lieden, die 't nagelknippen 's avonds bij kunstlicht gevaarlijk vinden en zich nooit 't haar laten snijden, dan bij wassende maan ! Is dit bijgeloof in Europa slechts een reden, voor hen die er mede behept zijn, om zich er voor te schamen, in Suriname kan het geloof aan vergiftiging en bezwering veel nadeel doen Spr. meende, dat openbaarmaking dier toovermiddelen zou helpen, om de vrees er voor en het geheimzinnige er van weg te nemen. Na de Folklore kwam spreker op de taal en gaf in de eerste plaats met voldoening te kennen, dat men in .den tegenwoordigen tijd in gansch het door ons bewoonde Suriname met het Nederlandsen te recht kan. Voor hen, die in Paramaribo blijven, is het niet noodig het neger-engelsch te kennen of te leeren. Voor een goed deel is dit te danken aan het schoolonderwijs en aan den verdienstelijken inspecteur daarvan Dr. Benjamins. Leerplicht bestaat sedert lang en niet alleen op de landsscholen wordt in het Nederlandsch onderwijs gegeven, maar sedert eenigen tijd ook op alle bijzondere scholen. Toch wordt door de negers en ook door de kleurlingen met de taal soms nog wel wat gehaspeld ; Zij spreken gebroken of „•krom", zooals men het noemt. Taai is dan ook de concurreerende Volkstaal, het neger-engelsch, dat dooide kinderen zoo gemakkelijk te leeren is. Die taal is een mengelmoes van allerlei oorsprong : de woorden meestal met afrikaanschen uitgang. Terugkomende op het „krom" spreken wijst spr. er op, hoe sommige woorden, die wij voor vreemd houden, dikwijls oud-nederlandsche woorden zijn, of wel woorden, die in vroeger tijd in Nederland het burgerrecht hadden verkregen, die hij in documenten van vroeger dagen heeft teruggevonden ; zoo b.v. nieuwkomer voor iemand, die pas is aangekomen, vermieseld voor klein of nietig enz. Spreker wijst, wat de taal betreft, nog op een ander bezwaar voor de toekomst, n.1. de bij massa's aangevoerde Engelsch-Indische koelies. Vooral om hen ertoe te krijgen van hun recht op vrijen terugvoer naar Britsch-Indië af te zien, heeft men voor hen scholen opgericht, waar in de Hindoesche taal onderwijs wordt gegeven. Wat er wel toe heeft bijgedragen om aan het negerengelsch zulk een invloed te doen krijgen is, dat in vroeger tijd de slaveneigenaars nimmer in onze eigen taal wilden aangesproken worden; zij beschouwden dit als gebrek aan eerbied. Hieraan heeft't neger-engelsch zijn behoud te danken, maar de tijden zijn veranderd en het Nederlandsen zal zijn plaats in Suriname niet alleen behouden, maar ook voor de nog minder beschaafde bevolking vermoedelijk de hoofdtaai worden. Spreker was nu aan het eind gekomen van zijne voordracht, doch het bespreken der taalquestie bracht
hem eene tijding in de gedachte, die hem had getroffen. De gele koorts, die plaag van West-Indië, heeft zich weer in Suriname vertoond en een harer eerste slachtoffers was een onderwijzer, nog kort te voren voor het eerst na vele jaren uit ons land gekomen. Algemeen was de deelneming, en bij de begrafenis was een groot deel van de schooljeugd van Parimaribo bij elkander. De wijze, waarop bij het graf werd gesproken, kon, volgens spr., weder doen gevoelen, hoe veel aanleiding er in Nederland toe bestaat om het wel en wee van de Surinaamsche bevolking ter harte te nemen. Spr. hoopte, dat zijne hoorders dit laatste denkbeeld zouden willen medenemen en sprak den wensch uit, dat de ziekte spoedig in Suriname zou zijn overwonnen.
I Na een herhaald applaus van de toehoorders, betoogde de Voorzitter der 4de Commissie den heer Van Panhuys den dank der Vereeniging voorde wijze, waarop hij in zijne voordrachten van het land, dat hij zoo goed kende veel wetenswaardigs heeft verteld. Hij heeft daardoor medegewerkt om het doel te doen bereiken, dat „Oost en West" door het instellen der 4de Commissie tracht te bereiken d- i. populaire kennis omtrent onze Koloniën te verspreiden. Dubbel nuttig kon dit hier geacht worden, nu de jongelieden onzer middelbare scholen zoo trouw de lezingen hebben bijgewoond. Voor hen toch zal het in de toekomst plicht worden, om het goede werk derjontwikkeling, dat begonnen is, met kennis van zaken voort te zetten en te voltooien.
RECLAMES. SCO WOTJSJES SCO KOUSJES SCO èèOUSJES
Telephoon 930. A. SERPHOS & Co. Leveranciers aan Rijks- en Gemeente-Instellingen, Uitsluitend verkrijgbaar 69, DENNENWE6 69,
K I S A - B I T T E R zeer smakelijk en eetlust opwekkend, in flacons à f 0.80 en f 050
Uitsluitend verkrijgbaar bij A. S. BLEEKRODE, Prins Hendrikstraat 97.
I M « E Z O * » E HT.
Koelieloon en Koelie-arbeid. m
Laten wij eens den inl. sawahar beider in zijn oer-oud gewoon doen, niet veranderd nog door de gewoonten der beschaafde „uitlanders", gaan beschouwen. Dat dan de lezers mij volgen naar eene dessa, gelegen in de buurt van Fort de Koek, in de Padangsche Bovenlanden. Buiten den.Controleur zijn daar noch Europeesche, noch Oostersche vreemdelingen. Het is sawahtijd. Als de hanen in den vroegen morgen voor den derden maal gekraaid hebben (± 5 uur), zien wij bedrijvigheid in het lange donkere huis. Dan staan de vrouwen op, om den drank van gedroogde koffie bladen (1), die bij wijze van thee worden gebruikt, klaar te zetten, en wordt de damarhars, (in een ontbaste bamboepijp samen geperst), aangestoken. De walmende harsvlam verlicht grillig de, duistere ruimte. In de nabijheid van het licht staat een groote bamboekoker, het open boveneinde door een prop van idjoek (2) afgesloten, die als filter dienen moet. In dien koker heeft de vrouw des huizes den heeten morgendrank gegoten. Het servies wordt verder gecompleteerd door enkele kleine Europeesche aarden kommetjes en klapperdopkopjes, die ongeveer den vorm van een diep champagne glas hebben. Op een groot bord ligt een zwarte koek van suikerrietsap. Terwijl de vrouw het koffie-bladeren-aftreksel inschenkt, voegt haar man zich bij haar. De kinderen, inmiddels thuis gekomen van de Soeran (3), waar zij na de leesles in de Koran den nacht doorgebracht hebben, zetten zich rondom de harstoorts neer. Veel wordt er onder het eten niet gesproken. Dan begint het dagwerk. En mannen èn kinderen gaan naar de sawahs; de jongeren drijven de koeien, karbouwen en geiten, de ouderen leiden hun ploegossen. Terwijl de jongeren hun vee laten grazen, bearbeiden de mannen het rijstveld. Wanneer het „Oog van den dag" zoo ver van den horizon verwijderd is „als een krachtige lansworp" (±8 uur (4), komt de vrouw met haar jongste kind op den rug en een mand met het ontbijt op het hoofd, in de rechterhand een bamboekoker met het warme aftreksel van koffiebladeren en achter haar de andere kinderen, op de sawah. Het ontbijt bestaat uit gekookte ketànrijst (5) met geraspte klapper, gebakken pisang en javaansche suiker. Na dit eenvoudig maal, evenals het eerste zeer kort durend, hervatten de mannen hun arbeid en bewerkt de vrouw het bed, waarop het padizaad zal worden gezaaid. Zoowat om half elf keert de vrouw met hare jongere kinderen huiswaarts,, om het middageten klaar te maken. „Als de schaduwen beginnen te ronden" (12 uur) dan keeren ook de mannen terug van het veld, om in den kring hunner familie hun maal te nuttigen. Dit bestaat in den regel uit gekookte rijst met een soort gekruide sajoe of kerrie van groentebladeren, door
(1) Koffieboonen moeten aan het Gouvernement tegen een bepaalden, zeer geringen prijs verkocht worden. (2) Idjoek =: bastachtige stof tusschen de bladscheeden en den stam van de arenpalm. (3) Soeran = school, waar de inlanders 's avonds de koran leeren lezen. (4) De dessabewoners bepalen den tijd van den dag naar den stand van de zon. (5) Ketanrijst = rijst, die veel kleefstof bevat.
de huisvrouw onder het naar huis gaan aan den kant eener beek geplukt en eieren of visschen en vaak ook kippen (1). Toespijs vormt de sambal van fijngemalen spaansche peper met wat zout. Het dessert bestaat uit de traditioneele koek van suikerrietsap. Tot ongeveer vier uur 's namiddags verrichten de mannen hun bezigheden binnenshuis. Dan gaan zij weer naar de sawahs, om naar de bevloeiing te kijken en drijven het vee terug naar de stallen. Na het avondmaal tusschen 6 — 7 uur, stampen de vrouwen de rijst voor den volgenden morgen en zetten de mannen hun huiselijk werk voort, om zich daarna in Morpheusarmen te werpen. Zoo leven en werken, tijdens den sawahtijd op Sumatra en zoo ookop Java of elders, de inlandsche landbouwers. Zoo moet de levenswijze zijn, zoo moe^buitenshnis gewerkt worden, willen zij hun gezondheid behouden. Die wijze van leven en arbeiden wordt hun door de natuur opgelegd. Overtreedt men hare wetten met geweld, dan ondervindt men er spoedig de nadeelige gevolgen van. In een warm klimaat ondergaan ziel en lichaam gemakkelijk den invloed van het ondoelmatig werken. Koelies, die 3 jaren in een onderneming goed hebben gewerkt, zijn physisch en moreel „op". Laten wij gaan onderzoeken, waaraan genoemde zes uur arbeid in den voormiddag van den inl. landbouwer moet worden toegeschreven. Vraagt gij hem, waarom hij zoo arbeidt, dan geeft hij u ten antwoord, dat tusschen 12 en 4 uur niet buitenshuis mag worden gewerkt, want dat het de tijd is van uitgaan der Sétan en Iblis (satans en duivels.) . De eenvoudige man heeft gelijk. Satans en duivels, in den vorm van gloeiende zonnestralen, schieten neer en verlammen zenuwen en spieren, bemoeilijken denken en werken. Omtrent het Javasche klimaat schreef Prof. Veth in zijn meergenoemd werk: „Belangrijker, ofschoon ook binnen enge grenzen beperkt, zijn de verschillen tusschen de hoogste en laagste temperatuur op denzelfden dag. De hoogste neemt men waar des namiddags te 3 uur of halfvier, de laagste des morgens omstreeks 6 ure of halfzeven." Men ziet, dat de wijze van arbeiden van den inl. landbouwer zeer goed te verklaren is. Ze is naar de temperatuur op de verschillende uren van dag geregeld. Eeuwen en eeuwen hebben de landbouwende Inlanders zoo geleefd. De oogst kwam op zijn tijd binnen en de menschen waren gelukkig en tevreden. Eeuwen en eeuwen zouden zij nog zoo geleefd hebben, als ook niet tot hier de beschaving doordrong, de beschaving met haar Westersch begip van tijd, dat zich laat uitdrukken in de woorden : „ Time' is money." Voor de inlanders was dit begrip vreemd. Men vertaalde de spreuk met: „Waktoe itoe oeang". Zelfs de taal leende zich niet tot het uitdrukken van deze gedachte, zoo vreemd was zij het volk. Wij Europeanen en Nederlanders wijzen den Inlander op het schoone devies: „Je maintiendrai". De Regeering heeft een staf van geleerden, die voorschriften voor de arbeidsverdeeling harer ambtenaren naar de eischen der wetenschap moeten maken. Onder de vele bepalingen vinden wij er eene, die zegt, dat de Gouvernementskantoren, waarop de wijze, regeerende Heeren werken, van 8 tot 1 of van 9 tot 2 uur geopend moeten zijn. Dezelfde wijze geleerden zijn echter over de wetenschap heengestapt, toen zij voor de Inlanders moesten oordeelen en droegen tijdens dien arbeid een bril, waarop het devies: „tijd is geld", gefluoriseerd was. Verschillende bepalingen zijn door hen gemaakt: Heerendiensten'. 12 uren Cultuurdiensten 12 „ Arbeid v/d Gouvernementskoelies . 1 2 „ „ „ „ contractkoelies 12 „ etc. En verder, al neuriënde het bekende Amsterdamsche straatdeuntje : „Ach, -wij hebben het zoo noodig" (maar de inlanders niet), gingen zij den loonstandaard der koelies vaststellen. De slechte gevolgen dezer autophilantropische politiek blijven voor de Inlanders niet uit. Moreel, physiek en economisch zijn zij achteruitgegaan. Het gemis aan vooruitzicht om door den arbeid een betere toekomst te hebben, drukt hen moreel neer; het ondoelmatig afslooven van het lichaam voor diensten, waarvan ze geen, althans zeer weinig nut hebben, doet een gedegenereerd nageslacht ontstaan. Zoo hebben wij het tegenwoordige, inlandsche volk van Ned.-Indië gekregen, dat op ons, overheerschers, met ons schoone devies: „ Je maintiendrai " den indruk maakt van een lui, niet spaarzaam en dobbelziek volk ; op dezelfde overheerschers, tot wie ieder beeld van marmer of metaal en elk schilderij , ja zelfs het geluid van een vallenden waterdroppel spreken kan, maar wier gevoelsnaren ongevoelig zijn, om door de stille ellende der Javanen te worden aangeroerd. Zwijgend wacht de inlander op de verwezenlijking van het „ Je maintiendrai " ; maar zij komt niet, althans zeer langzaam. Het lange wachten doet de hoop vervliegen. Zijn kampong wordt hem te klein en benauwd. Het melancholische gezang der rijststampende meisjes in het zilveren maanlicht bekoort hem niet. Het ruischende water in het beekje naast zijn woning zingt nu een eeuwig lied van droefenis en verlatenheid. Het morgenkraaien der hanen wekt hem niet meer gelukkig tot het beginnen van zijn nieuwen dag. Als een hallucinatie klinkt in zijn oor: „ Ga naar een ander oord, daarj'zult gij gelukkiger worden". En hij verlaat zijn kampong, breekt de eeuwenoude familieband, om niet meer terug te komen. De jongelieden van Sumatra's Westkust trekken naar de Oostkust en Malakka; de Javanen naar de hoofdplaatsen, om van hier verder en verder te gaan van de plaats, „waar eens zijn bloed is gestort", zoo als de Javanen hun geboorteplaats noemen. De barbaarsche verhalen der mishandelingen van de contract-koelies, schrikken de Javanen niet af, om zich als zoodanig te verbinden. En de optimisten onder hen wijzen naar het devies, met gouden letters in het Nederlandsche wapen gegrift, wanneer anderen hun afraden om het onbegrijpelijke contract te onderteekenen. Zoo ontstonden de Kampongs-Djawa te Singapore en Penang, zoo werden de Javanen contract-koelie's op Java en in de buitenbezittingen, zoo werden zij emigranten voor Australië en West-Indië, om daar hongerloon te verdienen en zoo kwamen de kolonies der Maleiërs van Menangkabouw op het schiereiland Malakka tot stand.
(1) Vleesch is alleen bjj feestelijke gelegenheden genuttigd.
ADVERTENTIE N.
C Ä T Ö S W I J S E R ,
Leerares M. O. handteekenen en perspectief, ANNA PAULOWNAPLEIN 15 geeft les in teebeuen en schilderen beveelt zich ook aan voor portretschilderen en vergrootingen naar photographieën. Informaties bij OOST EN WEST.
Scheveningen. In de nabijheid van de Boschjes te huur gemeubileerde Suite, Serre en twee Kabinetten z o n d e r p e n s i o n , geschikt voor Indische familie. Brieven franco onder no. 506 M. VAN DER BEEK's Boekhandel, Prins Hendrikstraat 84, Den Haag.
PORT-, SHERRY, MADEIRA en fijne TAFELWIJNEN
BEPATBIEEBEJfDE FAMILIES, zich h. t. 1. vestigende voor opvoeding & onderwijs hunner gezinnen, informeeren omtrent Kampen als woonplaats. Geen Gem. Bel. Rijke Pers. Bel. en Opc. laag. Lager-, middelb. en Hooger Onderwijs van af ƒ 12.— tot ƒ50. per jaar. Gelegenheid voor studie rustig. Keuze van woningen. Kook- en Lichtgas 5 à 6 cent. Waterleiding uit de heide bijzonder zuiver en goedkoop. Verbindingen per Boot en Spoor gemakkelijk. Ligging gezond en fraai. Onderling verkeer aangenaam. Goede pensions voor jongelieden. Inlichtingen geeft kosteloos de "Vereeniging tot bev. v/h Vreemdelingenverkeer. BOEKHOUDEN. Opleiding voor examens en praktijk door G. L. REINDERHOFF, Obrechtstraat 3. » e n H a a g . Leeraar M. O. Boekhouden, Assistent v'jh. Nederl. Inst, van Accountants, Oedipl. enpract. BoelcJiouder I , e e r a a r Iff. O. SCHOONSCHRIJVER. Verbetering van slecht, moeilijk schrift in fraai, vlug loopend, volgens practische, vlugge methode. Aanbevolen in het belang van studeerenden, handelsbedienden, ambtenaren en allen, die werkzaam zijn in of sollicitceren naar administratieve betrekkingen. Opleiding voor Examen M. O. Buiten üen Haag les per correspondentie. Billijke voorwaarden.
ZIJN alom bekend.
HEERENGRACHT 3-52, Den H a a g . Succursales: UTRECHT, LEsOEN.
„De wijnen Yan dit huis zijn verkrijgbaar bij den heer „B. B E B A S " te BataYia, Hoofdagent Yoor West-Java." Correspondentie te adresseeren aan: M a i s o n A n t o n i o A g i i i l a r
VERHUIZINGEN
onder garantie.
DE L E E U W ' s Anijssuiker en Slemppoeder, zijn de beste en voordeeligste. EENIG ADRES: Mej. E. DE LEEUW, Prinsestraat 42, Den Haag.
Ondergeteeksnde heeft de eer beleefd te verwijzen naar zijne circulaire, verzonden met
HET KOLOMAAL WEEKBLAD v a n 3 J a n u a r i j.1. en houdt zich voor bestellingen aanbevolen. J. J. KROPHOLLER, Badhuisstraat 54 S C H E V E K O ß E J f .
Mijne goederen worden in Den Haag franco thuis bezorgd, waartoe tweemaal daags gelegenheid bestaat. ISEEIEF & Co.
VEEMSTRAAT I6|18, den Haag. Magazijn yan Garen en Band.
DAMES HANDWERKEN.
VAN Jansen en Tilanus. FRIEZEN VEEN.
Wol-Regime. Depot van het^Echte Prof. Dr. G. Jaeger's NORMAALONDERGOED, voor Heeren, Dames en Kinderen, in Wintei'- en Zomerqualiteit. tot de laagste prijzen. Ä. YAHLE & Co, <fe»#aa^HOOGSTR,.14 Telephoon 1218. Rotterdam, Hoogstr. 340. Lijders aan Jicht en Bheumatiek ten zeerste aanbevolen. Bovengenoemde Eirma hebben o •ffij voor 's-Gravenhage den A l l e e n v e r k o o p opgedragen. W1XH. IVEXCSEK Söhne, S t u t t g a r t , E e n i g e geeoncessionneerde Fabrikanten der E c h t e Prof. Dr. G. JAEGEE's Normaal-Ondergoederen.
%
-'S
Hg, •» s 9 9
r ©
O B » H B 2. sg s: -» 9 S • © 9 P. 9 H 9 B
%Go.l
ederlandsche « Jlllan Koninklijke Nederlandsche Stoom-Meubelfabriek j Magazijnen ter Meubileeriog. j
Meubelen, Tapijten, Gordijnstoffen etc
D E N H A A G : HOOGSTRAAT 16. Rotterdam. Utrecht.
Ä. SGHARENBERG, Hofleverancier.
Kayserzinn j (niet te verwarren f A r t i s t i e k met Kaiserznm). I Orivit i Tin. Osiris I 's-Gravenhage, Hoogstraat IS.
SACHS & Co's,

1 lljlj
1
1 ƒ"!
• • • ; • ^: V
1
~
passen onberispelijk.
Bergplaats voor inboedels
( G A R D E - M E U B L E ) V E R P A K K I N G (Emballage) van alle soorten van goederen ter verzending door de geheele wereld. DEGRUIJTER&Co. AMSTERDAM, DEN HAAG, AHNHEMLeidschekade 70. Westeinde 48. Parkstr. 70/71,
JYCiele % G o . Meenesfraaf 50 DEN HAAG.
Fabriek en Magazijnen yan duurzaam Verzilverde ARTIKELEN VOOR Luxe en Huishoudelijk gebruik.
IN ROBES - ^ Ä „SWÄO". Fransche Coupe. Vx&H *- u a v v -J Reform kleeding SPECIALITEITE DT INDISCHE KIEEDIS9EÏ. »aar keuze. Attesten ter inzage. t 13f yan Swietenstraat 113. lien Maag.
S I , V E E N E S T B A A T 3DEIST H . A . ^ G - .
SPECIALITEIT IN
GEKLEURDE, Z W A R T E en CRÈME S T O F F E N . Nouveaute's voor elk seisoen.
STEEDS G-E00TE ASSOETEMENTEN. BILLIJKE PRIJZEN. CJox*^ïM.±ti B P O S S O Ï S «& Co. WAGENSTRAAT 18. 's-GRAVEJTHAGE.
T e l e p h o o n TSTo. .582. I n t e r c o m m u n a a l . OPRUIMING van 12-25 Januari van Tapijten, Gordijnen, Linoleums en Vloerzeilen. Linoleum van 180 c M breed voor f 1-60 per meter erf vloerzeil yan 180 cïl breed voor f 1.— per Meter. Hoogachtend,
O . J. v. d. MEEEL, Waldeck-Py rmontkade 11,11a, 18, DEÜST H A A G .
H A N D E L in Wijnen, Binnen- en Bnitenlandsche Bieren, Minerale en Medicinale Bronwateren en Gedistilleerd. S P E C I A L I T E I T in Bordeaux-, Bourgogne-, Port-, Bijn- en Moezelwijnen. Champagne en Cognac.
Grit, of gemalen gebroken Zeeschelpen
Dit nuttig en onmisbaar artikel voor eiken Kippenhouder wordt tegen billijken prijs geleverd. Monsters en prijsopgaaf wordt gratis toegezonden.
VAN DER DELHI'S OCHTENDVOUÜËK is een goedkoop en krachtig voer voor uwe kippen; vlugge rui en vroeg eieren van de jonge kippen. Prijs per 10 kilo /"1.50, 25 kilo ƒ3.50, 50 kilo /'6.50, franco naaste boot of spoorwegstation. Proefzakjes van 5 kilo f 0.95, fr. thuis. Soliede depôthouders gevraagd. Puike, zuivere, Zoelemelksehe Edam mer Graskaas, (geen fabriekskaas), maar echte boerenkaas. 1 st. f 1.50; 2 st. f 2.90, na ontv. v. postw. J. v. d. DEURE, ENKHÜ1ÜEM (N.-H.).
Bij de Haagsclie Uitgevers Mpij. „HETGEMEEiTOAPFELIÄBELMG" is verschenen:
R e g e l e n t e r bevordering: v a n d e G e z o n d h e i d bij b e t h e e r s e n e n v a n Influenza e n M a l a r i a , door Dr. NORBERT GRABOWSKY.
Verkrijgbaar bij aile Boekhandelaren.
Prijs 8 5 et. Prijs 25 et
JAC. MOULIJN, O p t i c i e n , I n s t r u m e n t m a k e r , 2e Wagenstraat %, Den Haag, TELEFOON 704.
BMMJJJJEW en PIWCE-WEZ, Voorschrift van Heeren Doctoren.
Artikelen ïoor Ziekenverpleging, Verbandstoffen, Breukbanden, Suspensoirs enz. Aanleg en onderhoud van TELEFOON en ELECTRISCHE SCHELLEN
W. Ghr. B. TERSTROET, Sigaren- en Sigarettenmagazijn,
Pr. DEN HAAG.
J. A. DE GRÜIJTER, Obrechtstraat 196, hoek Reinkenstr. DEN HAAG.
Groote Sorteering
VILKACHELS, CALORIFÈRES EN MajolicaTEGELKACHELPLATEN
Fabriek en Magazijnen „DE NIJVERHEID' B B Ë O i . Bekngerij, Meubelfabriek,
Bedden- en MatrassenfabrieL Mart. Lef el - Oomen, Hofleverancier.
Concureerendst adres voor compleete meubeleering. Enorme voorraad. Lage prijzen. Directe levering. Geïllustreerde prijscatalogus Gratis en franco.
Levert de beste Sigaren in alle prijzen in kistjes van 25 en 50 stnks. Assortimentkisten enz. EXPORTnaar OOST-enWEST-INDIË
ZALEN TE HUUR voon
VERGADERINGEN
» E t f H A A G ,
Heerengracht 4L.
P.M.Tamson
Nieuwstraat 17 's-Gravenhage.
Voorhanden alle soorten weegwerktuigen. Reparation Accuraat en Billijk.
A. A. KNUI.IVEII & ZONEN, Gedempte Raamstraat 11-12, 'S-GEAVENHAG.E. Hofleveranciers.
Nederlandsche Fabriek van Borduuren Passementwerken, Galonweverij à Jacquard, Photograflëii en Teekeningen van V a a n d e i s. Maconieke Artikelen enz. worden franco ter inzage gezonden. Zilveren Medaille Wereldtentoonstelling
P A R I J S 1 9 0 0 .
Qroofste Keuze.
Franco levering door liet geheele Rijk. Th. A. A. SIMONIS, Groenmarkt 34, over de PRIÎTSESTRAAT D E 3 S T HE .A. .A. C3-.
li Tapijt- en Beddenraagazijn,
PEINS HENDRIKSTRAA.T hoek van Diemenstraat, 143, DEK HAAG.
OVERHEMDEN naar maat.
Chemisier, 24—26 Hoogstraat, Den Haag.
Indische Uitrustingen.
E. J. F. YAN DISSEL & ZONEN, EINDHOVEN.
F A B K I E K v a n LINNEN TÀFELGOEDEREN enz, enz.
IUP*- Inrichting voor het maken, borduren en festoneeren. SPOEDIGE AFIiEVERIWG. PRIJSCOURABTEN alsmede ruime kenze van STALEN en MODELLEN, worden op aanvrage franco toegezonden. AGENTESSEN GEVRAAGD met relation onder den gegoeden stand.
Behanger, ^ ^
Stoffeerder, ^ $ ^
bekend BEDDENMAKER À .
pécorateur.
W. EEÏÏVEES, 73 Wagenstraat 73, dâSBEûb
HAAGSCHE HOFJES met goud bekroond voorzien van bovenstaand handelsmerk verkrijgbaar bij W. REUVERS, W a g e n s t r a a t 73, C O l T F I S E U n , Den Haag. N.B. Voor de tropen verpakt in hermetisch gesloten bussen.
ne 's-Gravenhaagsche Boek- en Handelsdrukkerij voorheen Gebr. Giunta d'Albani,
VAisr HET KOLONIAAL WEEKBLAD Donderdag: 16 Januari 19ÖS.
Eén dezer koloniën heb ik bij toeval bezocht. Hoe stond ik verwonderd, toen ik daar niets anders dan zuiver Menangkabouwsch hoorde spreken. Deze kolonisten zijn een heel ander volk, dan hun landgenooten ter Westkust. Het is een volk met energie en eigen initiatief. Zij zijn er welvarender en gelukkiger, dan aan den voet van het Barisangebergte. Het verloop der bevolking van de Westkust van Sumatra houdt tot heden ten dage nog niet op. Vele ouders klagen reeds, dat zij hunne dochters nu heel moeilijk kunnen uithuwelijken. (Wordt vervolgd.)
Over de Inländische Nijverheid in Oost-lndië.
Na veeljarig verblijf in de tropen repatneerende, bespeurt men tot zijn genoegen eenigen vooruitgang in de beweging ten gunste van Indië. „Moederland en Koloniën." — „Oost en West." Ook in de Tweede Kamer wordt meer en meer aangedrongen op het besturen van Indië ten bate van Indië, ten bate der blijvende bevolking vooral. En het Ministerie is niet achtergebleven, heeft o. a. beloofd : een onderzoek naar den achteruitgang der welvaart onder Inlanders en Indo's en maatregelen tot opheffing der Inlandsche Nijverheid uit haar diep verval. In de October-aflevering van den Indischen Gids komt een belangrijk artikel voor, waarin de heer G. P. Rouffaer de noodzakelijkheid aantoont van een technischartistiek onderzoek in Ned.-Indië. Na te hebben gewezen op de toenemende levendigheid op meer dan één terrein van Indische studie, zegt hij : „Toch is er een terrein van veelbelovend onderzoek, waarvan de allermeesten zich niet eens flauw bewust zijn, laat staan, dat er reeds arbeiders voor wezen zouden. Het is het ruime gebied der Indonesische sierkunst, der echt-inheemsche volkskunst dus, even door enkelen aangeroerd, maar geheel onontgonnen, ja wildvreemd. Het is vooral ook het gebied der nu nog levende kunst, in scherpe tegenstelling tot alle archaeologisch onderzoek. Terzijde moet hier dus blijven alles, wat weleer geweest is, maar verdween." „Naast de Hindoekunst, die verdween en ondanks den Islam, die steeds meer veld won, veel af brekend, maar weinig stichtend, heeft de Indonesische volkskunst — werkelijk kunst van den man en de vrouw uit het volk, — haar taaie, inheemsche leven weten voort te zetten, zeker ook machtig beschermd door haar vereenzaamheid op afzonderlijke eilanden." Hoe komt het, zoo vraagt de heer Rouffaer, dat dit terrein nog zoo goed als geheel braak ligt ? „Het schijnbaar eenvoudigst lijkt het antwoord, dat er weinig of geen kunst in ons Indië te vinden is buiten de Hindoekunst op Java dan. In zoo'n zeggen, hóe nuchter ontkennend, ligt een bittere waarheid. Inderdaad, de Indische volkskunst bestaat niet . . . . omdat de'allermeesten van ons ze niet zien." Allerlei dingen hebben daaraan schuld. We behoeven nog niet ver terug te gaan, een dertig jaar maar, om te weten, hoe toenmaals in ons land de algemeens belangstelling beneden peil stond voor kunst." „En waar dit onmiddellijk sloeg op onze eigen kunst van weleer, veronachtzaamd en verwaarloosd, heeft men niet te vragen, hoeveel natuurlijk kunstgevoel de Hollanders destijds medenamen naar de Oost en hoeveel van dat minimum terecht kwam- na een tiental jaren verblijfs. En dan die inlanders, stel je voor !" „Waar zóó werd voorgegaan, is het meer dan begrijpelijk, dat de jonge ambenaren van B. B., — de telkens frissche krachten, die den jongsten geest des tijds daadwerkelijk overbrengen in ons overzeesch beheer, — diezelfde onaandoenlijkheid toonden in hun aanrakingen met de inlandsche bevolking. Hier te lande had geen museum hun getoond, dat er Indische volkskunst bestond, hun leerboeken hadden er niet van gerept, hun eigen aard en neiging was meer uit den nüchteren, en zoo moest het wel zijn, dat zij blind bleven."
Het was de Nederlandsche Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, die, ongeveer 17 jaar geleden, het eerst aandrong op het verzamelen van gegevens betreffende die nijverheid. Zij wendde zich tot het Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, doch dit verwees haar naar de Ned. Indische Maatschappij van Nijverheid en Landbouw. Be ziel dezer maatschappij, tevens redacteur van haar tijdschrift, was de Heer P. H. van der Kemp, thans Voorzitter van „Moederland en Koloniën", destijds secretaris van het Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. Voor het onderzoek werd de hulp der gewestelijke bestuurshoofden ingeroepen. Gelijk de Heer Rouffaer opmerkt, waren de resultaten zeer teleurstellend door het bijna algemeene gebrek aan belangstelling van de zijde der bestuursambtenaren. Eenig jaren later (de Heer Van der Kemp was intusschen Directeur van O. E. en N. geworden) werd op een nieuw onderzoek aangedrongen; met uitzondering van de verdienstelijke rapporten der controleurs De Does en Kiliaan bleven de resultaten even mager. Ik herinner mij nog zeer goed, hoe indertijd zeer vele bestuursambtenaren den draak staken met het onderzoek, beschouwende zij het als een stokpaardje van den Heer Van der Kemp, waarmede zij zich niet ernstig konden bezighouden. Nu is het waar, dat de meeste bestuursambtenaren (op Java althans; in de buitenbezittingen is dit misschien anders ?) de gelegenheid missen, zich te wijden aan een ernstige, gezette studie van de een of andere zaak. In tijden, dat er weinig pressant dienstwerk is, mogen zij in het een of ander kunnen liefhebberen, voor een gezette studie moet men meester zijn van zijn tijd en dit zijn de bestuursambtenaren op Java in den regel niet; dikwijls komen, op het onverwachtst opdrachten, die hen weken- achtereen bozighouden en aan reeds aangevangen arbeid onttrekken. Overbekend is het gezegde, dat ieder Hoofd van Algemeen Bestuur twee departementen tot zijn ressort rekent; één dezer twee is steeds het Departement van Binnenlandsch-Bestuur, of liever het corps bestuurs-ambtenaren. Deze zijn de duivelstoejagers, die alles moeten weten en kunnen, wat een ander niet Weet, of niet kan, of niet wil. Een curieus staaltje hiervan was b. v. de opdracht, die, slechts enkele jaren geleden, de ambtenaren B. B. van zeker gewest, op initiatief der militaire administratie ontvingen: °m in kilogrammen op te geven de hoeveelheden tarwemeel, petroleum, erwten, witte en bruine boonen, enz. enz. enz., in hunne respectieve ressorten aanwezig.
Het komt niet bij mij op, deze circulaire gelijk te stellen met de opdracht, indertijd van den Heer van der Kemp uitgegaan, om een onderzoek in te stellen naar den toestand der inlandsche nijverheid. Gelijk ik toevallig bij machte ben te bewijzen, behoorde ik niet tot degenen, die het slechtst aan die opdracht voldeden. Ik had plenty tijd en stelde belang in de zaak ; deze factoren waren echter niet overal aanwezig en hiermede had de Heer Van der Kemp rekening moeten houden. „Er moet een reden zijn," zegt de heer Rouffaer, „waarom tot nog toe de studie der ornamentiek zoo geheel viel buiten den gezichtskring der Indologen; waarom zelfs het besef nog niet aanwezig is, dat er belangrijke dingen te ontdekken vallen binnen onze eigen Oost in de richting der kunst. Die reden is eene tweeledige, uitvloeisel zoowel van nature, als van opleiding., Alleen hij, die aan artistieke begaafdheid, - het intuïtieve zien der dingen in haar schoonheid, het aangeborene, wat er is of niet is, — paart eene groote mate van technische kennis, ervaring door zelf-het-doen verkregen, zal in staat wezen door te dringen in het leven van onze Indische kunst en nijverheid." „Noch de nuchtere onderzoekers, die het schoone niet zien, noch de wel-ontvankelijken, wien het echter hapert aan degelijke technische kennis, kunnen de ontsluiters zijn van dezen verborgen rijkdom." „En toch wordt het tijd, dat er in die richting een ernstig onderzoek worde ingesteld. Er zijn te groote belangen meê gemoeid, èn koloniale èn nationale; praktische zoowel als wetenschappelijke. De praktische gaan voorop, als van meer ingrijpende beteekenis dan men wellicht vermoed had. Niet alleen de landbouw, maar onmiddellijk daarna de nijverheid, heeft recht op de meest ernstige zorg der Regeering, vooral in een Indisch land, waar de groot-industrie met haar onvermijdelijke menschen-slavernij nog niet bestaat, doch het bedrijf, in den goeden ouden zin, handbedrijf is gebleven, waar ieder werkman in zijn eigen arbeid iets kan neerleggen van zijn persoonlijke bizondere bekwaamheid." Dan wijst schrijver op de „schitterende en fijngevoelde volgorde, voor de verschillende onderdeelen der nijverheid in Indië aangegeven in eene circulaire van 1890, bevattende een opdracht aan de residenten, om rapport uit te brengen betreffende den ecominoschen toestand in hunne gewesten. Die volgorde was deze : a. Europeesche nijverheid ; b. Nijverheid van vreemde Oosterlingen; c. Inlandsche nijverheid. „Toch nog Asschepoester in 1890 ! Maar ze was er dan toch. En zooals 'wel eens meer de laatsten de eersten zullen zijn, komt allengs, bij een meer ethische opvatting van Koloniale politiek, het bewustzijn boven, dat rechtens de inlandsche nijverheid vóórgaat in belang. Doch één groot gevaar bestaat er voor die nijverheid : dat zij haar eigen karakter verliest, öf al wegkwijnende, of zich omvormende in Europeeschen geest. In het eerste geval dus den strijd opgevende tegen Europa als machtiger concurrent ; of in het tweede zichzélf reddende in schijn, maar feitelijk evengoed te loor gaande. Terwijl ieder verstandig en welmeenend mensch, juist moet wenschen, dat zij zich ontwikkele in eigen richting, omdat zij een eigen, Indisch schoon heeft, dat volop waard is te leven ; omdat zij gedragen wordt door groote aangeboren vaardigheid der inlanders, dus een gezonde kiem tot technische ontwikkeling in zichzelve bezit ; en omdat de eerste stap tot natuurlijke »oZÄsontwikkeling in een zoo overheerschend landbouwend gebied als onze Oost moet zijn de bevordering der huisvlijt, waarbij de landbouwer landman blijft en het gezin toch in eigen kring een bezigheid vindt tot oefening van bekwaamheid en smaak. Om dit laatste mogelijk te maken, zijn twee dingen dringend noodig : aan ons eigen, Nederlandsche publiek de oogen te openen voor het merkwaardige schoon, dat verspreid in óns Indië leeft, en waardoor wij, afstappend van het valsche standpunt onzer ingebeelde Westersche voortreffelijkheid, integendeel met eerbied gaan waarnemen, wat er meerderwaardig is in onze Oost ; en in Indië : ernstige technische studie te maken van het tot heden toe verwaarloosde gebied der nijververheid en sierkunst." „Laat het zijn, dat de verspreidheid van ons eilandenrijk zulk degelijk kennen van het inlandsche technisch en artistiek kunnen verzwaart. Dit is inderdaad zoo. — Maar dat moest dan te meer reden zijn, om zoo'n belangrijk onderwerp niet over te laten aan de mogelijkheid, dat een of ander besturend ambtetenaar, — geenszins opgeleid tot waarnemen in dezen — er toevallig eene belangstelling voor koestert, en er wel wat over mee wil deelen. — Het onderzoek moet wezen een onderzoek ad hoc, toevertrouwd aan een speciale kracht, die de praktijk bezit om het technische waar te nemen en het schoone verstaat en herkent, om het met vreugd aan het licht te brengen en als kostbaren schat bij de inlanders te vinden." De bestuursambtenaren, zegt de Heer Rouffaer, kunnen uitnemende diensten bewijzen als eerste onderzoekers ter plaatse, als éclaireurs, mits hun maaide leiddraad in handen worde gegeven, mits zij maar geleid worden door een deskundige. „Gebeurt dat niet, dan zullen alle goede pogingen, alle eerlijk gemeende voornemens zijn blootgesteld aan de fatale slingeringen van het „liefhebberen" in den slechten zin van het woord. — Nu eens een probeersel hier, dan een onderzoekinkje dââr, dan weeleen vleugje naar ginds." Dan wijst schrijver er op, dat het door hem voorgestelde onderzoek ook de Ethnographie een belangrijke schrede vooruit zal brengen. „Hoog tijd wordt het toch, dat onze wetenschappelijke volkenkunde van Ned. Indië zich verfrissche door in zich op te nemen al wat onmiddelijke, plastische uiting is van het geestesleven der eilanders, daar immers de kennis van hun godsdienstige begrippen slechts een gedeelte pas omvat van wat er aan gedachten en onbewusten aandrang in hem omgaat. Te lang en te vaak heeft men integendeel zich blind zitten turen op futiliteiten in hun bestaan, die wij binnen onze eigen beschaving terecht als nietswaardigheden zouden voelen en over het hoofd zien, doch die op zoo verre en vreemde eilanden het valsche stempel kregen van wetenschappelijke belangrijkheid." „Een heilzamen invloed kunnen vooral ook hebben openbare tentoonstellingen, zooals de Vereeniging „Oost en West" met toenemend succes er nu drie te 's Gravenhage gehouden heeft. Hier wordt de attentie gevraagd van het groote publiek, en langzaam de voorbereiding verkregen, voor het groote goede doel: dat „men" gaat zien, wat Indische kunst vermag en dat, door deze zich verbreidende overtuiging gedragen, èn hier èn ook in Indië, — dat dan telkens toch weer in Europeesche begrippen van Nederland uit gevoed en verjongd wordt, — een welbewuste voorkeur zich vestigt voor eigen karakter in Indische kunst en nijverheidsvoorbrengsels, met verzaking van den wansmaak, die bastaardproducten vraagt en in Indië reeds bij menigen tak van nijverheid de inlanders ten deele van de wijs bracht."
„De vermeerdering van onze wetenschap op Indisch nijverheids- en kunstgebied zal directen invloed hebben op een betere leiding van het inlandsch onderwijs, door naar ontwikkeling te trachten van wat den inlander-zelven aangeboren is. En als straks het ambachtsonderwijs, dat tegenwoordig alleen voor Europeanen nog maar ingericht is, ook voor inlanders wordt opengesteld, zal diezelfde verdere kennis zelfs de onmisbare leiddraad moeten luezen, om dil mogelijk en vruchtdragend te maken". „Ja, de groote waarschijnlijkheid is er, dat ook op een onderdeel van ons eigen onderwijs die nadere kennis van het Oosten zuiverend in zal werken. Zoodra er meer bekend zal worden van de merkwaardige strenge sierkunst, die het vlakornament der Timoreezen, der Dajaks en der Papota's beheerscht, van het op vaste basis construeeren, hunner nu eens rustig — sobere, dan weer rhythmisch weelderige sierflguren, kan het teekenonderwijs aan onze academies van beeldende kunsten en kunstnijverheidsscholen, dat al meer onder den invloed raakt van wezenlooze krulmanie, — een tweede rocaillestijl, — zijn longen gezond drinken aan wat doodgewone inlanders, heelemaal — geen — artisten, deels zelfs (schrik niet!) wilden en koppensnellers, geheel uit vrijen aandrang, als resultaten van hun natuurlijke kunstschool, schitterend ons voor oogen kunnen houden". Maar het allerbeste gevolg van de vermeerdering onzer kennis der Indische nijverheid en kunst, zal wezen: de bevordering van de welvaart der Inlanders. Om daartoe te geraken, moet in de eerste plaats de kop worden ingedrukt aan de noodlottige voorkeur der meeste Europeanen in Indië voor bastaardwerk, voor inlandschen arbeid valschelijk gefatsoeneerd naar onbegrepen westelijke begrippen. De Indische markt dient vóór alles gezuiverd van wansmaak. „Reeds is er zekere kentering bij een deel van het beste Europeesch-Indische publiek ; en wanneer straks in 1903 de voorgenomen Tentoonstelling van inlandsche kunstnijverheid te Batavia met oordeel en tact in elkaar zal worden gezet, moet die prachtige gelegenheid met vreugde worden aangegrepen, om in de hoofdplaats zelf, bij inwoners en bij bezoekers van elders den sterken indruk na te laten van meerderwaardigheid der echt-Indische voortbrenging". „Hier te lande moet het zoover komen, dat de nieuwe krachten, die achtereenvolgens naar de Oost gaan, reeds van hier uit die overtuiging met zich meedragen, en aldus het in Indië allengs veldwinnende oordeel gedurig versterken. In deze richting heefe met name de Vereeniging „Oost en West" een belangrijke taak te vervullen ; zij kan hier kracht uitoefenen, omdat ze te juister plaats geconcentreerd is, in's-Gravenhage, het Indische mindelpunt van ons land. Ook hier weer, als te Batavia, dat onderling samenkomen en dat uitzwermen naar alle kanten van de velen, die in onze Koloniën belang stellen". Heeft men aldus den smaak van het publiek in het goede spoor geleid, „dan moet de stoute stap gedaan en gebracht worden, zoowel op Batavia als hier te lande eene markt te scheppen voor al wat onze Oost moois en nuttigs weet te maken". „Dit is geen hersenschim. Indien men in 't vorig jaar bij de Parijsche Wereldtentoonstelling, alleen in het artikel batiks een ruime verkoop-collectie had gehad, zou die reeds grif van de hand zijn gegaan; er is herhaaldelijk navraag naar geweest, getroffen als de menschen waren door de heerlijke kains sogan uit de Vorstenlanden, echte, ongerepte Indische kunst. En bij de nu gehouden tentoonstelling van „Oost en West" moest men meer dan één vreemdeling teleurstellen door de mededeeling, dat al het bijeengebrachte aan weefsels en batiks particulier eigendom was en dat er noch in den Haag, noch te Amsterdam een gelegenheid bestond, om Indisch werk të koopen".
Toen ik mij, met het artikel van den Heer Rouffaer naast mij, aan het schrijven zette, was het mijn bedoeling, er door een kort exerpt de aandacht op te vestigen; de schrijver heeft echter de dingen, die hij zeggen wilde, zóó goed gezegd, dat ik het jammer vond, er te veel van weg te laten en zoo ben ik er toe gekomen, uit zijn artikel geheele brokstukken over te schrijven. Zouden velen het hebben gelezen ? Ik twijfel er aan ; een opstel van 25 bladzijden druks over de urgentie van een technisch-artistiek onderzoek in Ned.-Indië! De meesten zullen het overgeslagen hebben. Daarom hoop ik, geen vergeefsch werk te hebben verricht, door er zooveel uit over te nemen en er de belangstelling van den lezer voor in te roepen. Het stuk werd geplaatst in de Ocfo&er-aflevering van den Indischen Gids. Van harte hoop ik, dat er nu spoedig actie op moge volgen, samenwerking van allen, die Indië liefhebben, belangstellen in de Inlandsche nijverheid. Dat er toch vooral niet te veel kostbare tijd verloren ga. De urgentie van een onderzoek onder deskundige leiding is door den Heer Rouffaer nu reeds duidelijk aangetoond; de Heer Loeber deed het ongeveer gelijktijdig; Regeering en Volksvertegenwoordiging zijn het eens, dat de inlandsche nijverheid uit haar verval opgeheven moet worden. Dat nu de daden volgen! Niet een „probeerseltje hier" of een „onderzoekenkje daar", maar krachtige actie, snel en op breede schaal; anders komen we te laat. Het geldt hier niet, zich vervelende jonge dames aan wat bezigheid te helpen, doch een onrustbarend opdroogende bron van inkomsten voor miljoenen menschen weer rijkelijk te doen vloeien. Vooral thans, nu het èn den kleinen èn den grooten landbouw hoe langer hoe ellendiger gaat, behoort er omgezien te worden naar andere middelen van bestaan voor de steeds toenemende bevolking. Het Binnenlandsch Bestuur, hier ben ik haast zeker van, zal krachtig medewerken, wanneer het overtuigd wordt, dat het iets ernstigs geldt, dat het niet, voor de zooveelste maal, iets geldt, „ivaar toch niets van komt". Er komt toch niets van !" o, dat is de doodsteek de domper voor het feu sacré. Zoo dikwijls reeds bebbén de jongere ambtenaren B.B. die woorden moeten hooren van de ouderen, moeten aanhooren met ergernis %n het hart, en ... • zoo dikwijls werden die woorden bewaarheid. Was het hun schuld, dat zij er ten slotte aan geloofden, dat die woorden hun sarrend in de ooren klonken, telkens wanneer hun iets opgedragen werd? De ambtenaar B. B. is gewillig genoeg ; vraag hem, hoeveel Kilogrammen witte en bruine boonen er in zijn ressoit zijn, en hoeveel padi en djagoeng en kadjangmatten en goeni-zakken, en Inj zal u cijfers noemen (hij moest trouwens eens probeeren, er geene te noemen!); maar eisch van hem geen degelijken arbeid, zonder hem tevens de overtuiging te schenken, dat die arbeid ook vruchtdragend zal wezen. Reeds zoo dikwijls sloofde hij zich voor niets uit. En toch is het juist de bestuursambtenaar, die, om niet te verslappen in ijver, meer dan anderen, gestadige aanmoediging noodig heeft, zelden als zijn streven in die stille binnenlanden wordt gezien en gevolgd door belangstellende oogen, en gebrekkig als in den regel de middelen zijn, waarover hy heeft te beschikken.
In zake Inlandsche Nijverheid, zegt de heer Rouffaer,
kan de Vereeniging „Oost en West" kracht uitoefenen. Welnu, waarom, aarzelt zij ? In het „Koloniaal Weekblad" van 5 dezer stelde ik voor : het aanvragen eener rijkssubsidie door het Hoofdbestuur der Vereeniging. De redactie antwoordde, dat alleen de 5de Commissie van „Oost en West" zulks zou kunnen doen. Welnu, heeft deze Commissie bezwaren tegen het indienen van zulk een aanvraag? Zonder een flink werkkapitaal zal zij hare wieken nooit breed kunnen uitslaan en dit zal toch moeten, wil men iets van eenige beteekenis tot stand brengen. Of zou misschien eene geldloterij van b.v. een ton of vier aangevraagd kunnen worden met ongeveerde helft aan prijzen en 80.000 loten van f 5. Of waarom wendt de Commissie zich niet tot de Regeering met het verzoek, een deskundige te willen belasten met het door den heer Rouffaer bedoelde onderzoek ? Nogmaals, de zaak moet krachtig aangevat. En snel. Met kleine middeltjes komen wij er niet.
P. F. AIBELL. Controleur B. B. met verlof.
Den Raag, 31 Dec. 1901.
NASCHRIFT VAN DE 5s COMMISSIE.
Tot ons genoegen kunnen wij, ingelicht van bevoegde zijde, melden, dat er reeds gehandeld ivordt. Indien de wenschelijkheid der instelling van Technisch-artistiek onderzoek in onze Oost denzelfden bijval vindt bij de Indische autoriteiten, als de voorbereiding daarvan hier in Nederland, dan zal de zaak inderdaad tot stand komen. Een daartoe opgezonden rekest werd o.a. ondersteund door adhaesie betuigingen van de twee oudste wetenschappelijke instellingen, die ten onzent de studie vanlndië zich tot taak- hebben genomen: het Koninlijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië, en het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap; welke ook verder hun moreelen steun hebben toegezegd. Met vol vertrouwen mag dus te zijnertijd de beslissing der Indische autoriteiten, en de goedkeuring van het Opperbestuur hier te lande worden tegemoet gezien.
Inhoud van Nederlandsche Tijdschriften voor Oost- en West-Indie.
De I n d i s c h e Gids, J a n u a r i 1902.
R. A. van Sandick. Een afscheidswoord. De Regeeringsvoorstellen betreffende de ambtenaarsopleiding; met naschrift door R. A. van Sandick. H. H. van Kol. Het Imperialisme van Nederland. E. W. J. Wawo —Roentoe. Invoering van den Burgelijken Stand voor Inlanders in de Minahassa. ld. Commando's van vrijwilligerskorpsen in de Minahassa. Met een Naschrift door v. S. Het oordeel van R. M. Adipati Ario Hadi Ningrat, regent van Demak, over het denkbeeld om in het offleierskorps ook Inlanders (van aanzien) op te nemen; door Mr. Ç. Th. van Deventer. Indische Saldo's. D. J. Ruitenbach. De opheffing van het Militair Spaarfonds en hare gevolgen. J. Habbema. Mortaliteit van Europeanen in Nederl. Indië. Varia. — Maandelijksche Revue van Brochures enz. — Koloniale litteratuur.
Tijdschrift voor I n d i s c h e Taal-, Land- en V o l k e n k u n d e Deel 44, afl. 5/6. J. C. van Eerde. Een huwelijk bij de Minangkabausche Maleiers. Zeden en Gesprekken. Dr. Ph. S. van Ronkel. De Maleische schriftleer en spraakkunst getiteld Boestânoel kàtibïna.
Notulen van het Bat. Gen. van K. en W. Deel 39 (1901), afl. 2. Zilveren gedenkbladen uit de dagen der O.-I. Compagnie. Dr. J. Brandes. Nog eens over de beelden van Tjandi Tumpang.
I n d i s c h e Mercuur 1902, No. 2. Het monopoliseeren van den Kininehandel door den Staat. — Proefstation van thee in Ned.-Indië. — De ziekten van den koffieboom in Brazilië. — De tabaksmarkt, oogst 1901. Tegemoetkoming aan noodlijdende koffie-ondernemingen. — Aangevoerd goud te Paramaribo en Albina, enz., gedurende het jaar 1901. — De suikerconferentie in de Rijksdag. — Suikerproductie van de fabrieken in den Westhoek. — Petroleum Maatschappij Sumatra-Palembang. — Mijnb. Mpij. Lebong Soelit. - Mijnb. Mpij. Sentai. „Oost en West" te Parijs.
Verzending O.-I. Mail.
VOOK DEN HAAG.
Amsterdam, Nederl., 17 Jan. Rotterdam, Lloyd, 24 Jan. Genua, Nederland, Marseille, Lloyd, 21 u Marseille, Pr. dienst, 25 « Brindisi, Eng. dienst, 17 Napels, Duits, dienst, 19 » Via Marseille: Buppletoire rei-zending van brieven, briefkaarten en aangeteekende stukken den dag volgende op
31 Jan. 11.20 's av. 7 Febr. 11.30 'sav. 28 Jan. 9.15 'sav. 4 Pebr. 6.30 'sav. 8 // 7.45 vm. 31 Jan. 1.— mid. 2 Febr. 9.45 'sav.
Via Napels: Suppletoire verzending den dag, volgende op den aangegeven maildag te 12, doch de aansluiting op het vertrek der booten is daarvan niet verzekerd.
MAIL SURINAME.
Amsterdam, Nederl., 31 Jan. 11.15 'sav. Southampton, Eng., 20 Jan. 3 Febr. 11.30 's av. Suppl. verzending daags daarna 6.30 's av. ; aansluiting niet altijd verzekerd. St. Nazaire, Fr., 8 Febr. 8 Maart. 7.45 vm.
MAIL CUKAÇAO.
Via Genua den 8n van elke maand, alleen op verzoek.
Eiken Dinsdag en Vrijdag- 0.30 's av. via Southampton en Queenstown en New-York. MAIL CONGO.
Antwerpen den 15n en den laatsten van elke maand 7.20 'sav.
Lissabon den 3n en den 13n van elke maand 3.20 m.
MAIL CANARISCHE EILANDEN. (Teneriffe.)
Southampton. Elken Vrijdag 7.20 's av. I Liverpool. Elken Maandag 7.20 'sav.
A D V E R T E N T I E N.
gediplom. muziekleeraar, geeft grondig onderwijs in P i a n o en Theorie. Tevens opleiding voor examens. Spreekuur Dinsdag en Vrijdag 2—3. Riouwstraat 122, den Haag. Hotel d'^Ägleteew
D e n H a a g , W a g e n s t r a a t 3 3 .
Centrum der stad en gerenommeerde keuken öO Kamers en Salons. Kamer met Dejeuner f 2.25.
voor langer
Thee.
Koffie.
Mokka.
Gember.
Soja.
Chutney.
VAN VEEN & Co., 33 PLAATS, 's-GEAVENHAQE. T e l e f o o n © 8 1 .
SCHEVENINGEN, 109, Badhuisstraat. T e l e f o o n 4 1 6 1 .
Gebr. TEN HOUTEN,
UTRECHT, DEiN HAAG. Comçteete }(UuWtetrói$. SPECIALITEIT IN SlaapkamerMkelen.
Soliede bewerking. Zeer billijke prijzen. G. KERNER&C».
GRATIS en FRANCO
Hof spui SI,
M E U B E L F A B R I K A N T . Telephoon Ufo. 2 4L O, 's-Hage.
Inrichting voor complete meubileeringen, zoowel in koop, als in huur. Complete Ameublementen voor geheele huizen, boven- of benedenhuizen steeds voorradig. P R I J Z E N S T E R K C O N O U E R B E R E N D . Terhuurt mede Gemeubelde boven- en benedenhuizen.
„3)e JColtandsche 3^Uverheid,%
LANGE POTEN 20, 's-GRAVENHAGE.
Grootste inrichting tot het leveren van UITZETTEN en INDISCHE UITRUSTINGEN. voor DAMES, HEEREN en KINDEREN.
Daar aan onze ateliers circa 80 naaisters verbonden zijn, zijn wij in staat iedere bestelling in eiken verlangden tijd op maat te leveren en garandeeren wij voor k e u r i g e m o d e l l e n , n e t t e a f w e r k i n g en s t e r k c o n c i i r r e e r e n d e p r i j z e n .
Grot>rs. IP. BC. Caminada, Lange Houtstraat 3 , Den Haag. HOFFW JRMJKSJËJFFFMAWCIFMS.
Barometers, Thermometers, Loepen, Kijkers enz. enz. Goerz Frieder Kijker.
BROCHURE GRATIS.
D E N TTA Aft LBIBE¥, GEDEMPTE BURGWAL 8, DELFT, STATIONSWEG 19. ^ bij de WAGENSTRAAT. 2 1 , CHOORSTRAAT. Eerste Modes. ^ ^ à , ^ Q \ Î S \ , Nieuwste Garneering. MAGASIN de SOLDES.
Grootste keuze echte LYONSCHE ZIJDE in zwart en gekleurd, ook andere kleedingstoffen bijzonder geschikt voor Indië, voor de helft der gewone prijzen.
Alle goederen welke niet naar genoegen zijn, al zijn dezelve ook afgesneden, worden gaarne omgeruild. S t a l e n w o r d e n o p a a n v r a g e f r a n c o t o e g e z o n d e n .
Fabriek „SIMANALAGI" Den Haag. KEPPLERSTRAAT 138—144.
Ingrediënten voor de I N D I S C H E E I J S T T A F E L , als:
S a n i b a l l a n s , B o e m b o e ' s , A t j a r s , M a n i s a n » , diverse K r u i d e n , V i s c h - A r t i k e l e n , diverse K e u k e n - g e r e e d s c h a p p e n . Prima HOLLANDSCHE TAFELZUEEN, Likeur «LALTDJIWO» Diverse l^IJttOWAHF-SmOPFW. Stoomvaart-Maatschappij „ROTTERDAMSCHE LLOYD" Maildienst tusschen Rotterdam en Nederlandsch-lndië
in verbinding met de diensten der K o n i n k l i j k e P a k e t v a a r t M a a t s c h a p p i j van Botterdam. van Marseille, te Port-Said, te Padang, te Batavia. Oengaran 25 Jan. 6 Febr. 11 Febr. 3 Maart 5 Maart Sindoro * 8 Febr. 20 „ 25 „ 17 „ 19 „ Merapi 22 „ 6 Maart 11 Maart 31 „ 2 April Salak 8 Maart 20 „ 25 „ 14 April 16 „ Lawoc. 22 „ 3 April 8 April 27 „ 29 „ Ardjoeno 5 April 17 „ 22 „ 11 Mei 13 Mei Soembing 19 „ 1 Mei 6 Mei 25 „ 27 „ Ooentoer * 3 Mei 15 „ 20 „ 8 Juni 10 Juni
* Dubbel schroefstoomschip. Ie klasse midscheeps. 2e klasse in de campagne.
De Hoofd Agenten : Ruys & Co., Rotterdam. De Agenten: Eükensluyters & Tromp, Anna Paulownastraat ld, 's-Hage. PARAPATTAN WEEZENGESTICHT to Batavia,
In de hoop dat de wetenschap, dat yele weezen door eene liefderijke Yerpleging in het Parapattan Weezengesticht te Batavia, voor ondergang behoed en tot nuttige leden der maatschappij worden gevormd, eene opwekking moge zijn voor alle weldenkende ingezetenen van Nederlandsch-lndië, die thans in Nederland verblijven en ook voor niet-Indiers, om ook het hunne bij te dragen tot instandhouding van het Parapattan Weezengesticht, doen wij in de eerste plaats een beroep op den liefdadigheidszin Yan de in Nederland wonende oudgasten. Jaarlijksche contributiën en donation worden gaarne door den ondergeteekende in ontvangst genomen.
Samens het Bestuur Yan het PARAPATTAN ÏÏEEZEBGESTICHT te Batavia, W. C R E M E R ,
Generaal gemachtigde voor Nederland, Nieuwe Schoolstraat 89, te s-Gravenhage.
Koninkl. Nederl. Mandenfabriek en Magazijnen Firma W. F. VAN VLIET.
Serre-jÏÏeubelen en decoratie.
J S T O O H I D E I l S r i D E 1 5 8 . Volières, Vogelkooien, Lange Beestenmarkt 4-6, Den Haag. OOST e n VITEST Afdeeling Nijmegen.
Het Bestuur maakt bekend, dat het zich beschikbaar stelt tot het geven van a l l e r l e i gewenschte inlichtingen aan uit Indië teruggekeerde familiën of personen, die zich te NIJMEGEN met der woon vestigen, hetzij voor goed of tijdelijk met verlof zijnde.
K. F. CASPERSZ, Bottendaal 42. Mevr. J. G. M. A. VON BOSE. L. N. O. WETHMAR, Slichtenhorststr. 50. C. M. E. R. C. VON BOSE Kelfkensbosch 10a. G. DE LAIVE v. Welderenstraat 76.
NB. Spreekuur dagelijks, uitgezonderd Zon- en Feestdagen, v a n 1—2 uur in den namiddag
Brood- en Beschuitfabriek
99
O P G E R I C H T 1680. 8, OUDE MOLSTRAAT—DRIEHOEKJES 8 , 's-Gravenhage.
H o f l e v e r a n c i e r . Gewoonen liuxe Brood, Beschuit, Krentenbrood, ens. Geregelde bezorging door alle wijken der Stad en Scheveningen. O HOYNG. — Xltreclit. Geïllustreerde Prijscouranten worden gratis op aanvrage toegezonden. ECHT CHÈNEESCHE THEE, speciaal aanbevolen aan Indische farailie's.
De WONINGGIDS v/d. Nederlandsche Bond van Makelaars in Vaste Goederen, Assurantiën, enz. o. m. bevattende de adressen der voornaamste M a k e l a a r s i n vaste g o e d e r e n v a n STederland. en de
WONINGGIDS voor 's-GRAVENHAGE en OMSTREKEN opgemaakt door 't Administratiekantoor der firma FALKENBURG & Co. 's-GltAVFWHAGF, Dennenweg «<f, zijn beide op aanvrage g r a t i s verkrijgbaar. Ook liggen deze gidsen op de informatiebureaux der Vereeniging «Oost en West» te 's-GRAVENHAGE en te WELTEVREDEN (Batavia) ter beschikking van belangstellenden.
Vereeniging OOST en WEST Afdeeling 's-Gravenhage. Aan het Bureau Heerengracht 4 , zijn van 10—13 en van 3 — 4 uur, inlichtingen te bekomen omtrent de volgende personen die werk zoeken. Men kan die inlichtingen ook per brief vragen aan den Secretaris der 3de Commissie, den heer G. 0. A. DE WITT, de Perponcherstraat n°. 93.
Een gep. Onderofficier 0.-I. Leger voor i na s s e e r i n g , oppasser en h u i s b e w a a r d e r
Een modiste die werk in O o s t - I n d i ë zoekt.
Een Dame die lessen geeft in N o o r s c h , Zweedsch, Duitseli en I t a l i a a n s e h .
Twee ionge Dames voor Juffrouw van Gezelschap.
Een bekwame l i n n e n n a a i s t e r .
Gewezen Sergeant in W.-I. voor p o r t i e r , l o o p e r of h u i s b e w a a r d e r ; kan ook c o p i e e r w e r k verrichten.
Jonge Dame ter waarneming van het huish o u d e n en het oppassen van kinderen.
Een jonge Dame die als G o u v e r n a n t e of B o n n e naar Indié wil.
Een jonge Dame als kinderjuffrouw naar O.-I.
Een gegageerd Onderofficier der Genietroepen zoekt een b e t r e k k i n g voor l o o p e n d beheer; schrijfwerk of eene eenvoudige administratie; ook kantoorwerk in die richting.
Eene dame voor 't les geven aan s p r a a k g e b r e k k i g e n .
Een Dame les geven in t e e k e n e n en port r e t s c h i l d e r e n .
Een gewezen Sergt.-majoor, timmerman der marine, voor p o r t i e r of h u i s b e w a a r d e r .
Een Dame voor a d m i n i s t r a t i e v e bet r e k k i n g .
Een Heer voor a d m i n i s t r a t i e v e bet r e k k i n g of m a g a z ij-n meester.
Een Heer voor C o n r e c t o r aan eene drukkerij.
Drie Dames voor waarnemen van een huish o u d e n en naar Indien gaan.
Twee Dames om b e j a a r d e dame gez e l s c h a p te h o u d e n . Een Jongmensch voor k a n t o o r b e d i e n d e .
Een Dame zoekt plaatsing als Sten ogr a a , ook voor les geven.
Een jonge Dame zoekt een t ' h u i s zonder s a l a r i s bij eene dame om deze in de avonduren gezelschap te houden ; kan in 4 talen voorlezen en maakt muziek.
Een Dame om met eene familie op reiä te g a a n ; spreekt Hollandsen, Duitsch, Eransch en Engelsch en heeft veel gereisd.
Een gewezen militair in W.-I. voor opp a s s e r of h u i s k n e e h t . Eene Juffrouw voor D e p ô t h o u d s t e r . Een bekwaam m a c h i n i s t m a c h i n e b a n k w e r k e r voor plaatsing in Oost- of West-Indië. Eene jonge dame les geven in fröbelen.
De 's-Gravenhaagsche Boek- en Handelsdrukkerij voorheen Gebr. Giunta d'Albani,